Gemeenteblad van Beverwijk
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Beverwijk | Gemeenteblad 2017, 234150 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Beverwijk | Gemeenteblad 2017, 234150 | Verordeningen |
Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Beverwijk 2018
Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen en reikwijdte
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is, niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten en waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de cliënt daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken;
hoofdverblijf: woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de basisregistratie personen (BRP) ingeschreven staat of zal staan. Indien de cliënt met een briefadres in de BRP ingeschreven staat, gaat het om de feitelijke woon- en verblijfplaats;
normaal gebruik van de woning: het kunnen verrichten van de elementaire woonfuncties gericht op zelfredzaamheid (eten, slapen, lichaamsreiniging, koken), het verrichten van belangrijke huishoudelijke taken, horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning waaronder ook de toegang tot de woning. Daaronder kan onder omstandigheden tevens de berging, de toegang tot tuin of balkon van de woning worden verstaan;
Hoofdstuk 2 Procedurele bepalingen
Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.
De cliënt tekent het verslag voor gezien en akkoord dan wel voor gezien en niet akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vijf werkdagen wordt geretourneerd aan de contactpersoon van het college waarmee hij het gesprek heeft gevoerd. De termijn van maximaal vijf werkdagen vangt aan de dag na die van toezending van het verslag.
De aanvraag om een maatwerkvoorziening kan ook worden ingediend door middel van het ondertekenen van een daarvoor opgenomen passage in het gespreksverslag, als bedoeld in artikel 6, waarbij de cliënt tevens aangeeft of hij de ondersteuning wenst te ontvangen in de vorm van een voorziening in natura of in de vorm van een pgb.
Indien voor de beoordeling van de aanspraak op, dan wel welke maatwerkvoorziening een passende bijdrage kan leveren een deskundigenadvies nodig is, en als gevolg hiervan het voor het college niet mogelijk is om binnen de wettelijke termijn een besluit te nemen, dan deelt het college dit zo spoedig mogelijk aan de cliënt mede. Hierbij noemt het college een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
Artikel 8 Advisering bij melding of aanvraag
Het college kan om deskundigenadvies vragen voor zover dit van belang is voor het onderzoek of de beoordeling van de aanvraag waaronder het in staat zijn van het bieden van gebruikelijke hulp. In ieder geval kan het college om een deskundigenadvies vragen indien:
het een melding of aanvraag betreft van een persoon die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 5 heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden;
Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorzieningen
Artikel 12 Aanvullende criteria begeleiding ambulant jongvolwassenen
Artikel 13 Aanvullende criteria gezinsbegeleiding
Gezinsbegeleiding is bestemd voor gezinnen waarbij cliënt(en) en de jeugdige beperkingen in de zelfredzaamheid ervaren als gevolg van lichamelijke, zintuiglijke, cognitieve of verstandelijke beperking of een psychisch of psychosociaal probleem of een combinatie daarvan en/of de jeugdige problemen ervaart in de ontwikkeling als gevolg van een beperking van de cliënt(en). Cliënten zijn in staat om met de inzet van gezinsbegeleiding de jeugdige een veilig opvoedklimaat te bieden. Het gedrag en de risico’s als gevolg van de problematiek zijn goed in te schatten en de jeugdige groeit op in een veilige omgeving.
Artikel 14 Aanvullende criteria dagbesteding
Artikel 15 Aanvullende criteria dagbesteding jongvolwassenen
Dagbesteding A is bestemd voor cliënten, zijnde jongvolwassene, die in enige mate beperkt worden in de ontwikkeling en zelfredzaamheid, door een lichamelijke, zintuiglijke, cognitieve of verstandelijke beperking of een psychisch of psychosociaal probleem of een combinatie daarvan. Het gedrag en de risico’s als gevolg van de problematiek zijn goed in te schatten en de cliënt groeit op in een veilige omgeving.
Dagbesteding B is bestemd voor cliënten, zijnde jongvolwassene, die in hoge mate beperkt worden in de ontwikkeling en zelfredzaamheid, door een lichamelijke, zintuiglijke, cognitieve of verstandelijke beperking of een psychisch of psychosociaal probleem of een combinatie daarvan. De achterliggende oorzaak is veelal onbekend, waarbij:
Artikel 16 Aanvullende criteria kortdurend verblijf
Artikel 17 Aanvullende criteria fasehuis/kamertrainingscentrum jongvolwassenen
Artikel 18 Aanvullende criteria opvang en beschermd wonen
Artikel 20 Aanvullende criteria woonvoorziening
Voor zover de cliënt kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning in de gemeente Beverwijk of in de nabijheid van gemeente Beverwijk liggende gemeente, zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden. De beoordeling vindt alleen plaats indien de kosten van het aanpassen van de woning het in de nadere regels genoemde bedrag te boven gaan.
Een woonvoorziening wordt slechts verstrekt als de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen, dan wel voor het bezoekbaar maken van een andere woning dan waar de cliënt met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft als het hoofdverblijf van de cliënt in een erkende zorginstelling is.
Geen woonvoorziening wordt verstrekt:
voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;
indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke of dringende reden voor verhuizing aanwezig is, tenzij voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming is verleend door het college;
Artikel 21 Aanvullende criteria rolstoelvoorziening
In aanvulling op artikel 10 van deze verordening kan een cliënt in aanmerking komen voor een rolstoelvoorziening als het voor hem regelmatig en noodzakelijk is om zich zittend te verplaatsen.
Artikel 22 Aanvullende criteria hulp bij het huishouden
Artikel 23 Pilot nieuwe voorzieningen
Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:
voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij:
- de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;
- cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;
- de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.
Hoofdstuk 4 Persoonsgebonden budget
Artikel 26 Criteria voor het betrekken van diensten, hulpmiddelen, aanpassingen en andere maatregelen uit het sociale netwerk van cliënt
Artikel 27 Schriftelijke overeenkomst bij diensten
De cliënt sluit met degene aan wie het pgb wordt besteed een door het college en de Sociale Verzekeringsbank goedgekeurde schriftelijke overeenkomst. Daarbij wordt (bij voorkeur) gebruik gemaakt van de toepasselijke modelovereenkomst die de Sociale Verzekeringsbank ter beschikking stelt.
wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woonvoorzieningen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en
De hoogte van een pgb wordt vastgesteld voor:
1°. uitgevoerd door een niet daartoe opgeleid persoon: op basis van het laagste toepasselijke tarief per uur of resultaat dat voor dergelijke hulp uitgevoerd door informele hulpverleners wordt gehanteerd bij de uitvoering van de Wet langdurige zorg;
2°. uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon of waarvoor bijzondere deskundigheid is vereist: op basis van het laagste toepasselijke tarief per uur of resultaat dat voor dergelijke hulp zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;
Bij de vaststelling van de hoogte van het pgb geldt dat ten aanzien van de personen die worden betrokken gedifferentieerde tarieven worden gehanteerd, te weten:
personen die niet als ondersteuners als bedoeld in sub a worden aangemerkt, als zijnde behorend tot het sociale netwerk van de cliënt: het tarief voor informele hulpverleners, conform artikel 3.3.3, lid 6, Wet langdurige zorg en artikel 5.22 Regeling langdurige zorg, waarbij geldt dat de tarieven onder b in ieder geval lager zijn dan de tarieven onder a. Tenzij de kostprijs lager is dan het gehanteerde tarief. In dat geval wordt de kostprijs gehanteerd.
Hoofdstuk 5 Eigen bijdrage en kostprijs
Artikel 30 Eigen bijdrage algemene voorziening
De aanbieder van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning, kan aan de cliënt een bijdrage vragen ter gehele of gedeeltelijke compensatie van de algemeen gebruikelijke kosten die de cliënt uitspaart doordat deze onderdeel uitmaken van de algemene voorziening, dan wel ter vergroting van de betrokkenheid bij de voorziening, voor zover dat tussen college en aanbieder is afgesproken.
Artikel 31 Eigen bijdrage maatwerkvoorziening in natura en pgb
Wanneer een voorziening die in eigendom of bruikleen is verstrekt wordt vervangen heeft dit geen invloed op de duur van de eigen bijdrage. De duur van de eigen bijdrage blijft in dat geval gelijk aan het maximum van 39 periodes van vier weken voor het totaal van de eerste verstrekking en de vervangende verstrekking.
Artikel 32 Eigen bijdrage bij verblijf in opvang of beschermd wonen
Op het bijdrage plichtige inkomen, bedoeld in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, worden voor de berekening van de eigen bijdrage in mindering gebracht de componenten, genoemde in artikel 6, lid 1, onder b, van het Bijdragebesluit zorg, verminderd met het bedrag van de standaardpremie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, van de Wet op de zorgtoeslag.
Hoofdstuk 6 Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik
Artikel 35 Opschorting betaling uit het pgb
Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.
Artikel 36 Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen in natura en in pgb
Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen in natura en in de vorm van pgb met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.
Artikel 39 Verhouding prijs en kwaliteit van de levering van voorzieningen door derden
Het college kan het derde lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het eerste, tweede en vierde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.
Hoofdstuk 8 Overige bepalingen
Artikel 41 Financiële tegemoetkoming
Het college kan ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie op aanvraag een financiële tegemoetkoming verstrekken aan ingezetenen die als gevolg van een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen aannemelijke meerkosten hebben en die een inkomen hebben lager dan of gelijk aan 120% van het sociaal minimumloon.
Artikel 42 Waardering mantelzorgers
Het college bepaalt bij nadere regeling op welke wijze zorg wordt gedragen voor de jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.
Artikel 43 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Hoofdstuk 9 Slot- en overgangsbepalingen Artikel 46 Intrekking oude verordening en overgangsbepalingen
De ‘Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Beverwijk 2015’ en de ‘Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Beverwijk 2015’, die zijn vastgesteld onder de werking van de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Beverwijk 2015’ worden geacht Nadere regels en Beleidsregels te zijn, gebaseerd op deze verordening.
Artikel 47 Inwerkingtreding en citeertitel
Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen en reikwijdte
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 2. Reikwijdte verordening
Het bieden van maatschappelijke ondersteuning heeft betrekking op ingezetenen van de gemeente Beverwijk.
Onder maatschappelijke ondersteuning valt ook het bieden van beschermd wonen en opvang. Hoewel in de Wmo 2015, in tegenstelling tot de Wmo 2007, geen centrumgemeenten zijn aangewezen zijn het wel deze gemeenten die de hiervoor genoemde maatwerkvoorzieningen bieden. Daarvoor ontvangen zij ook de middelen van het Rijk. Voor de gemeente Beverwijk treedt de gemeente Haarlem op als ‘centrumgemeente’ voor beschermd wonen en opvang. Middels een mandaatbesluit heeft de gemeente Haarlem de bevoegdheid om de meldingen en bijbehorende aanvragen voor beschermd wonen en opvang namens de gemeente Beverwijk af te handelen.
