Financiële beheersverordening gemeente Weert

De raad van de gemeente Weert besluit;

 

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet en het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten;

 

vast te stellen:

 

Verordening op de inrichting van de financiële organisatie, de regels voor het financiële beheer en de uitgangspunten van het financiële beleid van de gemeente Weert.

 

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    afdeling

    iedere afdeling binnen de gemeentelijke organisatie die als zodanig een eigen verantwoordingsplicht aan het college heeft.

     

  • b.

    administratie

    het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Weert en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

     

  • c.

    rechtmatigheid

    ontvangsten en bestedingen vinden plaats in overeenstemming met geldende wet- en regelgeving, waaronder gemeentelijke verordeningen, raadsbesluiten en collegebesluiten.

     

  • d.

    doelmatigheid

    de mate waarin de gewenste prestaties en beoogde maatschappelijke effecten worden gerealiseerd met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen, of met de beschikbare middelen zo veel mogelijk resultaat wordt bereikt.

     

  • e.

    doeltreffendheid

    de mate waarin de gewenste prestaties en beoogde maatschappelijke effecten van het beleid daadwerkelijk worden behaald.

     

  • f.

    inkomsten

    totaal van de baten voor toevoegingen en onttrekkingen reserves;

     

  • g.

    overheidsbedrijf

    onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt;

HOOFDSTUK II Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt bij de aanvang van een nieuwe raadsperiode een programma-indeling voor de komende raadsperiode vast.

  • 2.

    De onderverdeling van de programma’s in de producten staat voor een raadsperiode vast, tenzij er dringende redenen zijn tot wijzigen; dit wordt dan bij de kadernota en/of begroting expliciet gemeld.

  • 3.

    De raad stelt op voorstel van het college per programma relevante indicatoren vast voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

De begroting en jaarstukken zijn ingericht conform het gestelde in het Besluit Begroting en Verantwoording gemeenten (BBV) en voldoen aan de Kadernota rechtmatigheid van het Platform rechtmatigheid provincies en gemeenten.

Artikel 4. Kaders begroting

Het college neemt kennis van en accordeert de kaders en uitgangspunten voor het volgende begrotingsjaar via de kadernota. Aansluitend wordt deze nota ter kennisgeving aangeboden aan de betreffende raadscommissie en de raad.

Artikel 5. Autorisatie

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de totale lasten en de totale baten per programma en het overzicht algemene dekkingsmiddelen (inclusief de prioriteiten en vervangingsinvesteringen).

  • 2.

    Van de nieuwe investeringen (prioriteiten) en de vervangingsinvesteringen worden per investering het benodigde investeringskrediet en de bijbehorende kapitaallasten en/of exploitatielasten weergegeven. Hierbij wordt tevens een toelichting op de voorgestelde prioriteiten voor het begrotingsjaar gegeven.

  • 3.

    Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan welke nieuwe investeringen op een later tijdstip moeten worden aangeboden, via een apart voorstel voor beschikbaarstelling en autorisatie van het investeringskrediet.

  • 4.

    Voor investeringen en/of exploitatielasten in de loop van het begrotingsjaar die niet in de begroting zijn opgenomen, legt het college vooraf een (investerings-)voorstel aan de raad voor.

  • 5.

    Mutaties op de onderdelen huisvesting onderwijs, de 3 decentralisaties in het sociaal domein, grondexploitatie, combinatiefunctionarissen en inburgering/participatie niet-westerse allochtonen hebben geen invloed op het exploitatieresultaat. Over- en onderschrijdingen op deze onderdelen worden verrekend via een daarvoor ingestelde reserve. Deze werkwijze is door de raad geautoriseerd.

  • 6.

    Nieuw beleid, beleidswijzigingen of begrotingsbijstellingen met budgettaire consequenties zijn een bevoegdheid van de gemeenteraad, die in elke raadsvergadering aan de orde kunnen komen.

  • 7.

    Begrotingsafwijkingen die per programma kleiner zijn dan 2% van het programma-budget, met een maximum van € 200.000, worden via vaststelling van de jaarrekening door de raad geaccordeerd.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

  • 1.

    Het college informeert de raad door middel van 2 tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente van het lopende boekjaar. Deze rapportages worden behandeld in de raadscommissies, auditcommissie en de raadsvergadering.

  • 2.

    In de tussentijdse rapportages wordt een rapportage over de lopende kapitaalkredieten opgenomen.

  • 3.

    Afwijkingen op productniveau kleiner dan € 5.000 (zowel voor- als nadelig) worden niet financieel bijgesteld in de rapportages met uitzondering van kapitaalkredieten.

  • 4.

    Afwijkingen op productniveau groter dan € 25.000 (zowel aan de lastenkant als aan de batenkant) worden tekstueel toegelicht in de tussentijdse rapportages.

  • 5.

    De tussentijdse rapportages bevatten een voorstel tot het wijzigen van de begroting.

  • 6.

    In de kadernota wordt een doorkijk gegeven naar het komende begrotingsjaar.

Artikel 7. Budgetoverheveling

  • 1.

    Het college van B&W kan de raad voorstellen om budgetten, die in een jaar nog niet volledig gebruikt zijn, over te hevelen naar het volgende jaar, indien voldaan wordt aan de criteria zoals opgenomen bijlage E. De budgetoverhevelingen worden in principe in de slotwijziging van december van enig begrotingsjaar door de raad geaccordeerd.

Artikel 8. Beheersing kredieten

  • 1.

