Wijzigingsbesluit Algemene Plaatselijke Verordening Schiedam 2013

(17VR075)

 

De raad van de gemeente Schiedam;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21 november 2017, nr. 17INT00399;

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

 

gezien het advies van de raadscommissie;

 

besluit vast te stellen de volgende wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Schiedam 2013.

Artikel I

De Algemene Plaatselijke Verordening Schiedam 2013 wordt gewijzigd als volgt:

Artikel 1:3 tweede lid wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

2.Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

2.Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste twaalf weken.

Toelichting op de wijziging

Nu aansluiting is gezocht bij de Regionale Handreiking Publieksevenementen Rotterdam Rijnmond, is het wenselijk om in het kader van uniformiteit ook de APV aan te passen aan deze handreiking. De handreiking maakt onderscheid tussen categorieën evenementen, waarbij elke categorie een eigen indieningstermijn heeft om een zorgvuldige vergunningsprocedure te waarborgen. Voor de meest risicovolle evenementen (de C-evenementen) is een indieningstermijn van twaalf weken vastgesteld. De huidige APV wordt aangepast om deze indieningstermijn in te voeren en te kunnen hanteren.

Artikel 1:6 wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

a.indien ter verkrijging daarvan on-

juiste of onvolledige gegevens zijn ver-

strekt;

b.indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c.indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

d.indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

e.indien de werkelijke situatie afwijkt van de vergunde situatie;

f.indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

a.indien ter verkrijging daarvan on-

juiste of onvolledige gegevens zijn ver-

strekt;

b.indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c.indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

d.indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

e.indien de werkelijke situatie afwijkt van de vergunde situatie; of

f.indien de houder dit verzoekt.

Toelichting op de wijziging

De verordening bood geen grondslag om een vergunning in te trekken als die langere tijd niet werd gebruikt, bijvoorbeeld bij het innemen van een standplaats. Daarin wordt met deze aanpassing voorzien. (VNG APV Zomercirculaire 2017)

Artikel 1:7 wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbe-paalde tijd, tenzij bij de vergunning of onthef-fing anders is bepaald of de aard van de ver-gunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:7 Termijnen

1.De vergunning of ontheffing geldt voor on-bepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunnin-gen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Toelichting op de wijziging

Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 02-11-2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2927) blijkt dat voor onbepaalde tijd verleende vergunningen zich niet altijd verdragen met het formele gelijkheidsbeginsel. Bij schaarse vergunningen (meer aanvragers dan beschikbare vergunningen) kan immers het gevolg zijn dat de markt voor nieuwe aanbieders feitelijk ontoegankelijk wordt. Met dit tweede lid wordt duidelijk gemaakt dat onbepaalde tijd en schaarse vergunningen zich niet met elkaar verdragen. (VNG APV Zomercirculaire 2017)

Artikel 2:11 en 5:24 worden gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel. 2.11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

6.Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg. De vergunning wordt verleend:

7.De vergunning wordt verleend:

a.[…]

b.[…]

8.[…]

9.Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de provinciale wegenverordening, de waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

10.[…]

Artikel 5.24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

6. […]

7. […]

8. […]

9. […]

10. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel. 2.11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

6.Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

7.De vergunning wordt verleend:

a.[…]

b.[…]

8.[…]

9.Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de provinciale wegenverordening, de waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de Algemene verordening ondergrondse infrastructuren Schiedam 2017.

10.[…]

Artikel. 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

6. […]

7. […]

8. […]

9. […]

10. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening, de Algemene verordening ondergrondse infrastructuren Schiedam 2017 of de Telecommunicatiewet.

Toelichting op de wijziging

De Schiedamse telecomverordening is geïntegreerd in de Algemene verordening ondergrondse Infrastructuren Schiedam 2017.

Artikel 2:24 wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:24 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

1. Evenement: een voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak,

met uitzondering van:

a. bioscoopvoorstellingen;

b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22:

c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en activiteiten als bedoeld in afdeling 10 van deze verordening (Speelgelegenheden/automatenhallen);

d. het organiseren van een verrichting van vermaak in een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:27, dat beschikt over een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 2:28, dan wel in een van vergunningplicht vrijgesteld horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:28b, mits deze verrichting van vermaak behoort tot de bij deze vergunning toegestane vorm van exploitatie respectievelijk de gebruikelijke exploitatiewijze;

e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 (straatartiest/straatmuzikant) van deze verordening.

2. Onder evenement wordt mede verstaan:

a. een herdenkingsplechtigheid ;

b. een braderie en/of een markt, niet zijnde een markt als bedoeld in het eerste lid onder b of in artikel 5:22 van de APV;

c. een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg.

3. Grootschalig evenement: een evenement, waarvan de aard of de publieksaantrekkende werking vanuit een oogpunt van openbare orde en veiligheid dusdanig is, dat daarin zonder nadere ordening niet kan worden voorzien.

Artikel 2:24 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

1. Evenement: een voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, waarbij evenementen worden onderverdeeld in:

a. meldingsplichtig evenement: een evenement met een laag risicoprofiel, waarvoor geen vergunning hoeft te worden aangevraagd, maar wel een meldingsplicht geldt;

b. A-evenement, laag risico-evenement, met een beperkte impact op de omgeving en het verkeer;

c. B-evenement, gemiddeld risico-evenement, met een verhoogde impact op de omgeving of gevolgen voor het verkeer;

d. C-evenement, hoog risico-evenement, met een grote impact op de omgeving/regio of het verkeer.

2. Onder evenement wordt niet verstaan:

a. bioscoopvoorstellingen;

b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22;

c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en activiteiten als bedoeld in afdeling 10 van deze verordening;

d. het organiseren van een verrichting van vermaak in een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:27, dat beschikt over een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 2:28, dan wel in een van vergunningplicht vrijgesteld horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:28b, mits deze verrichting van vermaak behoort tot de bij deze vergunning toegestane vorm van exploitatie respectievelijk de gebruikelijke exploitatiewijze;

e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:9.

3. Onder evenement wordt mede verstaan:

a. een herdenkingsplechtigheid ;

b. een braderie en/of een markt, niet zijnde een markt als bedoeld in het tweede lid onder b of in artikel 5:22 van de APV;

c. een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg.

Vervalt.

Toelichting op de wijziging

Nu aansluiting is gezocht bij de Regionale Handreiking Publieksevenementen Rotterdam Rijnmond, is het wenselijk om in het kader van uniformiteit ook de APV aan te passen aan deze handreiking. De handreiking voorziet in een risicoklasse ten aanzien van evenementen, waarbij evenementen worden onderscheiden in meldingsplichtige, A-, B- en C-evenementen. Deze classificering wordt nu toegevoegd aan de APV.

De huidige werkwijze maakt al gebruik van deze classificering. Via een zogeheten risicoscan wordt geïnventariseerd welke impact een evenement (op de omgeving) heeft, waarna het een kwalificatie krijgt. Afhankelijk van de kwalificatie wordt een vorm van behandeling gestart. Bij de meer risicovolle evenementen wordt een evenement met de hulpdiensten besproken. Meldingsplichtige evenementen worden ter kennisgeving met de hulpdiensten gedeeld.

Samenvattend wordt de juridische grondslag en de huidige bestaande werkwijze bij evenementen met elkaar in overeenstemming gebracht.

Het bestaande tweede lid wordt vernummerd tot het derde lid.

Nu evenementen onderverdeeld worden in meldingsplichtige en A-,B- of C-evenementen komt de bestaande begripsbepaling (derde lid) ten aanzien van grootschalige evenementen te vervallen.

Artikel 2:25 wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning voor een grootschalig evenement in ieder geval indien:

a.naar zijn oordeel noch door het stellen van voorschriften, noch door de zijdens de organisator voorgestelde maatregelen, onevenredige schade aan de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu kan worden voorkomen.

b.de ter handhaving van openbare orde en veiligheid noodzakelijke politiecapaciteit een zijns inziens onevenredig beroep op de beschikbare formatie doet.

3. Indien een aanvraag voor een evenementenvergunning voor een grootschalig evenement niet ten minste acht weken vóór aanvang van de evenementactiviteiten compleet met bijbehorende gegevens door de aanvrager/organisator bij de burgemeester wordt ingediend, kan de burgemeester besluiten de aanvraag niet te behandelen.

4. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:25: Evenementenvergunning

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een A, B of C-evenement te organiseren.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning voor een A, B of C-evenement als:

a. naar zijn oordeel noch door het stellen van voorschriften, noch door de zijdens de organisator voorgestelde maatregelen, onevenredige schade aan de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu kan worden voorkomen.

b. de ter handhaving van de openbare orde en veiligheid noodzakelijke politiecapaciteit zijn inziens een onevenredig beroep op de beschikbare formatie doet.

3. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Toelichting op de wijziging

De wijzigingen in lid een en lid twee betreffen kleine technische wijzigingen als gevolg van de invoering van de categorisering van evenementen.

Het derde lid vervalt. Het lid is in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat het bestuur verplicht een aanvrager in de gelegenheid te stellen zijn incomplete aanvraag aan te vullen met de ontbrekende gegevens/informatie. Pas daarna kan, op grond van de Awb zelf, de aanvraag buiten behandeling gesteld worden.

Het vierde en vijfde lid worden tot slot hernummerd tot lid drie en vier.

Artikel 2:25a eerste lid sub a, c, f, g en h, tweede lid sub a en derde lid worden als volgt gewijzigd:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:25a Vrijstelling vergunningplicht, melding evenement

1.Geen vergunning is vereist voor evenementen,

a.waarbij niet meer dan 300 personen (medewerkers, deelnemers en bezoekers) tegelijkertijd aanwezig zijn, en

b.waarbij eventueel muziekgeluid op een openbare plaats, zondag tot en met donderdag niet later dan 22:00 uur en vrijdag en zaterdag niet tot later dan 23:00 uur ten gehore wordt gebracht, en

f.waarbij slechts kleine objecten, bijvoorbeeld (party)tenten, met een totale oppervlakte van 25m2 zijn toegestaan. Onder kleine objecten worden geen (party)tenten verstaan die worden gehuurd van een verhuurbedrijf. Podiumblokken mogen niet hoger zijn dan 1 meter, en

g.waarbij geen toestellen of geluidsapparaten in werking worden gebracht of handelingen worden verricht waardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt, en

h.indien de organisator minimaal 14 dagen voorafgaand aan een dergelijk evenement hiervan schriftelijk melding heeft gedaan aan de burgemeester.