Hoofdstuk 2. Procedurele bepalingen
Artikel 3. Melding en bevestiging
Een ieder kan zich bij het college melden. In de meeste gevallen zal dat door de cliënt zelf al dan niet samen met zijn mantelzorger of een andere persoon uit zijn sociaal netwerk gebeuren. Ook kan sprake zijn van een vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 1.1.1, tweede lid, van de wet. Een melding moet op de eerste plaats te kwalificeren zijn als een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Een verzoek om informatie en advies is geen melding. Verwezen wordt naar de begripsbepaling van de verordening. Dit is van belang omdat een melding leidt tot een gesprek. Zoals bij wet is voorgeschreven bevestigt het college de ontvangst van de melding. Hierbij geldt dat de ontvangst niet mondeling bevestigd wordt aan de cliënt. Bij de ontvangstbevestiging wijst het college op de mogelijkheid van kosteloze cliëntondersteuning en de mogelijkheid om een persoonlijk plan in te dienen. De wet bepaalt dat een persoonlijk plan zeven dagen na de melding bij het college kan worden ingediend. Na de melding start het college het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet: er vindt een gesprek plaats (zie verder artikel 5 van de verordening). Het spreekt voor zich dat het college het persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek na de melding.
De hoofdregel is dat het college na de melding eerst een gesprek voert met de cliënt. Een uitzondering geldt voor spoedeisende situaties, zie begripsbepaling van de verordening. Het ligt op de weg van degene die zich meldt het spoedeisende karakter van de situatie aannemelijk te maken. Het college zet in voorkomende gevallen (zo spoedig als mogelijk en nodig blijkt) een maatwerkvoorziening in, dit in afwachting van de uitkomsten van het gesprek. Dit zal zich in de praktijk echter niet snel voordoen.
Artikel 4. Cliëntondersteuning
Artikel 2.2.4 van de wet draagt het college op in ieder te geval te zorgen voor cliëntondersteuning. Het gaat in alle gevallen om onafhankelijke ondersteuning ten behoeve van de cliënt waarbij zijn belang het uitgangspunt moet zijn. Cliëntondersteuning is overigens domein overstijgend en hoeft niet alleen betrekking te hebben op de Wmo 2015. Dit maakt integrale dienstverlening aan cliënten en/of burgers nog beter mogelijk. Na de melding informeert het college de cliënt en/of diens mantelzorger over deze mogelijkheid. Het college kan deze cliëntondersteuning aanbieden, maar cliënten moeten zich ook kunnen laten bijstaan door andere (externe) ondersteuners. Denk aan een bestaande cliënten- of belangenorganisatie. Van belang is verder nog dat de gemeente er zorg voor moet dragen dat cliëntondersteuning en het beslissen op een aanvraag niet in één hand kunnen liggen. De cliëntondersteuner dient immers onpartijdig te zijn en alleen in het belang van de cliënt te handelen.
Het is van groot belang dat het onderzoek in goede samenspraak met de cliënt plaatsvindt. Alleen dan kan goed in kaart worden gebracht wat iemands problemen zijn, wat zijn leefomstandigheden betreffen en hoe zijn sociale omgeving (gezin en sociaal netwerk) eruit ziet en wat de mogelijke oplossingen voor de problemen zijn. Bij het gesprek kunnen ook andere personen dan de cliënt aanwezig zijn. Denk bijvoorbeeld aan de mantelzorger of andere personen uit diens sociale netwerk. Het kan zijn dat daarvoor meerdere gesprekken nodig zijn, dat is afhankelijke van het individuele geval. In het gesprek wordt in samenspraak met de cliënt bekeken welk resultaat hij wil bereiken ten aanzien van zijn zelfredzaamheid en participatie en welke oplossingen passend zouden kunnen zijn. Het spreekt voor zich dat aanwezigheid van personen uit het sociale netwerk van een cliënt een meerwaarde hebben. Denk ook aan de oplossingen die zij geheel of gedeeltelijk zouden kunnen bieden waarmee de zelfredzaamheid van de cliënt wordt versterkt of zal kunnen verbeteren. In geval van mantelzorg wordt de mantelzorger altijd uitgenodigd voor het gesprek. Het is namelijk van belang te weten of de mantelzorger ondersteuning behoeft in verband met het verlenen van mantelzorg. Dat is overigens een wettelijke opdracht van het college.
De wet bepaalt welke onderwerpen tijdens het onderzoek aan bod dienen te komen. Deze staan benoemd in art. 2.3.2, vierde lid, van de wet, zijnde:
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
Het spreekt voor zich dat het persoonlijk plan en de ondersteuningsbehoefte van de mantelzorger onderdeel uitmaken van het onderzoek. Daarbij wordt gekeken naar de behoeften, mogelijkheden en belastbaarheid van de mantelzorger en het sociale netwerk. Met het indienen van een persoonlijk plan is overigens niet gezegd dat het college gehouden is, indien een aanvraag wordt ingediend, (volledig) tegemoet te komen aan de wensen zoals die in dat plan zijn beschreven. Dat zal het college in voorkomende gevallen waarbij wordt afgeweken van de wensen zoals beschreven in het plan, wel nader dienen te motiveren bij de uiteindelijke beslissing op de aanvraag. Verder heeft het college de wettelijke informatieplicht om in begrijpelijke bewoordingen uit te leggen welke mogelijkheden er zijn om te kiezen voor een persoonsgebonden budget en wat de gevolgen van die keuze zijn. Voorts zal benoemd moeten worden wat de (geschatte) eigen bijdrage is en wat de gehanteerde kostprijs is.
Het beschikken over persoonsgegevens kan noodzakelijk zijn om tot een goede uitvoering van het onderzoek te komen. Dit kunnen, gelet op de wettelijke opdracht om tot een zo integraal mogelijke benadering te komen, ook gegevens zijn van zorgverzekeraars, zorgaanbieders, jeugdhulp, onderwijs en werk en inkomen. Het is van belang dat de cliënt tijdens het onderzoek op de hoogte wordt gesteld van de verwerking en verstrekking van deze gegevens en dat het college daarvoor aan de cliënt toestemming vraagt.
Er zijn situaties denkbaar dat de ondersteuningsbehoefte bekend is bij het college en dat een gesprek daar niets aan toevoegt. Toch mag het college alleen met toestemming van de cliënt afzien van het gesprek. Denk bijvoorbeeld aan de melding van een reparatie aan een rolstoel. Er kan zo nodig een kort verslag worden opgesteld welke door het college kan worden aangemerkt als aanvraag indien de cliënt dat aangeeft.
Overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet wordt van het gesprek een verslag opgesteld dat aan de cliënt wordt verstrekt. Daarin staan het in samenspraak met de cliënt, en indien aanwezig de mantelzorger en andere personen uit het sociale netwerk, tot stand gekomen oplossingen die in één of meerdere gesprekken zijn geïnventariseerd. Het spreekt voor zich dat het persoonlijk plan en de ondersteuningsbehoefte van de mantelzorger onderdeel uitmaken van het verslag. Het verslag vormt de belangrijkste basis voor de beslissing op de eventueel in te dienen aanvraag. Nadat de cliënt beschikt over het verslag is het zijn verantwoordelijkheid, al dan niet in samenspraak met diens mantelzorger, om zelf te beslissen of een aanvraag wordt ingediend. Ook de cliëntondersteuner kan hierbij een rol spelen. Het kan voorkomen dat de cliënt opmerkingen over of aanvullingen heeft op het verslag zoals het college dat heeft verstrekt. Deze kunnen van belang zijn voor de beslissing op de eventueel in te dienen aanvraag. Daarom kan het college deze toevoegen aan het verslag. Dit is dan ook aanleiding geweest om de mogelijkheid bij het verslag te geven deze te tekenen voor gezien en akkoord, dan wel gezien en niet akkoord.
Aangezien het verslag de meeste informatie bevat om uiteindelijk op een aanvraag te beslissen, is het wenselijk om cliënten de mogelijkheid te bieden het verslag als zijnde een aanvraag aan te merken. Immers, cliënten zouden anders dezelfde gegevens meerdere malen in moeten vullen, dit terwijl deze gegevens reeds bekend zijn bij het college. Daarbij scheelt dit in de administratieve lasten.
Om administratieve lasten te voorkomen kan het verslag ook als aanvraag worden aangemerkt indien de cliënt dat op voorgeschreven wijze aangeeft (zie art. 6 van de verordening). Artikel 2.3.5, tweede lid, van de wet bepaalt dat het college binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag dient te beslissen. Het kan echter voorkomen dat het college in verband met de zorgvuldige voorbereiding van dat besluit een deskundigenadvies nodig heeft zoals bedoeld in artikel 8 van de verordening. Het behoeft geen toelichting dat het college doorgaans niet over een dergelijk advies zal kunnen beschikken binnen de genoemde beslistermijn. Het college heeft op grond van artikel 4:14 van de Awb de bevoegdheid om in dit geval aan de cliënt mede te delen dat het om voormelde reden niet mogelijk is om binnen de wettelijke termijn een besluit te nemen. Het college noemt daarbij een redelijke termijn binnen welke de cliënt de beschikking tegemoet kan zien. Voorts kan de beslissing worden uitgesteld gedurende de termijn waarvoor de aanvrager schriftelijk met het uitstel heeft ingestemd, artikel 4:15, lid 2, onder a, van de Awb. Uit de wet vloeit verder de mogelijkheid om de beslistermijn op te schorten voort indien de cliënt niet de benodigde gegevens, bescheiden heeft aangeleverd of medewerking heeft verleend aan het onderzoek (als bedoeld in art. 2.3.2, vierde lid, van de wet) voor zover dat van belang is voor het beoordelen van de aanspraak, artikel 4:15, lid 1, onder a, van de Awb.
Artikel 8. Advisering bij melding of aanvraag
Voor de uitvoering van de wet vraagt het college advies als het zelf niet ter zake deskundig is. Dat kan het geval zijn tijdens de melding of nadat de aanvraag is ingediend. Aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat indien de cliënt beperkingen ondervindt die objectiveerbaar zijn vast te stellen aan de hand van reguliere onderzoeksmethoden (vergelijk CRVB:2009:BK4567 en CRVB:2012:BY0324). I
Bijvoorbeeld in het geval van een woningaanpassing kan het college ook om advies vragen om bijvoorbeeld vast te laten stellen wat de goedkoopst adequate oplossing is.
Uit artikel 2.3.8, derde lid, van de wet vloeit voort dat de cliënt medewerking verleent aan het onderzoek door gehoor te geven aan een oproep van de medisch adviseur of het -via een machtiging- toestemming verlenen om medische informatie te mogen inwinnen bij de huisarts of specialist. Wordt de bedoelde medewerking niet verleend, dan kan dat tot gevolg hebben dat het college het recht op een maatwerkvoorziening niet kan vaststellen. Daarbij geldt wel dat het college het recht op een maatwerkvoorziening niet op andere wijze dan door het verlenen van de medewerking en/of de bedoelde machtiging kan vaststellen (CRVB:2012:BY0448). De hier bedoelde plicht geldt ook voor de huisgenoten als aannemelijk is dat door hen geen of slechts beperkt gebruikelijke hulp kan worden verleend. Naast het oproepen van de cliënt of zijn huisgenoot kan het college ook deskundigen raadplegen op het gebied van bijvoorbeeld een woningaanpassing.