    Het college rapporteert aan de raad bij gesignaleerde afwijkingen en/of ontwikkelingen tot afwijkingen ten aanzien van kapitaalkredieten. De geformuleerde uitgangspunten over hoe om te gaan met afwijkingen en opschoningen ten aanzien van kapitaalkredieten, zijn opgenomen in bijlage A .

  • 2.

    Door de raad is eenmalig een raamkrediet beschikbaar gesteld van € 100.000 om voorbereidingskosten ten behoeve van in de loop van het jaar opgekomen initiatieven te kunnen verantwoorden. De regels die ten aanzien van het raamkrediet in acht worden genomen zijn opgenomen in bijlage B.

Artikel 9 Informatieplicht

De wijze waarop en waarover het college verplicht is informatie te verstrekken aan de raad, zodat deze zijn taken goed kan uitvoeren, is vastgelegd in de notitie/regeling;

  • “Notitie informatieplicht en richtlijn actieve en passieve informatieplicht gemeente Weert” die per 5-1-2014 van kracht is.

  • “Criteria voor besluiten als bedoeld in art. 160 Gemeentewet”.

Artikel 10. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

HOOFDSTUK III: Financieel beleid

Artikel 11. Waardering & afschrijving vaste activa en rente

  • 1.

    De waardering, afschrijving en rente van (vaste) activa geschiedt op basis van de door de raad vastgestelde notitie “Waardering en afschrijving vaste activa en rente” (bijlage C).

  • 2.

    De omslagrente voor de rentetoerekening van de kapitaallasten wordt bepaald op basis van het rentetotaal van het eigen en het vreemd vermogen in relatie tot de activa. Het rentepercentage van eigen vermogen wordt vastgesteld in de kadernota.

Artikel 12. Reserves en voorzieningen

Het college biedt 1 keer per 4 jaar de notitie reserves en voorzieningen aan ter behandeling en vaststelling door de raad. De notitie behandelt: het doel waarvoor de reserves en voorzieningen zijn ingesteld, de vorming en vrijval van reserves, de vorming en vrijval voorzieningen en de toerekening en verwerking van rente over de algemene reserves en bestemmingsreserves. Tussentijdse ontwikkelingen worden ter besluitvorming voorgelegd in de begroting, tussentijdse rapportages en/of jaarrekening.

Artikel 13. Kostprijsberekening

Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van producten en diensten van de gemeente Weert wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostprijsberekening worden naast de directe kosten alleen de indirecte kosten meegenomen, die rechtsreeks samenhangen met de door de gemeente verrichte dienstverlening.

 

Toerekening overhead

Met ingang van de begroting 2017 worden overheadkosten op productniveau toegerekend op basis van de omvang van de personeelslasten van betreffende producten.

Artikel 14. Prijzen economische activiteiten

  • 1.

    Het college past bij economische activiteiten de gedragsregels van de Wet Markt en Overheid en de Europese regelingen aangaande staatssteun toe. De raad neemt, indien nodig, een besluit als er uit het oogpunt van publiek belang wordt afgeweken van de gedragsregels.

  • 2.

    Het grondverkoop en –prijsbeleid wordt vastgelegd in de nota grondprijsbeleid, die door de raad jaarlijks wordt vastgesteld.

  • 3.

    Raadbesluiten met de motivering van het publiekbelang als bedoeld in lid 1 zijn niet nodig als sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 15. Vaststelling tarieven

  • 1.

    Het college doet de raad jaarlijks een voorstel over de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen en heffingen. De raad stelt de tarieven vast vóór 1 januari van het jaar waarvoor de tarieven gelden.

  • 2.

    Overige tarieven, uitgezonderd de onder lid 1 van dit artikel vallende tarieven en het grondprijzenbeleid , worden door het college vastgesteld.

Artikel 16. Financieringsfunctie

  • 1.

    Het college zorgt in het kader van het uitoefenen van de financieringsfunctie voor het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden.

  • 2.

    Hiervoor zijn regels vastgelegd, die opgenomen zijn in het treasurystatuut, dat door de raad is vastgesteld en bij deze verordening is opgenomen als bijlage D.

HOOFDSTUK IV. Paragrafen

Artikel 17. Weerstandsvermogen en risicobeheersing

Voor het in beeld brengen van de weerstandscapaciteit van de gemeente wordt beoordeeld of de gemeente bij een risicoscenario de schuldverplichtingen in de toekomst kan blijven nakomen zonder dat de uitgaven aan en de investeringen in noodzakelijke publieke voorzieningen in de knel komen.

HOOFDSTUK V. Financiële organisatie en administratie

Artikel 18. Administratie/financiële administratie

  • 1.

    De administratieve organisatie is: het stelsel van organisatorische maatregelen gericht op het tot stand brengen en het in stand houden van de goede werking van de bestuurlijke en ambtelijke informatieverzorging ten behoeve van de verantwoordelijke leiding. De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen.

  • 2.

    De financiële administratie is een onderdeel van de administratie en omvat het systematisch maken en verwerken van aantekeningen over de financiële gegevens van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Weert, om zodoende te komen tot een goed inzicht in: de financieel-economische positie; het beheer van vermogenswaarden; de uitvoering van de begroting; het afwikkelen van vorderingen en schulden; en het afleggen van rekening en verantwoording daarover.

  • 3.