2.De vrijstelling van vergunningsplicht als bedoeld in lid 1 geldt niet voor:

a.braderieën en markten als bedoeld in artikel 2:24 lid 2 onder b;

3.De burgemeester kan het organiseren van een aangemeld evenement als bedoeld in het eerste en tweede lid verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

Artikel 2:25a vrijstelling vergunningsplicht, melding evenement

1.Geen vergunning is vereist voorevenementen, als :

a.er niet meer dan 300 personen (medewerkers, deelnemers en bezoekers) tegelijkertijd aanwezig zijn; en

c.eventueel muziekgeluid op een openbare plaats, zondag tot en met donderdag niet later dan 22:00 uur en vrijdag en zaterdag niet tot later dan 23:00 uur ten gehore wordt gebracht; en

f.slechts kleine objecten, met een totale oppervlakte van 25m2 worden geplaatst. Onder kleine objecten worden geen (party)tenten verstaan die worden gehuurd van een verhuurbedrijf. Podiumblokken mogen niet hoger zijn dan 1 meter; en

g.er geen toestellen of geluidsapparaten in werking worden gebracht of handelingen worden verricht waardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt; en

[vervalt]

2.De vrijstelling van de vergunningsplicht als bedoeld in lid 1 geldt niet voor

braderieën en markten als bedoeld in artikel 2:24 lid 3 onder b.

3.Het is verboden om een vergunningvrij evenement te organiseren indien niet minimaal 14 dagen voorafgaand aan het evenement een schriftelijke melding is gedaan aan de burgemeester.

4.De burgemeester kan het organiseren van een gemeld evenement als bedoeld in het eerste lid verbieden, als daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

Toelichting op de wijziging

De wijzigingen betreffen kleine technische en taalkundige wijzigen als gevolg van de invoering van de categorisering van evenementen.

Het eerste lid sub h wordt geschrapt en vervangen door het nieuwe derde lid. Dit artikel betreft de gevallen dat men vrijgesteld is een vergunning aan te vragen. Onder het huidige eerste lid sub h vervalt die vrijstelling indien men niet 14 dagen van tevoren het evenement heeft gemeld. Dat zou dan betekenen dat er alsnog een vergunning voor een meldingplichtig evenement moet worden aangevraagd. Dat is in tegenspraak met het doel van dit artikel, omdat de kern van de afweging vergunningvrij of niet zit in de omvang en het effect van het evenement op de omgeving. Dan wordt alsnog een vergunningprocedure doorlopen voor een evenement dat juist daarvoor te licht is bevonden. Het verbod om een vergunningvrij evenement te organiseren behoudens tijdige schriftelijke melding (14 dagen van tevoren) ligt dan ook meer voor de hand.Lid 3 wordt vernummerd tot lid 4 en gewijzigd wegens een juridische onjuistheid. Het beschrijft dat de burgemeester de bevoegdheid heeft een evenement genoemd in lid 2 te verbieden als de openbare orde, openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt. Lid 2 geeft een opsomming van evenementen die niet onder de vrijstelling van de vergunningsplicht vallen. Deze evenementen moeten dus alsnog beschikken over een vergunning. Daarvoor moet een vergunningaanvraag worden ingediend, die geweigerd kan worden in het belang van dezelfde eerder genoemde belangen. Samengevat verbiedt de burgemeester een meldingsplichtig evenement en weigert hij een vergunningsplichtig evenement. De term verbieden is daarmee niet van toepassing op het tweede lid, waardoor de verwijzing naar het tweede lid is geschrapt.

Artikel 2:27, onder 1 wordt als volgt gewijzigd:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:27 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

1.Horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimten waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. De volgende bedrijfsvormen vallen in ieder geval onder de definitie van een horecabedrijf: een restaurant, bar/café, discotheek, koffiehuis, coffeeshop, hotel, pension, zalen/partycentrum, cafetaria, ijssalon, snackbar, grillroom, wijkcentrum/buurthuis, clubhuis, kantine, lunchroom, afhaalcentrum, bezorgdienst en broodjeszaak. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij een horecabedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.

Artikel 2:27: Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

1.openbare inrichting:

a.horecabedrijven, inhoudende de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimten waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder horecabedrijf wordt mede verstaan een bij het horecabedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.

b.voor publiek openstaande lokaliteiten, open plaatsen, tuinen of gedeelten daarvan, zomede de daarbij behorende terrassen en de daarmee gemeenschap hebbende vertrekken die niet uitsluitend als woning of winkel worden gebruikt, alsmede de niet voor publiek toegankelijke lokaliteiten welke voor het publiek op de weg bereikbaar zijn, uitgezonderd standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17, voor zover daar regelmatig of op gezette tijden:

-amusement of ontspanning wordt aangeboden, met uitzondering van een speelautomatenhal of een gamecenter, of

-voorstellingen of vertoningen van porno-erotische aard worden gegeven dan wel door middel van automaten dergelijke voorstellingen of vertoningen kunnen worden gegeven.

Toelichting op de wijziging

Het lid wordt zodanig gewijzigd dat de term ‘openbare inrichting’ wordt ingevoerd. Hiermee wordt aansluiting gezocht bij de terminologie van de afdeling Toezicht op openbare inrichtingen.

Het nieuwe begrip betreft een overkoepelend begrip, dat zowel horecabedrijven als niet horecabedrijven beslaat. Daarmee wordt erkend dat ook niet horecabedrijven negatieve impact op de omgeving kunnen hebben waarbij regulering (soms) is gewenst. Het begrip wordt daarom gedefinieerd als horecabedrijven en andere voor publiek openstaande lokaliteiten.

De invoering van het nieuwe begrip heeft vooralsnog geen gevolgen voor de vergunningsplichten. Horecabedrijven blijven, behoudens de vrijgestelde categorieën, gebonden aan een exploitatievergunning. Andere voor publiek openstaande lokaliteiten blijven in eerste instantie vergunningsvrij. Wel wordt de bevoegdheid gecreëerd dat de burgemeester andere openbare inrichtingen of categorieën van openbare inrichtingen kan aanwijzen als zijnde vergunningsplichtig. Daartoe zal de burgemeester een aanwijzingsbesluit moeten nemen. Met de invoering van deze bevoegdheid ontstaat de gelegenheid te anticiperen op maatschappelijke ontwikkelingen. Ook is het mogelijk om een individuele problematische inrichtingen te onderwerpen aan de vergunningsplicht als daartoe gegronde redenen bestaan (openbare orde, veiligheid, woonomgeving enz.) en enige regulering gewenst en noodzakelijk is.

Voor wat betreft de formulering is aansluiting gezocht bij de gemeente Rotterdam. De begripsbepaling in het eerste lid sub b is daarbij overgenomen uit de Rotterdamse APV. In de begripsbepaling in het eerste lid sub a is de Schiedamse bestaande definitie ten aanzien van het horecabedrijf behouden. De reden daarvan is dat de term horecabedrijf aansluit bij de rest van de afdeling, waar openbare inrichting dat (nog) niet geheel doet. De opsomming van horecabedrijven wordt verplaatst naar de toelichting op de APV en niet langer in de APV zelf opgesomd.

Artikel 2:28 wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf

1.Het is, behoudens het bepaalde in artikel 2:28b, verboden zonder vergunning van de burgemeester een horecabedrijf als bedoeld in deze paragraaf te exploiteren (exploitatievergunning).

2.De burgemeester kan bij een vergunningaanvraag betreffende de vestiging van een tijdelijk horecabedrijf en in het belang van de openbare orde en de woon- en leefsituatie een beperkte geldigheidsduur van de exploitatievergunning vaststellen.

3.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichtingen

1.Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een van de volgende categorieën openbare inrichtingen te exploiteren:

a.Horecabedrijven als bedoeld in artikel 2:27 eerste lid sub a, behoudens het bepaalde in artikel 2:28b;

b. door de burgemeester aangewezen openbare inrichtingen als bedoeld in artikel 2:27 eerste lid sub b .

2.De burgemeester kan, in het kader van de openbare orde en veiligheid en het woon- en leefklimaat een openbare inrichting of een categorie openbare inrichtingen aanwijzen zoals bedoeld in artikel 2:27 eerste lid sub b.

3.Het bepaalde in de artikelen 2:28a, 2:28d, 2:28e, 2:28f, en 2:29 is van overeenkomstige toepassing op de door deburgemeester aangewezen (categorieën) openbare inrichtingen als bedoeld in artikel 2:27 eerste lid sub b.

4.De burgemeester kan bij een vergunningaanvraag betreffende de vestiging van een tijdelijke openbare inrichting in het belang van de openbare orde en de woon- en leefsituatie een beperkte geldigheidsduur van de exploitatievergunning vaststellen.

5.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Toelichting op de wijziging

De invoering van het begrip ‘openbare inrichting’ heeft ook gevolgen voor artikel 2:28 waarin de vergunningsplicht is beschreven. Het artikel wordt zodanig gewijzigd dat de huidige bestaande vergunningsplicht voor horecabedrijven in stand blijft. Aanvullend wordt de burgemeester de bevoegdheid gegeven om naast horecabedrijven ook een andere openbare inrichting dan wel een categorie openbare inrichtingen aan te wijzen als zijnde exploitatievergunningsplichtig.

De regulering ten aanzien van horecabedrijven wordt ook als basis genomen voor de regulering van het gehele begrip openbare inrichting. Om dit te realiseren is het artikel voorlopig uitgebreid met verwijzingen voor wat betreft weigeringsgronden, handhavingsmogelijkheden, openingstijden enzovoort ten aanzien van door de burgemeester aan te wijzen openbare inrichtingen. Bij de algehele herziening van de afdeling kunnen de verwijzingen dan verder uitgewerkt worden.

