Gemeenteblad van Schiedam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Schiedam | Gemeenteblad 2017, 234283 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Schiedam | Gemeenteblad 2017, 234283 | Verordeningen |
Nadere regels Jeugdhulp Schiedam 2018
Het pgb-formulier moet volledig worden ingevuld en een budgetplan bevatten waarin is aangegeven hoe het pgb wordt besteed en welke resultaten met de in te kopen zorg worden beoogd. Deze resultaten moeten aansluiten bij de zorgbehoefte en de resultaatgebieden zoals in het ondersteuningsplan zijn opgenomen.
Om vast te stellen of de aanvrager voldoende gemotiveerd heeft dat de door de gemeente ingekochte voorzieningen in natura niet passend zijn, zoals bedoeld in artikel 8.1.1 lid 2 sub b van de wet, moet de aanvrager aantonen dat hij zich voldoende georiënteerd heeft op de voorzieningen in natura. Hiervoor kunnen onder meer de volgende argumenten worden aangevoerd:
De aanvrager moet aantonen dat de in te kopen zorg van goede kwaliteit is, zoals bedoeld in artikel 8.1.1 lid 2 sub c van de wet. Dat betekent in ieder geval dat de kwaliteit van de in te kopen zorg voldoende moet zijn om de gestelde doelen en de te bereiken resultaten in het ondersteuningsplan te kunnen realiseren.
De kwaliteitseisen zoals in het vorige lid bedoeld, gelden in beperkte mate indien de hulp wordt betrokken van iemand uit het sociale netwerk. Voor de inzet van personen binnen het sociaal netwerk die niet behoren tot de eerste graad van bloedverwantschap, is in ieder geval een VOG vereist die niet ouder is dan drie maanden.
Artikel 5 Aanvang individuele voorziening
In bijzondere gevallen kan het college een aanvangsdatum hanteren die gelegen is voor de datum van het toekenningsbesluit, mits de jeugdhulp naar het oordeel van het college noodzakelijk is én het jeugdhulptraject nog niet is afgerond op moment van de melding van de hulpvraag. Indien het college vanwege tijdsverloop geen eigen beoordeling van de noodzaak van de jeugdhulp kan maken, komt de reeds ingezette jeugdhulp niet voor rekening van de gemeente.
Artikel 7 Pgb in het buitenland
Bij een verblijf van langer dan vier weken in het buitenland en bij inkoop van jeugdhulpaanbieders die niet onder de Nederlandse belastingwetgeving vallen, verlaagt het college het pgb voor de gehele periode dat de budgethouder in het buitenland verblijft, op grond van de voor dat land geldende aanvaarbaarheidspercentages zoals vastgesteld door het Zorginstituut Nederland.
Bij het bepalen van de (boven)gebruikelijke zorg als bedoeld in het vorige lid worden de specifieke omstandigheden en belangen van de jeugdige en zijn ouder(s) betrokken, zoals belastbaarheid en draagkracht van de ouders, het belang van de ouder(s) te voorzien in een inkomen en de mate van zelfredzaamheid van de jeugdige en/of zijn ouders en de mogelijkheid tot ondersteuning vanuit de sociale omgeving.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of zijn ouder(s) afwijken van deze nadere regels indien toepassing van deze regels gevolgen zouden hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de nadere regels te dienen doelen. Bij bijzondere omstandigheden gaat het om omstandigheden die niet al in de nadere regels zijn verdisconteerd en waarbij de strikte navolging van de nadere regels zou leiden tot een niet beoogde uitkomst.
Deze nadere regels treden in werking op 1 januari 2018 onder gelijktijdige intrekking van de Nadere regels Jeugdhulp Schiedam 2015.
