Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Berg en Dal 2018

Burgemeester en wethouders van de gemeente Berg en Dal,

 

Gelet op:

Besluiten:

 

Vast te stellen:

 

Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Berg en Dal 2018.

 

Hoofdstuk 1 Het proces van melding tot aanvraag

1.1 Inleiding

Deze beleidsregels zijn bedoeld ter ondersteuning van het proces dat doorlopen wordt nadat er bij de gemeente een melding gedaan is voor maatschappelijke ondersteuning of jeugdzorg. De beleidsregels stellen vast hoe het college met haar bevoegdheden omgaat. Anders gezegd: de beleidsregels verduidelijken hoe het college het onderzoek uitvoert en hoe wordt bepaald waar iemand voor in aanmerking komt. Dit document geeft medewerkers richtlijnen en inwoners inzicht in hoe de gemeente met hun melding of aanvraag omgaat.

 

De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015) en de Jeugdwet leggen de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner voor zijn leven, zijn zelfredzaamheid en participatie. Deze verantwoordelijkheid uit zich op meerdere gebieden. Dit betekent bijvoorbeeld rekening houden met veranderingen die horen bij een nieuwe levensfase of gewijzigde (gezins)omstandigheden (Zie ook bijlage 1: afwegingskader).

 

Waar een inwoner niet meer in staat is om zelf te voorzien in zijn zelfredzaamheid en participatie, mag hij een beroep doen op ondersteuning door het college. Voor deze ondersteuning heeft de gemeente sociale teams ingericht. De sociale teams helpen inwoners om problemen en vragen op te lossen. De sociale teams werken ook aan preventie. Een oplossing voor een hulpvraag wordt altijd samen met de cliënt gezocht. Het sociale team neemt het probleem niet over. Cliënten moeten de ondersteuning krijgen die nodig is. Er wordt daarom altijd met de cliënt in gesprek gegaan over hoe de situatie van de inwoner was, welk resultaat de inwoner wil bereiken en wat daarvoor nodig is.

Deze beleidsregels sluiten aan bij de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Samen met de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp en regionale en lokale (werk)afspraken vormen ze het landschap voor de ondersteuning.

1.2 Van melding tot aanvraag

Het proces van melding tot aanvraag wordt hieronder verder uitgewerkt. Dit proces wordt in onze gemeente uitgevoerd door het Sociaal Team.

Melding, bevestiging en indienen persoonlijk (gezins)plan voorafgaand aan het onderzoek

  • 1.

    De inwoner meldt zich met een hulpvraag.

  • 2.

    De melding van de inwoner wordt altijd bevestigd. Daarbij wordt het volgende vermeld:

    • a.

      De inwoner kan gebruik maken van onafhankelijke cliëntondersteuning via MEE;

    • b.

      Het is wenselijk dat de mantelzorger bij het gesprek aanwezig is;

    • c.

      De inwoner heeft de mogelijkheid om binnen 7 dagen een persoonlijk plan in te dienen;

    • d.

      De termijnen van behandeling, het onderzoek en het besluitvormingsproces;

    • e.

      De meldingsdatum.

  • 3.

    Er wordt zo snel mogelijk een afspraak ingepland met de inwoner voor minimaal 1 gesprek. Het gesprek vindt plaats op een plek die voor de inwoner prettig is. Vaak zal dit bij de inwoner thuis zijn, maar dit hoeft niet. De mantelzorger of iemand anders uit het sociale netwerk van de inwoner mag hierbij aanwezig zijn. Het eventuele ingediende persoonlijk plan wordt in het gesprek en in het verder onderzoek betrokken.

  • 4.

    Volgens de wet kan een inwoner gebruik maken van de mogelijkheid om vóór het onderzoek van start gaat een persoonlijk (gezins)plan aan het college te overhandigen. In dit plan beschrijft de inwoner de omstandigheden ten aanzien van:

    • a.

      De behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de inwoner;

    • b.

      De mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • c.

