Verordening tot eerste wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Purmerend 2016

De raad van de gemeente Purmerend,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 21 november 2017,

 

gelet op artikel 5.4 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015,

 

overwegende dat:

  • -

    op 1 juni 2017 aan het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 artikel 5.4. is toegevoegd;

  • -

    dat dit artikel gemeenteraden verplicht de Wmo-verordening aan te passen op het onderwerp vaste of reële prijs voor Wmo-diensten,

  • -

    nieuwe jurisprudentie aanleiding geeft de normen die nu nog in de nadere regels van het college staan, op te nemen in de verordening van de raad zelf,

 

B E S L U I T:

 

1.

vast te stellen de Verordening tot eerste wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Purmerend 2016

 

A. De artikelen worden als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Evt. toelichting

Artikel 11. Regels voor Pgb

1.Het college verstrekt een Pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

2.Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen Pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

3.Het tarief voor een Pgb:

a.is gebaseerd op een door de cliënt opgesteld persoonlijk budgetplan over hoe hij het Pgb gaat besteden;

b.is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen, en

c.bedraagt maximaal 100 % van de kostprijs van de in de betreffende situatie tegenhanger in natura.

4.De hoogte van een Pgb voor dienstverlening is een all – inclusief tarief, opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, verzekeringen, reiskosten waarbij wordt uitgegaan van maximaal 90% de kostprijs van de tegenhanger in natura.

Voor de levering van hulp bij het huishouden geldt de uitzondering dat door een particuliere hulp, de hoogte ongeveer 75% bedraagt van het natura tarief, hulp bij het huishouden door een professionele zorgaanbieder bedraagt vervolgens ongeveer 90% van het natura tarief.

5. Als de materiele verstrekking in natura een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de materiele verstrekking technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Als de materiele verstrekking in natura een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering.

6.Een cliënt ten behoeve van wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betreffende het tarief betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, onder de voorwaarden dat deze persoon een lager tarief krijgt betaald voor zijn diensten door het college in nadere regels vastgestelde tarief.

 

Artikel 11. Regels voor Pgb

1. Het college verstrekt een Pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

2. Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen Pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

3. De hoogte van een Pgb:

a. wordt vastgesteld aan de hand van een door de aanvrager opgesteld plan over hoe hij het Pgb gaat besteden;

b. wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het Pgb toereikend is om een veilige, doeltreffende en kwalitatief goede maatwerkvoorziening van derden te kunnen betrekken en wordt indien nodig, aangevuld met een vergoeding voor onderhoud, reparatie en verzekering; en

c. bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura.

4. De hoogte van een Pgb voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten en is voor:

a. hulp bij het huishouden:

1. ˚ 90% van de kostprijs per uur van de maatwerkvoorziening in natura, in geval van een niet door de gemeente gecontracteerde professionele organisatie;

2.˚ 75% van de kostprijs per uur van de maatwerkvoorziening in natura, in geval van hulp vanuit het sociaal netwerk of door een niet-professional. In deze situatie mag alleen hulp van niveau 1 of 2 worden geleverd.

b. individuele begeleiding:

1.˚ 90% van de kostprijs per uur van de maatwerkvoorziening in natura in geval van een niet door de gemeente gecontracteerde professional;

2.˚ 44% van de kostprijs per uur van begeleiding regulier in natura, in geval van hulp vanuit het sociaal netwerk of door een niet- professional.

c. persoonlijke verzorging, indien in

combinatie met individuele begeleiding:

1.˚ 90% van de kostprijs per uur van de maatwerkvoorziening in natura, in geval van een niet door de gemeente gecontracteerde professional;

2.˚ 53% van de kostprijs per uur van de maatwerkvoorziening in natura, in geval van hulp vanuit het sociaal netwerk of door een niet- professional.

d. dagbesteding:

1.˚ 90% van de kostprijs per dagdeel van de maatwerkvoorziening in natura, in geval van een niet door de gemeente gecontracteerde professionele organisatie;

2.˚ 77% van dagbesteding regulier per dagdeel in natura, in geval van hulp uit het sociaal netwerk of door een niet -professional.

e. kortdurend verblijf:

1.˚ 90% van de kostprijs per etmaal van de maatwerkvoorziening in natura, in geval van een niet door de gemeente gecontracteerde professionele organisatie;