In lid 3 wordt het begrip horecabedrijf gewijzigd in openbare inrichting. Tot slot worden lid 2 en 3 hernummerd tot lid 4 en 5.

Artikel 2:28b wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:28b Vrijstelling vergunningplicht

De burgemeester kan gebieden aanwijzen waarin een of meer van de volgende categorieën horecabedrijven wordt vrijgesteld van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 2:28:

1. horecabedrijven behorende bij logiesverstrekkers, kantoren (bedrijfskantines), scholen, musea, verzorgings- en verpleegtehuizen, ziekenhuizen, rouwcentra en crematoria, voor zover:

a.deze uitsluitend in gebruik zijn of dienen ter ondersteuning van de bedrijfsvoering;

b.deze zijn gericht op personen die van de hoofdfunctie gebruikmaken; en

c.geen terras wordt geëxploiteerd.

2. horecabedrijven behorende bij niet commerciële verenigingen en stichtingen voor sport en recreatie, voor zover:

a.deze uitsluitend in gebruik zijn of dienen ter ondersteuning van de doelstellingen van de betreffende vereniging of stichting;

b.deze zijn gericht op leden, medebeoefenaars van de betreffende discipline en toeschouwers van wedstrijden en overige verenigingsactiviteiten; en

c.een eventueel terras is gelegen aan of nabij het (kantine-)gebouw en binnen het complex waarop de betreffende statutaire doelstelling wordt uitgeoefend, niet zijnde de openbare weg.

3. horecabedrijven behorende bij commerciële sport- en recreatieclubs, voor zover:

a.deze uitsluitend in gebruik zijn of dienen ter ondersteuning van de bedrijfsvoering;

b.deze zijn gericht op personen die van de hoofdfunctie gebruikmaken;

c.geen sterke drank wordt geschonken; en

d.geen terras wordt geëxploiteerd.

4. horecabedrijven behorende bij winkels als bedoeld in de Winkeltijdenwet, voor zover:

a.het verkopen van etenswaren of drinkwaren mede tot de hoofdactiviteiten van de bedrijfsvoering behoort;

b.de horeca-activiteiten naar hun aard en omvang ondergeschikt zijn aan en overeenkomen met de in de onder a genoemde activiteiten;

c.de openingstijden van het horecabedrijf of de horeca-activiteiten gelijk zijn aan de openingstijden van de winkel;

d.er geen sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet worden verstrekt; en

e.een eventueel terras:

1o is gesitueerd direct aan of langs de voorgevel van het bedrijfspand;

2o bestaat uit niet meer dan 4 zitplaatsen en 2 tafels van maximaal één meter bij één meter; en

3o het uiterlijk aanzien van het terras voldoet aan door de burgemeester vastgestelde criteria.

5. overige horecabedrijven, niet zijnde coffeeshops, voor zover :

a.zij gesloten zijn voor bezoekers tussen 22:00 uur en 07:00 uur noch gedurende deze periode bezoekers in het horecabedrijf laten verblijven;

b.er geen sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet worden verstrekt; en

c.een terras:

1o is gesitueerd direct aan of langs de voorgevel van het bedrijfspand;

2o bestaat uit niet meer dan 4 zitplaatsen en 2 tafels van maximaal één meter bij één meter; en

3o het uiterlijk aanzien van het terras voldoet aan door de burgemeester vastgestelde criteria.

6. De exploitant van een horecabedrijf, bedoeld in het vierde en vijfde lid, meldt uiterlijk 14 dagen voor aanvang van exploitatie bij de burgemeester dat hij voornemens is een horecabedrijf te exploiteren.

7. Artikel 2:28a, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de in dit artikel bedoelde horecabedrijven.

Artikel 2:28b Vrijstelling vergunningplicht

1. De burgemeester kan gebieden aanwijzen waarin een of meer van de volgende categorieën horecabedrijven wordt vrijgesteld van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 2:28:

a. horecabedrijven behorende bij logiesverstrekkers, kantoren (bedrijfskantines), scholen, musea, verzorgings- en verpleegtehuizen, ziekenhuizen, rouwcentra en crematoria, voor zover:

- deze uitsluitend in gebruik zijn of dienen ter ondersteuning van de bedrijfsvoering;

- deze zijn gericht op personen die van de hoofdfunctie gebruikmaken; en

- geen terras wordt geëxploiteerd.

b. horecabedrijven behorende bij niet commerciële verenigingen en stichtingen voor sport en recreatie, voor zover:

- deze uitsluitend in gebruik zijn of dienen ter ondersteuning van de doelstellingen van de betreffende vereniging of stichting;

- deze zijn gericht op leden, medebeoefenaars van de betreffende discipline en toeschouwers van wedstrijden en overige verenigingsactiviteiten; en

- een eventueel terras is gelegen aan of nabij het (kantine-)gebouw en binnen het complex waarop de betreffende statutaire doelstelling wordt uitgeoefend, niet zijnde de openbare weg.

c. horecabedrijven behorende bij commerciële sport- en recreatieclubs, voor zover:

- deze uitsluitend in gebruik zijn of dienen ter ondersteuning van de bedrijfsvoering;

- deze zijn gericht op personen die van de hoofdfunctie gebruikmaken;

- geen sterke drank wordt geschonken; en

geen terras wordt geëxploiteerd.

d. horecabedrijven behorende bij winkels als bedoeld in de Winkeltijdenwet, voor zover:

- het verkopen van etenswaren of drinkwaren mede tot de hoofdactiviteiten van de bedrijfsvoering behoort;

- de horeca-activiteiten naar hun aard en omvang ondergeschikt zijn aan en overeenkomen met de in de onder a genoemde activiteiten;

- de openingstijden van het horecabedrijf of de horeca-activiteiten gelijk zijn aan de openingstijden van de winkel;

- er geen sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet worden verstrekt; en

- een eventueel terras:

1o is gesitueerd direct aan of langs de voorgevel van het bedrijfspand;

2o bestaat uit niet meer dan 4 zitplaatsen en 2 tafels van maximaal één meter bij één meter; en

3o het uiterlijk aanzien van het terras voldoet aan door de burgemeester vastgestelde criteria.

e. overige horecabedrijven, niet zijnde coffeeshops, voor zover :

- zij gesloten zijn voor bezoekers tussen 22:00 uur en 07:00 uur noch gedurende deze periode bezoekers in het horecabedrijf laten verblijven;

- er geen sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet wordt verstrekt; en

- een terras:

1o is gesitueerd direct aan of langs de voorgevel van het bedrijfspand;

2o bestaat uit niet meer dan 4 zitplaatsen en 2 tafels van maximaal één meter bij één meter; en

3o het uiterlijk aanzien van het terras voldoet aan door de burgemeester vastgestelde criteria.

2. De exploitant van een horecabedrijf, bedoeld in het eerste lid onder d en e , meldt uiterlijk 14 dagen voor aanvang van exploitatie bij de burgemeester dat hij voornemens is een horecabedrijf te exploiteren.

3. Het is verboden om zonder of in afwijking van een melding zoals bedoeld in het tweede lid een horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid onder d en e te exploiteren.

4. De burgemeester kan een horecabedrijf aanwijzen waar de vrijstelling bedoeld in artikel 2:28b eerste lid niet geldt.

5. Artikel 2:28a, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de in dit artikel bedoelde horecabedrijven.

Toelichting op de wijziging

In het huidige artikel 2:28b lid 6 is bepaald dat de exploitant die een horecabedrijf wil starten in een gebied waar een vrijstelling van de vergunningplicht geldt, daarvan veertien dagen voor aanvang van exploitatie melding doet bij de burgemeester. Het komt voor dat exploitanten een aanvang maken met exploitatie zonder dat daar een melding aan vooraf is gegaan. Hiertegen kan nu niet worden opgetreden en is juridisch nu niet afdwingbaar. Met het instellen van een verbod tot exploiteren zonder een voorafgaande melding, is dat wel mogelijk. Met bestuursrechtelijke middelen kan de exploitant dan gedwongen worden om de exploitatie te staken.

De burgemeester kan op grond van artikel 2:28b gebieden aanwijzen waarin bepaalde categorieën Horecabedrijven worden vrijgesteld van de vergunningplicht. Als vanuit een horeca-inrichting regelmatig de openbare orde wordt verstoord dan wel het woon- en leefklimaat wordt aangetast, of als de horeca-ondernemer niet meer van onbesproken gedrag is, kan momenteel alleen als sanctie het horeca-bedrijf worden gesloten. Het is wenselijk om een minder vergaande sanctie te introduceren. De burgemeester krijgt de bevoegdheid om een horecabedrijf aan te wijzen waar de vrijstelling niet geldt; m.a.w. de vergunningplicht herleeft dan weer. Aan de vergunning kunnen dan specifieke voorwaarden worden gesteld, waarmee de bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat meer wordt geborgd. Daarnaast krijgt de ondernemer een nieuwe kans om met een vergunning te exploiteren.

Artikel 2:28c wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:28c Vergunning aanvraag en verlening

1.Per horecabedrijf wordt niet meer dan één aanvraag tegelijk in behandeling genomen.

2.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:5 wordt een vergunning voor een horecabedrijf alleen verleend aan de exploitant van het horecabedrijf.

Artikel 2:28c Vergunning aanvraag en verlening

1.Per openbare inrichting wordt niet meer dan één aanvraag tegelijk in behandeling genomen.

2.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:5 wordt een vergunning voor een openbare inrichting alleen verleend aan de exploitant van de inrichting.

3.Een afschrift van de exploitatievergunning is in de openbare inrichting aanwezig.

Toelichting op de wijziging

Wijzigingen eerste en tweede lid

Wijzigingen in het eerste en tweede lid betreffen de omzetting van het begrip horecabedrijf naar het begrip openbare inrichting.