De minimale onderwerpen die de beschikking dient te bevatten staan in deze leden benoemd. De term “in ieder geval” duidt erop dat dit niet een limitatieve opsomming betreft. Ook andere onderwerpen kunnen in de beschikking worden opgenomen. Voorts dient iedere beschikking voorzien te worden van een rechtsmiddelen clausule. In deze rechtsmiddelenclausule staat uitgelegd dat de cliënt de mogelijkheid heeft om tegen de beschikking in bezwaar te gaan en hoe dit dient te geschieden. Voorts wordt de mogelijkheid tot het vragen van een voorlopige voorziening bij de rechtbank hierin uitgelegd.
De gegevens als genoemd in het derde lid worden enkel ter informatie aan de cliënt mede gedeeld. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt immers via het CAK, evenals de mogelijkheid van bezwaar daartegen, artikel 2.1.4, lid 6, van de wet.
Voor sommige maatwerkvoorzieningen die in natura worden verstrekt geldt, omdat dit zo is aanbesteed, dat deze door de gecontracteerde aanbieders in bruikleen aan de cliënt worden gegeven. Hierbij kan de aanbieder verlangen dat de cliënt een bruikleenovereenkomst ondertekend. De cliënt dient zich dan te houden aan hetgeen in deze bruikleenovereenkomst is bepaald.
Hoofdstuk 3. Maatwerkvoorzieningen
Met de artikelen in dit hoofdstuk wordt bepaald op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. Hiermee wordt voldaan aan het gestelde in artikel 2.1.3, lid 2, aanhef en onder a, van de wet.
Artikel 10. Criteria voor een maatwerkvoorziening
In het eerste lid wordt verwezen naar de algemene criteria die zijn opgenomen in de artikelen 1.2.1, 1.2.2 en 2.3.5 van de wet.
In deze artikelen wordt verwoord dat er sprake moet zijn van:
Daarnaast moeten ook algemene voorzieningen onvoldoende bijdragen aan een oplossing.
Eerst wordt derhalve gekeken naar de eigen kracht en andere mogelijkheden om de cliënt te helpen met zijn problemen met betrekking tot zijn zelfredzaamheid, participatie of zelfstandig functioneren. Dat kan bijvoorbeeld simpelweg een verwijzing zijn naar een voorliggende voorziening, het helpen bij het inzetten van zijn eigen netwerk, kortdurende ondersteuning door het (sociaal) wijkteam of een verwijzing naar een algemene voorziening, zoals de inloop voor drugsverslaafden. De maatwerkvoorziening vormt het (aanvullende) sluitstuk, als dit soort opties niet voldoende zijn.
Als het college vaststelt dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, zal het college kiezen voor de goedkoopst doelmatige voorziening. Voorop staat dat de voorziening adequaat (doelmatig) is om bij te dragen aan de ondersteuningsbehoefte. Als er echter meerdere varianten mogelijk zijn, kiest het college voor de goedkoopste variant.
Artikel 11. Aanvullende criteria begeleiding ambulant
De begeleiding kan zowel individueel als in groepsverband worden gegeven. Het gaat in beide gevallen om individuele begeleiding, waarvan de eerste vorm op individueel niveau wordt gegeven en de tweede vorm in groepsverband. Bijvoorbeeld kooklessen of samen eten worden veelal in groepsverband aangeboden.
Het verschil met begeleiding groep zit erin dat het daarbij om een groepsactiviteit gaat, zoals dagbesteding.
In dit lid worden de varianten, die zijn aanbesteed, benoemd. Uit deze omschrijving valt af te leiden voor welke van de varianten een cliënt in aanmerking kan komen.
In dit artikel wordt aangegeven, dat voor de indicatie van de maatwerkvoorziening gebruik wordt gemaakt van het normenkader begeleiding en het protocol gebruikelijke hulp, die als bijlage bij deze verordening zijn gevoegd.
Artikel 12. Aanvullende criteria begeleiding ambulant jongvolwassenen
Zie de toelichting op artikel 11.
Middels het opnemen van deze maatwerkvoorziening specifiek voor jongvolwassenen, wordt het mogelijk dat er ondersteuning vanuit jeugdhulpaanbieders kan worden ingezet voor jongvolwassenen. Op deze wijze wordt voorzien in een passend aanbod.
Artikel 13. Aanvullende criteria gezinsbegeleiding
Met de maatwerkvoorziening gezinsbegeleiding wordt de mogelijkheid geboden om binnen het gezin aan meerdere gezinsleden, jong en volwassen, begeleiding te verstrekken.
Het maakt daarbij niet uit of de begeleiding voor het kind of voor de ouder is, zolang het maar voor beiden kan worden ingezet. In deze maatwerkvoorziening wordt de hulp in het kader van Jeugdwet en Wmo 2015 integraal uitgevoerd.
Artikel 14. Aanvullende criteria dagbesteding
De voorziening dagbesteding wordt in groepsverband uitgeoefend. Daarbij zijn er drie varianten dagbesteding aanbesteed, welke in dit artikel worden omschreven. Uit deze omschrijving valt af te leiden voor welke van de varianten een cliënt in aanmerking kan komen.
Wanneer het voor een cliënt niet mogelijk is om te voorzien in vervoer, dan kan de cliënt geen gebruik maken van de geboden voorziening. Derhalve wordt in deze gevallen onder de voorziening ook het noodzakelijke vervoer verstaan.
Artikel 15. Aanvullende criteria dagbesteding jongvolwassenen
Zie de toelichting op artikel 14, waarbij geldt dat voor jongvolwassenen twee varianten dagbesteding zijn aanbesteed.
Middels het opnemen van deze maatwerkvoorziening specifiek voor jongvolwassenen, wordt het mogelijk dat er ondersteuning vanuit jeugdhulpaanbieders kan worden ingezet voor jongvolwassenen. Op deze wijze wordt voorzien in een passend aanbod.
Artikel 16. Aanvullende criteria kort durend verblijf
Nadat is vastgesteld dat de mantelzorger ontlast moet of wil worden geldt een specifiek criterium om in aanmerking te komen voor deze maatwerkvoorziening. De cliënt is in voorkomende gevallen door het (tijdelijk/deels) wegvallen van de mantelzorg aangewezen op ondersteuning. Is de cliënt daar niet op aangewezen, dan zou het aanbieden van een andere voorziening uitkomst kunnen bieden.
Voor zover de mantelzorger ‘geneeskundige zorg’ verleend als bedoeld in de Zorgverzekeringswet (Zvw) ligt het voor de hand dat er aanspraak bestaat op eerstelijnsverblijf op grond van de Zvw. Er geldt in die gevallen geen ondersteuningsplicht voor het college.
De omvang van de kortdurende verblijfsondersteuning wordt geïndiceerd in een etmaal. Het kan ook voor komen dat de mantelzorger niet voor bijvoorbeeld een etmaal per week ontlast moet worden, maar dat gedurende een langere periode geen mantelzorg geboden kan worden vanwege bijvoorbeeld vakantie. In voorkomende gevallen biedt de mogelijkheid om 21 etmalen op te sparen om voor een langere aaneengesloten periode te benutten uitkomst. Hierbij geldt overigens wel dat het niet de bedoeling is dat deze periode van 21 etmalen geschakeld wordt opgenomen met de nog op te sparen etmalen in het daaropvolgende jaar (laatste 21 etmalen van het jaar met aaneengesloten de eerste etmalen van het daarop volgende jaar).
In dit lid worden de twee varianten, die zijn aanbesteed, benoemd. Uit deze omschrijving valt af te leiden voor welke van de twee varianten een cliënt in aanmerking kan komen.
Artikel 17. Aanvullende criteria fasehuis/ kamertrainingscentrum jongvolwassenen
Door het aanbieden van een dergelijke voorziening aan jongvolwassenen, wordt toegewerkt naar zelfstandigheid van de jongvolwassene. Waar mogelijk wordt ook een terugkeer naar onderwijs gerealiseerd.
Artikel 18. Aanvullende criteria opvang en beschermd wonen
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Een indicatie voor beschermd wonen is slechts aangewezen indien de cliënt is aangewezen op een beschermende woonomgeving (inclusief verblijf) gelet op diens complexe problematiek. Die kan betrekking hebben op het psychisch en psychosociaal functioneren, verwaarlozing of maatschappelijke overlast. Daarnaast is het zo dat een andere maatwerkvoorziening geen passende bijdrage kan bieden.
Verder is beschermd wonen primair gericht op personen die zich (nog) niet kunnen handhaven in de samenleving en daarom zijn aangewezen op verblijf in een beschermende woonomgeving. Daarvoor kan aanleiding bestaan omdat de cliënt er (nog) niet in slaagt om zelfstandig te wonen zonder de directe nabijheid van 24 uur per dag ondersteuning. Het kan zijn dat de cliënt, op termijn, in staat is een meer regulier leven op te bouwen, maar er zullen ook cliënten zijn die levenslang afhankelijk zijn van een beschermende woonomgeving.
Zie de toelichting op artikel 2, lid 2 van deze verordening.
Artikel 19. Aanvullende criteria vervoersvoorziening
In deze leden is bepaald wanneer de cliënt voor een vervoersvoorziening in aanmerking kan komen. De cliënt dient in beginsel gebruik te maken van het openbaar vervoer. Wanneer dit niet mogelijk is, dan kan de cliënt gebruik maken van het collectief vervoer. Indien het voor de cliënt niet mogelijk om hiervan gebruik te maken, dan pas kan de cliënt in aanmerking komen voor een andere individuele vervoersvoorziening. Voorheen stond dit ook wel bekend als het primaat van het collectief vervoer.
Het kan voorkomen dat de cliënt voor de korte afstand is aangewezen op een individuele vervoersvoorziening, maar dat deze voorziening niet afdoende is voor de langere afstand. In dat geval is het voor het college mogelijk om verschillende vervoersvoorzieningen aan te bieden.
Met het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving wordt de cliënt in staat gesteld tot participatie.
Het uitgangspunt qua omvang is bepaald op 1500 kilometer per jaar. Hiermee wordt de lijn zoals die gold onder de Wmo 2007 geborgd. Dit betekent echter niet dat er in het individuele geval niet meer of minder mogelijk zou kunnen zijn. Het college is immers gehouden maatwerk te leveren en is daarom op grond van de hardheidsclausule bevoegd om in individuele gevallen gemotiveerd af te wijken. Dat zou bijvoorbeeld (ook) het geval kunnen zijn als er meer dan één vervoersvoorziening wordt verleend en met deze voorzieningen tezamen 1500 kilometer op jaarbasis bereikt kan worden.
Artikel 20. Aanvullende criteria woonvoorziening
De cliënt wordt op deze manier in staat gesteld tot het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar hij zijn hoofdverblijf heeft (of zal hebben). Het gaat om de ruimtes waarop de cliënt is aangewezen voor het verrichten van elementaire woonfuncties. Onder omstandigheden kan het te bereiken resultaat tevens betrekking hebben op de berging, de toegang tuin of balkon van de woning. Denk bijvoorbeeld ook aan het verbreden van een toegangspad of toegangsdeur. Het moet bij het verlenen van maatwerkvoorzieningen gaan om het kunnen uitvoeren van elementaire woonfuncties gericht op het opheffen of verminderen van problemen bij het normale gebruik van de woning.
