Verordening tot wijziging van de Afstemmings- en robuuste incassoverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Vught 2015

De raad van de gemeente Vught;

 

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 31 oktober 2017;

 

Gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a en e van de Participatiewet;

 

artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

 

artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

 

gelezen het advies van de Adviesraad Sociaal Domein;

Besluit vast te stellen:

Verordening tot wijziging van de Afstemmings- en robuuste incassoverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Vught 2015.

Artikel I

Artikel 2 wordt gewijzigd in:

"Artikel 2. Het besluit tot opleggen van een verlaging

  • 1.

    Het besluit tot het opleggen van een op grond van deze verordening opgelegde verlaging wordt door een beschikking bekend gemaakt aan de belanghebbende.

  • 2.

    In deze beschikking vermeldt het college in ieder geval de onderstaande punten:

    • a.

      de reden van de verlaging;

    • b.

      de duur van de verlaging;

    • c.

      in geval van een verlaging van de uitkering op grond van artikel 18, tweede, vijfde en zesde lid, van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAW, dan wel artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAZ: het bedrag of percentage waarmee deze uitkering wordt verlaagd, of;

    • d.

      in geval van een blijvende of tijdelijke weigering van de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid van de IOAW, dan wel artikel 20, tweede lid van de IOAZ: de duur van de weigering;

    • e.

      indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardverlaging. Hieronder wordt in ieder geval verstaan redenen die verband houden met de ernst van de gedraging, mate van verwijtbaarheid en bijzondere omstandigheden van de belanghebbende en zijn gezin.”

Artikel II

Artikel 7 wordt gewijzigd in:

"Artikel 7. Gedragingen Participatiewet

Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55, van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen dan wel anderszins blijkt van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in verband met het behouden van betaalde arbeid, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    eerste categorie:

    het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • 2.

    tweede categorie:

    • a.

      het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet;

    • b.

      het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55, van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet;

    • c.

      het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel d. eerste lid, van de Participatiewet

  • 3.

    derde categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen in de gemeente van inwoning voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet;

    • b.

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet.

    • c.

      het niet naar vermogen proberen te behouden van algemeen geaccepteerde arbeid in de periode voorafgaande aan de melding dan wel aanvraag om bijstand

    • d.

      het niet gevolg geven aan een uitnodiging om te verschijnen op een bepaalde plaats en tijd om een gesprek aan te gaan over arbeidsinschakeling”

Artikel III

Artikel 8 wordt gewijzigd in:

"Artikel 8. Gedragingen IOAW en IOAZ

Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de IOAW of de artikelen 37 en 38 van de IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    eerste categorie:

    • a.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

    • b.

      het belemmeren van de inschakeling in de arbeid.

  • 2.

    tweede categorie:

    • a.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • b.

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

    • c.

      het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW of artikel 38, eerste lid, van de IOAZ.

  • 3.

    derde categorie:

    • a.

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

    • b.

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOA”

Artikel IV

Artikel 12 wordt gewijzigd in:

"Artikel 12. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Een verlaging wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet wordt afgestemd op het benadelingsbedrag.

  • 2.

    De maatregel wordt vastgesteld op een verlaging van:

    • a.

      10% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag tot € 500,-.

    • b.

      40% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingbedrag vanaf € 500,- tot € 1.000,-.

    • c.

      100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 1.000,- tot € 5.000,-.

    • d.

      Indien het benadelingsbedrag hoger is dan € 5.000,- dan wordt de maatregel vastgesteld op een verlaging van 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand en aansluitend gedurende twee maanden een verlaging van 20% van de bijstandsnorm.

    • e.

      Is het benadelingsbedrag hoger dan € 7.500,- dan wordt de maatregel vastgesteld op een verlaging van 100% gedurende één maand en aansluitend gedurende vier maanden een verlaging van 20% van de bijstandsnorm.

    • f.

      Is het benadelingbedrag hoger dan € 10.000,- dan wordt de maatregel vastgesteld op een verlaging van 100% gedurende één maand en aansluitend gedurende drieëntwintig maanden een verlaging van 20% van de bijstandsnorm.”

Artikel V

Artikel 14a wordt gewijzigd in:

"Artikel 14a Overige gedragingen die leiden tot een verlaging in verband met de Wet taaleis

  • 1.

    Wanneer jegens een belanghebbende naar het oordeel van het college een redelijk vermoeden bestaat dat hij of zij niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst, welke noodzakelijk is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden en het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid en de belanghebbende niet meewerkt aan dan wel niet verschijnt bij de taaltoets, dan merkt het college deze gedragingen aan als een vorm van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 18, tweede lid Participatiewet.

  • 2.

    Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 17, tweede lid van de Participatiewet niet nakomt in verband met het verschijnen voor de taaltoets als bedoeld in artikel 18b, tweede lid Participatiewet, wordt een verlaging toegepast.

De verlaging wordt vastgesteld op:

  • 1.

    20% van de bijstandsnorm gedurende zes maanden, bij het niet verschijnen voor de taaltoets;

  • 2.

    40% van de bijstandsnorm gedurende zes maanden, mocht belanghebbende daarna nog niet meewerken aan de taaltoets;

  • 3.

    100% van de bijstandsnorm voor onbepaalde tijd, bij het na één jaar niet of onvoldoende meewerken aan de taaltoets.

  • 4.

    Indien belanghebbende weer wel gaat voldoen aan de door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 17, tweede lid van de Participatiewet in verband met het verschijnen voor de taaltoets, kan het college de verlaging opheffen.”

Artikel VI

Hoofdstuk 7. Verrekening bestuurlijke boete bij recidive vervalt.

Artikel VII
  • 1.

    Hoofdstuk 8 wordt vernummerd naar Hoofdstuk 7.

  • 2.

    Artikel 24 wordt vernummerd naar artikel 20.

  • 3.

    Artikel 25 wordt vernummerd naar artikel 21.

  • 4.

    Artikel 26 wordt vernummerd naar artikel 22.

  • 5.

    Artikel 27 wordt vernummerd naar artikel 23.

Artikel VIII

Artikel 23 wordt vervangen door:

"Artikel 23 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als:

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Vught 2018.”

Artikel IX

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018.

 

Aldus besloten door de raad van de gemeente Vught in zijn openbare vergadering van 14 december 2017.

de raadsgriffier,

Mw. K.I. Goossens

de voorzitter,

R.J. van de Mortel

Naar boven