Nieuw derde lid

Momenteel is nergens vastgelegd dat (een afschrift) van de vergunning in de openbare inrichting aanwezig moet zijn. Dit bemoeilijkt de controle op de actualiteit van de vergunning. In de Drank- en Horecawet is de aanwezigheid van de vergunning in de inrichting wel verplicht (artikel 29 lid 3). Omwille van de eenduidigheid en een efficiënter (politie) toezicht, stel ik voor om de aanwezigheid van de exploitatievergunning verplicht te stellen.

Artikel 2:29 wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:29 Openings- en sluitingstijden

4.Coffeeshops zijn gesloten van maandag tot en met zondag tussen 22:00 uur en 07:00 uur.

Artikel 2:29 Openings- en sluitingstijden

4.Coffeeshops zijn gesloten van maandag tot en met zondag tussen 22:00 uur en 10:00 uur.

Toelichting op de wijziging

In het coffeeshopbeleid Schiedam 2014 – 2018 staat geschreven dat de openingstijden voor coffeeshops van 10:00 uur tot 22:00 uur zijn. Abusievelijk is de APV niet eerder in overeenstemming met deze tijden gebracht, waardoor de APV nog spreekt over openingstijden van 07:00 uur tot 22:00 uur. Deze onvolkomenheid wordt met deze wijziging hersteld.

Artikel 2:30 wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:30 Afwijking openings- en sluitingstijden

De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid, volksgezondheid en/of de woon- en leefsituatie, of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer horecabedrijven al dan niet tijdelijk andere openings- en/of sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

Artikel 2:30 Afwijking openings- en sluitingstijden

De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid, volksgezondheid en/of de woon- en leefsituatie, of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen al dan niet tijdelijk andere openings- en/of sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

Toelichting op de wijziging

Wijzigingen betreft de omzetting van het begrip horecabedrijf naar het begrip openbare inrichting.

Artikel 2:31 wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

1.Het is verboden in en om een horecabedrijf de orde te verstoren.

2.Het is verboden zich als bezoeker in een horecabedrijf te bevinden op tijden waarop het horecabedrijf voor het publiek gesloten moet zijn.

3.Het is verboden een vergunningplichtig horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben dan wel bezoekers in hethorecabedrijf te laten verblijven zonder dat een exploitant of een houder in hethorecabedrijf aanwezig is.

4.Het is verboden dranken en/of eetwaren voor gebruik ter plaatse te verstrekken buiten een terras waarvan exploitatie is toegestaan dan wel vergund.

5.Het is verboden om op een terras dranken en/of eetwaren voor gebruik ter plaatse te verstrekken aan degenen die geen gebruik maken van de op dat terras toegestane dan wel vergunde sta- en/of zitplaatsen.

6.Het is een exploitant of houder van een horecabedrijf verboden na het van kracht worden van een sluiting als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:28f, bezoekers tot het horecabedrijf toe te laten of daarin te laten verblijven.

7.Het is verboden om als bezoeker in een bij besluit van de burgemeester gesloten horecabedrijf te verblijven.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

1.Het is verboden in en om een openbare inrichting de orde te verstoren.

2.Het is verboden zich als bezoeker in een openbare inrichting te bevinden op tijden waarop de openbare inrichting voor het publiek gesloten moet zijn.

3.Het is verboden een vergunningplichtige openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben dan wel bezoekers in de openbare inrichting te laten verblijven zonder dat een exploitant of een houder in de openbare inrichting aanwezig is.

4.Het is verboden dranken en/of eetwaren voor gebruik ter plaatse te verstrekken buiten een terras waarvan exploitatie is toegestaan dan wel vergund.

5.Het is verboden om op een terras dranken en/of eetwaren voor gebruik ter plaatse te verstrekken aan degenen die geen gebruik maken van de op dat terras toegestane dan wel vergunde sta- en/of zitplaatsen.

6.Het is een exploitant of houder van een openbare inrichting verboden na het van kracht worden van een sluiting als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:28f, bezoekers tot de openbare inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven.

7.Het is verboden om als bezoeker in een bij besluit van de burgemeester gesloten openbare inrichting te verblijven.

Toelichting op de wijziging

Wijzigingen betreft de omzetting van het begrip horecabedrijf naar het begrip openbare inrichting. Door de introductie van de term "openbare inrichting" (hieronder vallen o.a. horecabedrijven) zijn de verbodsbepalingen tevens van toepassing op die openbare inrichtingen die nu niet onder het begrip horecabedrijf vallen.

Artikel 2:31a eerste, tweede en vierde lid worden gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:31a Exploitatieregels horecabedrijven, verplichtingen exploitant

1.Exploitanten en houders zijn verantwoordelijk voor een deugdelijke exploitatie van het horecabedrijf.

2.De exploitatie van het horecabedrijf en het gedrag van de bezoekers van het horecabedrijf mag de openbare orde, veiligheid en de woon- en leefsituatie niet op ontoelaatbare wijze negatief te beïnvloeden.

4.Exploitanten en houders zijn verplicht om dagelijks na sluiting van hethorecabedrijf, in de nabijheid van het horecabedrijf en het terras op de weg achtergebleven stoffen of voorwerpen, voor zover kennelijk uit of van het horecabedrijf en terras afkomstig, te (laten) verwijderen.

Artikel 2:31a Exploitatieregels horecabedrijven, verplichtingen exploitant

1.Exploitanten en houders zijn verantwoordelijk voor een deugdelijke exploitatie van de openbare inrichting.

2.De exploitatie van de openbare inrichting en het gedrag van de bezoekers van de inrichting mogen de openbare orde, veiligheid en de woon- en leefsituatie niet op ontoelaatbare wijze negatief beïnvloeden.

4.Exploitanten en houders zijn verplicht om dagelijks na sluiting van de openbare inrichting, in de nabijheid van de inrichting en het terras op de weg achtergebleven stoffen of voorwerpen, voor zover kennelijk uit of van de inrichting en terras afkomstig, te (laten) verwijderen.

Toelichting op de wijziging

Wijzigingen betreft de omzetting van het begrip horecabedrijf naar het begrip openbare inrichting. Inhoudelijk vinden er geen wijzigingen plaats.

Artikel 2:34 onder f wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:34 Beperking verstrekking sterke drank

f. als bedoeld in artikel 2:28b, vierde en vijfde lid.

Artikel 2:34 Beperking verstrekking sterke drank

f. als bedoeld in artikel 2:28b, eerste lid onder d en e.

Toelichting op de wijziging

Artikel 2:28b heeft een nieuwe indeling waardoor (tekstuele) aanpassing van dit artikel noodzakelijk is. Inhoudelijk wijzigt niets.

Artikel 2:34b wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:34b regulering paracommerciële rechtspersonen

5.

Bij fusies van meerdere sportverenigingen, waarbij er sprake is van één rechtspersoon, kan van het maximum aantal bijeenkomsten genoemd in het tweede lid, worden afgeweken;

Artikel 2:34b regulering paracommerciële rechtspersonen

5.

Bij fusies van meerdere paracommerciële rechtspersonen kan van het maximum aantal bijeenkomsten genoemd in het tweede lid, worden afgeweken tot 2 jaar na de fusiedatum.

Toelichting op de wijziging

Er wordt voorgesteld lid 5 van toepassing te verklaren op alle paracommerciële rechtspersonen in plaats van alleen op sportverenigingen. Er is geen reden om verruiming van het in het tweede lid gestelde maximum te beperken tot sportverengingen. Het gelijkheidsbeginsel gebiedt ons het artikel van toepassing te verklaren op alle paracommerciële rechtspersonen. Na fusie wordt de gelegenheid geboden om tijdelijk meer bijeenkomsten te kunnen organiseren, dan bepaald in het tweede lid.

Artikel 2:38 wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister 

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister 

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Toelichting op de wijziging

In het huidige artikel worden meer (persoons-)gegevens gevraagd dan op basis van artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr) is aangewezen. Omdat de Wet bescherming persoonsgegevens als uitgangspunt heeft dat er niet meer wordt gevraagd dan nodig, worden alleen nog de gegevens uitgevraagd die artikel 438 van het WvSr noemt. Geschrapt zijn adres, geboortedatum en geboorteplaats.

Afdeling 10 en 10a worden gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Afdeling 10 Toezicht op Kansspelen

Afdeling 10a Speelautomatenhallen

Afdeling 10 Toezicht op Kansspelen, Speelautomatenhallen en Gamecentra

Toelichting op de wijziging

Steeds vaker zien we de vestiging van zogeheten gamecentra. Gamecentra zijn inrichtingen die zich richten op het aanbieden van spelen met behendigheids- en kermisautomaten. Ze worden ook wel arcadehal genoemd. Ze onderscheiden zich van de bekende speelautomatenhallen, doordat zij geen kansspelautomaten exploiteren. Er wordt dus niet gespeeld om geldprijzen, maar veelal om waardebonnen (tickets) die inwisselbaar zijn voor prijzen.

Gebleken is dat gemeenten hun regelgeving vaak niet voorbereid hebben op deze nieuwe ontwikkeling. Ervaringen zijn ingewonnen bij de gemeente Utrecht. Gebleken is dat zij weinig juridische handvatten hadden om enige regulering toe te passen. Uiteindelijk heeft de gemeente het gamecenter middels een exploitatievergunning op grond van de APV vergund, ondanks dat de grondslag daartoe niet bij allen in de APV was geregeld. Ook is informatie ingewonnen bij de Kansspelautoriteit.

Met de komst van het fenomeen gamecenter, wordt de noodzaak gevoeld om de eigen APV, vooruitlopend op de komst van een eerste gamecenter, voor te bereiden. Dit betekent dat het begrip gamecenter toegevoegd wordt in onze APV. Omdat de exploitatie en de impact op de omgeving van zowel een speelautomatenhal als een gamecenter veel overeenkomsten bezitten, is het wenselijk ook de mededingingsruimte voor gamecentra te beperken. Voorgesteld wordt het maximaal aantal te verlenen exploitatievergunningen voor gamecentra te stellen op twee, waarmee verwacht wordt dat de openbare orde en veiligheid en het woon- en leefklimaat niet onevenredig nadelig worden beïnvloed. Daarnaast heeft de gemeente (op dit moment) ook geen kennis dat er meer interesse vanuit de markt zou zijn om meer gamecentra in Schiedam te starten.