Lid 2 t/m 4 (primaat van verhuizen)
Volgens dit artikel geldt als hoofdregel het principe van het primaat van verhuizen. Deze beoordeling wordt gedaan indien de kosten van de woningaanpassing of een traplift meer bedraagt dan het in de nadere regels bepaalde bedrag. Kan de cliënt binnen een redelijke en/of medisch aanvaardbare termijn niet verhuizen, dan bestaat er aanspraak op een maatwerkvoorziening. Verder is het zo dat het college een maatwerkvoorziening kan verlenen gericht op de verhuizing als het primaat wordt toegepast. Het kan ook zo zijn dat het een maatregel betreft die er op gericht is dat de cliënt kan verhuizen naar de nieuwe woning.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 21. Aanvullende criteria rolstoelvoorziening
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 22. Aanvullende criteria hulp bij het huishouden
Huishoudelijke hulp heeft betrekking op het overnemen van huishoudelijke taken (zie ook begripsbepaling in de verordening). Daarmee is hulp bij het huishouden bestemd voor cliënten die niet zelf bijvoorbeeld de schoonmaakwerkzaamheden kunnen uitvoeren door een (lichamelijke) beperking.
Dit lid bepaalt de resultaten waar de huishoudelijke hulp op is gericht indien de cliënt daarop is aangewezen. Naast schoonmaakwerkzaamheden vallen bijvoorbeeld ook het bereiden van maaltijden en de wasverzorging binnen het bereik van huishoudelijke hulp.
Voor wat betreft het schoonhouden van de woning geldt het uitgangspunt dat de taken alleen betrekking hebben op ruimten die voor de cliënt noodzakelijk zijn voor het normale gebruik van de woning. In het kader van huishoudelijke hulp gaat het om ruimten die te maken hebben met de elementaire woonfuncties gericht op zelfredzaamheid (eten, slapen, lichaamsreiniging, koken) en verplaatsingen in de woning (verkeersruimten). Ruimten die niet in gebruik (hoeven te) zijn vallen hier dus buiten. Dat wil niet echter zeggen dat in deze ruimte(n) helemaal nooit gestofzuigd of gedweild hoeft te worden.
In dit lid worden de twee varianten van hulp bij het huishouden die zijn aanbesteed omschreven. Uit deze omschrijving volgt op welke resultaten de categorieën zich richten, zodat aan de hand hiervan kan worden bepaald voor welke variant de cliënt in aanmerking kan komen.
Het normenkader hulp bij het huishouden en het protocol gebruikelijke hulp bieden een zo objectief mogelijk handvat voor de indicatie van hulp bij het huishouden.
Artikel 23. Pilot nieuwe voorzieningen
Zoals uit de toelichting op dit hoofdstuk volgt, wordt invulling gegeven aan het bepaalde in artikel 2.1.3, lid 2, aanhef en onder a, van de wet. Namelijk dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.
De aanduiding bij verordening is dwingend, in die zin dat de raad dit niet aan het college kan delegeren door het college toe te staan e.e.a. in nadere regels te bepalen.
Aangezien het wenselijk kan zijn om nieuwe voorzieningen aan te bieden bij wijze van proef, is dit artikel opgenomen. Zo hoeft er geen wijziging van de verordening plaats te vinden voor het houden van een pilot. Doch, door de raad te laten besluiten tot de pilot, wordt de bevoegdheid daar gelaten waar de wetgever dat beoogd heeft.
Wanneer aanspraak op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat, is sprake van een voorliggende voorziening waar de cliënt een beroep op dient te doen.
In de lijn met de jurisprudentie die onder de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) en Wmo 2007 tot stand is gekomen is het college ook onder de Wmo 2015 niet gehouden voorzieningen te verlenen die voor de cliënt als algemeen gebruikelijk zijn te beschouwen (vergelijk CRVB:2009:BK5657, CRVB:2010:BN1265, CRVB:2015:87 en RBSGR:2011:BQ5651).
Deze bepaling heeft dan ook als doel te voorkomen dat een voorziening wordt verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van de cliënt met beperkingen, aannemelijk is dat deze daarover zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze:
1. normaal in de handel verkrijgbaar is; en
2. niet specifiek is bedoeld voor mensen met beperkingen; en
3. niet substantieel duurder is dan vergelijkbare producten.
Een vierde vraag is ter beoordeling aan het college. Namelijk of op het moment van de aanvraag er sprake is van een voorziening die naar geldende maatschappelijke opvattingen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de cliënt (aanvrager) behoort. Hierbij is het inkomen in principe niet van belang (vergelijk RBARN:2012:BX8032).
In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren door hen zelf bekostigde voorzieningen en melden zich voor een aanspraak op een maatwerkvoorziening na het optreden van een beperking. In voorkomende gevallen kan dat leiden tot de conclusie dat het optreden van die beperking geen meerkosten met zich meebrengt. Denk bijvoorbeeld aan iemand die al geruime tijd een eigen auto tot zijn beschikking heeft waarmee - gelet op de beperkingen - wordt voorzien in de verplaatsingsbehoefte. Of iemand die al geruime tijd de beschikking had over huishoudelijke hulp. Het begrip meerkosten hangt dan ook nauw samen met het begrip algemeen gebruikelijk.
Wanneer de voorziening voor de melding reeds is gerealiseerd, bestaat er geen noodzaak meer om een beroep op de Wmo te doen.
Het is denkbaar dat de situatie zich voor doet dat cliënt een voorziening nodig heeft op een kortere termijn dan de termijn waarbinnen het onderzoek en de besluitvorming plaats kan vinden. Derhalve is opgenomen dat ingeval er reeds een melding is gedaan, maar nog geen besluit is genomen toch een voorziening toegekend kan worden. Hierbij gelden de voorwaarden als gesteld in dit lid.
Als de beoordeling van de aanvraag betrekking heeft op reeds eerder in het kader van deze of hieraan voorafgaande verordeningen is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn daarvan nog niet is verstreken, dan wordt de aanvraag afgewezen. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten. Hieronder wordt ook verstaan het risico dat verzekerd kan worden met bijvoorbeeld de opstalverzekering. Verder wordt van de cliënt die een voorziening meeneemt op vakantie naar het buitenland verwacht dat daarvoor een adequate verzekering wordt afgesloten in geval van schade of verlies. Voor zover een derde verantwoordelijk kan worden geacht voor de schade, zal de cliënt deze derde aansprakelijk moeten stellen. Dat valt onder de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt.
Omdat een maatwerkvoorziening een individuele voorziening is, spreekt het voor zich dat deze ook in overwegende mate op de cliënt gericht is. Het is echter niet uitgesloten dat tijdelijke ondersteuning aan huisgenoten en/of het sociale netwerk van de cliënt ook tot de mogelijkheden behoort, mits de ondersteuning zoals gezegd in overwegende mate op de cliënt is gericht. De maatwerkvoorziening beoogt aldus de cliënt zelf passend te ondersteunen, rekening houdend met wat hij verder al heeft of mogelijk zou kunnen krijgen aan ondersteuning.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Met het oog op te verlenen maatwerkvoorzieningen mag het college ook rekening houden met redelijkerwijs te vergen medewerking van de cliënt, diens huisgenoten, zijn mantelzorger of aanbieder of van anderen uit diens sociale netwerk. Op voorhand kan niet worden gesteld wanneer daarvan sprake, dat is afhankelijk van de individuele situatie. Te denken valt aan het reorganiseren van taken in het huishouden opdat geen (volledige) aanpassing van de keuken nodig is. Ook kan bijvoorbeeld worden gevergd dat de woning anders wordt ingericht of het huishouden anders wordt georganiseerd opdat geen woonvoorziening hoeft te worden verleend (vergelijk CRVB:2011:BQ8290). Er zijn uiteraard meer voorbeelden denkbaar.
Spreekt voor zich, behoeft geen nadere toelichting.
Met langdurig wordt bedoeld dat de cliënt voor langere tijd aangewezen moet zijn op de desbetreffende voorziening. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk beperkingen ondervindt, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vaststaat dat de beperkingen slechts tijdelijk zijn, niet voor een voorziening in aanmerking komt. Degene die voor 'beperkte of onzekere duur' beperkingen ondervindt kan een beroep doen op Zorgverzekeringswet.
Langdurig geeft een grens aan in tijd. Waar de grens van langdurig gelegd moet worden is niet duidelijk aan te geven. Een afbakening die gemaakt kan worden, is te kijken naar andere regelgeving, die voor beperkte duur een voorziening verstrekken. Op grond van de Zvw kunnen rolstoelen, drempelhulpen, transferhulpmiddelen zoals draaischijven, patiëntentilliften en transferplanken, toiletverhogers, toilet- en douchestoelen slechts voor beperkte of onzekere duur worden verstrekt (artikel 2.12 lid 2 Regeling zorgverzekering). In de toelichting (Staatscourant 2012, nr. 14946, p. 12) staat uitgelegd wat met 'beperkte of onzekere duur' wordt bedoeld: "In de regel gaat het dan om een uitleentermijn van ten hoogste 26 weken. […] Om te voorkomen dat een hulpmiddel stipt na 26 weken bij de cliënt wordt weggehaald, is de term ‘beperkte of onzekere duur’ geïntroduceerd. Het ligt in de rede dat de zorgverzekeraar als de termijn van 26 weken dreigt te worden overschreden de specifieke situatie in ogenschouw neemt. Afhankelijk van de individuele situatie kan het hulpmiddel zo nodig langer worden uitgeleend."
Tijdelijkheid van een beperking
Een andere werkwijze gaat uit van de eventuele tijdelijkheid van een beperking. In dit kader is de prognose van groot belang. Zegt de prognose dat de belanghebbende na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag het college van kortdurende noodzaak uitgaan en dus de Wmo-aanvraag afwijzen. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de situatie gevolgd wordt door situaties van terugval, kan worden uitgegaan van een langdurige noodzaak, mits dat wisselend beeld permanent is.
Beperkingen langdurig maar wel tijdelijk
Een enkele keer komt het voor dat de cliënt als gevolg van een ernstig ongeval een lange revalidatie doormaakt maar uiteindelijk toch weer (nagenoeg) geheel zal herstellen. Als de herstelperiode bijvoorbeeld twee jaar zou zijn, dan moet het college toch een voorziening te treffen. Vervoersvoorzieningen zijn naar hun aard tijdelijk en kunnen ook in de tijd worden begrensd. Anders ligt het bij woonvoorzieningen of woningaanpassingen. Die zijn vaak bouwkundig en moeilijk terug te draaien. In zo'n geval kan het college bij de belangenafweging voor de vraag komen te staan wat te doen. Een kostbare traplift en aangepaste badkamer, een verhuiskostenvergoeding of wellicht iets anders. Gelet op het feit dat de woonvoorziening slechts tijdelijk nodig zal zijn, is het denkbaar dat zowel aanpassen als verhuizen als middel erger is dan de kwaal. Anderzijds heeft de cliënt wel een beperking bij het normale gebruik van zijn woning, ook al is beperking niet permanent. In dat geval zou een voorziening verstrekt kunnen worden in de vorm van het vergoeden van tijdelijke huisvesting.
De voorwaarde dat een voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn om op grond van de Wmo verstrekt te kunnen worden, betekent niet dat terminale patiënten geen beroep op de Wmo 2015 zouden kunnen doen. Wel zal bij de advisering en de keuze voor de soort voorziening rekening gehouden moeten worden met het feit dat het een terminale patiënt betreft.