    Het college draagt er zorg voor dat:

    • a.

      de inrichting en de werking van de financiële administratie voldoet aan het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten en andere relevante wet- en regelgeving;

    • b.

      de vereiste informatie verstrekt wordt aan het Rijk, de provincie en de Europese Unie, alsmede aan andere instellingen die specifieke verantwoordingsverplichtingen opleggen aan gemeenten.

Artikel 19 Financiële organisatie

Het college draagt de zorg voor en legt (in een besluit) vast:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidige toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

  • c.

    de verlening van mandaten en submandaten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten (vastgelegd in de manda-tenregeling).

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van baten en lasten aan de taakvelden;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • h.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en

  • i.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen, zodat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Artikel 20. Interne controle

  • 1.

    Het college zorgt voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking, en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij geconstateerde gebreken neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2.

    Jaarlijks stelt het college het normen- en toetsingskader voor de interne controle op en legt dit aan de raad voor om vast te stellen.

HOOFDSTUK VI. Slotbepalingen

Artikel 21. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018

  • 2.

    Deze verordening heeft enkel interne werking en is dus niet een besluit van algemene strekking in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht. De verordening hoeft dan ook niet te worden gepubliceerd, voordat zij in werking kan treden.

  • 3.

    Met de inwerkingtreding van deze verordening komt de financiële verordening, vastgesteld op 2 november 2016, te vervallen, onder de voorwaarde dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijhorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin de verordening in werking treedt.

Artikel 22. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de naam “Financiële beheersverordening gemeente Weert”.

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 23 november 2017,

de burgemeester,

de griffier,

Bijlage A: Rapportage afwijkingen kredieten

 

De gemeente Weert heeft er bewust voor gekozen om tweemaal per jaar informatie te geven over de investeringskredieten, namelijk bij eerste en tweede tussentijdse rapportage.

Afgesproken is dat voor actuele informatie over investeringen kortheidshalve verwezen kan worden naar de tussentijdse rapportages.

 

De hierboven toegelichte werkwijze betekent dat tweemaal per jaar gerapporteerd wordt over de stand van zaken met betrekking tot kapitaalkredieten. Om geen afbreuk te doen aan het budgetrecht van de raad dienen daarom tussentijds afwijkingen en/of ontwikkelingen tot afwijkingen gesignaleerd en gerapporteerd te worden aan uw raad.

Dit heeft geleid tot het formuleren van onderstaande uitgangspunten over hoe om te gaan met afwijkingen ten aanzien van kapitaalkredieten.

 

No.

Gradatie

Toelichting

1.

Overschrijding < 10% van het krediet met een maximum van € 15.000,--.

Krediet kan, conform huidige werkwijze, zonder toelichting via de eerste of tweede tussentijdse rapportage worden afgesloten.

2.

Overschrijding < 10% van het krediet met een minimum van € 15.000,-- en maximaal € 35.000,--.

College informeren via advies en bijstellen via eerste of tweede tussentijdse rapportage voorzien van een onderbouwende toelichting. Ter kennisneming aan gemeenteraad via TILS-lijst.

3.

Alle overige overschrijdingen (> 10% van het krediet en/of minimaal € 35.000,--).

Indien er grotere overschrijdingen ontstaan en gesignaleerd worden en derhalve het krediet bijstelling behoeft dan dit via een apart voorstel aan de gemeenteraad voorleggen.

4.

Onderschrijding > € 150.000,--.

College informeren via advies en bijstellen via eerste of tweede tussentijdse rapportage voorzien van een onderbouwende toelichting. Ter kennisneming aan gemeenteraad via TILS-lijst.

5.

Alle overige onderschrijdingen (< € 150.000,--).

Informeren en zo nodig financieel bijstellen via tussentijdse rapportage.

 

Voor deze tussentijdse rapportages worden ten aanzien van de kredieten de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • a.

    Kredieten ouder dan het lopende en het voorgaande jaar dienen verantwoord te worden in de tussentijdse rapportage mits dit niet strijdig is met de uitgangspunten rapportage afwijkingen kredieten (raadsbesluit 20 september 2006). Is hier wel sprake van dan dient (eventueel) een andere separate procedure gevolgd te worden.

  • b.

    Beschikbaar gestelde kredieten ouder dan het lopende en de voorgaande twee jaren, die nog niet in uitvoering zijn genomen of waarop minder dan 20% van het beschikbaar gestelde krediet is uitgegeven of verplichtingen zijn aangegaan, zullen worden afgesloten en afgevoerd tenzij gemotiveerd aangegeven kan worden waarom ze gehandhaafd moeten blijven. Via de tussentijdse rapportages wordt het college en de gemeenteraad hierover geïnformeerd.

  • c.

    Ten aanzien van alle kredieten geldt een maximum doorlooptijd van het lopende en voorgaande vier jaren. Na deze periode zullen ze afgesloten en afgevoerd worden tenzij gemotiveerd aangegeven kan worden waarom ze gehandhaafd moeten blijven. Via de tussentijdse rapportages wordt het college en de gemeenteraad hierover geïnformeerd.

 

Bijlage B: Raamkrediet

In de praktijk kan het voorkomen dat ambtelijke of bestuurlijke initiatieven met betrekking tot nieuwe beleidsplannen formeel niet nader kunnen worden uitgewerkt omdat de benodigde financiële middelen ontbreken om eigen uren te kunnen verantwoorden en/of eventuele noodzakelijke kosten van in te huren derden te kunnen verantwoorden.