      De mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit het sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      De behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de inwoner;

    • e.

      De mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang.

Ook beschrijft de inwoner op welke ondersteuning hij naar zijn mening het meest is aangewezen.

Het onderzoek

Direct na de melding kan vooronderzoek worden gedaan. Dit houdt in dat alle van belang zijnde gegevens over de inwoner worden verzameld.

 

Bij het onderzoek, waarvoor meerdere gesprekken nodig kunnen zijn, ligt het accent op zorgvuldigheid en transparantie.

 

Het onderzoek wordt in samenspraak met mantelzorgers uitgevoerd. Het onderzoek richt zich op:

  • a.

    De huidige situatie van de inwoner;

  • b.

    De gewenste situatie;

  • c.

    Een plan van aanpak hoe de inwoner de gewenste situatie bereikt.

In het onderzoek is daarom expliciet aandacht voor:

  • a.

    De behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren;

  • b.

    Mogelijkheden eigen kracht en gebruikelijke hulp;

  • c.

    Mogelijkheden met behulp van mantelzorger(s) en het sociale netwerk;

  • d.

    Behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger;

  • e.

    Mogelijkheden van het gebruik maken van algemene voorzieningen of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten (bijvoorbeeld vrijwilligerswerk);

  • f.

    Verbanden tussen bovenstaande;

  • g.

    Een eventueel persoonlijk (gezins)plan.

Het verslag

Het onderzoeksverslag maakt duidelijk in hoeverre de behoeften en gewenste resultaten beantwoord kunnen worden met ‘eigen kracht’, gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke voorzieningen, mantelzorgers, algemene voorzieningen, behoefte aan mantelzorgondersteuning of voorzieningen uit de Wet langdurige zorg, Zorgverzekeringswet of andere voorliggende voorzieningen. Ook wordt duidelijk of er een maatwerkvoorziening (Wmo 2015) of individuele voorziening (Jeugdwet) nodig is.

Mocht de inzet van een maatwerkvoorziening niet nodig zijn, dan wordt het onderzoek afgerond en wordt een schriftelijke weergave van het onderzoek (verslag of plan) verstrekt aan de inwoner.

1.3 De inzet van een maatwerkvoorziening/individuele voorziening

Als blijkt dat de hulpvraag niet voldoende kan worden opgelost door de inwoner en zijn sociale netwerk wordt onderzocht welke maatwerkvoorziening/ individuele voorziening kan worden ingezet. Hierbij komt in elk geval aan bod:

  • a.

    De activiteiten en de doelen;

  • b.

    De omvang van de professionele ondersteuning (duur, aantal uren/dagdelen, etc.);

  • c.

    Hoe vaak en wanneer er geëvalueerd wordt;

  • d.

    Eigen bijdragen;

  • e.

    De leveringsvorm (zorg in natura of persoonsgebonden budget).

Het onderzoek wordt hierna afgerond en er wordt een schriftelijke weergave van het onderzoek (verslag of plan) verstrekt aan de inwoner.

Het door de inwoner ondertekende onderzoeksverslag kan vervolgens als aanvraag worden aangemerkt.

1.4 Instrumenten voor het onderzoek

Het afwegingsproces dat tijdens het onderzoek plaatsvindt moet zorgvuldig gebeuren. Het resultaat moet zijn dat er een gedragen plan tot stand komt waarmee de beslissing op een eventuele aanvraag op een maatwerkvoorziening goed gemotiveerd wordt. De gemeente faciliteert de Sociale Teamleden om zich te blijven ontwikkelen als professional. Dit gebeurt onder meer door casuïstiekbespreking en intervisie.

Onderzoek naar leefgebieden

Bij het onderzoek werken de Sociale Teams aan de hand van een ‘Zelfredzaamheidsonderzoek’. Dit is een hulpmiddel bij het stellen van vragen aan de inwoner over de verschillende leefgebieden. Per leefgebied worden vragen en voorbeelden genoemd waar over gesproken kan worden. Voor de leefgebieden geldt dat ze in principe aan bod komen in een gesprek, maar niet altijd in de gestelde volgorde.

