Verordening tot de 1e wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Beemster 2016

De raad van de gemeente Beemster,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 28 november 2017,

 

gelet op artikel 5.4 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015,

 

overwegende dat:

  • -

    op 1 juni 2017 aan het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 artikel 5.4. is toegevoegd;

  • -

    dat dit artikel gemeenteraden verplicht de Wmo-verordening aan te passen op het onderwerp vaste of reële prijs voor Wmo-diensten,

  • -

    nieuwe jurisprudentie aanleiding geeft de normen die nu nog in de nadere regels van het college staan, op te nemen in de verordening van de raad zelf,

 

B E S L U I T:

 

vast te stellen de Verordening tot de 1e wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Beemster 2016, luidende:

I. De onderstaande artikelen komen als volgt te luiden:

Artikel 11. Regels voor Pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een Pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen Pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3.

    De hoogte van een Pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de aanvrager opgesteld plan over hoe hij het Pgb gaat besteden;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het Pgb toereikend is om een veilige, doeltreffende en kwalitatief goede maatwerkvoorziening van derden te kunnen betrekken en wordt indien nodig, aangevuld met een vergoeding voor onderhoud, reparatie en verzekering; en

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura.

  • 4.

    De hoogte van een Pgb voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten en is voor:

    • a.

      hulp bij het huishouden:

      • 1.

        90% van de kostprijs per uur van de maatwerkvoorziening in natura, in geval van een niet door de gemeente gecontracteerde professionele organisatie;

      • 2.

        75% van de kostprijs per uur van de maatwerkvoorziening in natura, in geval van hulp vanuit het sociaal netwerk of door een niet-professional. In deze situatie mag alleen hulp van niveau 1 of 2 worden geleverd.

    • b.

      individuele begeleiding:

      • 1.

        90% van de kostprijs per uur van de maatwerkvoorziening in natura in geval van een niet door de gemeente gecontracteerde professional;

      • 2.

        44% van de kostprijs per uur van begeleiding regulier in natura, in geval van hulp vanuit het sociaal netwerk of door een niet- professional.

    • c.

      persoonlijke verzorging, indien in combinatie met individuele begeleiding:

      • 1.

        90% van de kostprijs per uur van de maatwerkvoorziening in natura, in geval van een niet door de gemeente gecontracteerde professional;

      • 2.

        53% van de kostprijs per uur van de maatwerkvoorziening in natura, in geval van hulp vanuit het sociaal netwerk of door een niet- professional.

    • d.

      dagbesteding:

      • 1.

        90% van de kostprijs per dagdeel van de maatwerkvoorziening in natura, in geval van een niet door de gemeente gecontracteerde professionele organisatie;

      • 2.

        77% van dagbesteding regulier per dagdeel in natura, in geval van hulp uit het sociaal netwerk of door een niet -professional.

    • e.

      kortdurend verblijf:

      • 1.

        90% van de kostprijs per etmaal van de maatwerkvoorziening in natura, in geval van een niet door de gemeente gecontracteerde professionele organisatie;

      • 2.

        83% van de kostprijs per etmaal van de maatwerkvoorziening in natura, in geval van opvang vanuit het sociaal netwerk of door een niet professionele organisatie.

    • f.

      beschermd wonen:

      • 1.

        90% van de maatwerkvoorziening in natura, in geval van een niet door de gemeente gecontracteerde professionele organisatie

    • g.

      zintuiglijk beperkten:

      • 1.

        90% van de kostprijs van de maatwerkvoorziening in natura, van de landelijke gecontracteerde aanbieders.

    • h.

      vervoerskostenvergoeding voor een taxi of- en rolstoeltaxivervoer (op declaratiebasis):

      • 1.

        maximaal € 2.000,- per jaar voor taxi;

      • 2.

        maximaal € 2.600 per jaar voor een rolstoeltaxi.

    • i.

      een vervoerskostenvergoeding voor eigen auto of bruikleenauto. Op basis van het door de belastingdienst vrijgestelde tarief per km, gebaseerd op maximaal 2.000 km per jaar;

    • j.

      een autoaanpassing: de laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen op basis van 2 door de aanvrager ingediende opgevraagde offertes.

    • k.

      een autoaanpassing tot maximaal € 2.300 in ruil voor het gebruik van 5 jaar AOV, in geval aan aanpassing van de eigen auto de voorkeur gegeven wordt;

    • l.

      verhuis- en herinrichtingskosten. De laagste kostprijs op basis van 2 door de aanvrager ingediende offertes. Daarnaast kan op basis van NIBUD prijzen een vergoeding worden verstrekt voor de noodzakelijke herinrichting van de woning. In totaal bedraagt de vergoeding maximaal € 2.900.