Op grond van artikel 29 van de Verordening Jeugdhulp Schiedam 2017 (hierna: de verordening) kan het college nadere regels stellen voor de uitvoering van de verordening. Op een aantal punten is een nadere uitwerking noodzakelijk dan wel wenselijk. Het betreft regels omtrent:
Vanaf 1 januari 2018 wordt in de regio Rijnmond gewerkt met resultaatgerichte inkoop. Voor de MVS gemeenten Maassluis, Vlaardingen en Schiedam wordt ook de lokale jeugdhulp (tweedelijnszorg) resultaatgericht ingekocht. Indien een jeugdige en/of zijn ouder(s) in aanmerking komen voor een individuele voorziening wordt een ondersteuningsarrangement toegekend. Een ondersteuningsarrangement bestaat uit resultaatgebieden en/of ondersteuningselementen. Het ondersteuningsarrangement is in feite een budget waarmee de jeugdhulpaanbieder moet zorgen dat het resultaat dat in het ondersteuningsplan is vastgelegd, wordt bereikt. De bepalingen in de nadere regels zijn hierop aangepast.
In dit artikel zijn een aantal begrippen die in de nadere regels worden gebruikt, uitgelegd.
Het college kan op grond van artikel 8.1.1 van de Jeugdwet een pgb verstrekken. Een pgb wordt slechts verstrekt, indien aan de voorwaarden als genoemd in artikel 8.1.1 van de wet en de artikelen 11 en 12 van de verordening en de nadere regels wordt voldaan. De voorwaarden in dit artikel zijn een uitwerking van de voorwaarden die in de wet en verordening zijn opgenomen, zoals:
Het college moet bij het toekennen van een pgb de overtuiging hebben dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) de verantwoordelijkheden die komen kijken bij het inkopen van jeugdhulp aankan.
De jeugdige of zijn ouder(s) moeten er blijk van geven dat zij op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake (artikel 8.1.1 lid 2, onder a Jeugdwet). Mocht dat niet het geval zijn, dan zal het college moeten kijken of de jeugdige of zijn ouder(s) met hulp van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp in staat zijn de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Het is aan het college om daar in ieder individuele situatie een oordeel over te geven (TK 2013-2014, 33 983, nr. 3 p. 23).
Ouders moeten zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat de individuele voorziening die de gemeente heeft ingekocht niet passend is (artikel 8.1.1 lid 2, onder b Jeugdwet). Om aan deze voorwaarde te voldoen, zullen de jeugdige of zijn ouder(s) moeten aantonen dat zij zich voldoende hebben georiënteerd op de voorziening in natura. Gemeenten mogen geen eisen stellen aan de inhoud van de motivering. Met andere woorden: als de jeugdige of zijn ouder(s) een motivering geven (ongeacht welke) en duidelijk is dat zij zich voldoende hebben georiënteerd op het aanbod in natura, is dat voldoende (zie Rechtbank Overijssel 29-09-2017, nr. AWB-17-1498).
De jeugdhulp die de jeugdige en zijn ouder(s) met het pgb willen inkopen moet voldoen aan de kwaliteitseisen. Het college zal zich ervan moeten vergewissen dat de kwaliteit van de te kopen jeugdhulp goed is (zie TK 2012-2013, 33 684, nr. 3, p. 222). Het college hoeft de kwaliteit van de jeugdhulp geboden door professionals niet zelf te toetsen. De landelijke inspecties zorgen voor toetsing van de kwaliteit van jeugdhulp. Wel heeft het college als taak om bij de pgb-aanvraag te beoordelen of de in te kopen jeugdhulp van de juiste kwaliteit is. Dat houdt in dat het college moet vaststellen of de hulp die de jeugdhulpaanbieder zal verlenen een passende oplossing biedt voor de hulpvraag van de jeugdige.
De wettelijke kwaliteitseisen zijn:
Naast deze wettelijke kwaliteitseisen kan het college aanvullende kwaliteitseisen stellen.
Artikel 3 Aanvullende voorwaarden pgb sociaal netwerk
In dit artikel zijn aanvullende voorwaarden opgenomen voor aanvragers die de jeugdhulp willen betrekken van personen die tot het sociaal netwerk behoren. Het betreft personen die anders dan in de uitoefening van een bedrijf of beroep jeugdhulp leveren. Tot het sociale netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Er moet dus sprake zijn van een relatie tussen de zorgvrager en zorgverlener. De gemeente heeft de ruimte om te bepalen onder welke voorwaarden zij het mogelijk wil maken dat een pgb wordt ingezet om mensen uit het sociale netwerk van de betrokkene te betalen. Hoewel de regering de inzet van het sociaal netwerk zeer waardevol vindt, acht de regering het wenselijk dat beloning daarvan met een pgb beperkt blijft tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is (lid 3).