 

Door de raad is eenmalig een raamkrediet beschikbaar gesteld van € 100.000 om voorbereidingskosten ten behoeve van in de loop van het jaar opgekomen initiatieven (plannen, projecten en investeringen) te kunnen verantwoorden. Er worden vooralsnog geen kapitaallasten geraamd omdat deze afhankelijk zijn van de daadwerkelijke invulling van de diverse projecten. Er vindt wel rentetoerekening plaats.

 

Ten aanzien van het raamkrediet worden de volgende regels in acht genomen:

  • 1.

    Alleen het college van burgemeester en wethouders kan besluiten om ten laste van het raamkrediet afzonderlijk te benoemen stelposten aan te wijzen tot een maximum van € 25.000per stelpost/project.

  • 2.

    De door het college aan te wijzen stelposten kunnen alleen betrekking hebben op voorbereidingskosten voor plannen, projecten en beoogde investeringen en die betrekking hebben op zogenaamd “nieuw beleid” waarbij er een redelijke veronderstelling moet zijn dat er ook daadwerkelijk een (voorbereidings)krediet aan de raad gevraagd zal worden.

  • 3.

    Aan ieder B&W-besluit tot het aanwijzen van een stelpost ten laste van het raamkrediet moet een globale indicatie ten grondslag liggen wat wordt nagestreefd op basis waarvan een afweging kan plaatsvinden.

  • 4.

    In het collegebesluit tot het aanwijzen van een stelpost worden naast het maximumbedrag tevens de verantwoordelijke portefeuillehouder en de budget-houder voor het betreffende project aangewezen. Het collegebesluit wordt ter kennisname gebracht aan de betrokken commissie. De directeur met portefeuille Financien en Control is aangewezen als budgethouder van het raamkrediet.

  • 5.

    De te ramen voorbereidingskosten hebben in hoofdzaak betrekking op kosten eigen personeel of kosten in te huren personeel van derden.

  • 6.

    Als door de raad een definitief besluit wordt genomen tot verdere uitvoering/ uitwerking/kredietvotering dan worden de voorbereidingskosten van de betreffende stelpost daarin verdisconteerd; de betreffende raming van de stelpost vloeit weer terug naar het raamkrediet. Indien kredietvotering achterwege blijft, komt het bedrag van de raming ten laste van de exploitatie.

 

Bijlage C. Notitie “waardering en afschrijving vaste activa en rente”.

 

  • 1.

    Inleiding

Voor het realiseren van de vastgestelde beleidsdoelen zijn investeringen vaak noodzakelijk. Van een investering is sprake als het gaat om een, meestal qua omvang wat grotere, uitgave waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt. Als het nut zich over meerdere jaren uitstrekt, dienen ook de lasten zich over meerdere jaren te spreiden. Het gevolg van het doen van investeringen is het ontstaan van bezittingen, de zogenaamde vaste activa. Van deze investeringen dient inzichtelijk gemaakt te worden over welke termijn de investering nut met zich meebrengt. De investering wordt dan over deze termijn afgeschreven, waardoor de waarde daalt en gedurende de afschrijvingsperiode als het ware “gespaard” wordt voor de vervanging van het actief.

 

Een juiste interpretatie en een consequente toepassing zijn zeer fundamenteel voor het bepalen van de financiële positie en het vermogen van de gemeente.

In deze notitie wordt ingegaan op de bepalingen uit het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) en de overige voorschriften met betrekking tot het waarderen en afschrijven van vaste activa. Iedere gemeente dient conform deze voorschriften een afschrijvingsplan op te stellen. De wijze waarop investeringen bij de gemeente Weert worden afgeschreven is onderwerp van deze notitie.

 

  • 2.

    Voorschriften BBV en artikel 212 GW

In het BBV, zoals dat is ingegaan per 1 januari 2004, zijn in de paragraaf ten aanzien van de vaste activa (artikelen 33 t/m 36) bepalingen opgenomen betreffende de immateriële, de materiële en financiële vaste activa.

Naast deze regels ten aanzien van de vaste activa is bepaald dat de verordening ex artikel 212 Gemeentewet (GW) in elk geval de regels voor waardering en afschrijving activa moet bevatten. Bij de gemeente Weert wordt hiervoor in deze verordening in artikel 11 verwezen naar deze notitie.

 

In de nu voorliggende notitie wordt dus de wijze van waardering en afschrijving van de activa vastgelegd.

De materiële vaste activa kunnen worden onderverdeeld in:

  • 1.

    Materiële vaste activa met een economisch nut. Van economisch nut is sprake indien de activa meerjarig een economische waarde vertegenwoordigen. Een deel van de activa van de gemeente is (gedeeltelijk) rendabel, omdat de gemeente prijzen/tarieven voor deze diensten kunnen vragen (zwembad, rioleringen etc.). Ook kan een actief bij eventuele verkoop een bepaalde waarde hebben (is “verhandelbaar”).

  • 2.

    Activa met een meerjarig maatschappelijk nut in de openbare ruimte. Hieronder worden onder meer verstaan investeringen in aanleg van waterwegen, waterbouwkundige werken, wegen en straten, fiets- en voetpaden, bruggen, etc. .

De maatstaf voor de afschrijvingstermijnen is de economische levensduur

De twee belangrijkste wijzigingen van de wetgeving (2016) in relatie tot het investeringsbeleid zijn:

  • 1.

