Verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Voorschoten 2010

De raad der gemeente Voorschoten;

 

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 24 oktober 2017;

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer en de Wegenverkeerswet 1994;

besluit:

 

Inhoudelijke wijzigingen

Artikel I

“Artikel 1:3 vervalt.”

Artikel II

In Artikel 1:6 (Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing), onderdeel d, wordt na ‘gemaakt binnen’ ingevoegd: ‘of gedurende’.

Artikel III

Artikel 1:7 (Geldingsduur vergunning) komt te luiden:

  • "1.

    De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.”

Artikel IV

Artikel 1:8 (Weigeringsgronden) komt te luiden:

  • "1.

    Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu of het welzijn van dieren;

    • e.

      het aanzien van een rijks- of gemeentelijk monument danwel een beschermd dorpsgezicht;

    • f.

      de welstand.

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daarvoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

  • 3.

    Een vergunning of ontheffing voor bepaalde door de burgemeester aan te wijzen categorieën van evenementenvergunningen kan worden geweigerd als de aanvraag minder dan 10 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daarvoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

  • 4.

    Een vergunning of ontheffing voor een exploitatievergunning kan worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 5 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daarvoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.”

Artikel V

Het vierde lid van artikel 2:10 (Voorwerpen op, aan of boven de weg) komt te luiden:

  • "4.

    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. “

Artikel VI

Het eerste lid van artikel 2:12 (Maken, veranderen van een uitweg) komt te luiden:

  • "1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.”

Artikel VII

Het vijfde lid, onderdeel f, van artikel 2:25 (Evenementen) komt te luiden:

  • "5f.

    er worden alleen kleine objecten geplaatst met een oppervlakte van minder dan 16 m2 per object.”

Artikel VIII

AFDELING 8. (TOEZICHT OP DE HORECABEDRIJVEN) komt te luiden:

“AFDELING 8. TOEZICHT OP DE OPENBARE INRICHTINGEN

Artikel 2:27 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      openbare inrichting:

      • 1.

        een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;

      • 2.

        elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt of bereid;

    • b.

      terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 2.

    Onder openbare inrichting wordt mede verstaan een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.”

Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een zorginstelling;

    • b.

      een museum;

    • c.

      een openbare inrichting voor het nuttigen van niet-alcoholische dranken in een winkelruimte in de zin van de Winkeltijdenwet en niet zijnde een inrichting, die in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als een smartshop, growshop of coffee shop indien het de openbare inrichting niet meer ruimte inneemt dan maximaal 10m2 en maximaal 20% van het totale vloeroppervlak van de voor de clientèle toegankelijke binnenruimte, en indien geen terras aanwezig is of beoogd is. De ingebruikname van de ruimte als voornoemd moet wel bij het college worden gemeld.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 4.

    De vergunning vermeldt als voorschrift bedoeld in artikel 1:4 de sluitingstijden. De sluitingstijden zijn niet in strijd met het ter plekke geldende bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 5.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 6.

    Bij de toepassing van de in het vijfde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de openbare inrichting en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

  • 7.

    In afwijking van artikel 2:10 is de burgemeester bevoegd om te beslissen over de ingebruikneming van de weg ten behoeve van een terras, indien een vergunningaanvraag ook betrekking heeft op bij de openbare inrichting behorende terrassen die zich op de weg bevinden. Bij vergunningvoorschrift kunnen afwijkende openingstijden van het terras worden bepaald.

  • 8.

    De burgemeester kan de in het zevende lid bedoelde ingebruikneming van de weg ten behoeve van één of meer bij het de openbare inrichting behorende terrassen ook weigeren indien:

    • a.

      het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg danwel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilige gebruik daarvan;

    • b.

      dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 9.

    De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien in het uittreksel uit de justitiële documentatie feiten staan die een belemmering vormen voor de goede exploitatie van de openbare inrichting.

  • 10.

    Indien de aanvrager om gronden voortvloeiend uit artikel 5, lid 3 van de Wet Justitiële en Strafvorderlijke gegevens geen verklaring omtrent gedrag kan verkrijgen in verband met zijn leeftijd, kan de burgemeester ontheffing verlenen van de verplichting tot het overleggen van een verklaring van goed gedrag.

  • 11.

    Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1.

    Het is de exploitant verboden de openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in openbare inrichting te laten verblijven: op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 05.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 03.00 uur en 05.00 uur.

  • 2.

    De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijke openbare inrichting of voor een bij een inrichting behorend terras.

  • 3.

    Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor één of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    De burgemeester kan mondeling onmiddellijke sluiting bevelen van een openbare inrichting indien lid 1 van toepassing is. Deze bevoegdheid heeft de burgemeester ook indien de openbare inrichting zich bevindt op een terrein dat is aangewezen als evenemententerrein.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten openbare inrichting

Het is verboden in een openbare inrichting:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden na sluitingstijd als bedoeld in artikel 2:29 of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid;

  • c.

    op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras.