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat een budgethouder alleen jeugdhulp kan betrekken van personen die tot het sociaal netwerk behoren voor begeleiding, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf. Het gebruik van het pgb voor niet-professionele hulp kan niet worden uitgesloten maar wel worden beperkt. Gemeenten kunnen voorwaarden stellen aan de verlening van jeugdhulp door iemand uit het sociale netwerk, door bijvoorbeeld aan te geven voor welke hulp en ondersteuning budgethouders hun sociale netwerk mogen inschakelen.
Geen pgb wordt toegekend indien de zorg valt onder het begrip gebruikelijke zorg. Kinderen met een beperking hebben vaak veel meer zorg nodig dan kinderen zonder beperking. Dit noemen we ‘bovengebruikelijke zorg’. Bij kinderen is pas sprake van ‘bovengebruikelijke zorg’ wanneer de omvang van de zorg beduidend groter is dan de zorg die ouders geven aan een kind zonder beperking van dezelfde leeftijd. Zie voor een nadere uitwerking van het begrip ‘bovengebruikelijke zorg’ artikel 8 van deze regels.
Gemeenten hebben de beleidsvrijheid om zelf de hoogte van het tarief voor het pgb te bepalen. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen ondersteuning geleverd door een professionele hulpverlener (formele zorg) en ondersteuning geleverd door het sociaal netwerk van de aanvrager (informele zorg).
De tarieven voor formele en informele zorg zijn afgeleid van de door de gemeente ingekochte zorg in natura. De door de cliënt ingekochte zorg is gemiddeld genomen goedkoper dan de door de gemeente ingekochte zorg in natura. De hoogte van een pgb voor formele zorg bedraagt daarom maximaal 90% van de kostprijs van de zorg in natura. Een afslag van 10% is redelijk omdat de door de budgethouder ingekochte formele zorg gemiddeld genomen goedkoper is dan de door de gemeente ingekochte zorg in natura (bijv. minder overheadkosten, minder administratieve verplichtingen).
De hoogte van een pgb voor informele zorg bedraagt 50% van de kostprijs van de zorg in natura. Dit is een redelijk tarief omdat de kostprijs voor de door de gemeente ingekochte zorg in natura bestaat uit verschillende kostencomponenten, zoals bruto loon, werkgeverslasten, overhead, gebouwkosten, risico-opslag, enz. De persoon uit het sociaal netwerk die de jeugdhulp aanbiedt, heeft niet te maken met deze kostencomponenten. Ook gelden er minder strenge kwaliteitseisen voor deze personen.
Er mag geen maximumtarief voor informele hulp worden gehanteerd. De Rechtbank Overijssel heeft verder duidelijk aangegeven dat er in elk individueel geval moet worden afgewogen “of en in hoeverre eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn”. Er mag dus geen standaard maximum tarief worden gehanteerd (ECLI:NL:RBOVE:2016:5199). Door de hoogte van het pgb af te leiden van het door de gemeente ingekochte arrangement dat aansluit bij de hulpbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouder(s) wordt aan deze voorwaarde voldaan.
Per 1 januari 2018 wijzigt de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Vanaf dat moment wordt een overeenkomst van opdracht gezien als een arbeidsrelatie. Dat betekent dat de zorgovereenkomst tussen een pgb-budgethouder en (informele) hulpverlener een ‘arbeidsrelatie’ inhoudt. Het pgb voor de hulp op basis van deze overeenkomst moet dan voldoen aan het wettelijk minimumloon en de minimumvakantiebijslag. De Minister van VWS vindt dit ongewenst als het gaat om pgb informele hulp die hier niet aan voldoet. Er komen twee maatregelen:
Artikel 5 Aanvang individuele voorziening
Het komt voor dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) een voorziening jeugdhulp aanvragen terwijl het jeugdhulptraject al is gestart of zelfs afgerond. Indien de jeugdige en/of zijn ouder(s) later aan de gemeente vragen om de kosten van deze jeugdhulp te vergoeden, doet zich de vraag voor of er aanspraak bestaat op vergoeding van deze kosten. Het uitgangspunt is dat de aanspraak op een vergoeding niet aanvangt voor de datum van het toekenningsbesluit.