    De systematiek van activering en afschrijving wordt voor alle investeringen gelijk getrokken. Investeringen met een maatschappelijk nut moeten, evenals investeringen met een economisch nut, worden geactiveerd en over de verwachte toekomstige gebruiksduur worden afgeschreven. De vrije keuze om investeringen met een maatschappelijk nut wel of niet te activeren is komen te vervallen. Hiermee wordt een betere vergelijkbaarheid van de kosten tussen gemeenten beoogd. Het nieuwe beleid is van toepassing op de investeringen vanaf 2017. Voor de bestaande activa (gerealiseerde investeringen tot en met 2016) blijft het oude activabeleid van kracht.

  • 2.

    In het kader van de uniformiteit, transparantie en vergelijkbaarheid tussen gemeenten is het zogenaamde netto activeren verplicht gesteld. Dit houdt in dat eventuele bijdragen van derden in aftrek moeten worden gebracht op de investering. Het verrekenen van bijdragen uit de reserves is met ingang van het begrotingsjaar 2017 niet meer toegestaan.

 

  • 3.

    Investeren / onderscheid investeringen

Naast de indeling bij de materiële vaste activa in activa met een economisch nut en activa met een maatschappelijk nut in de openbare ruimte, kunnen investeringen ingedeeld worden in:

  • a)

    investeringen met een beperkte omvang;

  • b)

    investeringen van grote(re) omvang;

  • c)

    (groot) onderhoud;

  • d)

    investeringen in een openbare ruimte via grondexploitatie;

  • e)

    (begrotings)tekorten.

Ad a:

Om de staat van activa niet op te blazen met veel kleine investeringsbedragen kan een grensbedrag worden aangegeven. Bij de gemeente Weert is een grensbedrag voor het totale investeringsbedrag van € 10.000 vastgesteld. Bedrijfsmiddelen onder dit grensbedrag zullen direct in het jaar van aanschaf ten laste van het resultaat worden gebracht, tenzij er voor deze middelen een voorziening bestaat. In verband met overige verplichtingen (verzeke-ringen e.d.) dient wel registratie plaats te vinden. Voor bepaald (groot) onderhoud en vervangingsinvesteringen zijn ook voorzieningen in het leven geroepen.

 

Ad b:

Onder investeringen van grote(re) omvang worden verstaan alle investeringen boven de € 10.000.

 

Ad c:

De kosten van (klein en groot) onderhoud zijn niet levensduur verlengend en mogen dus niet worden geactiveerd. Kosten van klein onderhoud dienen in het jaar van uitvoering ten laste van de exploitatie te worden gebracht. Kosten van groot onderhoud kunnen op twee manieren worden verwerkt in de administratie:

  • -

    kosten in het jaar van uitvoering direct ten laste van de exploitatie brengen, met eventuele aanwending van een daartoe gevormde reserve;

  • -

    kosten in het jaar van uitvoering ten laste van een vooraf gevormde voorziening brengen.

Kosten van het wegwerken van achterstallig onderhoud dienen ineens ten laste van de exploitatie te worden gebracht.

Hoewel een onderscheid tussen onderhouds- en investeringskosten niet altijd even scherp te maken is, kunnen dus alleen levensduur verlengende investeringen geactiveerd worden.

 

Ad d:

Investeringen in een openbare ruimte via grondexploitatie (eerste aanleg) worden niet geactiveerd, omdat de investeringen worden gedekt uit de opbrengst van bijvoorbeeld grondverkopen.

 

Ad e:

(Begrotings)tekorten mogen niet geactiveerd worden. Dit houdt in dat het tekort direct ten

laste van de reserves of de exploitatie dient te worden gebracht. In geval van een slechte financiële positie betekent dit dat de reserve(s) negatief kan / kunnen worden.

 

  • 4.

    Waardering en afschrijving van vaste activa

De hoogte van de jaarlijkse afschrijving wordt bepaald door wettelijke voorschriften of indien specifiek aangegeven, in andere gevallen door de volgende factoren:

  • de aanschafwaarde;

  • de verwachte gebruiksduur;

  • de verwachte restwaarde;

  • de afschrijvingsmethode;

  • bijdragen van derden die een direct aantoonbare relatie hebben met de investering.

De aanschafwaarde is de verkrijgings- of vervaardigingsprijs. De verkrijgingsprijs bestaat uit de inkoopprijs en de bijkomende kosten. De vervaardigingsprijs omvat de aanschaf-fingskosten van de gebruikte grondstoffen en overige kosten die rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend.

 

De verwachte gebruiksduur (economische levensduur) berust meestal op een schatting. Ervaringsgegevens zijn hierbij een nuttig hulpmiddel. In de bijlage “waardering en afschrijving vaste activa” is in de rechter kolom de economische levensduur vermeld.

De verwachte restwaarde is de vermoedelijke verkoopopbrengst van een afgeschreven actief; deze mag niet in mindering worden gebracht op de aanschafwaarde van het vervangingsobject maar moet, als de opbrengst hoger is dan de verwachte en geraamde restwaarde, als incidentele baat in de exploitatie worden verantwoord.

Als afschrijvingsmethode wordt normaliter de methode van lineaire afschrijvingen gehanteerd. Vaak wordt deze methode toegepast als de onderhoudskosten in de gebruiksperiode zullen stijgen. Incidenteel wordt hiervan afgeweken, omdat de wet- of regelgeving dit voorschrijft of om fluctuaties te voorkomen bij tarieven e.d.