    • m.

      maximaal € 3.000 voor een sportrolstoel of andere sportvoorziening inclusief aanschaf en onderhoud voor een periode van 3 jaar.

    • n.

      het bezoekbaar maken van een woning. De laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen op basis van 2 door de aanvrager ingediende offertes.

    • o.

      vervoer regulier en per rolstoel van en naar dagbesteding: 90% van de kosten van de maatwerkvoorziening in natura.

  • 5.

    Als de materiele verstrekking in natura een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de materiele verstrekking technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Als de materiele verstrekking in natura een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering.

 

Toelichting

Artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel b, van de Wmo 2015 bepaalt dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een Pgb wordt vastgesteld waarbij geldt dat hoogte toereikend moet zijn.

Hieruit volgt dat niet de hoogte van het Pgb in de verordening moet worden vastgesteld, maar de wijze waarop de hoogte wordt vastgesteld. De wetgever vraagt niet om Pgb bedragen in de verordening op te nemen, maar om het inzichtelijk maken van de wijze van berekenen. Dat kan door zodanige voorwaarden op te nemen dat die de invulling door het college begrenzen. Dit betekent dat de tariefdifferentiatie aan de hand van het voorzieningenpakket in de verordening opgenomen moet worden.

Behalve het op de juiste wijze regelen van de wijze waarop de hoogte van de Pgb tarieven in de verordening is opgenomen, is het ook van belang dat de Pgb tarieven toereikend zijn om de ondersteuning die de cliënt nodig heeft daadwerkelijk in te kopen.

 

Percentages

De opgenomen percentages vanaf lid 4 sub b tot en met g van de verordening zijn afgeleid van de natura tarieven van de maatwerkvoorzieningen.

De bedragen zijn omgerekend naar percentages. Het voordeel van het werken met percentages t.o.v. het werken met bedragen is dat de landelijk toegepaste indexatie automatisch doorwerkt.

De volgende percentages: 44%, 53%,77% en 83% zijn afgeleid van het AWBZ tarief in 2014 zoals die golden voor het sociaal netwerk.

 

Artikel 12. Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd conform het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 voor een maatwerkvoorziening dan wel Pgb, zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het Pgb wordt verstrekt en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

  • 2.

    In afwijking op het eerste lid:

    • a.

      wordt bij individuele begeleiding, persoonlijke verzorging, dagbesteding en kortdurend verblijf het uur-, dagdeel- of etmaal tarief vanuit de AWBZ gehanteerd met jaarlijkse indexatie;

    • b.

      wordt bij verstrekking van een woonvoorziening gedurende maximaal 39 perioden van vier weken een bijdrage in rekening gebracht.

  • 3.
    • a.

      Met inachtneming van artikel 3.20 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 verhoogd met een opslag voor voeding bedraagt de eigen bijdrage maatschappelijke opvang voor personen vanaf 21 jaar 45,32 % van 60 % van de uitkering op grond van de Participatiewet voor gehuwden/samenwonenden per maand exclusief vakantietoeslag.

    • b.1˚

      Op basis van de Participatiewet, hoofdstuk 3 Algemene bijstand paragraaf 3.2 normen, artikel 20 jongerennormen wordt voor personen onder 21 jaar een bedrag vrijgelaten.

    • b.2˚

      Voor zover het maandinkomen exclusief vakantietoeslag van personen onder 21 jaar het onder 1˚. genoemde bedrag te boven gaat, wordt dit als eigen bijdrage aangemerkt tot maximaal het op grond van het eerste lid berekende eigen bijdrage bedrag.

    • c.

      Het college int de bijdrage.

  • 4.

    De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      Pgb is gebaseerd op een percentage van de maatwerkvoorziening in natura.

  • 5.

    In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of Pgb door het AOP vastgesteld en geïnd.

 

Artikel 14. Voorkoming en bestrijding van ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en Pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of Pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het Pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het Pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt langer dan 2 maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het Pgb verbonden voorwaarden, of

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het Pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een Pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het Pgb binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten Pgb.

  • 6.

    Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

 

Artikel 14a. Opschorting betaling uit het Pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het Pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het Pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 14, derde lid, onder d.

 

Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met de derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • 2.

        de vaste prijs, bedoeld onder a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • 1.

        aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • 2.

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • 3.

        onderhoud van de voorziening, en

      • 4.

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv. sociaal wijkteams).

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

 

II. Dit besluit treedt in werking op de dag na die waarop het is bekendgemaakt.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad d.d. 21 december 2017

A.J.M. van Beek

voorzitter

A.B. Visser

loco-griffier

Naar boven