In bijzondere situaties kan het college een aanvangsdatum hanteren die gelegen is voor de datum van het toekenningsbesluit. Belangrijk is dan wel dat het college een eigen oordeel kan geven over de noodzaak van de jeugdhulp én dat het jeugdhulptraject nog niet is afgerond. Indien het college geen eigen beoordeling kan maken over de noodzaak van de jeugdhulp, komt de reeds ingezette jeugdhulp niet voor rekening van de gemeente.
In artikel 2.3, tweede lid van de Jeugdwet is een bepaling opgenomen met betrekking tot het vervoer: voorzieningen op het gebied van jeugdhulp omvatten voor zover naar het oordeel van het college noodzakelijk in verband met de medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.”
Het staat de gemeente vrij om dit naar eigen inzicht te organiseren. Het zinsdeel ‘naar het oordeel van het college’ suggereert dat het college een behoorlijke mate van beleidsvrijheid heeft bij het beoordelen van de toekenning van een vervoersvoorziening. Het college heeft de mogelijkheid om aanvullend beleid c.q. criteria op te stellen waaraan een aanvraag tot een vervoersvoorziening moet voldoen.
De memorie van toelichting op de Jeugdwet zegt bij artikel 2.3 lid 2, dat het college bij het vaststellen van de noodzakelijkheid tot vervoer, het principe van eigen kracht als uitgangspunt moet hanteren.
In dit artikel zijn de voorwaarden voor het toekennen van een vervoersvoorziening opgenomen. Deze voorwaarden sluiten aan bij de voorwaarden die zijn opgenomen in de Verordening Leerlingenvervoer Schiedam 2016.
De Jeugdwet biedt geen ruimte om de reiskosten te declareren, anders dan in deze nadere regels is opgenomen. Financiële beperkingen van ouders zijn geen grond voor toekenning van een vervoersvoorziening op grond van de Jeugdwet. Bij financiële beperkingen van de ouder(s), kan in bepaalde situaties een beroep op bijzondere bijstand worden gedaan.
Geen vervoersvoorziening wordt verstrekt ten behoeve van de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s). In bepaalde situaties kunnen zij een beroep doen op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Artikel 7 Pgb in het buitenland
De gemeente kan te maken krijgen met vragen om jeugdhulp toe te kennen die wordt verleend in het buitenland. Als vaststaat dat de kwaliteit van de hulp die geboden wordt toereikend is, kan de gemeente daarvoor een pgb verstrekken. De Jeugdwet schrijft namelijk niet voor dat jeugdhulp alleen verleend mag worden door Nederlandse of in Nederland gevestigde aanbieders. De gemeente mag wel voorwaarden verbinden aan het besteden van het pgb in het buitenland.
In dit artikel zijn deze voorwaarden opgenomen. Daarbij is aangesloten bij paragraaf 7 van het Besluit langdurige zorg. In artikel 3.7.1, lid 1 onder a van het besluit is bepaald dat de aanspraak in ieder geval dertien weken kan doorlopen bij verblijf in het buitenland.
In het tweede lid is bepaald dat de hoogte van het pgb dat in het buitenland wordt besteed, wordt afgestemd op de aanvaardbaarheidspercentages zoals de AWBZ die hanteerde. De hoogte van de pgb is afhankelijk van het door het Zorginstituut vastgestelde aanvaardbaarheidspercentage. Hiervoor is noodzakelijk dat dit in de verordening of nadere regels is opgenomen.
De plicht van de budgethouder om het college te melden dat hij een bepaalde periode in het buitenland verblijft, is afgeleid van de Wmo (artikel 2.3.8 Wmo 2015).