Hoofdstuk 4. Persoonsgebonden budget
Artikel 25. Criteria aanspraak en verplichtingen pgb
Indien de cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, dan geldt dat de cliënt kan verzoeken om dit in de vorm van pgb te verstrekken.
De beoordeling of er recht bestaat op een persoonsgebonden budget is op grond van artikel 2.3.6, tweede lid, van de wet voorbehouden aan het college. De aanspraak op een persoonsgebonden budget is wettelijk bepaald voor de cliënt die dat wenst (aanvraagt). Daarmee is echter niet zonder meer gezegd dat er ook recht bestaat op een persoonsgebonden budget. Het college beoordeelt of aan de voorwaarden wordt voldaan.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting. Zie ook definitie van het Budgetplan in de verordening.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
In dit artikel zijn criteria (lees ook voorwaarden) opgenomen die verbonden (kunnen) zijn als het college het recht op een persoonsgebonden budget heeft vastgesteld. Deze bevoegdheid van de gemeenteraad vloeit voort uit de wettelijke opdracht van artikel 2.1.3 om criteria vast te stellen voor de door het college te nemen besluiten zonder dat de gemeenteraad treedt in de bevoegdheden van het college als bedoeld in artikel 2.3.6 van de wet.
Een persoonsgebonden budget mag niet worden besteed aan een voorziening die voor de cliënt als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt. Dit is in lijn met het bepaalde in artikel 24, lid 1, aanhef en onder b, van de verordening.
Deze bepaling spreekt voor zich. In geval een huisgenoot naar oordeel van het college wordt geacht gebruikelijke hulp te kunnen bieden mag het persoonsgebonden budget niet aan die huisgenoot worden besteed.
In deze bepaling is aangegeven dat het persoonsgebonden budget binnen zes maanden na toekenning dient te zijn aangewend waarvoor het is verleend. In voorkomende gevallen kan het college gebruik maken van de bevoegdheid het toekenningsbesluit in te trekken. Zie verder hoofdstuk 6 van deze verordening. Voor woningaanpassingen kan een langere termijn gelden omdat het realiseren daarvan meer tijd in beslag kan nemen.
Om te controleren hoe het pgb wordt besteedt en of het pgb wordt besteed aan de voorziening waarvoor deze is toegekend, dient de cliënt de pgb besteding aan het college te verantwoorden.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 26. Criteria voor het betrekken van diensten, hulpmiddelen en aanpassingen uit het sociale netwerk van cliënt
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 27. Schriftelijke overeenkomst bij diensten
Het persoonsgebonden budget valt onder het trekkingsrecht. In artikel 2b van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 is sinds 1 augustus 2016 bepaald dat de cliënt (of diens budgethouder) een overeenkomst moet sluiten met iedere derde die hij ten laste van diens budget maatschappelijke ondersteuning wenst te laten verlenen. Verder bepaalt dat artikel dat de overeenkomst goedkeuring behoeft van zowel het college als ook de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb stelt modelovereenkomsten beschikbaar. Het ligt dan ook voor de hand dat hiervan gebruik wordt gemaakt.
Artikel 28. Hoogte van het pgb
Dit artikel berust op artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.).
Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers- of opvangvoorzieningen.
De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.
In lid 3 maakt de gemeente onderscheid tussen welke persoon de ondersteuning levert. Voor een vrijwilliger of persoon die niet is opgeleid voor de betreffende werkzaamheden, wordt bij het vaststellen van de hoogte van het pgb een lager tarief gehanteerd dan voor een daarvoor opgeleid persoon. Waar bijzondere deskundigheid is vereist, wordt in sommige gevallen nog weer een ander tarief gehanteerd. Het tarief wordt daarbij telkens bepaald op basis het laagste tarief per uur, resultaat of dagdeel dat voor de te leveren hulp – rekening houdende met de kwalificaties van degenen die deze leveren – zou worden gehanteerd als deze door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder zou worden geleverd. Het percentage van 80% is gesteld, omdat iemand die werkzaamheden vanuit zelfstandig ondernemerschap uitoefent minder overheadkosten heeft dan wanneer de werkzaamheden vanuit een professionele organisatie worden gedaan.
In lid 4 wordt de hoogte van het pgb hulp bij het huishouden voor een persoon uit het sociaal netwerk van de cliënt beperkt tot 75% van het laagste bedrag voor een gecontracteerde aanbieder. De reden hiervan is dat een persoon uit het sociaal netwerk niet meer mag ontvangen dan iemand, die de werkzaamheden hulp bij het huishouden in het kader van een zelfstandig ondernemerschap uitoefent.
Hoofdstuk 5. Eigen bijdrage en kostprijs
Zie de toelichting op artikel 32
Artikel 30. Eigen bijdrage algemene voorziening
Het kan voor komen dat de cliënt bij de aanbieder waar de ondersteuning wordt geboden gebruik kan maken van bijvoorbeeld het koffie, thee of een maaltijd zonder dat dat direct verbonden is aan het gebruik van de (maatwerk)voorziening. Dat bedrag is geen bijdrage in de kosten maar kan als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt omdat de cliënt kosten uitspaart.
Artikel 31. Eigen bijdrage maatwerkvoorziening in natura en pgb
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 32. Eigen bijdrage bij verblijf in opvang of beschermd wonen
Dit wordt uitgevoerd door gemeente Haarlem, zie ook de toelichting op artikel 2, lid 2.
De eigen bijdrage wordt geïnd door het CAK conform het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
Dit artikel bepaalt wat onder de kostprijs van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget wordt verstaan. De kostprijs is bepalend voor de hoogte van de bijdrage in de kosten die de cliënt verschuldigd is.
Hoofdstuk 6. Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik
Artikel 34. Tegengaan oneigenlijk gebruik
Het behoort tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van maatwerkvoorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan. De regering vindt het namelijk van groot belang dat misbruik en oneigenlijk gebruik van Wmo-voorzieningen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het college zet daarom in op preventie. Denk daarbij vooral aan goede voorlichting over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik.
Spreekt voor zich, behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 35. Opschorting betaling uit het pgb
De SVB biedt het college de mogelijkheid om, indien er een ernstig vermoeden van misbruik/oneigenlijk gebruik van het pgb bestaat, een gemotiveerd verzoek tot opschorting van betaling van het pgb in te dienen. De SVB heeft deze bevoegdheid op grond van art. 2, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015. Gedurende de periode van opschorting kan het college dit vermoeden nader onderzoeken.
Artikel 36. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorziening in natura en in pgb
Spreekt voor zich, behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 37. Herziening, intrekking en terugvordering
Het (deels) ongedaan maken van een aanspraak over een periode in het verleden, wordt herzien/intrekken genoemd. Herziening/intrekking van het bedoelde besluit is het met terugwerkende kracht opnieuw beslissen over de aanspraak over een periode in het verleden, waarbij de aanspraak afwijkend wordt vastgesteld of er in het geheel geen aanspraak heeft bestaan. Een reden om tot herziening of intrekking over te gaan heeft te maken met het verstrekken van onjuiste inlichtingen die tot een andere besluit zou hebben geleid indien de cliënt wel de juiste inlichtingen had verstrekt. Verder kan het niet of niet volledig voldoen aan de gestelde verplichtingen aan het persoonsgebonden budget (hoofdstuk 5 van de verordening) leiden tot herziening of intrekking van het toekenningsbesluit.
In de wet is slechts één terugvorderingsgrond opgenomen ten aanzien van cliënten (of in dat artikel bedoelde derden). Namelijk indien de cliënt opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid. Daarmee heeft de wetgever verzuimd om in gevallen waarin anderszins ten onrechte een maatwerkvoorziening wordt verleend of tot een te hoog bedrag in de vorm van een persoonsgebonden budget is betaald niet kan worden teruggevorderd.
Voor die gevallen is een bevoegdheid neergelegd in dit artikel. Uit CRVB:2006:AX5819 kan onder meer worden afgeleid dat in zo’n geval het ontbreken van een wettelijke bepaling op grond waarvan van de cliënt kan worden teruggevorderd, niet aan terugvordering in de weg staat, nu (ook) in het publiekrecht als in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel is aanvaard, dat een zonder rechtsgrond verrichte betaling ongedaan moet worden gemaakt. Onder een zonder rechtsgrond verrichte betaling worden ook de (gemaakte) kosten van een maatwerkvoorziening in natura verstaan. Daarmee wordt aangesloten bij de wettelijke mogelijkheid van het vorderen van de geldswaarde. Uit de jurisprudentie die onder de Wmo 2007 tot stand is gekomen blijkt dat een terugvorderingsbepaling in de verordening voldoende grondslag biedt om tot terugvordering over te gaan. Als sprake is van onverschuldigde betaling (art. 6:203 e.v. BW) zal het terugvorderen in de praktijk geen problemen opleveren, mits het college een herzienings- of intrekkingsbesluit neemt. Dit artikel biedt ook de bevoegdheid om over te gaan tot verrekening. De bevoegdheid tot terugvordering als bedoeld in dit lid betreft een kan-bepaling. Als het college besluit terug te vorderen moeten daarbij de belangen van alle betrokkenen worden meegewogen.
Artikel 38. Kwaliteitseisen en artikel 39. Verhouding prijs en kwaliteit van de levering van voorzieningen door derden
De Wmo 2015 maakt de gemeenten integraal verantwoordelijk voor de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning, de handhaving en het toezicht. De wet bevat een basisnorm voor kwaliteit van (maatwerk)voorzieningen die aanbieders direct bindt (zie hoofdstuk 3 van de wet), waaronder begrepen de eisen over de deskundigheid van beroepskrachten.
De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeente om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning. Die standaarden kunnen als richtinggevend kader voor gemeenten dienen. Uitgangspunt hierbij is dat deze standaarden de benodigde ruimte voor maatwerk, om goed in te kunnen spelen op de situatie van de cliënt, intact laten.
Er is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen in de artikelen uitgewerkt. Zo is het belangrijk dat de verschillende vormen van zorg en ondersteuning goed met elkaar, maar ook met het sociaal netwerk, waaronder de mantelzorger(s), wordt afgestemd. Het jaarlijkse verplichte cliëntervaringsonderzoek draagt eraan bij dat het college kan toezien op de kwaliteit. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening of diensten gelden eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij moet in ieder geval rekening worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Het kan ook zijn dat in de (bepaalde) sector erkende keurmerken van toepassing zijn. Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering wordt ook een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven rekening moet houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van een reële kostprijs voor de activiteiten die het college door aanbieders wil laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder deskundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden. Bij de prijs kwaliteitsverhouding kunnen eventuele extra taken in verband met de maatwerkvoorziening een rol spelen.
Artikel 40. Klachtenregeling en medezeggenschap
Dit artikel bepaalt dat aanbieders van voorzieningen een regeling moeten treffen voor de behandeling van klachten van cliënten ten aanzien van gedragingen van de aanbieder jegens een cliënt. De gemeente laat de aanbieders vrij om de regeling vorm te geven.
De aanbieder is ten aanzien van maatwerkvoorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid onder b, van de wet). In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad.
