Verordening op de heffing van rioolrechten gemeente Twenterand 2018

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

1. perceel:

a. de onroerende zaak, bedoeld in Hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

b. een binnen de gemeente gelegen roerende zaak;

c. een gedeelte van een roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

d. een samenstel van twee of meer roerende zaken of in onderdeel 3 bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

e. het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel 2 bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel 3 bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel 4 bedoeld samenstel.

2. gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

3. water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater.

4. verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterleidingbedrijf betrekking heeft.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

1. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en

2. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezameld hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structurele nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

1. De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen: gebruikersbelasting.

 

2. Met betrekking tot de belasting als bedoeld in het eerste lid, wordt als gebruiker aangemerkt:

a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld het eigendom al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

b. ingeval een gedeelte van een perceel ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte in gebruik heeft afgestaan.

Artikel 4 Vrijstellingen

De belasting is niet verschuldigd ter zake van een perceel dat in zelfstandig gebruik is als:

1. berging;

2. garagebox;

3. zelfstandig object in gebruik bij nutsvoorzieningen.

Artikel 5 Maatstaf heffing

1. De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat wordt afgevoerd.

2. Het aantal kubieke meter water wordt gesteld op het aantal kubieke meter water dat in de laatste aan het begin/einde van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het eigendom is toegevoerd of is opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

3. Indien gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet deze voorzien zijn van een:

a. watermeter, waarvan de opgepompte hoeveelheid water kan worden afgelezen, of

b. bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest, kan worden afgelezen.

De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enig ander wettelijke bepaling.

4. De op de voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of gepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet als afvalwater is afgevoerd.

Artikel 6 Belastingtarieven

1. De belasting als bedoeld in artikel 3 bedraagt bij een afgenomen hoeveelheid m3 water van :

a. 500 kubieke meters of minder € 250,08

b. meer dan 500 kubieke meters, doch niet meer dan 1.000 kubieke meters € 250,08

vermeerderd met € 74,16 per volle eenheid van 100 kubieke meters waarmee de hoeveelheid van 500 kubieke meters overschreden wordt;

c. meer dan 1.000 kubieke meters, doch niet meer dan 5.000 kubieke meters € 620,88

vermeerderd met € 67,56 per volle eenheid van 100 kubieke meters waarmee de hoeveelheid van 1.000 kubieke meters overschreden wordt;

d. meer dan 5.000 kubieke meters, doch niet meer dan 25.000 kubieke meters € 3.323,28

vermeerderd met € 35,04 per volle eenheid van 100 kubieke meters waarmee de hoeveelheid van 5.000 kubieke meters overschreden wordt;

e. meer dan 25.000 kubieke meters, doch niet meer dan 50.000 kubieke meters € 10.331,28

vermeerderd met € 24,12 per volle eenheid van 100 kubieke meters waarmee de hoeveelheid van 25.000 kubieke meters overschreden wordt

f. meer dan 50.000 kubieke meters, doch niet meer dan 100.000 kubieke meters € 16.361,28

vermeerderd met € 17,04 per volle eenheid van 100 kubieke meters waarmee de hoeveelheid van 50.000 kubieke meters overschreden wordt;

g. meer dan 100.000 kubieke meters € 24.881,28

vermeerderd met € 12,12 per volle eenheid van 100 kubieke meters waarmee de hoeveelheid van 100.000 kubieke meters overschreden wordt.

2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 bedraagt het tarief als bedoeld in artikel 1a voor commercieel te verhuren recreatie-objecten € 62,52 per jaar per te verhuren zelfstandige gedeelte(-n)

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

2. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

3. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt.

Artikel 10 Termijnen van betaling

1. De aanslagen moeten worden betaald uiterlijk twee kalendermaanden na de op het aanslagbiljet vermelde dagtekening.

2. In afwijking van het eerste lid kunnen op verzoek van de belastingplichtige de aanslagen worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het kalenderjaar overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen ten minste twee bedraagt en maximaal 10, indien aan het navolgende wordt voldaan:

a. het totaal bedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen rioolheffing of andere belastingen moet minder zijn dan € 6.600,--

b. de verschuldigde bedragen moeten door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven.

De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

4. In afwijking van het eerste lid geldt in geval het totaalbedrag van de aanslag € 50,-- of minder is en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven dat de aanslag moet worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en de volgende termijn één maand later.

Artikel 11 Kwijtschelding

Bij de invordering van de rioolheffing wordt geen kwijtschelding verleend indien en voor zover de belastingaanslag betrekking heeft op de belasting als bedoeld in artikel 6, lid 1, letter b tot en met g en lid 2.

Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de rioolheffing.

Artikel 13 Overgangsrecht

De Verordening rioolheffing 2017 vastgesteld bij raadsbesluit van 8 november 2016 wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 14, lid 2, genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 14 Inwerkingtreding

1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2018.

2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2018.

Artikel 15 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening op de heffing van rioolrechten gemeente Twenterand 2018”.

Vriezenveen, 19 december 2017

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

drs. R.J.M. Ros drs. A.E.H. van der Kolk

Naar boven