2.˚ 83% van de kostprijs per etmaal van de maatwerkvoorziening in natura, in geval van opvang vanuit het sociaal netwerk of door een niet professionele organisatie.

f. beschermd wonen:

90% van de maatwerkvoorziening in natura, in geval van een niet door de gemeente gecontracteerde professionele organisatie g. Zintuiglijk beperkten:

90% van de kostprijs van de maatwerkvoorziening in natura, van de landelijke gecontracteerde aanbieders.

h. vervoerskostenvergoeding voor een taxi of- en rolstoeltaxivervoer (op declaratiebasis):

1.˚ maximaal €2.000,- per jaar voor taxi;

2.˚ maximaal €2.600 per jaar voor een rolstoeltaxi.

i. een vervoerskostenvergoeding voor eigen auto of bruikleenauto. Op basis van het door de belastingdienst vrijgestelde tarief per km, gebaseerd op maximaal 2.000 km per jaar;

j. een autoaanpassing: de laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen op basis van 2 door de aanvrager ingediende opgevraagde offertes.

k. een autoaanpassing tot maximaal € 2.300 in ruil voor het gebruik van 5 jaar AOV, in geval aan aanpassing van de eigen auto de voorkeur gegeven wordt;

l. verhuis- en herinrichtingskosten:

De laagste kostprijs op basis van 2 door de aanvrager ingediende offertes. Daarnaast kan op basis van NIBUD prijzen een vergoeding worden verstrekt voor de noodzakelijke herinrichting van de woning. In totaal bedraagt de vergoeding maximaal € 2.900;

m. maximaal €3.000 voor een sportrolstoel of andere sportvoorziening inclusief aanschaf en onderhoud voor een periode van 3 jaar;

n. het bezoekbaar maken van een woning.

De laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen op basis van 2 door de aanvrager ingediende offertes;

o. vervoer regulier en per rolstoel van en naar dagbesteding: 90% van de kosten van de maatwerkvoorziening in natura.

5. Als de materiele verstrekking in natura een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de materiele verstrekking technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Als de materiele verstrekking in natura een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering.

Artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel b, van de Wmo 2015 bepaalt dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een Pgb wordt vastgesteld waarbij geldt dat hoogte toereikend moet zijn.

Hieruit volgt dat niet de hoogte van het Pgb in de verordening moet worden vastgesteld, maar de wijze waarop de hoogte wordt vastgesteld. De wetgever vraagt niet om Pgb bedragen in de verordening op te nemen, maar om het inzichtelijk maken van de wijze van berekenen. Dat kan door zodanige voorwaarden op te nemen dat die de invulling door het college begrenzen. Dit betekent dat de tariefdifferentiatie aan de hand van het voorzieningenpakket in de verordening opgenomen moet worden.

 

Behalve het op de juiste wijze regelen van de wijze waarop de hoogte van de Pgb tarieven in de verordening is opgenomen, is het ook van belang dat de Pgb tarieven toereikend zijn om de ondersteuning die de cliënt nodig heeft daadwerkelijk in te kopen.

 

Percentages

De opgenomen percentages vanaf lid 4 sub b tot en met g van de verordening zijn afgeleid van de natura tarieven van de maatwerkvoorzieningen.

De bedragen zijn omgerekend naar percentages. Het voordeel van het werken met percentages t.o.v. het werken met bedragen is dat de landelijk toegepaste indexatie automatisch doorwerkt.

 

De volgende percentages: 44%, 53%,77% en 83% zijn afgeleid van het AWBZ tarief in 2014 zoals die golden voor het sociaal netwerk.

Artikel 12. Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

1.Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd: voor een maatwerkvoorziening dan wel Pgb, zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het Pgb wordt verstrekt, overeenkomstig het Besluit maatschappelijke ondersteuning, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

2.Het college kan bij nadere regeling bepalen:

a.voor welke algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, de cliënt een bijdrage is verschuldigd;

b.wat per soort algemene voorziening de hoogte van deze bijdrage is;

3.Het college bepaalt bij nadere regeling:

a.op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening en Pgb wordt bepaald, en

b.door welke andere instantie dan het CAK in de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of Pgb worden vastgesteld en geïnd.