Het college overlegt periodiek met de gecontracteerde aanbieders. Naast de in dit lid genoemde onderwerpen is ook de klachtenafhandeling onderdeel van de gesprekken.
Het college ziet er op toe dat aanbieders een regeling in het leven hebben geroepen. Dat kan het college doen op de manieren zoals in dit artikel zijn bepaald.
Ten aanzien van de klachtenafhandeling stelt de aanbieder halfjaarlijks een rapportage op ten behoeve van de raad. Daarin is in ieder geval opgenomen het aantal klachten, de openstaande klachten en de genomen maatregelen.
Hoofdstuk 8. Overige bepalingen
Artikel 41. Financiële tegemoetkoming
Deze bepaling betreft een uitwerking van artikel 2.1.7 van de wet. Daarin is opgenomen dat bij verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie. En als dat mogelijk is, in welke gevallen en in welke mate ((Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 140). Door opneming van dit artikel wordt hieraan voldaan. Onder sociaal minimum wordt hieronder verstaan de norm zoals genoemd in artikel 20 tot en met 24 van de Participatiewet. De kostendelersnorm zoals vastgesteld in artikel 22a van de participatiewet is niet van toepassing.
Artikel 42. Waardering mantelzorgers
Spreekt voor zich, behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 43. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de wet.
Met het derde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven. Uitwerking van dergelijke regels van proceduretechnische en administratieve aard leent zich overeenkomstig regel 2 van de 100 Ideeën voor de gemeentelijke regelgever uitstekend voor delegatie aan het college.
Artikel 44. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
In artikel 3.4, eerste lid, van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet. In aanvulling op het vorenstaande regelt dit artikel dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van de verordening. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de cliënt. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet nadrukkelijk worden beschouwd als een uitzondering. Bij de beoordeling van de aanvraag zou het college zelf aanleiding kunnen zien om de hardheidsclausule toe te passen. In het algemeen geldt echter dat de cliënt gemotiveerd moet aangeven dat zijn situatie bijzonder is en zal hij dat desgevraagd ook nader moeten onderbouwen.
Hoofdstuk 9. Slot- en overgangsbepalingen
Artikel 46. Intrekking oude verordening en overgangsbepalingen
Spreekt voor zich, behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 47. Inwerkingtreding en citeertitel
Spreekt voor zich, behoeft geen nadere toelichting.
Bijlage 1 Normenkader hulp bij het huishouden
De ondersteuning in verband met ‘Hulp bij het Huishouden 1’ (Hbh1)kan bestaan uit de volgende activiteiten:
De ondersteuning in verband met ‘Hulp bij het Huishouden 2’ (Hbh2)kan bestaan uit de volgende activiteiten:
Bepaling van de mate van hulp bij het huishouden
Is er geen sprake van gebruikelijke hulp, dan dient de omvang van de hulp bij het huishouden te worden vastgesteld. Hiervoor moet bepaald worden welke activiteiten de hulpvrager zelf niet kan uitvoeren en welke normtijden hiervoor gelden. Er is, in navolging van de AWBZ, gekozen voor normtijden om een uitgangspunt te hebben voor de omvang van de verschillende taken die in het huishoudelijk werk verricht moeten worden. De normtijden zijn verderop in dit normenkader uitgewerkt.
Voor het bepalen van de omvang van de hulp bij het huishouden wordt de ordening gehanteerd zoals vastgelegd in de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) gebruikt. Het doel van ICF is een ordening aan te brengen in het taalgebruik rond de beschrijving van iemands functioneren. Deze ordening maakt het mogelijk om systematisch gegevens te verzamelen over de gezondheidstoestand van mensen en de gevolgen daarvan voor het dagelijks leven. Het normenkader is mede gebaseerd op het begrippenkader van de ICF.
Kinderverzorging en –opvang bij gehandicapte of zieke ouder
Valt de ene ouder uit, dan neemt de andere ouder de zorg voor de kinderen over. Zo nodig met behulp van (buitenschoolse) opvang of door het opnemen van zorgverlof. Heeft iemand alle mogelijkheden benut en krijgt hij/zij het nog niet rond? Dan kan tijdelijk een indicatie worden afgegeven voor hulp bij het huishouden. De indicatie is dan bedoeld om het gezin korte tijd te ontlasten en op zoek te gaan naar een alternatief.
Een ziek of gehandicapt gezinslid kan een grote belasting betekenen voor een gezin. Het risico op overbelasting van een gezonde verzorgende ouder is aanwezig; dit kan leiden tot een indicatie voor hulp bij het huishouden ter ontlasting.
Ouderlijke zorgplicht bij echtscheiding
Bij echtscheiding vervalt de gebruikelijke hulp voor het huishouden van de voormalige partner en de onderlinge persoonlijke verzorging van partners. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Als de verzorgende ouder, waar de kinderen hun hoofdverblijf hebben, uitvalt moet onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen bij de andere ouder. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de door de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten. Voor de perioden dat de kinderen bij de verzorgende ouder zijn kan er een indicatie voor opvang zijn, als er geen gebruik kan worden gemaakt van voorliggende voorzieningen. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder niet wordt nagekomen, wordt de situatie beschouwd als een eenoudergezin.
Hulp bij het huishouden in relatie tot begeleid wonen
Hulp bij het huishouden in het RIBW (Regionale Instelling Beschermende Woonvormen) en gezinsvervangend tehuis (GVT): voor het ondersteunen van een cliënt in het uitvoeren van huishoudelijke taken zal vooral begeleiding worden geïndiceerd (AWBZ-functie). Indien overname van taken aan de orde is, is hulp bij het huishouden geïndiceerd.
Hulp bij het huishouden in terminale situaties
Als een cliënt een zeer korte levensverwachting (korter dan drie maanden) heeft kan afgeweken worden van de normering gebruikelijke hulp. Het overnemen van huishoudelijke taken indien een persoon terminaal is, kan er voor zorgen dat de gezinsleden minder belast worden.
Hulp bij het huishouden boven de vijfenzeventig jaar
Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden gesteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, zoals soms het geval is bij ouderen, kan hulp voor de zware huishoudelijke taken worden geïndiceerd. Indien de cliënt wel tot leren in staat is, wordt slechts een kortdurende indicatie gesteld voor het aanleren van de huishoudelijke activiteiten. Het betreft dan instructie.
Extra hulp bij het huishouden bij cliënten met huisstofmijtallergie
Een vraag naar hulp bij het huishouden is pas aan de orde wanneer sanering van de woning heeft plaatsgevonden. Voor het stofvrij houden van de woning kan twee uur meer worden geïndiceerd dan in een situatie waar huisstofmijtallergie niet aan de orde is.
Het is van belang om te bekijken of er bij een cliënt die hulp bij het huishouden aanvraagt nog sprake is van herstel. Bij de behandelend arts kan worden geïnformeerd of het verstrekken van voorzieningen verstandig is tijdens een nog lopend behandeltraject. Wanneer de aandoening die de oorzaak vormt voor de beperkingen in het uitvoeren van huishoudelijke werkzaamheden volgens een arts nog behandelmogelijkheden biedt, dan kan in de regel geen hulp bij het huishouden alleen worden geïndiceerd. In dat geval kan hulp bij het huishouden namelijk de revalidatie tegenwerken. Wel kan hulp bij het huishouden naast een te volgen behandeling worden geïndiceerd. Dan is uiteraard afstemming met de behandelaar nodig. Zo’n indicatie heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel- of revalidatietraject.
Wanneer er hulpmiddelen zijn die iemand voldoende helpen om zichzelf te kunnen redden, dan komt hij niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden. Hierbij kan worden gedacht aan een afwasmachine of een droogtrommel. Zo nodig kan de cliënt gewezen worden op de mogelijkheid van de eerstelijns ergotherapie voor het leren omgaan met hulpmiddelen/het reorganiseren van het huishouden.
Het betreft hier een vrijwillig traject. Er moet sprake zijn van medewerking van de klant.
Uitgangspunt hierbij is dat de vervuiler betaalt. Er zal per situatie worden bekeken in hoeverre de woning kan worden schoongemaakt door een aanbieder hulp bij het huishouden of dat inschakeling van een schoonmaakbedrijf noodzakelijk is.
Na bezoek aan de woning bepalen de medewerker van Vangnet en Advies en de Wmo-consulent met elkaar of de woning moet worden schoongemaakt en op welke wijze dat moet gebeuren. Er zijn twee mogelijkheden: inschakeling van een schoonmaakbedrijf en inschakeling van een aanbieder hulp bij het huishouden.
Inschakeling schoonmaakbedrijf
Een schoonmaakbedrijf wordt ingeschakeld als er sprake is van ongedierte, naalden en natte vervuiling (urine, ontlasting, etensresten).
Wanneer wordt gekozen voor het inschakelen van een schoonmaakbedrijf, geeft Vangnet en Advies opdracht aan het schoonmaakbedrijf. Vangnet en Advies beoordeelt of de kosten op de klant kunnen worden verhaald. Zo ja, dan treft Vangnet en Advies een betalingsregeling met de klant. Zo nee, dan brengt Vangnet en Advies de klant in bij het Noodteam Beverwijk en dient Vangnet en Advies de rekening in bij de gemeente. De gemeente zet hulp bij het huishouden in, categorie Hbh2. Voor de eerste acht weken worden zes uur extra uren Hbh2 ingezet. Daarna wordt de situatie opnieuw bekeken.
Wanneer wordt gekozen voor inschakeling van een aanbieder hulp bij het huishouden, geeft de gemeente opdracht voor de inzet van hulp bij het huishouden, categorie Hbh2. Voor de eerste acht weken worden zes uur extra Hhb ingezet. Daarna wordt de situatie opnieuw bekeken.
Naast de indeling in huishoudelijke activiteiten, is er ook een standaard indeling gemaakt van de hoeveelheid tijd die hulp bij het huishouden kost (tijdnormering). De tijdnormering is een inschatting, met goede redenen kan hiervan afgeweken worden. De normtijden zoals die hier worden gepresenteerd zijn afgeleid van de indicatiepraktijk van het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ).
Uitgangspunten bij de verschillende normen zijn type/grootte woning en de omvang van de leefeenheid.
Norm A: eenpersoonshuishouden, tweekamerwoning/gelijkvloers (woonkamer en één slaapkamer).
Norm B: eenpersoonshuishouden, meer-kamerwoning (woonkamer en minimaal twee slaapkamers) of tweekamerwoning (woonkamer en slaapkamer) niet gelijkvloers.
Norm C: meerpersoonshuishouden (waarbij grootte van de woning niet van belang is).
** maximaal 3 keer per week, maximaal 6 tot 12 weken.
*** afhankelijk van het aantal benodigde zorgmomenten en aantal kinderen (max. 40 uur per week).
Boodschappen voor het dagelijkse leven doen
Totaal één maal per week 60 minuten per week
Boodschappenlijst samenstellen
Boodschappen inkopen en opslaan, wekelijks
Speciale boodschappen die beperkt te koop zijn, waarvoor extra gereisd moet worden of boodschappen die verspreid over meerdere winkels moet worden gehaald vallen niet binnen de normtijd. Denk hierbij aan speciale dieetproducten.
Hierbij geldt dat alleen medisch noodzakelijke afwijkingen met extra tijd gehonoreerd kunnen worden.