Deze leefgebieden zijn de volgende:

  • 1)

    Financiën

  • 2)

    Dagbesteding

  • 3)

    Huisvesting

  • 4)

    Huiselijke relaties

  • 5)

    Geestelijke gezondheid

  • 6)

    Lichamelijke gezondheid

  • 7)

    Verslaving

  • 8)

    Activiteiten dagelijks leven

  • 9)

    Sociaal netwerk

  • 10)

    Maatschappelijke participatie

  • 11)

    Justitie

  • 12)

    Verplaatsen en vervoer

  • 13)

    Communicatie

De sociale teams gebruiken bij dit onderzoek het afwegingskader maatwerkvoorzieningen. Dit staat in bijlage 1.

Sociale Netwerk Strategie

De Sociale Teamleden zijn geschoold in Sociale Netwerk Strategieën (SNS). SNS wordt specifiek ingezet om het netwerk van de inwoner te versterken. Het is een manier van werken waarbij de inwoner de regie in eigen hand houdt, samen met zijn familie en/of sociaal netwerk besluiten neemt en een plan voor zijn toekomst maakt. Hierdoor neemt de eigen kracht en regie van inwoners en hun gezinnen toe. Het Sociaal Teamlid volgt het verhaal van de inwoner, opdat de regie meer bij de ander blijft.

Bij SNS worden mensen met hun netwerk ondersteund om zelf hun oplossingen te bepalen en op te nemen in ‘mijn plan’, waarin aangegeven wordt wie wat doet. De inwoner maakt zijn eigen keuzes, samen met zijn naasten/mensen die hij/zij vertrouwt. De professional ondersteunt in dit proces.

Hoofdstuk 2 Voorzieningen

2.1 Inleiding

Met behulp van het afwegingskader (zie bijlage 1) wordt onderzocht of en in welke mate de hulpvraag van de inwoner opgelost kan worden met algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen en voorliggende voorzieningen. Deze hebben ‘voorrang’ op een maatwerkvoorziening. Er zijn geen criteria te geven wanneer iemand wel of niet aangewezen is op een algemene voorziening. Dit moet per inwoner bepaald worden. In dit hoofdstuk wordt uitgelegd wat we als algemeen gebruikelijke voorziening, algemene voorziening en als voorliggende voorziening verstaan, en worden hiervan voorbeelden gegeven.

 

Dit is gebaseerd op artikel 5.1 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Berg en Dal 2016 en artikel 6.1 van de Verordening Jeugdhulp Berg en Dal 2016 waar in staat welke elementen in het onderzoek onderzocht moeten worden:

  • a)

    Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de inwoner;

  • b)

    Gewenst resultaat;

  • c)

    Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen (zie bijlage 5 en paragraaf 3.4)

  • d)

    Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk;

  • e)

    Mantelzorgondersteuning;

  • f)

    Algemene voorzieningen (zie paragraaf 3.4)

  • g)

    Voorliggende voorzieningen (o.a. Zorgverzekeringswet en Wlz ) (zie paragraaf 3.2)

  • h)

    Maatwerkvoorziening.

2.2 Voorliggende (wettelijke) voorzieningen

Afbakening Wmo met andere wetgeving

De ondersteuning via de Wmo 2015 wordt begrensd door de ondersteuning en zorg die kan worden geboden op grond van de Jeugdwet, de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz).

Een persoon die qua leeftijd tot de doelgroep van de Jeugdwet behoort, kan geen beroep doen op de Wmo 2015, tenzij het gaat om voorzieningen die de wetgever expliciet onder de Wmo 2015 laat vallen, zoals woningaanpassingen. Deze voorliggende voorzieningen kunnen ook voorzieningen op basis van andere wetgeving zijn.