 

Bijdragen aan activa van derden:

Bijdragen aan activa van derden worden met invoering van het nieuwe BBV per 1-1-2017 opgenomen onder de rubriek immateriële vaste activa. De afschrijvingstermijn is maximaal de afschrijvingstermijn van het betreffende actief bij de derde. De gemeente hanteert daarnaast een afschrijvingstermijn voor dit soort activa gelijk aan de afschrijvingstermijn van gelijksoortige gemeentelijke investeringen.

 

In artikel 61 van het BBV zijn criteria opgenomen wanneer de bijdrage aan activa geactiveerd kan worden. De bijdrage dient te voldoen aan alle in dit artikel opgenomen voorwaarden. Het artikel luidt als volgt:

 

Bijdragen aan activa in eigendom van derden kunnen worden geactiveerd, indien:

  • a.

    er sprake is van een investering door een derde;

  • b.

    de investering bijdraagt aan de publieke taak;

  • c.

    het actief in de toekomst economisch of maatschappelijk nut zal genereren en

  • d.

    de bijdrage kan worden teruggevorderd, als de derde in gebreke blijft of de provincie of gemeente anders recht kan doen gelden op de activa die samenhangen met de investering.

Belangrijk is vooral de bepaling onder lid d. Indien de bijdrage hier niet aan voldoet, mag de bijdrage voortaan niet langer als investering worden geactiveerd, maar dient volledig ten laste van het resultaat te worden gebracht.

 

Start afschrijving:

De afschrijving start in het jaar van gereed komen / verwerving of in gebruik name van het actief. De hoogte van de afschrijving wordt bepaald door de werkelijke boekwaarde gedeeld door de verwachte levensduur.

 

  • 5.

    Rentetoerekening

Bij de wijzigingen van het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV) zijn de onderstaande bepalingen toegevoegd over rentebeleid- of toerekening:

  • Het aantrekken en verstrekken van een lening betreft een treasury activiteit. De met deze activiteit gepaarde rentelasten en rentebaten behoren op het taakveld Treasury. Indien een lening specifiek is aangetrokken voor een project of (door)verstrekking (één op één doorlening), is sprake van projectfinanciering.

  • Als er wel een rentevergoeding over het eigen vermogen en/of de voorzieningen wordt berekend, wat het geval is in de gemeente Weert, dan is deze vergoeding maximaal het rentepercentage dat is gebaseerd op het gewogen samenstel van de (bruto) externe rentelasten over het totaal van de lang en kort aangetrokken financieringsmiddelen.

  • De omslagrente wordt berekend door de aan de taakvelden toe te rekenen rente te delen door de boekwaarde per 1 januari van de vaste activa die integraal zijn gefinancierd. De omslagrente moet vervolgens op consistente en eenduidige wijze worden toegerekend aan de individuele activa. Het is niet toegestaan om per investering of taakveld te differentiëren in het toe te rekenen rentepercentage. Het bij de begroting (voor)gecalculeerde omslagrentepercentage mag binnen een marge van 0,5% worden afgerond.

  • In afwijking van vorig lid worden bij vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de kostprijs toegerekend. Bij projectfinanciering worden de werkelijke rentekosten toegerekend. In andere gevallen wordt uitgegaan van het gewogen gemiddelde rentepercentage van de portefeuille leningen.

  • Indien de werkelijke rentelasten in Euro’s die over een jaar aan taakvelden hadden moeten worden doorbelast afwijken van de rentelasten in Euro’s die op basis van de voorgecalculeerde renteomslag aan de taakvelden zijn toegerekend, dan kan de gemeente besluiten tot correctie. Correctie wordt verplicht gesteld indien deze afwijking groter is dan 25%.

Hoewel de gemeente over de inzet van het eigen vermogen (reserves) geen externe rente hoeft te betalen, wordt over die inzet fictieve rente berekend, de zogenaamde bespaarde rente. Deze fictieve rente wordt, evenals de werkelijk betaalde rente, via de renteomslag toegerekend als kostenpost aan de investeringen (activa). Door de toerekening van de totale rentekosten (inclusief de fictieve rente) aan de activa, ontstaat er ook een rente-inkomst. Tegenover de rentekosten staat dus eenzelfde bedrag aan rente-inkomsten.

 

Voorafgaand aan de begrotingssamenstelling worden rentepercentages vastgesteld voor:

  • a.

    Renteverrekening grondexploitatie (via een rentestaffel).

  • b.

    Reserves en voorzieningen van de algemene dienst.

  • c.

    Investeringen.

In de kadernota, die jaarlijks wordt opgesteld, worden bovengenoemde rentepercentages opgenomen.

 

Rentetoerekening investeringen:

Uitgangspunt bij de rentetoerekening investeringen is dat de rente wordt berekend over de boekwaarde per 1 januari van het jaar. De omslagrente voor de rentetoerekening van de kapitaallasten wordt bepaald op basis van het rentetotaal van het eigen vermogen en het vreemd vermogen in relatie tot de activa.

 

Overzicht “Waardering en afschrijving vaste activa”

De materiële vaste activa met economisch nut en de bij raadsbesluit geactiveerde activa met een meerjarig maatschappelijk nut, zoals bedoeld in artikel 35 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV), worden lineair afgeschreven conform onderstaande tabel, tenzij bij raadsbesluit anders besloten is.

In de tweede kolom van het overzicht is aangegeven of het actief van economisch of maatschappelijk nut is.

 

Activa

Econ/ Maatsch. Nut

Afschrijvings-termijn

Financiële vaste activa

 

 

Bijdragen aan activa van derden

 

Conform af-schrijvings-termijn gelijk-waardige gem.activa

- alle investeringssubsidies

 

 

Immateriële activa

 

 

Onderzoeken, voorlichting e.d.