Maaltijdverzorging broodmaaltijd
Totaal warm 30 minuten per keer
Totaal brood 15 minuten per keer
afwassen (machine of handmatig)
opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad
Licht poetswerk in huis: kamers opruimen
Activiteiten afwassen, als geen maaltijdvoorbereiding is geïndiceerd
machine in- en uitruimen 10 min. per keer
Totaal dagelijkse beurt interieur is afhankelijk van de grootte
van de woning en de specifieke kenmerken van het gezin 15-40 min. per keer
voor een gezin zonder kinderen: maximaal 20 min. per keer
voor een gezin met kinderen < 12: maximaal 30 min. per keer
Frequentie: In principe max. drie maal per week 20-30 min. per keer
Huishoudelijke werkzaamheden: stofzuigen, wc/badkamer schoonmaken
schrobben dweilen soppen: sanitair en keuken
zie ook onder Licht poetswerk in huis: kamers opruimen.
In grote woningen met hoge bezettingsgraad, vervuilingsgraad, COPD-problematiek of aanwezigheid van jonge kinderen is twee uur extra per week reëel.
Frequentie: Met de genoemde verrichtingen worden de wekelijkse activiteiten bedoeld.
kleding en linnengoed sorteren en wassen in wasmachine
centrifugeren, ophangen, afhalen,
Aantal kinderen < 16 jaar + 30 minuten per kind per week
Bedlegerige patiënten + 30 minuten per week
Extra bewassing i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies enz. + 30 minuten per week.
Frequentie: eenmaal per week, huishoudens met kleine kinderen maximaal 3x per week.
Huishoudelijke spullen in orde houden
Schoonhouden huishoudelijke apparatuur, bijv. ontkalken
koffiezetapparaat of douchekop, leegmaken pluizenfilter
droger, schoonmaken magnetron of koelkast
Opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten
(anderen helpen met verzorging) en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden
De ouder is tijdelijk niet in staat om de ouderrol op zich te nemen.
Totaal tot max. van 40 uur aanvullend op eigen mogelijkheden
In te zetten uren: afhankelijk van de situatie, wanneer kinderen < 6 jaar gecombineerd met huishoudelijke activiteiten tot een maximum omvang van 40 uur per week.
Dagelijkse organisatie van het huishouden
administratieve werkzaamheden t.b.v. klant (alleen in
combinatie met andere huishoudelijke activiteiten)
organisatie huishoudelijke activiteiten
plannen en beheren van middelen m.b.t. het huishouden
Psychosociale begeleiding, tevens observeren
Let op: grens met Begeleiding. Stem dit goed af, zodat duidelijk is wanneer nog sprake is van hulp bij het huishouden en wanneer van Begeleiding.
Totaal In combinatie met activiteiten onder 1 en 2 30 min. per week
Formuleren doelen/bijstellen doelen met betrekking tot het
Helpen handhaven/verkrijgen/herkrijgen structuur in het
Helpen handhaven vergroten van zelfredzaamheid m.b.t.
Begeleiden ouders bij opvoeding kinderen (eerst mate
gebruikelijke hulp bepalen, vervolgens overlap Begeleiding
Begeleiden kinderen (eerst mate gebruikelijke hulp bepalen,
vervolgens overlap Begeleiding en jeugdzorg)
Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden
Instructie omgaan met hulpmiddelen
Instructie licht huishoudelijk werk
3 x per week maximaal zes weken
Bijlage 2 Normenkader begeleiding
Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur dan wel het voeren van regie en/of het ondersteunen bij vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid + het bieden van toezicht + het bieden van toezicht tijdens onderwijs + zeer ernstige gedragsproblematiek:
1. ‘s nachts gedurende maximaal 7 nachten (= 14 dagdelen) per week;
2. overdag gedurende maximaal 9 dagdelen per week.
Bijlage 3 Protocol gebruikelijke hulp
In dit protocol heeft de gemeente de richtlijnen uitgewerkt die de Wmo-consulenten dienen te hanteren bij het beoordelen van hetgeen van huisgenoten onderling kan worden verwacht aan hulp van en voor elkaar.
Het protocol is gebaseerd op het ‘Protocol gebruikelijke zorg’, zoals het CIZ dat voor 2015 hanteerde.
De Wmo-consulent behoudt de mogelijkheid, in geval toepassing van dit protocol in concrete gevallen tot kennelijke onbillijkheid leidt, om van dit protocol af te wijken.
1 Definities en algemene uitgangspunten
1.1 Definities Gebruikelijke hulp
Gebruikelijke hulp is de zorg die op het gebied van het voeren van het huishouden voor alle meerderjarige leden van een leefeenheid als algemeen aanvaardbaar wordt beschouwd.
Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwoning wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen.
Bij gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz.
Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke hulp wel voor geïndiceerd worden.
Het is van belang de term gebruikelijke hulp goed te onderscheiden van het begrip mantelzorg. Gebruikelijke hulp en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen.
Gebruikelijke hulp is per definitie hulp waarop geen aanspraak bestaat vanuit de Wmo. Het is de normale, dagelijkse hulp die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.
Gebruikelijke hulp is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die een gezamenlijk huishouden voert. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten.
Hierbij gaat het om hulp waarbij wel aanspraak op de Wmo- kan bestaan. Mantelzorg is hulp die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving waarbij de hulpverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie (Zorg Nabij, VWS 2001). Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) hulp in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger bereid en in staat geacht mag worden deze hulp te leveren.
De hulpvrager is degene die een aantoonbare beperking, een aantoonbaar chronisch psychisch probleem of een aantoonbaar psychosociaal probleem heeft en die behoefte heeft aan compensatie. Ook wanneer ondersteuning wordt gevraagd in het functioneren van het huishouden door een ander dan de hulpvrager (zoals de echtgenote of de ouder), is degene met het probleem of de beperking de hulpvrager. De hulpvrager hoeft niet altijd de aanvrager te zijn; hij/zij moet wel altijd instemmen met de aanvraag, tenzij er sprake is van handelingsonbekwaamheid.
Onder een leefeenheid wordt verstaan:
een eenheid, bestaande uit gehuwden, die al dan niet tezamen met één of meer ongehuwde minderjarigen duurzaam een huishouden voeren, dan wel uit een meerderjarige ongehuwde, die met één of meer ongehuwde minderjarigen duurzaam een huishouden voert. Onder gehuwden worden ook begrepen de ongehuwd samenwonenden en andere volwassenen, die met elkaar en/of met kinderen samenwonen.
Met deze definitie worden alle bewoners van één adres die samen een duurzaam huishouden voeren inbegrepen in het begrip leefeenheid. Indien er sprake is van kamerverhuur, wordt de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden c.q. de leefeenheid gerekend.
Een soortgelijke positie wordt ingenomen door mensen die omwille van hun hulpbehoefte op één adres ieder zelfstandig wonen. Denk hierbij aan woongemeenschappen van kloosterlingen, ouderen of gehandicapten. Ook hier is dus geen sprake van een leefeenheid.
De volwassene met wie de hulpvrager een intieme, emotionele relatie heeft en een duurzame gemeenschappelijke huishouding voert.
Iedere volwassene met wie de hulpvrager duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voert.
Eén- en meerpersoonshuishouden
Indien de hulpvrager deel uitmaakt van een leefeenheid bestaande uit meerdere personen (meerpersoonshuishouden) moet de Wmo-consulent vaststellen wat, gezien de samenstelling van die leefeenheid, in dat geval verstaan wordt onder gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar. Pas dan kan worden besloten op welke hulp de hulpvrager redelijkerwijs is aangewezen.
In geval hulpvrager een eenpersoonshuishouden voert is er geen sprake van gebruikelijke hulp.
Iedere volwassen burger wordt verondersteld naast een volledige baan of opleiding een huishouden te kunnen voeren. In geval van een meerpersoonshuishouden staat het hebben van een normale baan of het volgen van een opleiding per definitie het leveren van gebruikelijke hulp niet in de weg.
Gebruikelijke hulp gaat voor op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie.
Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Er is sprake van een pluriforme samenleving waarin een ieder gelijke aanspraken heeft.
Bij het vaststellen van de hulpbehoefte wordt rekening gehouden met wat van een huisgenoot kan worden verwacht in het kader van gebruikelijke hulp. Voor dat deel is er geen aanspraak op Wmo-maatwerkvoorzieningen. Wanneer een huisgenoot of partner mantelzorg verleent en de hulpvrager voor dat deel van de hulp een aanvraag indient, kan er een aanspraak zijn. De huisgenoot kan de hulp vervolgens niet zelf uitvoeren met behulp van een pgb.
De fysieke en sociale omgeving zijn van invloed op de hulpbehoefte van de hulpvrager. Huisgenoten, andere naasten en verwanten van de hulpvrager kunnen zowel in positieve als in negatieve zin de hulpbehoefte beïnvloeden. Zij kunnen zelf hulp behoeven (kleine kinderen, een gehandicapte huisgenoot/familielid), zij kunnen ook verlichting geven en bijdragen aan te verrichten taken (gezonde volwassenen).
In het onderzoek naar beperkingen en participatieproblemen van hulpvragers zal altijd de fysieke en sociale omgeving van de vrager in de afweging meegenomen worden. In geval er voor de hulpvrager mantelzorg beschikbaar is, kan dat deel van de hulpaanspraak buiten de maatwerkvoorziening blijven omdat daar geen professionele hulp vanuit de Wmo voor ingezet hoeft te worden. De mantelzorger voorziet al in die hulp en de Wmo-consulent weegt dat mee in het opstellen van het ondersteuningsplan.
Welke hulp de mantelzorger op zich neemt en in welke omvang is, in overleg met de hulpvrager, uitsluitend en alleen aan de mantelzorger zelf om te bepalen. Het meewegen van de mantelzorg betekent ook dat de Wmo-consulent nagaat of voor een deel van de mantelzorg alsnog een Wmo-maatwerkvoorziening verstrekt kan worden ter ondersteuning van de mantelzorger, zodat die regelmatig tijdelijk ontlast wordt. In geval er voor een hulpvrager geen mantelzorg beschikbaar is of mantelzorg wegvalt, is dus een Wmo-maatwerkvoorziening mogelijk.
Indien er sprake is van een hulpvraag waarvan de Wmo-consulent objectief heeft vastgesteld dat het gaat om hulp die valt onder de eigen verantwoordelijkheid van het huishouden dan wel om hulp die vrijwillig door mantelzorgers wordt geleverd, kan conform dit protocol worden vastgesteld dat er geen grond voor een Wmo-maatwerkvoorziening is.
Wanneer een dergelijke vaststelling voor de Wmo-consulent tot kennelijke onredelijkheid en/of onbillijkheid leidt gezien de situatie van de hulpvrager, kan de Wmo-consulent (gemotiveerd) van dit protocol afwijken.
2 Richtlijnen voor het bepalen van gebruikelijke hulp
Gezondheidsproblemen of (dreigende) overbelasting
Een Wmo-consulent kan besluiten dat een huisgenoot of partner geen gebruikelijke zorg kan leveren als deze zodanige gezondheidsproblemen heeft dat moet worden geconcludeerd dat de betreffende taken niet door hem uitgevoerd kunnen worden.