Zorg die valt onder de Zorgverzekeringswet, zoals wijkverpleging, wordt niet geleverd via de Wmo 2015. Een combinatie van zorg via de Zorgverzekeringswet en ondersteuning via de Wmo 2015 is wel mogelijk.

Inwoners met een Wlz-indicatie hoeven niet per definitie intramurale zorg te krijgen. Ze kunnen ook thuis blijven wonen met Wlz-ondersteuning vanuit een volledig pakket thuis (VPT), een modulair pakket thuis (MPT) of een persoonsgebonden budget (hierna PGB). De wetgeving over wat precies onder de Wmo 2015 en de Wlz valt is nog in beweging. De stand van zaken in 2018 is opgenomen in bijlage 6.

Afbakening Jeugdwet

Voor jeugdhulp geldt dat gemeenten geen voorzieningen hoeven te treffen als aanspraak op de Wlz, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen of recht op zorg als zorg bedoeld bij of krachtens de zorgverzekeringswet mogelijk is.

Indien er meerdere oorzaken ten grondslag liggen aan de problematiek en daardoor zowel een vorm van zorg op grond van de Wlz, de Zorgverzekeringswet, áls een soortgelijke voorziening op grond van de Jeugdwet kan worden verkregen, moet een voorziening op grond van de Jeugdwet getroffen worden.

 

Het college moet de jeugdhulp inzetten die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of een machtiging tot uithuisplaatsing. Ook zet het college de jeugdhulp in die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële jeugdinrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering.

 

Recht op zorg op grond van de Wlz bestaat op het moment dat de zorgintensiteit zodanig is, dat het wonen in de eigen leefomgeving niet meer veilig en verantwoord is. Dat is het geval wanneer blijvend permanent toezicht of 24-uurs zorg in de nabijheid noodzakelijk is.

 

Wanneer het college gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de inwoner een recht op zorg als

bedoeld bij of krachtens de Wlz of een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet heeft, terwijl de inwoner weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande, kan het college een voorziening weigeren.

 

In het volgende schema wordt de afbakening tussen de wetten weergegeven:

Bovenstaand schema is ook van toepassing op ouderen met een zorgvraag en mensen met andere beperkingen. In bijlage 6 staat een overzicht van de verdeling over de wetten in 2018 wat betreft hulpmiddelen in fysieke voorzieningen.

2.3 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Een voorziening is algemeen gebruikelijk als die:

  • 1.

    niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking én;

  • 2.

    in de reguliere handel verkrijgbaar is én;

  • 3.

    in prijs vergelijkbaar is met soortgelijke producten.

Uitzonderingen op deze criteria zijn situaties waarin:

  • 1.

    de handicap plotseling ontstaat, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal vervangen moeten worden;

  • 2.

    de aanvrager een inkomen heeft, dat door aantoonbare kosten van de handicap onder de voor hem/haar geldende bijstandsnorm dreigt te komen.

Er is geen complete lijst van voorzieningen die algemeen gebruikelijkzijn, maar enkele voorbeelden staan in bijlage 5.

 

Onder algemeen gebruikelijke voorzieningen hoort ook algemeen gebruikelijk onderhoud. Dit zijn situaties waarbij de kosten voor onderhoud en reparatie als algemeen gebruikelijk kunnen worden beschouwd oftewel hetgeen naar in het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen als gangbaar onderhoud of als een gangbare uitgave voor onderhoud wordt aangemerkt.

2.4 Algemene voorzieningen

In veel gemeenten is sprake van voorzieningen waar iedereen, of een bepaalde groep inwoners, gebruik van kan maken, soms met een lichte toets. De toegang tot algemene voorzieningen is laagdrempelig. Een algemene voorziening is per definitie geen maatwerkvoorziening en de Wmo-regels ten aanzien van de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening gelden niet.

 

Gemeenten kunnen ook voorzieningen hebben die de toegankelijkheid van de gemeente in brede zin ten goede komen. Dit zijn bijvoorbeeld (openbare) invalidentoiletten, rateltikkers en geleidestroken in de openbare ruimte voor mensen met een visuele beperking, ringleidingen voor slechthorenden of een toegankelijke website.