 

 

 

Artikel 12. Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen

1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd conform het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 voor een maatwerkvoorziening dan wel Pgb, zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het Pgb wordt verstrekt en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

2. In afwijking op het eerste lid:

a. wordt bij individuele begeleiding, persoonlijke verzorging, dagbesteding en kortdurend verblijf het uur-, dagdeel- of etmaal tarief vanuit de AWBZ gehanteerd met jaarlijkse indexatie;

b. wordt bij verstrekking van een woonvoorziening gedurende maximaal 39 perioden van vier weken een bijdrage in rekening gebracht.

3. a. Met inachtneming van artikel 3.20 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 verhoogd met een opslag voor voeding bedraagt de eigen bijdrage maatschappelijke opvang voor personen vanaf 21 jaar 45,32 % van 60 % van de uitkering op grond van de Participatiewet voor gehuwden/samenwonenden per maand exclusief vakantietoeslag.

b. 1˚ Op basis van de Participatiewet, hoofdstuk 3 Algemene bijstand paragraaf 3.2 normen, artikel 20 jongerennormen wordt voor personen onder 21 jaar een bedrag vrijgelaten.

2˚. Voor zover het maandinkomen exclusief vakantietoeslag van personen onder 21 jaar het onder 1˚. genoemde bedrag te boven gaat, wordt dit als eigen bijdrage aangemerkt tot maximaal het op grond van het eerste lid berekende eigen bijdrage bedrag.

c. Het college int de bijdrage.

4. De kostprijs van een:

a. maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

b. Pgb is gebaseerd op een percentage van de maatwerkvoorziening in natura.

5. In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of Pgb door het AOP vastgesteld en geïnd.

 

Artikel 14. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

1. onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

2. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2.3.8 en 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing herzien dan wel intrekken.

3. Een beslissing tot verlening van een Pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het Pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

4. Als het college een beslissing heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten Pgb.

5. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

6. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

7. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van Pgb’s.

Artikel 14. Voorkoming en bestrijding van ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en Pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

1. Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of Pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

2. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

3. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

a. de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

b. de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het Pgb is aangewezen;

c. de maatwerkvoorziening of het Pgb niet meer toereikend is te achten;

d. de cliënt langer dan 2 maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

e. de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het Pgb verbonden voorwaarden, of

f. de cliënt de maatwerkvoorziening of het Pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

4. Een beslissing tot verlening van een Pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het Pgb binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

5. Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten Pgb.

6. Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

 

Artikel Opschorting betaling uit het Pgb

Nieuw lid

Artikel 1 4a . Opschorting betaling uit het Pgb

1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het Pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

2. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het Pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 14, derde lid, onder d.

 

 

Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met: a. de aard en omvang van de te verrichten taken; b. een redelijke toeslag voor overheadkosten; c. een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg; d. kosten voor bijscholing van het personeel, 2. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:a. de marktprijs van de voorziening, enb. de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:1° aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;2° instructie over het gebruik van de voorziening;3° onderhoud van de voorziening, en4° verplichte deelname in bepaalde samenwerkings-verbanden (bijv. sociaal wijkteams).

Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

 

1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college:

a. een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met de derde; of

b. een reële prijs die geldt als ondergrens voor: 1. een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

2. de vaste prijs, bedoeld onder a.

2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

a. overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet, en

b. rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

a. de kosten van de beroepskracht;

b. redelijke overheadkosten;

c. kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

d. reis- en opleidingskosten;

e. indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

f. overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportage-verplichtingen en administratieve verplichtingen.

4. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:a. de marktprijs van de voorziening, enb. de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:1° aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;2° instructie over het gebruik van de voorziening;3° onderhoud van de voorziening, en4° verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv. sociaal wijkteams).

c. kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

d. reis- en opleidingskosten;

e. indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

f. overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportage-verplichtingen en administratieve verplichtingen.

 

 

2.

Dit besluit treedt in werking op de dag na die waarop het is bekendgemaakt.

3.

In aanvulling op het op 2 november 2017 door de raad genomen besluit over voorstellen nieuw beleid Wmo, met registratienummer 1391113, de groep meerpersoonshuishoudens (nog niet AOW gerechtigd) vanaf 1 januari 2018 geen eigen bijdrage te laten betalen bij gebruik van Wmo-voorziening(en) en de eenmalige extra kosten van € 166.000,- te dekken vanuit het overschot Wmo 2017’.

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering d.d. 21 december 2017

de griffier,

R.J.C. van der Laan

de voorzitter,

D. Bijl

Naar boven