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

(Vervallen)

 

Artikel 2:33 Ordeverstoring

(Vervallen)

 

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet , treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31 op als bevoegd bestuursorgaan”.

Artikel IX

Artikel 2:38 (Verschaffing gegevens nachtregister) komt te luiden:

“Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.”

Artikel X

Het tweede lid, onder b, van artikel 2:39 (Speelgelegenheden en speelautomatenhal) komt te luiden:

  • "2b.

    speelgelegenheden waarvoor de raad van bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen.”

Artikel XI

In artikel 2:42 (Plakken en Kladden), tweede lid, onderdeel b, wordt ‘kalk, krijt, teer’ vervangen door: ‘kalk, teer,’.

Artikel XII

Artikel 2:57 (Uitlaten honden) komt te luiden:

  • "1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op een openbare plaats in de zin van artikel 1:1 aanhef onder a zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • c.

      buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats indien de hond niet is aangelijnd; of

    • d.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3.

    De verboden in het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

    • b.

      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.”

Artikel XIII

Artikel 2:59 (Gevaarlijke honden) komt te luiden:

  • "1.

    Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.

    Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.”

Artikel XIV

Het eerste lid van artikel 2:77 (Cameratoezicht op openbare plaatsen) komt te luiden:

  • "1.

    De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van toezicht op een openbare plaats.”

Artikel XV

Na artikel 2:78 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

“Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

  • 3.

    De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.”

Artikel XVI

Artikel 4.11 (Verbod tot het vellen van een houtopstand) komt te luiden:

  • "1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag houtopstanden te vellen of de doen vellen die staan vermeld op een door het college vastgestelde lijst met waardevolle bomen en houtopstanden.

  • 2.

    De vergunning kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het door de aanvrager gesteld maatschappelijk belang bij het vellen van de waardevolle boom of houtopstand niet opweegt tegen het belang bij behoud van de monumentale boom op grond van de natuurwaarde, de landschappelijke, cultuurhistorische of beeldbepalende waarde van die boom of houtopstand;

    • b.

      op grond van de gezondheidstoestand van de boom.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.

  • 4.

    Indien een vergunning wordt verleend kunnen daaraan opschortende voorwaarden worden verbonden in het belang van flora- en faunabehoud (bijvoorbeeld: broedseizoen) en ter voorkoming van velling terwijl het besluit onderdeel van een bestuursrechtelijke procedure is.

  • 5.

    Het bevoegd gezag kan als voorwaarde bij een vergunning een herplantplicht opleggen.

  • 6.

    Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld dan wel op andere wijze tenietgegaan is, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 7.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het vierde lid opgelegd, dan kan daarbij worden bepaald binnen welke termijn de herbeplanting plaats dient te vinden en op welke wijze niet geslaagde herbeplanting moet worden vervangen.

  • 8.

    Indien de houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in lid 1 van toepassing is, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 9.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het derde tot en met zevende lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

  • 10.

    De afstand als bedoeld in artikel 5:42 lid 2 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heesters en heggen.

  • 11.

    Noodkap is bij direct dreigend (omval-)gevaar toegestaan onder de voorwaarde dat de kwalificatie noodkap wordt gegeven door een gemeentelijk ambtenaar in het bezit van het Certificaat Boomveiligheidscontroleur.

  • 12.

    Indien het college daarom verzoekt wordt bij de aanvraag door de aanvrager een boomeffectanalyse gevoegd en/of een boomwaardetaxatie overgelegd.

Artikel XVII

Artikel 4:14, lid 5, (Verbod handelsreclame) komt te luiden:

  • "5.

    Het in dit artikel gestelde verbod geldt niet voor zover de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Monumentenwet, het Activiteitenbesluit milieubeheer, de Verordening Bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland, de Erfgoedverordening 2010 gemeente Voorschoten, of op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.”

Artikel XVIII

Artikel 5:13, lid 8, komt te luiden:

  • "8.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die wordt gehouden:

    • a.

      in besloten kring;

    • b.

      door een instelling met een CBF-keurmerk;

    • c.

      door een andere, door het college aangewezen instelling.”

Artikel XIX

Artikel 5:24, lid 4, (Voorwerpen op, in of boven openbaar water) komt te luiden:

  • "4.

    Het eerste lid en derde lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaart-verkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening, het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet of de Verordening werkzaamheden kabels en leidingen Voorschoten.”

Artikel XX

Artikel 5:34, lid 2, (Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken) komt te luiden:

  • "2.

    Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.”

Artikel XXI

Aan artikel 6:1 (Strafbepalingen) wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt:

  • "3.

    In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, vierde lid, 2:11, tweede lid, 2:12, eerste lid en 4:11, eerste lid.”

Deze verordening treedt in werking op de dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Voorschoten, gehouden op 7 december 2017

de griffier,

J. van der Does

de voorzitter,

P.J. Bouvy-Koene

Naar boven