 

Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn: Kinderopvang, Glazenwasser, Openbaar Vervoer, Buurthuizen, Klussendienst, Formulieren-hulp, Boodschappenservice, Maaltijdenservice, Ouderenadviseurs, Consultatiebureau, Huisarts, Gemaksdiensten van de zorgverzekeraar, etc. Deze opsomming is niet volledig. Omdat het Sociaal Domein voortdurend in beweging is, is het van belang dat er een actuele sociale kaart is.

 

Deze voorzieningen stellen mensen in staat om (ondanks hun beperkingen) tot zelfredzaamheid, zelfstandigheid en participatie te komen. Voor een algemene voorziening is geen toestemming en doorverwijzing van de gemeente nodig.

2.5 Goedkoopst-compenserende voorziening

De voorwaarde goedkoopst-compenserend betekent dat de te verstrekken voorziening(en) allereerst het participatieprobleem adequaat moet compenseren. Wanneer er meerdere oplossingen mogelijk zijn, wordt gekozen voor de goedkoopste (combinatie van) voorziening(en). Daarbij wordt gekeken naar de totale kosten over de te verwachten gebruiksduur. Het is namelijk denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en daardoor uiteindelijk goedkoper is.

Bij de afweging goedkoopst-compenserend gaat het in eerste instantie om de goedkoopst-compenserende oplossing voor het college. Bij die afweging wordt rekening gehouden met de belangen van de inwoner. Zo is verhuizen naar een geschikte woning vaak goedkoper dan aanpassen. Wanneer belanghebbende als gevolg hiervan echter een restschuld overhoudt bij de verkoop van de oude woning, is het per saldo niet de goedkoopst-compenserende oplossing. Het kan niet zo zijn dat de belanghebbende onevenredig veel kosten maakt als gevolg van de keuze van het college voor de goedkoopste oplossing.

Het college mag rekening houden met zogenaamde macro-overwegingen. Zo is bijvoorbeeld collectief vervoer voor het college goedkoop juist vanwege de mogelijkheden combinatieritten te maken. Het is dus in het belang van het systeem zo veel mogelijk gebruikers te hebben. Uiteraard moet altijd een individuele afweging worden gemaakt. Het macro belang mag niet boven het belang van een voldoende compenserende oplossing worden gesteld.

2.6 Maatwerkvoorzieningen

Voor een maatwerkvoorziening moet een aanvraag worden ingediend. Om de aanvraag goed te kunnen beoordelen is het van belang dat alle relevante gegevens over de situatie van de inwoner bekend zijn. Oftewel, het ST moet goed onderzoek hebben kunnen doen. Het inzetten van een maatwerkvoorziening dient resultaatgericht te gebeuren. Dat wil zeggen dat er een resultaat geformuleerd moet zijn (in het onderzoeksverslag) waaraan de maatwerkvoorziening bijdraagt. Een maatwerkvoorziening kan in vele vormen ingezet worden. In de Wmo 2015 gaat men voor maatwerkvoorzieningen niet meer uit van producten. Reden hiervoor is dat de hele situatie van de inwoner moet worden meegewogen. Een andere reden is dat maatwerk niet te vangen is in productenlijsten. Er moet worden ingezet wat nodig is. Het afwegingskader en de criteria voor het inzetten van een maatwerkvoorziening per leefgebied zijn terug te vinden in bijlage 1.

2.7 Afschrijftermijnen

Bij het toekennen van voorzieningen en het vaststellen van de budgetperiode waarover een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming van toepassing is, worden afschrijftermijnen in acht genomen. (zie de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Berg en Dal 2018 en bijlage 4 van deze beleidsregels).