Een Wmo-consulent moet altijd onderzoeken of een leefeenheid, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke hulp, door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt.
Wanneer de partner of huisgenoot gezondheidsproblemen en beperkingen heeft of door de combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden overbelast dreigt te raken, zullen de (medische) gegevens ter onderbouwing daarvan door de betrokkene moeten worden aangeleverd. De Wmo-consulent moet zich daar dan een geobjectiveerd oordeel over vormen.
Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke hulp en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke hulp voor. Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden voor gebruikelijke hulp zijn.
In geval de leden van een leefeenheid dreigen overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke hulp worden gerekend. In eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.
Indien de huisgenoot van een hulpvrager vanwege zijn/haar werk fysiek niet aanwezig is wordt hiermee bij de hulpvaststelling uitsluitend rekening gehouden, wanneer het om aaneengesloten perioden van ten minste zeven etmalen gaat.
De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; denk hierbij aan off-shore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Wanneer iemand aaneengesloten perioden van ten minste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een eenpersoons huishouden en kan er geen gebruikelijke hulp worden geleverd.
In geval de hulpvrager een zeer korte, bekende levensverwachting heeft kan ter ontlasting van de leefeenheid van de hulpvrager afgeweken worden van de normering van gebruikelijke hulp.
Onder gebruikelijke begeleiding vallen de volgende categorieën
1. Alle Begeleiding van de verzekerde door de ouder, door partners onderling, door inwonende kinderen en/of andere huisgenoten is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende hulpsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de verzekerde, dat Wmo-ondersteuning daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
2. Een kind is aangewezen op Wmo-ondersteuning als het gaat om een chronische situatie, waarbij de gebruikelijke begeleiding in vergelijking tot een gezond kind dan wel een kind zonder beperkingen van dezelfde leeftijdscategorie wordt overschreden.
3. Als het gaat om een chronische situatie is de Begeleiding van een volwassen verzekerde gebruikelijke hulp wanneer die Begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door partner, ouder, inwonend kind en/of andere huisgenoten in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden.
4. Het leren omgaan van derden (familie, vrienden) met de verzekerde is gebruikelijke hulp.
1. Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke begeleiding ten behoeve van verzekerde uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren wordt van hen geen bijdrage verwacht.
2. Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen gebruikelijke begeleiding verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende:
a. Wanneer voor de partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van Wmo-ondersteuning, dient men die overbelasting op te heffen door deze hulp door (andere) hulpverleners uit te laten voeren/in te kopen.
b. Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke begeleiding, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke begeleiding voor op die maatschappelijke activiteiten.
3. Voor zover de verzekerde zich in de terminale levensfase bevindt, wordt geen bijdrage verwacht van een partner, ouder, kind en/of andere huisgenoot.
4 Gebruikelijke hulp en het sociaal netwerk
De fysieke en sociale omgeving zijn van invloed op de hulpbehoefte van de hulpvrager. Huisgenoten, andere naasten maar ook vrienden, kennissen, buren van de hulpvrager kunnen de hulpbehoefte beïnvloeden. In het onderzoek naar de ondersteuningsvraag worden beperkingen en participatieproblemen van hulpvragers zal altijd de fysieke en sociale omgeving van de vrager meegenomen worden in de afweging. Na het op eigen kracht kunnen voorzien in de hulpbehoefte kan het sociaal netwerk een rol spelen in de steunverlening aan de hulpvrager. Het gaat dan om ondersteuning door vrijwilligers, ook wel informele zorg genoemd.
Een bewonersnetwerk voor onderlinge hulp- en dienstverlening in buurt en dorp. Dat is buurthulp. Deze hulp kan gaan om ‘even iemand uit de brand helpen’, bijvoorbeeld met de tuin of een boodschap, maar ook hulp die complexer is of langer duurt komt voor. Buurthulp is een vorm van informele zorg die het midden houdt tussen mantelzorg en vrijwillige hulp en past in de trend dat wij, als burgers, meer voor elkaar zullen moeten gaan doen. Daarvoor is het van belang vraag en aanbod goed op elkaar aan te laten sluiten.
Het op elkaar laten aansluiten van de hulpbehoefte en het aanbod van informele zorg uit het sociaal netwerk is ook een belangrijke voorwaarde bij andere categorieën vrijwilligers. Er mag van vrijwilligers verwacht worden dat de afspraken die zij met de hulpvrager maken nakomen. Informele zorg mag niet als een voorliggende voorziening opgevat worden, het kan wel als vervanging van mantelzorg gezien worden. Wanneer er vrijwilligers uit het sociaal netwerk van de hulpvrager aanwezig, beschikbaar en bereid zijn om op vrijwillige basis hulp te leveren kan die hulp als gebruikelijk aangemerkt worden en bestaat er voor dat deel van de hulp geen aanspraak op Wmo-hulp.
5 Gebruikelijke hulp bij het huishouden
Hulp bij het huishouden is aangewezen wanneer disfunctioneren van de leefeenheid als gevolg van gezondheidsproblemen van (één van) de verzorgende (leden) dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, persoonlijke verzorging, voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. Het doel van hulp bij het huishouden kan dan zijn het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden.
Leefeenheid primair verantwoordelijk
De leefeenheid van een hulpvrager die een beroep doet op de Wmo blijft altijd primair verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Dat betekent dat van een leefeenheid wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leden van die leefeenheid, gestreefd wordt naar een herverdeling van de
huishoudelijke taken binnen die leefeenheid.
Huishoudelijke taken: uitstelbaar en niet uitstelbaar
Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken. Het verzorgen van kinderen valt ook onder de hulp bij het huishouden.
Van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt. Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren.
De huishoudelijke taken voor een eenpersoonshuishouden zijn:
• schoonhouden van sanitaire ruimte,
Te normeren naar 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en
Wmo-ondersteuning voor het aanleren van huishoudelijke activiteiten
Redenen als 'niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten' leiden niet tot een Wmo-ondersteuning voor het overnemen van huishoudelijke taken. Indien hiervoor motivatie aanwezig is, kan er een indicatie worden gesteld voor zes weken zorg voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden.
Opvang en verzorging van kinderen bij uitval van een van de ouders
Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles).
Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte.
Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over.
Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Opvang is niet structureel Wmo-ondersteuning. Verzorging van de kinderen kan, zonodig, wel een aanspraak zijn.
Eigen kracht, eigen oplossingen gaan voor
Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem/haar geldende regeling voor zorgverlof. De Wmo-consulent onderzoekt, in geval er mantelzorg aanwezig is, wat in redelijkheid met mantelzorg kan worden opgevangen. Is dit niet mogelijk dan dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van) crèche, opvang op school, buitenschoolse opvang, gastouder ed. (de zogenaamde algemeen gebruikelijke voorliggende voorzieningen). Het verplichte gebruik van alternatieve opvangmogelijkheden voor kinderen is redelijk, onafhankelijk van de financiële omstandigheden.
Voorkomen van crisis en ontwrichting
Zijn de mogelijkheden voor kinderopvang reeds maximaal gebruikt of afwezig, of is er slechts kortdurend overbrugging nodig in noodgevallen, dan kan hulp bij het huishouden worden ingezet.
Structurele opvang van kinderen valt niet onder de ondersteuningsplicht van de Wmo.
Niet-structurele opvang van kinderen kan alleen bij ontwrichting of calamiteiten tijdelijk tot een Wmo- aanspraak leiden.
Uitval van ouder in eenoudergezin
Indien er sprake is van uitval van de ouder in een eenoudergezin, of beide ouders ondervinden beperkingen in de opvang en verzorging van de kinderen, wordt er eerst nagegaan wat mantelzorg opvangt, en wat vrijwilligers als vervangende mantelzorg, voorliggende voorzieningen en algemeen
gebruikelijke voorzieningen kunnen opvangen.
Oppas en opvang van gezonde kinderen zijn geen Wmo-voorzieningen, daarvoor zijn andere, algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen voorhanden.
Gebruik van kinderopvang/crèche als voorliggende voorziening voor oppas en opvang van gezonde kinderen tot 5 dagen per week is redelijk.
Indien de Wmo-consulent zich ervan heeft vergewist dat de voorliggende algemeen gebruikelijke voorzieningen niet aanwezig of niet toepasbaar zijn of zijn uitgeput, is bij uitval van de ouder in een éénoudergezin afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind een indicatie voor hulp bij het huishouden mogelijk tot 40 uur per week voor oppas en opvang van gezonde kinderen. Een dergelijke indicatie is in principe van korte duur (maximaal 3 maanden), de periode waarin een eigen
oplossing moet worden gevonden.
Bijdrage van kinderen aan het huishouden .
In geval de leefeenheid van de hulpvrager mede bestaat uit kinderen, gaat de Wmo-consulent ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.
• Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.
• Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.
• Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.
Hoge leeftijd en trainbaarheid
Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, zoals bij ouderen op hoge leeftijd (> 75 jaar) kan, indien nodig, hulp voor die zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke hulp zouden worden gerekend.
Het onderzoeken van overbelasting
De Wmo-consulent onderzoekt altijd of er in de individuele situatie moet worden afgeweken van de algemene regels. Een van de redenen om in de individuele situatie af te wijken kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat zij taken overneemt, reeds overbelast dreigt te raken.
Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt het bepaald door in- en uitwendige factoren.
Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer:
lichamelijke conditie mantelzorger;
geestelijke conditie mantelzorger;
wijze van omgaan met problemen;
Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:
omvang en mate van (on)planbaarheid van hulptaken;
inzicht van mantelzorger in ziektebeeld van de hulpvrager;
bijkomende emotionele problemen;
bijkomende relationele problemen.
Onderzoek naar de draaglast-draagkracht mantelzorger
Het kan soms heel duidelijk zijn dat de mantelzorger overbelast is, in ander gevallen is dat minder duidelijk en zal dit in het indicatieonderzoek moeten worden uitgediept.
Er bestaat niet één, simpel af te nemen test, die hierover direct uitsluitsel geeft. Wel bestaan er allerlei vragenlijsten op dat gebied en kunnen door de mantelzorger ervaren klachten duiden op overbelasting.
Hieronder volgt een reeks van vragen die de Wmo-consulent zouden kunnen helpen bij het verkrijgen van een indruk over de eventuele overbelasting van de mantelzorger.
Wat zegt de mantelzorger er zelf over, hoe ervaart hij of zij het zorgen?
Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting
Diverse symptomen zijn waar te nemen bij (dreigende) overbelasting. Het is mogelijk, dat slechts één van deze symptomen waarneembaar is. Over het algemeen zullen meerdere symptomen gecombineerd optreden. De mate, waarin ze zich manifesteren, zal van persoon tot persoon verschillen. Daarnaast dient men zich te bedenken dat het hierbij om veelal, aspecifieke symptomen gaat, die ook bij andere stoornissen kunnen passen. Het bestaan van deze symptomen moet dus als een mogelijk signaal worden opgevat. Indien er meerdere van onderstaande symptomen aanwezig zijn, is het raadzaam dat de mantelzorger zijn huisarts raadpleegt, omdat bij langdurige aanwezigheid en/of verwaarlozing van dergelijke symptomen weer kunnen leiden tot andere, ernstige stoornissen.
Mogelijke symptomen van overbelasting zijn:
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2017-234150.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.