Met de invoering van het begrip gamecenter en de beperking van de mededingingsruimte daarbij, wordt na de vaststelling van de APV-wijziging door de raad, bekendgemaakt dat de vergunningsplicht is ingesteld en er een maximum van twee vergunningen is gesteld. Ondernemers worden daarbij uitgenodigd een aanvraag in te dienen om voor een van de twee vergunningen in aanmerking te komen, zodat hen. bij de verdeling van deze schaarse vergunningen de ruimte wordt geboden om daarnaar mee te dingen. Het bevoegd bestuursorgaan dient daarbij nog wel de verdelingsprocedure te bepalen.

Afdeling 10 en 10a zijn aan deze ontwikkeling aangepast, zodanig dat afdeling 10 wordt uitgebreid met de inhoud van de huidige afdeling 10a (speelautomatenhallen) en de gamecentra. De zelfstandige afdeling 10a komt daarmee te vervallen.

Artikel 2:39 wordt gewijzigd als volgt :

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:39 Kansspeelautomaten

1.In deze afdeling wordt verstaan onder:

a.Wet: de Wet op de kansspelen;

b.kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c van de Wet;

c.hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de Wet;

d.laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e van de Wet;

2.In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

3.In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Artikel 2:39 Begripsbepalingen

1.In deze afdeling wordt verstaan onder:

a.Wet: de Wet op de kansspelen;

b.Besluit: het Speelautomatenbesluit 2000;

c.speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a van de Wet;

d.kermisautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30a, lid 2 van de Wet;

e.kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c van de Wet;

f.speelautomatenhal: een inrichting, bestemd om het publiek gelegenheid te geven een spel door middel van kansspelautomaten te laten beoefenen, zoals bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder b van de Wet, al dan niet ondersteund met behendigheidsautomaten dan wel kermisautomaten;

g.gamecenter: een inrichting, hoofdzakelijk gericht op en met het kennelijke doel om publiek gelegenheid te geven spelen door middel van behendigheidsautomaten en/of kermisautomaten te laten beoefenen en waarbij geen kansspelautomaten aanwezig zijn;

h.hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de Wet;

i.laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e van de Wet;

j.ondernemer: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een speelautomatenhal of gamecenter exploiteert en de wettelijke vertegenwoordiger van die rechtspersoon;

k.beheerder: degene die belast is met het dagelijks toezicht en de onmiddellijke leiding in de speelautomatenhal of gamecenter.

Toelichting op de wijziging

Nu afdeling 10 en afdeling 10a worden samengevoegd, worden ook de begripsbepalingen van beide afdelingen samengevoegd. De definitie van gamecenter wordt hierbij ook ingevoerd. Gelet op de inhoud van de bestaande begripsbepalingen wordt de gehele inhoud verdeeld over twee artikelen, waarbij artikel 2:39 ingaat op de werkelijke begripsbepalingen en de regelgeving ten aanzien van het aantal kansspelautomaten wordt verplaatst naar (het nieuwe) artikel 2:40.

Artikel 2:40 wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:40 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. Wet: de Wet op de kansspelen;

b. Besluit: het Speelautomatenbesluit;

c. speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

d. speelautomatenhal: een inrichting, bestemd om het publiek gelegenheid te geven een spel door middel van kansspelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder b, van de wet;

e. kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

f. ondernemer: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een speelautomatenhal exploiteert en de wettelijke vertegenwoordiger van die rechtspersoon;

g. beheerder: degene die belast is met het dagelijks toezicht en de onmiddellijke leiding in de speelautomatenhal;

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

1. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

2. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

3. In een speelautomatenhal zijn maximaal 150 kansspelautomaten toegestaan.

Toelichting op de wijziging

Nu afdeling 10 en afdeling 10a worden samengevoegd, zijn de begripsbepalingen van beide afdelingen samengevoegd. in artikel 2:39.Het (nieuwe) artikel 2:40 bevat de regelgeving ten aanzien van het aantal kansspelautomaten.

De eerste twee leden van artikel 2:40 betreffende voormalige leden 2 en 3 van artikel 2:39 (oud).

Aan artikel 2:40 wordt een derde lid toegevoegd wegens de verplichting daartoe in de Wet op de Kansspelen. Artikel 30c, tweede lid van die wet bepaalt dat bij gemeentelijke verordening het aantal aanwezige kansspelautomaten in speelautomatenhallen moet worden vastgesteld. Voorgesteld wordt het maximum vast te stellen op 150 kansspelautomaten. Geacht wordt hiermee voldoende ruimte te beiden voor de exploitatie van een hal, maar ook rekening te houden met de gemeentelijke sociale verantwoordelijkheid in relatie tot verslavingsmotieven.

Artikel 2:40a wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:40a Vergunningplicht speelautomatenhal

1.Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren.

2.Van de vergunning bedoeld in het eerste lid wordt er ten hoogste één verleend.

3.Een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt getoetst aan de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

4.Een speelautomatenhal is slechts toegestaan in het gebied dat op de in bijlage 3 opgenomen kaart is aangegeven.

5.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40a Vergunningplicht speelautomatenhal en gamecenter

1.Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal of gamecenter te vestigen of te exploiteren.

2.Van de vergunning bedoeld in het eerste lid wordt er ten hoogste één vergunning verleend voor een speelautomatenhal en ten hoogste twee vergunningen voor gamecentra.

3.Een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt getoetst aan de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

4.Een speelautomatenhal of een gamecenter is slechts toegestaan in het gebied dat op de in bijlage 3 opgenomen kaart is aangegeven.

5.Het college kan nadere regels stellen ten behoeve van het creëren van gelijke kansen om voor een beschikbare vergunning in aanmerking te komen.

6.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Toelichting op de wijziging

Dit artikel bevat de grondslag voor de vergunningsplicht. In het artikel blijft de huidige vergunningsplicht voor speelautomatenhallen ongewijzigd bestaan. Toegevoegd wordt de vergunningsplicht voor gamecentra, met dien verstande dat er maximaal twee vergunningen voor kunnen worden verleend. Op deze manier wordt deze nieuwe ontwikkeling erkent, gelegenheid gegeven om zich binnen Schiedam als gamecenter te vestigen maar ook enige beheersing geboden om (mogelijke) verslavingsmotieven te reguleren, waarmee de gemeente uitvoering geeft aan haar sociale verantwoordelijkheid.

Het door de raad ingestelde maximumstelsel ten aanzien van speelautomatenhallen blijft ongewijzigd. Wel wordt de in lid 4 bedoelde kaart (waarop het gebied aangegeven is waarin een speelautomatenhal of gamecenter zich kan vestigen) uitgebreid met het Schieveste gebied. De reden daarvan is om meer ruimte te bieden voor het vestigen van zowel een speelautomatenhal als een gamecenter. Het bestemmingsplan ‘Schieveste fase 5’ onderkent de programmaonderdelen bioscoop, hotel, horeca, sportvoorziening, kinderindoorspeelplaats en parkeervoorzieningen en biedt daardoor ruimte voor een eventuele vestiging van een hal of center.

Nieuw vijfde lid.

Er is nieuwe jurisprudentie op het gebied van zogenaamde ‘schaarse vergunningen’. Een vergunning wordt als schaars beschouwd, wanneer er meerdere gegadigden voor een vergunning zijn en de vergunning toegang geeft tot een economische activiteit . De hoogste bestuursrechter heeft bepaald dat in die gevallen voorzien moet worden in gelijke kansen om mee te dingen naar de beschikbare vergunningen. De nadere invulling hiervan betreft een procedurele uitwerking. In het nieuwe vijfde lid wordt de bevoegdheid tot uitwerking van deze aspecten in nadere regels, overgedragen aan het college. Dit laat onverlet de bevoegdheid van de burgemeester om beleidsregels te stellen als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. De nader uit te werken onderwerpen betreffen verdeelregels en de inrichting van de aanvraagprocedure.

Artikel 2:40b, eerste lid sub a, d en e en lid 2 worden gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:40b Aanvraag vergunning

1.De ondernemer vraagt de vergunning aan onder overlegging van:

a.een nauwkeurige beschrijving van de inrichting waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan, alsmede een plattegrond waarin is aangegeven op welke plaats in de speelautomatenhal en in welk aantal kansspel- en behendigheidsautomaten worden opgesteld;

d.een verklaring omtrent het gedrag van de ondernemer en de beheerder van de speelautomatenhal;

e.bewijsstukken als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het Speelautomatenbesluit (kennis gokverslaving).

2.De burgemeester kan nadere regels vaststellen omtrent de inhoud, de inrichting, vorm en wijze van indiening van de aanvraag.

Artikel 2:40b Aanvraag vergunning

1.De ondernemer vraagt de vergunning aan onder overlegging van:

a.een nauwkeurige beschrijving van de inrichting met een plattegrond met daarop weergegeven de oppervlaktematen van de inrichting, de locaties van de automaten, de soort automaten en de aantallen automaten;

d.een verklaring omtrent het gedrag van de ondernemer en de beheerder van de speelautomatenhal of het gamecenter;

e.Vervalt.

2.[vervalt]

Toelichting op de wijziging

De wijzigingen betreffen kleine taalkundige en technische wijziging. Het bestaande artikel is geschreven voor de speelautomatenhal en wordt zodanig aangevuld, dat het ook van toepassing is op gamecentra.

Lid 1 onder e komt te vervallen. Het wetsartikel waarnaar wordt verwezen bestaat niet langer.

Lid 2 vervalt in verband met het nieuw op te nemen lid 5 in artikel 2:40a (zie toelichting bij wijziging van artikel 2:40a). Het huidige derde lid wordt vernummerd naar lid 2.

Artikel 2:40d wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:40d Wijziging beheerder

Indien een beheerder als bedoeld in artikel 2:40b, vierde lid, de hoedanigheid van beheerder heeft verloren, dient de ondernemer dit onverwijld te melden aan de burgemeester.