 

 

- Kosten van onderzoeken en ontwikkeling, uitwerking beleidsplannen, publicaties en brochures, mits dit een actief tot gevolg heeft

 

5 jaar

Materiële activa

 

 

Grond en terreinen:

 

 

- Volkstuinencomplex

E

40 jaar

- Begraafplaatsen

E

30 jaar

- Overige gronden en terreinen (niet zijnde sportterreinen)

E

niet

- Sportterreinen (m.u.v. de bij de voorziening sport genoemde)

E

niet

Gebouwen en inrichting:

 

 

- nieuwbouw woonruimten, (bedrijfs)gebouwen, onderwijshuisvesting, parkeergarages

E

50 jaar

- bouwkundige aanpassingen woonruimten en gebouwen, (aan)bouw bijruimten, 1e inrichting onderwijsruimten, JOP’s/jongerenvoorzieningen

E

25 jaar

- brandveiligheids- en beveiligingsvoorzieningen in gebouwen, arbo- aanpassingen, voorzieningen hemelwaterafvoer

E

15 jaar

- inventaris/inrichting gemeentelijke en openbare gebouwen (bureaus, klei- nere installaties, materiaal stembureau e.d.), geluidwerende voorzieningen

E

10 jaar

- wijkunits

E

6 jaar

- losse inventaris (bijv. stoelen, tapinstallatie)

E

5 jaar

Vervoermiddelen/ (rijdend) materieel:

 

 

- vlaggenmasten

E

20 jaar

- Groot materieel (vrachtwagens e.d.) 12 jaar

E

12 jaar

- Klein materieel (personenauto’s e.d.) 10 jaar

E

10 jaar

- Sneeuwploeg / - strooier 12 jaar

E

12 jaar

- Veegmachine 6 jaar

E

6 jaar

Technische installaties:

 

 

- noodstroomaansluitingen

E

30 jaar

- CV installaties, paternosterkasten, cateringinstallaties

E

15 jaar

- telefooncentrale, garage-interieur (o.a. hefbrug en afzuiginstallatie), klimaatbeheersing, waterkoelers, presentatieapparaten, elektronische afsluitsystemen

E

10 jaar

 

Algemeen en automatisering / ICT:

 

 

- digitale basiskaarten, kasten kadasterkaarten, reader archief, kabelkrant SLOW

E

10 jaar

- straatnaamborden

M

10 jaar

- ICT infrastructuur:

E

 

~ statische componenten (o.a. bekabeling)

 

10 jaar

~ dynamische componenten, telefooncentrale

 

5 jaar

- ICT hardware:

E

 

~ servers (procesafhankelijk)

 

4–5 jaar

~ werkplekvoorzieningen (werkplekafhankelijk)

 

3–4 jaar

- ICT software (procesafhankelijk), kantoorautomatisering

E

3–6 jaar

 

 

 

- printer studiezaal archief, leesapparaat microfiches, “gemeentearchief online”, microfilms, ontwikkeling archeologische kaarten

E

5 jaar

- defibrillatoren

E

8 jaar

- plotter

E

4 jaar

- kleding bodes

E

4 jaar

- luchtfoto’s

E

3 jaar

Reiniging/ milieu:

 

 

- inrichting milieustraat, geluidsanering (bijv. geluidswal)

E

25 jaar

- ondergrondse inzamelstations

E

15 jaar

- containers, duobakken

E

10 jaar

- hondentoiletten

M

10 jaar

- geluidsniveaumeters

E

7 jaar

Weg- en waterbouwkundige werken, groen en verkeer:

 

 

- wegen, straten, pleinen, bruggen

M

40 jaar

- (recreatieve) fiets- en wandel/voetpaden, rotondes/verkeerstafels, natuuroevers/ beschoeiing, parkeerplaatsen/ voorzieningen, verkeersafremmende voorzieningen

M

25 jaar

- civieltechnische werkzaamheden/ infrastructuur, groen en plantsoenen

M

20 jaar

- verkeersregelinstallaties, aanleg 30 km-zones

M

15 jaar

- belijningen en bebordingen, straatmeubilair, rijwielstallingen

M

10 jaar

- parkeerautomaten (inclusief zuilen), rijwielstallingen waar een tarief geheven wordt

E

10 jaar

- handterminals, parkeermeters, speeltoestellen

5 jaar

(Openbare) verlichting/ elektriciteitsvoorzieningen:

 

 

- thermisch verzinkte/ gepoedercoate lichtmasten

M

40 jaar

- thermisch verzinkte masten

M

35 jaar

- stalen geschilderde masten

M

30 jaar

- verzwaring elektriciteitsaansluitingen

M

25 jaar

- reconstructie/ renovatie openbare verlichting, decoratieve armaturen

M

20 jaar

- integrale veiligheid (verlichting)

M

15 jaar

- elektriciteitskasten

M

10 jaar

Voor specifieke voorzieningen/ investeringen op het gebied van sport, recreatie en toerisme, zijn de afgelopen jaren notities opgesteld, namelijk de notities “meerjaren onderhouds- en vervangingsplan gemeentelijke zaal- en veldsportaccommodaties 2003-2022” en “meerjaren onderhouds- en vervangingsplan toeristisch-recreatieve voorzieningen 2004-2023”. In deze notities zijn de afschrijvingstermijnen voor deze investeringen nader bepaald. Hierbij wordt opgemerkt dat vervangingsinvesteringen die ten laste van de voorzieningen “sport” of ”toeristisch-recreatieve voorzieningen” komen, niet geactiveerd worden; hierop wordt dus niet afgeschreven.