In het kader van de jeugdhulpplicht houdt de gemeente rekening met de vraag of en zo in hoeverre sprake is van ‘gebruikelijke hulp’. De verstrekking van een individuele voorziening vindt plaats aanvullend op wat iemand zelf kan bijdragen en vormt samen met de inzet van de eigen kracht of, indien van toepassing, gebruikelijke hulp een samenhangend ondersteuningsaanbod, ofwel maatwerk. De rol van de gemeente is altijd aanvullend op wat iemand zelf (nog) kan doen, al dan niet met behulp van zijn omgeving; de eigen verantwoordelijkheid is namelijk een belangrijk thema in de Jeugdwet (artikel 2.3, eerste lid Jeugdwet). Daarnaast zijn ook de algemene bepalingen in het Burgerlijk Wetboek inzake verplichtingen van ouders tot verzorging en opvoeding van belang (artt. 1:82 en 247 Burgerlijk Wetboek).
De term gebruikelijke hulp/zorg komt niet expliciet voor in de Jeugdwet. De opvattingen inzake de eigen inzet van ouders / het gezin en het sociale netwerk zijn evenwel dezelfde (met de term “eigen kracht” als basis). In relatie tot de term eigen kracht wordt in de memorie van toelichting van de Jeugdwet de term gebruikelijke hulp expliciet benoemd.
In dit artikel wordt de term gebruikelijke hulp/zorg nader uitgewerkt. Om te bepalen of sprake is van gebruikelijke zorg, wordt gekeken naar de tijdsomvang van de betreffende zorg en van wie verwacht mag worden dat deze zorg aan de jeugdige wordt geboden.
Onder gebruikelijke zorg wordt verstaan: de normale, dagelijkse zorg die mensen binnen een bepaalde sociale relatie aan elkaar bieden. Een vaste maatstaf is hiervoor niet te geven omdat de specifieke omstandigheden en belangen van de jeugdige en zijn ouder(s), individueel bepaald moeten worden. Indien de zorg voor een jeugdige met een beperking substantieel groter is dan de zorg voor een gezond kind van dezelfde leeftijd is sprake van bovengebruikelijke zorg. Om dit te bepalen hanteert het college de Richtlijnen gebruikelijke zorg. De Richtlijnen gebruikelijke zorg zijn als bijlage bij de nadere regels gevoegd.
Een voorbeeld maakt duidelijk hoe de Richtlijnen gebruikelijke zorg gehanteerd wordt. Een gezin bestaat uit vader en moeder en twee kinderen van 14 en 12 jaar. De zoon van 14 heeft een vorm van autisme. Hij gaat naar het speciaal onderwijs. De ouders oefenen regelmatig met hun zoon thuis het gebruik van pictogrammen. In dit voorbeeld komen de ouders niet voor een pgb in aanmerking omdat zij dit soort oefeningen doen met hun kind. Deze inzet valt onder de gebruikelijke zorg/hulp omdat je dit kunt vergelijken met ouders met schoolgaande kinderen die kinderen helpen bij het huiswerk. De jeugdige en/of zijn ouders in dit voorbeeld komen niet voor een individuele voorziening in aanmerking.
Dit artikel geeft het college de ruimte om nieuwe zorgvormen bij wijze van experiment toe te kennen. In die gevallen kan het college afwijken van de nadere regels.
Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om in bijzondere gevallen die niet voorzien zijn af te kunnen wijken van de bepalingen in de nadere regels indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken jeugdige en/of zijn ouder(s).
Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk in de beschikking aangeven waarom in een bepaalde situatie van de nadere regels wordt afgeweken.
Het gebruik van de hardheidsclausule wordt periodiek geëvalueerd om te voorkomen dat de hardheidsclausule wordt “uitgehold”. Mocht uit de evaluatie blijken dat de hardheidsclausule in steeds dezelfde situatie wordt toegepast, dan kan gesproken worden van bestendig gebleken beleid en dient dit – bij gelegenheid – in de nadere regels te worden neergelegd.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
De Nadere regels Jeugdhulp Schiedam 2018 treden op 1 januari 2018 in werking onder gelijktijdige intrekking van de Nadere regels Jeugdhulp Schiedam 2015. In bepaalde situaties hebben laatstgenoemde regels nog werking (zie bij artikel 13).
Dit artikel bevat overgangsrecht en regelt welke nadere regels van toepassing zijn op het moment dat de nieuwe nadere regels in werking treden. In het tweede lid is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten doorlopen, totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2017-234283.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.