Artikel 2:40d Wijziging beheerder

Als een beheerder zijn hoedanigheid als beheerder verliest, meldt de ondernemer dit binnen 7 dagen aan de burgemeester.

Toelichting op de wijziging

Betreft een tekstuele wijziging. Wijziging spreekt voor zich.

Artikel 2:40e eerste lid onder f en g worden gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:40e Intrekking en wijziging vergunning

f.indien binnen zes maanden na verlening van de vergunning niet is gestart met de exploitatie van de speelautomatenhal;

g.indien de exploitatie van de speelautomatenhal voor een periode van langer dan zes maanden onderbroken is geweest.

Artikel 2:40e Intrekking en wijziging vergunning

f.als binnen zes maanden na verlening van de vergunning niet is gestart met de exploitatie van de speelautomatenhal of het gamecenter;

g.als de exploitatie van de speelautomatenhal of het gamecenter voor een periode van langer dan zes maanden onderbroken is geweest.

Toelichting op de wijziging

Het bestaande artikel is geschreven voor de speelautomatenhal en wordt zodanig aangevuld, dat het ook van toepassing is op gamecentra.

Artikel 2:40f wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:40f Voorschriften

De door de burgemeester aan de vergunning te verbinden voorschriften hebben in elk geval betrekking op:

a.de sluitingstijden van de speelautomatenhal;

b.het toezicht in de speelautomatenhal;

c.het aantal en type speelautomaat, alsmede het totaal aantal spelers bij volledige bezetting van

d.de speelautomaten;

e.de exploitatie van de hal;

f.het oppervlakte van de speelautomatenhal;

g.informatie inzake gokverslaving.

Artikel 2:40f Voorschriften

De door de burgemeester aan de vergunning te verbinden voorschriften hebben in elk geval betrekking op:

a.de sluitingstijden;

b.het toezicht in de inrichting;

c.het aantal en type speelautomaten, alsmede het totaal aantal spelers bij volledige bezetting van de speelautomaten;

d.de exploitatie van de inrichting;

e.de oppervlakten van de inrichting;

f.informatie inzake gokverslaving.

Toelichting op de wijziging

Het bestaande artikel is geschreven voor de speelautomatenhal en wordt zodanig aangevuld, dat het ook van toepassing is op gamecentra. Daarnaast zijn enkele kleine tekstuele aanpassingen doorgevoerd.

Artikel 2:40g wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:40g Weigering vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning:

a.indien het maximaal aantal af te geven vergunningen voor speelautomatenhallen is verleend;

b.indien de vestiging of de exploitatie van de speelautomatenhal strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan, dan wel met een stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening in de zin van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing;

c.indien de speelautomatenhal niet uitsluitend rechtstreeks vanaf de openbare weg voor het publiek toegankelijk is;

d.indien de beheerder(s) de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft (hebben) bereikt;

e.indien de ondernemer of de beheerder van de speelautomatenhal niet voldoen aan de eisen gesteld in artikel 4 van het Speelautomatenbesluit;

f.indien door de aanwezigheid van de speelautomatenhal naar het oordeel van de burgemeester de woon- en leefsituatie in de naaste omgeving of het karakter van de winkelstraat/winkelbuurt nadelig wordt beïnvloed.

Artikel 2:40g Weigering vergunning

1.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning:

a.als het maximaal aantal af te geven vergunningen is verleend;

b.als de vestiging of de exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan, dan wel met een stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening in de zin van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing;

c.als de speelautomatenhal of het gamecenter niet uitsluitend rechtstreeks vanaf de openbare weg voor het publiek toegankelijk is;

d.als de beheerder(s) de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft (hebben) bereikt;

e.als de ondernemer(s) of de beheerder(s) niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 4 van het Besluit;

f.als door de aanwezigheid van de inrichting naar het oordeel van de burgemeester de woon- en leefsituatie in de naaste omgeving of het karakter van de winkelstraat/winkelbuurt nadelig wordt beïnvloed.

Toelichting op de wijziging

Het bestaande artikel is geschreven voor de speelautomatenhal en wordt zodanig aangevuld, dat het ook van toepassing is op gamecentra.

Artikel 2:40h wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:40h Schorsing, intrekking en wijziging van een vergunning

1.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning schorsen, intrekken of wijzigen, indien:

a.de ondernemer of de beheerder van de speelautomatenhal niet meer voldoet aan de eisen genoemd in artikel 2:40g, onder e;

c.aannemelijk is, dat de ondernemer of de beheerder(s) betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de speelautomatenhal, die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen van het woon- of leefklimaat in de omgeving van de speelautomatenhal;

f.zich in de speelautomatenhal anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de speelautomatenhal ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.

Artikel 2:40h Schorsing, intrekking en wijziging van een vergunning

1.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning schorsen, intrekken of wijzigen, als:

a.de ondernemer of de beheerder niet meer voldoet aan de eisen genoemd in artikel 2:40g, onder e;

c.aannemelijk is, dat de ondernemer of de beheerder(s) betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen van het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

f.zich in de inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de inrichting ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.

Toelichting op de wijziging

Het bestaande artikel is geschreven voor de speelautomatenhal en wordt zodanig aangevuld, dat het ook van toepassing is op gamecentra.

Artikel 2:41a lid 4 en lid 5 worden gewijzigd als volgt en lid 6 vervalt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:41a Sluiting overlastgevende voor het publiek openstaande gebouwen

4.Het is de rechthebbende op en de beheerder van een gebouw of erf als bedoeld in het eerste lid verboden daarin bezoekers toe te laten of daarin te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht is.

5.Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid gesloten gebouw of erf te bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.

6.Onder bezoekers worden voor de toepassing van het vierde en vijfde lid niet verstaan de personen wier tegenwoordigheid in het voor het publiek openstaande gebouw of het bij dat gebouw behorende erf wegens dringende omstandigheden vereist wordt.

Artikel 2:41a Sluiting overlastgevende voor het publiek openstaande gebouwen

4. Het is verboden een voor het publiek openstaand gebouw als bedoeld in het eerste lid, of het bij dat gebouw behorende erf, een perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte te betreden waarvan de sluiting is bevolen, te betreden.

5. Het is de rechthebbende verboden zonder toestemming van de burgemeester bezoekers toe te laten of zelf het gebouw als bedoeld in het eerste lid, of het bij dat gebouw behorende erf, een perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte te betreden waarvan de sluiting is bevolen,te betreden

Toelichting op de wijziging

In het huidige vierde lid wordt de rechthebbende/beheerder een gebod op gelegd om geen bezoekers toe te laten tot een op grond van het eerste lid gesloten gebouw. Dit betreft dus een sluiting voor publiek; de rechthebbende/beheerder hebben dus wel toegang. Volgens het vijfde lid is het een ieder (dus ook rechthebbende/beheerder) verboden om een op uw last gesloten gebouw te bezoeken. Deze twee leden zijn in tegenspraak met elkaar.

Er zal een keuze moeten worden gemaakt tussen een algehele sluiting (voor een ieder) of een beperkte sluiting voor publiek. In Schiedam is al op basis van dit artikel een aantal gebouwen gesloten. De bevoegdheid tot sluiting wordt onder andere ingezet als er in een voor het publiek openbaar gebouw (winkels, garagebedrijven, autoverhuurbedrijven) strafbare feiten worden gepleegd (illegaal gokken, heling, aanwezigheid wapens) of ondermijnende activiteiten plaatsvinden. De vrees bestaat dat bij een beperkte sluiting voor publiek, de ondermijnende activiteiten door blijven gaan en bovendien dat de controle op een dergelijke sluiting lastig is. Om de doelstellingen van de sluiting te halen (loop naar het pand er uit halen, bekendheid pand in criminele circuit wegnemen) en een betere controle op de sluiting, verdient een algehele sluiting d.m.v. verzegeling mogelijk te maken (cfm Opiumwet) de voorkeur. De gemeente Amsterdam heeft een dergelijke sluitingsbevoegdheid in haar APV opgenomen.

Artikel 2:42 lid 2 wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:42 Plakken en kladden

2.Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

a.een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

b.met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

2.Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

a.een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

b.met kalk, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

Toelichting op de wijziging

In de loop van 2017 is een aantal keren ophef ontstaan over wat in de pers het “stoepkrijtverbod” is gaan heten. Het beeld werd geschetst dat gemeenten handhavend optraden tegen krijtende kleuters en straatkunstenaars. Omdat naar de letter van de regel stoepkrijten inderdaad onder het verbod valt, wordt voorgesteld om het woord “krijt” te schrappen. Daar komt nog bij dat krijt meestal al na een paar dagen of één bui niet meer zichtbaar is en niet of nauwelijks schadelijk is voor het milieu.

Na artikel 2:74a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Geen

Artikel 2:74b Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Toelichting op de wijziging

Op sommige plaatsen in de publieke ruimte ervaren mensen hinder, overlast en gevoelens van onveiligheid doordat op die plaatsen drugs worden gebruikt. In het verleden heeft een aantal gemeenten daarom een bepaling in de APV opgenomen waarbij openlijk drugsgebruik werd verboden. De rechtspraak is een aantal jaren wisselend geweest, waarbij in een aantal gevallen zo’n bepaling onverbindend werd geacht omdat de rechter van oordeel was dat door de overlap met de Opiumwet. Maar inmiddels is er een rechterlijke consensus ontstaan waarbij zo’n bepaling, omwille van de openbare orde, dus met een ander motief dan de Opiumwet (volksgezondheid), toelaatbaar wordt geacht.

Na artikel 2:77b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Geen

Artikel 2:78 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

1.Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

2.Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

3.De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

a.geluid- of geurhinder;

b.hinder van dieren;

c.hinder van bezoekers of personen die

tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig

zijn;

d.overlast door vervuiling of verwaarlozing

van een woning of een erf;

e.intimidatie van derden vanuit een woning

of een erf.