 

Voorzieningen sport en zwembad:

 

 

- aanleg en volledige renovatie atletiekbaan, hockeyvelden en tennisbanen

E

30 jaar

- terreinleidingen zwembad, aanleg en groot onderhoud sport(gras)velden, wedstrijdverlichting, scheidingswanden sportaccommodaties

E

25 jaar

- onderhoudswerkzaamheden zwembad, inrichting sportaccommodaties, verlichting velden, dug-outs

E

20 jaar

- technische installaties zwembad, toplaag houten sportvloer, telescopische tribunes, jaarklok met optimaliser, tumblingbaan, binnenzonweringen, verlichtingsarmaturen sportaccommodaties, toplaag kunstgrashockeyveld, atletiekbanen en trainingsvelden, beregeningsinstallaties en pompen, parkeer/ voorterrein, zittribune, aandrijfaggregaat scheidingswanden

E

15 jaar

- inventaris horecavoorziening zwembad

E

10 jaar

- inventaris zwembad, toplaagrenovatie kunststofsportvloeren, opwikkelbanden scheidingswand, afdekvloer, ontkalkinginstallatie, sportattributen, verlichting binnensportaccommodaties, ballenvangers, bezanden voetbalvelden, (toplaag)renovatie tennisbanen, skeelerbaan en andere (half)verharde velden, deksels en goten atletiekbaan, onderdelen tribune

E

10 jaar

Toeristisch-recreatieve voorzieningen:

 

 

- natuurijsbaan, passantenhaven

M

25 jaar

- natuurleerpad, knuppelpad, steigers (viswater)

M

15 jaar

- bewegwijzering wandel- en fietsroutes, informatiepanelen, toestellen, trimbaan

M

10 jaar

 

In het Gemeentelijk Rioleringsplan zijn de landelijk gehanteerde technische levensduur van riolerings-onderdelen genoemd.

Onderstaand volgt een opsomming van deze activa met de bijbehorende afschrijvingstermijnen.

 

Gemeentelijk Rioleringsplan:

 

 

- riolen, putten, kolken

E

40 tot 75 jaar

 

 

 

- persleidingen (gemalen, drukriolering):

E

 

* bouwkundig

 

45 jaar

* mechanisch / elektrisch

 

15 jaar

Bijlage D. Treasurystatuut

[Deze regeling wordt separaat bekendgemaakt in Gemeenteblad 2017, 231513].

Bijlage E Overhevelingscriteria ten aanzien van budgetoverhevelingen:

  • 1.

    Is er in het nieuwe begrotingsjaar een regulier budget beschikbaar?

    Ja, dan in principe niet overhevelen.

    Nee, overheveling kan noodzakelijk zijn.

    Ontstaan er onoverkomelijke problemen indien de voorgenomen besteding ten laste komt van het budget van het nieuwe jaar? Dan aangeven waaruit die problemen bestaan. In dat geval is overheveling alsnog mogelijk.

  • 2.

    Zijn er problemen te verwachten indien de uitgave in het geheel niet meer plaatsvindt?

    Nee, dan niet meer overhevelen.

    Ja, overheveling kan noodzakelijk zijn.

    Aangegeven dient te worden waaruit de problemen bestaan.

  • 3.

    Is de voorgenomen aanwending van middelen in het nieuwe begrotingsjaar gelijk aan de eerder geplande besteding. Met andere woorden is doel en aard van de uitgave waarvoor de middelen besteed worden nog steeds identiek.

    Nee, dan is er in feite sprake van een claim (bestemmingswijziging). In dat geval dus niet overhevelen.

    Ja, overheveling kan noodzakelijk zijn.

    Claims worden betrokken bij de procedure van de integrale afweging.

  • 4.

    Heeft op de betreffende post ook al in het voorgaande jaar een overheveling plaatsgevonden?

    Ja, dan is geen overheveling mogelijk tenzij er sprake is van de situatie onder 5 of 6 genoemd.

    Nee, overheveling is mogelijk.

  • 5.

    Is er een relatie met rijksmiddelen die bij niet besteding moeten worden terugbetaald (en waarbij besteding niet jaargebonden is).

    Nee, dan niet overhevelen.

    Ja, overheveling kan noodzakelijk zijn.

  • 6.

    Is er sprake van een project opzet waardoor het budget beschikbaar moet blijven tot het einde van het project?

    Nee, dan niet overhevelen.

    Ja, dan kan overheveling noodzakelijk zijn. Geef een omschrijving van het project, alsmede van het geplande tijdsbeslag.

Wil een post voor overheveling in aanmerking komen, dan dient steeds aan de criteria 1, 2, 3 en 4 te worden voldaan. Is dit niet het geval dan dient 5 of 6 te gelden.

 

Voorts geldt dat per post nooit meer kan worden overgeheveld, dan het verschil tussen het –eventueel na begrotingswijziging- totaal begrote bedrag en het per 31 december vastgestelde beloopcijfer (restantbudget).

Er kunnen geen nieuwe bestedingsvoorstellen worden voorgesteld via de procedure van overheveling. De bestemming van de over te hevelen middelen moet gelijk zijn aan de oorspronkelijke bestemming.

Naar boven