Toelichting op de wijziging

Algemeen

Per 1 juli 2017 trad de Wet aanpak woonoverlast in werking (artikel 151d Gemeentewet). Deze wet vergroot de mogelijkheden die gemeenten hebben in de aanpak van woonoverlast. De gemeenteraad kan de burgemeester de bevoegdheid toekennen om bij ernstige en herhaaldelijke woonoverlast gedragsaanwijzingen op te leggen aan de overlastgever. Het ligt voor de hand dat de gemeenteraad dit doet in de Algemene plaatselijke verordening.

Voorheen kon in het geval van woonoverlast alleen een bestuurlijke waarschuwing worden gegeven, of kon de burgemeester besluiten tot uithuisplaatsing van de overlastgever. Met de invoering van de Wet aanpak woonoverlast is aan de gemeenteraad de mogelijkheid gegeven om bij verordening te bepalen dat degene die een woning gebruikt geen ernstige hinder voor omwonenden veroorzaakt. Vervolgens wordt aan de burgemeester de bevoegdheid verleend tot het opleggen van een gedragsaanwijzing aan gebruikers van een woning die zich hier niet aan houden.

De gedragsaanwijzing is een besluit in de zin van de Awb. De burgemeester legt de gedragsaanwijzing op als een last onder dwangsom of als een last onder bestuursdwang. Door het opleggen van een een last onder dwangsom ontstaat er een verplichting tot betaling van een geldsom als de gedragsaanwijzing niet wordt nageleefd. Als dit onvoldoende effect heeft kan door middel van een last onder bestuursdwang door feitelijk handelen de overlast worden beëindigd. Hierbij kan worden gedacht aan het verwijderen van geluidsapparatuur, het in beslagnemen van huisdieren etc.

Wel volgt uit de wet dat dit instrument is bedoeld als een ultimum remedium. Bij het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom zal de burgemeester dus moeten motiveren dat er geen andere geschikte instrumenten waren om de woonoverlast tegen te gaan. Alleen al daarom zal er aan zo’n besluit een stevig dossier ten grondslag moeten liggen. Het meest overtuigend zou zijn als uit het dossier blijkt dat andere instrumenten als bijvoorbeeld buurtbemiddeling al zijn geprobeerd zonder het gewenste resultaat. Het ultimum remedium karakter geldt in nog sterkere mate als er sprake is van een huisverbod als bedoeld in het derde lid van artikel 151d. Een zo zware maatregel, die een inbreuk betekent op het grondwettelijk beschermde woonrecht, is alleen mogelijk wanneer de ernst van de situatie dat eist en er werkelijk geen andere optie meer open staat.

Artikelsgewijze toelichting

Het eerste lid is geformuleerd als een zorgplichtbepaling. Volgens het tweede lid kan de burgemeester als last onder bestuursdwang of dwangsom gedragsaanwijzingen opleggen aan de overtreder. Het tweede lid schrijft ook voor dat de burgemeester in beleidsregels vastlegt hoe hij of zij invulling geeft aan deze bevoegdheid. Dit is van belang in verband met het vereiste van voorzienbaarheid. Daarbij zij opgemerkt dat de bevoegdheid om gedragsaanwijzingen op te leggen vrij nieuw is in het Nederlandse recht. Het is zaak om bij de toepassing van dit instrument een zorgvuldige start te maken. De burgemeester moet de gelegenheid en de tijd worden gegund om, in afstemming en overleg met bijvoorbeeld politie, gemeentelijke handhavers en toezichthouders, woningcorporaties en anderen, beleid vorm te geven. De raad regelt in. het derde lid in welke gevallen de burgemeester toepassing kan geven aan deze bevoegdheid. In de beleidsregels kan verder worden toegelicht wat wordt verstaan onder geluidsoverlast, vuilnisoverlast, overlast door dieren en overlast door bezoekers en intimiderend gedrag, Verder kan in de beleidsregels een stappenplan worden opgenomen waarin staat welke acties de burgemeester zal ondernemen alvorens tot de zwaarste vorm van bestuursdwang over te gaan.

Artikel 3:2 tiende gedachtestreepjes wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 3:2 Begripsbepaling

-seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting van een seksbedrijf;

Artikel 3:2 Begripsbepaling

-seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie,of het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting van een seksbedrijf;

Toelichting op de wijziging

Seksbedrijven zijn bedrijven die op bedrijfsmatige wijze een bepaalde vorm van seks aanbieden. Voor de definitie van seksbedrijf is aangesloten bij het wetsvoorstel Wrp. Het begrip seksbedrijf duidt op een activiteit of activiteiten en dus niet op de locatie waar de verrichtingen of vertoningen plaatsvinden. Het soort activiteit is van belang voor het bepalen welke voorwaarden en verplichtingen aan de vergunning worden verbonden en de wijze van toezicht en handhaving. Per abuis is de activiteit escort (bemiddeling tussen klant en prostituee) niet opgenomen in de begripsomschrijving van seksbedrijf. Hierdoor valt de exploitatie van een escortbedrijf nu niet onder de vergunningplicht. Met het alsnog opnemen van de activiteit escort is dat gerepareerd.

Artikel 3:4 wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 3:4 Nadere regels

Met het oog op de in dit hoofdstuk genoemde belangen, kan de burgemeester over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Artikel 3:4 Nadere regels

Met het oog op de in dit hoofdstuk genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Toelichting op de wijziging

 Hoewel het voor de hand ligt om in dit kader de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels bij de burgemeester neer te leggen, is dit niet mogelijk. De wettelijke basis voor delegatie van raadsbevoegdheden waaronder het vaststellen van nadere regels, is geregeld in artikel 156 Gemeentewet. In dit artikel wordt die bevoegdheid uitsluitend toegekend aan het college, een bestuurscommissie en een deelraad genoemd. De vereiste wettelijke grondslag ontbreekt dus voor delegatie van bevoegdheden aan de burgemeester. Met deze wijziging wordt dat gerepareerd.

Artikel 4:2 wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

-n.v.t.

-n.v.t.

-n.v.t.

-n.v.t.

6.Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid binnen in een inrichting blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

6.Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 15 dB(A) ten opzichte van de in het eerste lid genoemde geluidsnormen, gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

7.De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 15 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Ook wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

8.Gedurende een collectieve festiviteit, als bedoeld in het eerste lid, dient het ten gehore brengen van de extra muziek –hoger dan de geluidsnormen als bedoeld in de artikel 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening- plaats te vinden op zondag tot en met donderdag tussen 07:00 uur en 01:00 uur en op vrijdag en zaterdag tussen 07:00 uur en 02:00 uur.

9.De verruiming van de geluidsnormen als bedoeld in het zesde lid, geldt alleen voor het bebouwde gedeelte van de inrichting. De geluidsnormen voor buitenruimten worden niet verruimd.

10.Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid binnen in een inrichting blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Toelichting op de wijziging

Artikel 4:2 voorziet in het bieden van een aantal collectieve dagen waarop inrichtingen ‘vrij’ zijn van een aantal geluidsbeperkende bepalingen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Met andere woorden mag er meer geluid geproduceerd worden dan normaal. De verantwoordelijkheid voor het produceren van het geluidsvolume wordt op dit moment geheel vrijgelaten aan de houder van de inrichting. Het kan dus voorkomen dat een inrichting op deze dagen een zodanig geluidsniveau produceert dat zich dat onevenredig verhoudt tot de omgeving.

De Vereniging van Nederlandse gemeenten (hierna: VNG) heeft in haar model-APV daarom een bepaling opgenomen dat een begrenzing stelt aan de vrijheid om een hoger geluidsniveau te mogen produceren. Deze bepaling is overgenomen als het nieuwe lid 6 omdat het niet gewenst is dat een inrichting ongelimiteerd geluid ten gehore kan brengen. De begrenzing is gesteld op 15 dB(A) extra ten opzichte van de (maximale) geluidsnormen gesteld in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Ten aanzien van de begrenzing is aansluiting gezocht bij de regio.

Het nieuwe lid 7 geeft uitleg over de wijze hoe het geluid gemeten moet worden.

Het nieuwe lid 8 wordt ingevoerd om een gelijk kader te realiseren ten aanzien van collectieve festiviteiten en incidentele festiviteiten. Collectieve festiviteiten zijn door het college aangewezen dagen waarop de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit niet gelden. Inrichtingen kunnen daar op de betreffende dagen gebruik van maken. Incidentele festiviteiten zijn dagen waarop de houder van een inrichting op eigen initiatief en voor een eigen aangelegenheid vrijstelling wenst van de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit.

Voor wat betreft incidentele festiviteiten is een eindtijd ingesteld tot hoe laat de geluidsnormen mogen worden overschreden. Niet bekend is waarom deze lijn niet overgenomen is voor de collectieve festiviteiten. Voor de omgeving van een inrichting bestaat er geen verschil tussen geluid afkomstig van een collectieve festiviteit of incidentele festiviteit. Om die reden wordt voorgesteld de lijn voor beide soorten festiviteiten gelijk te trekken.

Het negende lid bepaalt dat het extra geluid alleen in het bebouwde gedeelte van de inrichting ten gehore mag worden gebracht en niet in de buitenruimte (zoals bijvoorbeeld op terrassen).

Tot slot wordt het bestaande zesde lid hernummerd tot het tiende lid.

Artikel 4:3 wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

1.Het is een inrichting toegestaan maximaal vijf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste drie werkdagen voor aanvang van de festiviteiten het college daarvan in kennis heeft gesteld.

2.Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal tien incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

-n.v.t.

-n.v.t.

3.De incidentele festiviteit, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats op zondag tot en met donderdag tussen 07:00 uur en 01:00 uur en op vrijdag en zaterdag tussen 07:00 uur en 02:00 uur.

-n.v.t.

7.Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid binnen in een inrichting blijven ramen en deuren gesloten, behoudens het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

1.De geluidsnormen als bedoeld in artikel 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening zijn, mits de houder van de inrichting tenminste vijf werkdagen voor aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld, per kalenderjaar niet van toepassing voor:

a.maximaal vijf incidentele festiviteiten voor zover het een inrichting betreft met één houder;

b.maximaal twaalf incidentele festiviteiten voor zover het een inrichting betreft met meer dan één houder.

2.Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal tien incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste vijf werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

7.Het equivalente geluidsniveau LAeqveroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 15 dB(A) ten opzichte van de in het eerste lid genoemde geluidsnormen, gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

8.De geluidswaarde als bedoeld in het zevende lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Ook wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

9.Gedurende een incidentele festiviteit, als bedoeld in het eerste lid, dient het ten gehore brengen van de extra muziek –hoger dan de geluidsnormen als bedoeld in de artikel 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening- plaats te vinden op zondag tot en met donderdag tussen 07:00 uur en 01:00 uur en op vrijdag en zaterdag tussen 07:00 uur en 02:00 uur.

10.De verruiming van de geluidsnormen als bedoeld in het zesde lid, geldt alleen voor het bebouwde gedeelte van de inrichting. De geluidsnormen voor buitenruimten worden niet verruimd.

11.Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid binnen in een inrichting blijven ramen en deuren gesloten, behoudens het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Toelichting op de wijziging

Artikel 4:3 voorziet in het bieden van een aantal incidentele dagen waarop inrichtingen ‘vrij’ zijn van een aantal geluidsbeperkende bepalingen uit het Activiteiten milieubeheer. Met andere woorden mag er meer geluid geproduceerd worden dan normaal. De verantwoordelijkheid voor het produceren van het geluidsvolume wordt op dit moment geheel vrijgelaten aan de houder van de inrichting. Het kan dus voorkomen dat een inrichting op deze dagen een zodanig geluidsniveau produceert dat zich dat onevenredig verhoudt tot de omgeving.

De Vereniging van Nederlandse gemeenten (hierna: VNG) heeft in haar model-APV daarom een bepaling opgenomen dat een begrenzing stelt aan de vrijheid om een hoger geluidsniveau te mogen produceren. Deze bepaling is overgenomen als het nieuwe lid 7 omdat het niet gewenst is dat een inrichting ongelimiteerd geluid ten gehore kan brengen. De begrenzing is gesteld op 15 dB(A) extra ten opzichte van de (maximale) geluidsnormen gesteld in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Ten aanzien van de begrenzing is aansluiting gezocht bij de regio.

Het nieuwe lid 8 geeft uitleg over de wijze hoe het geluid gemeten moet worden.

Het bestaande lid 3 wordt inhoudelijk niet gewijzigd en betreft slechts een taalkundige wijziging, zodanig dat het artikel gelijk luidt aan het artikel dat hetzelfde regelt ten aanzien bij collectieve dagen. Collectieve festiviteiten zijn door het college aangewezen dagen waarop de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit niet gelden. Inrichtingen kunnen daar op de betreffende dagen gebruik van maken. Incidentele festiviteiten zijn dagen waarop de houder van een inrichting op eigen initiatief en voor een eigen aangelegenheid vrijstelling wenst van de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit.

Het tiende lid bepaalt dat het extra geluid alleen in het bebouwde gedeelte van de inrichting ten gehore mag worden gebracht en niet in de buitenruimte (zoals bijvoorbeeld op terrassen).

Tot slot wordt het bestaande zevende lid hernummerd tot het elfde lid.

Artikel 5:6 wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

a. langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het provinciale wegenverordening of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5:6 Caravans e.d.

1. Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd. langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben.

2. Het college kan wegen en weggedeelten aanwijzen waar het onder het eerste lid gestelde verbod niet geldt

3. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

Toelichting op de wijziging

Het verbod in het huidige artikel is alleen van toepassing op door het college aangewezen wegen waar het met het oog op de beschikbare parkeerruimte het niet wenselijk is om genoemde voertuigen langer dan 3 dagen te laten parkeren. Het zelfde geldt voor wegen waar dit schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente. Het parkeren van genoemde voertuigen komt in principe in de gehele gemeente voor. Het blijkt dat er in de gemeente een aantal locaties zijn waar de parkeerdruk niet hoog is, maar waar door het stallen van grote aantallen aanhangwagens een ernstige verrommeling van de omgeving plaatsvindt. De aanhangwagens zijn vaak van inferieure kwaliteit en nodigen uit tot de opslag van afval en andere materialen. Om toch tegen dit soort negatieve uitstralingen te kunnen optreden is het wenselijk om in de gehele gemeente een verbod in te stellen voor het langer dan drie dagen stallen van aanhangwagens. Het college kan nog wel weggedeelten aanwijzen waar het wel is toegestaan om langer dan 3 dagen te stallen. Tevens bestaat de mogelijkheid in het kader van bv. werkzaamheden, waarbij een keetwagen is gewenst, hiervoor ontheffing te verlenen.

Artikel 5:8 lid 3 wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

4.Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

4.De verboden in het eerste en tweede lid zijn voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

Toelichting op de wijziging

Dit betreft een technische aanpassing. Tekst en toelichting leken bij het vierde lid niet één op één te lopen. Tekst ziet alleen op het tweede lid, terwijl volgens de toelichting ook het eerste lid is bedoeld.

Artikel 5:13 wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 5:13: Inzameling van geld of goed

1.Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden (collectevergunning).

2.Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan:

het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of

3.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

Artikel 5:13: Inzameling van geld of goed

1.Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden (collectevergunning).

2.Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan:

het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

3.Het verbod in het eerste lid geldt niet voor een inzameling die wordt gehouden:

a.in besloten kring;

b.door een instelling met een CBF-keurmerk in de periode zoals vastgesteld in het CBF-collecterooster;

c.door andere, door het college aangewezen instellingen.

4.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan het college de vergunning weigeren als de aanvrager in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

5.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Toelichting op de wijziging

De begripsbepaling in het tweede lid was niet volledig uitgeschreven. Dit wordt met deze aanpassing hersteld.

Het derde lid geeft een opsomming van situaties waarbij geen vergunning is vereist. Toegevoegd zijn instellingen die in bezit zijn van een keurmerk van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF). Het CBF is de toezichthouder voor goede doelen in Nederland, deelt het keurmerk uit aan goede doelen die voldoen aan de kwaliteitseisen en stellen jaarlijks het landelijke collecterooster op. Derhalve is extra regulering door deze categorie aan een vergunninplicht te onderwerpen overbodig.

Een andere aanvulling op het lid is de bevoegdheid van het college om instellingen aan te wijzen die niet onder de vergunningsplicht vallen. Dit zullen in praktijk veelal plaatselijke instellingen zijn, die kleinschalig geld inzamelen of producten verkopen met als doel financiële steun aan de eigen (lokale) organisatie.

Door de vergunningsplicht voor deze instellingen te laten vervallen nemen ook de regeldruk en administratieve lasten voor deze instellingen af (deregulering).

Het vierde lid biedt een nieuwe weigeringsgrond. Het betreft een toets op het levensgedrag van de aanvrager. Hiermee dient het risico te worden verminderd, dat personen van slecht levensgedrag de collectevergunning gebruiken voor doelen die daarvoor niet zijn bedoeld.

Het vijfde lid is toegevoegd om duidelijkheid te verschaffen dat de vergunning niet van rechtswege geacht wordt te zijn verleend, als niet binnen de beslistermijn is beslist.

Artikel 6:2 wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 6:2Toezichthouders

1.Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, zijn belast:

a.de medewerkers toezicht en handhaving A en B en de coördinatoren toezicht en handhaving werkzaam bij de afdeling Integrale Veiligheid;

b.de opsporingsambtenaren van de nationale politie, eenheid Rotterdam;

c.de Buitengewoon opsporingsambtenaren van Staatsbosbeheer voor het verzorgingsgebied van het recreatieschap Midden-Delfland, voor zover dit gebied behoort tot het grondgebied van de gemeente Schiedam.

2.Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6:2Toezichthouders

1.Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, zijn belast:

a.de medewerkers publiekswerkzaamheden A,B en C en de vakspecialisten B werkzaam bij het team Toezicht & Handhaving;

b.de opsporingsambtenaren van de nationale politie, eenheid Rotterdam;

c.de Buitengewoon opsporingsambtenaren van Staatsbosbeheer voor het verzorgingsgebied van de coöperatieve vereniging beheer groengebieden Midden-Delfland, voor zover dit gebied behoort tot het grondgebied van de gemeente Schiedam;

d.handhavers van het cluster Stadsbeheer, sector Toezicht & Handhaving van de gemeente Rotterdam.

2.Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Toelichting op de wijziging

Artikel 1 sub a:

Door de invoering van het generieke functiehuis in de gemeentelijke organisatie zijn de medewerkers aangesteld in een nieuwe functie. De verordeningstekst is daarop aangepast.

Artikel 1 sub c:

Het recreatieschap Midden Delfland houdt per 1 januari 2018 op te bestaan. Het beheer van het gebied wordt overgedragen aan de nieuwe beheerorganisatie Coöperatieve vereniging beheer groengebieden Midden Delfland.

Artikel 1 sub d:

De gemeenten Rotterdam en Schiedam werken nauw samen in de stimulering en ontwikkeling van de bedrijventerreinen Spaanse Polder en ’s-Gravelandse Polder. Dit moet uiteindelijk leiden tot gezonde en vitale bedrijventerreinen. Buitengewoon Opsporingsambtenaren (BOA’s)/toezichthouders van beide gemeenten houden momenteel toezicht in beide bedrijventerreinen. Zij zijn daarin wel gebonden aan het grondgebied van de gemeente waar zij zijn aangesteld. Om een integrale aanpak mogelijk te maken, alsmede het efficiënt in kunnen zetten van de beschikbare toezicht- en handhavingscapaciteit, is het wenselijk dat BOA’s van beide gemeenten over en weer toezicht houden op elkaars grondgebied. Om dat mogelijk te maken is er een samenwerkingsconvenant met de gemeente Rotterdam aangegaan en dienen de handhavers van de gemeente Rotterdam in de APV als toezichthouder te worden aangewezen.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2018.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Schiedam in zijn openbare vergadering van 19 december 2017.

de griffier, de voorzitter,

J. W. Scherpenzeel C.H.J. Lamers

Naar boven