Het verstrijken van een afschrijftermijn van een reeds eerder verstrekte individuele voorziening houdt niet in dat automatisch een nieuwe voorziening verstrekt hoeft te worden. Een voorziening of hulpmiddel kan immers na het verstrijken van de afschrijftermijn nog in goede technisch goede staat verkeren en adequaat compenserend voor belanghebbende zijn, waardoor het verstrekken van een nieuwe voorziening niet noodzakelijk is.

Individueel gericht

De resultaatverplichting van het college beperkt zich tot de participatieproblemen van de persoon met beperkingen. Hierbij moet, conform artikel 2.3.2 lid 4 Wmo 2015, rekening worden gehouden met persoonlijke omstandigheden en behoeften. Hieruit volgt dat wat goedkoopst-compenserend is voor de één, niet per definitie ook geschikt is voor de ander met een vergelijkbare beperking. Er is altijd sprake van een individuele afweging. Ook kunnen behoeften en omstandigheden van direct betrokkenen niet per definitie buiten beschouwing worden gelaten.

Hoofdstuk 3 mantelzorgondersteuning

3.1 Mantelzorgondersteuning en respijtzorg

Mantelzorgers dragen vaak in belangrijke mate bij aan de zelfredzaamheid en participatie van inwoners en aan de mate waarin hun naasten nog in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven wonen. De mantelzorger is vertrouwd voor de inwoner die ondersteuning behoeft en daardoor wordt deze vaak beter geaccepteerd dan professionele ondersteuning.

Een groot risico is dat mantelzorgers worden overbelast. Om dat te voorkomen kan ondersteuning aan de mantelzorger worden geboden. Bijvoorbeeld door de inwoner voor 1 of meer dagdelen per week naar de dagbesteding te laten gaan, zodat de mantelzorger even iets voor zichzelf kan doen. Of door een vrijwilliger in te zetten. Ook respijtzorg is mogelijk, bijvoorbeeld als de mantelzorger op vakantie gaat. In dat geval wordt de mantelzorg tijdelijk overgenomen door een professionele hulpverlener.

Respijtzorg

Onder voorwaarden kan een inwoner ook één of meer etmalen per week worden opgenomen in een instelling. De belangrijkste voorwaarde daarbij is dat de inwoner ’s nachts toezicht nodig heeft en niet alleen gelaten kan worden. In dat geval kan het overigens ook zo zijn dat de inwoner in aanmerking komt voor de Wlz. Dit kan worden nagegaan bij het CIZ, indicatiesteller voor de Wlz. Als er redenen zijn om aan te nemen dat de inwoner aanspraak kan maken op een Wlz-indicatie maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande, is dat een afwijzingsgrond voor het verstrekken van een Wmo-maatwerkvoorziening (artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015). In onderstaand schema staat welke vormen van kortdurende opname/verblijf er zijn en onder welke wet deze vallen (zie ook de Informatiekaart spoedzorg d.d. juli 2015 van de VNG):

 

Wet

Wmo 2015 / Jeugdwet

Wlz (mensen die met een Wlz-indicatie thuis wonen)

Zvw

Benaming

Respijtzorg/logeeropvang

Logeeropvang als onderdeel van de Wlz-indicatie

Kortdurend eerstelijns verblijf

Voor wie

Mensen met Wmo 2015 of Jeugdzorg ten behoeve van het ontlasten van de mantelzorg

Mensen met Wlz indicatie die thuis wonen (incl. groep ‘Wlz indiceerbaren’)

Mensen met tijdelijke behoefte aan medisch noodzakelijk verblijf

Aandachtspunten

Kortdurend verblijf en dagbesteding zijn mogelijkheden om mantelzorgers tijdelijk te ontlasten

Maximaal 2 etmalen perweek. In PGB alleen in te kopen bij toegelaten instellingen

In 2015 en 2016 uitvoering tijdelijk via Wlz subsidieregeling eerstelijns verblijf

Mantelzorg Berg en Dal

Mantelzorgers die op zoek zijn naar informatie en of contact willen met andere mantelzorgers of willen weten welke vormen van ondersteuning er in de gemeente zijn, kunnen terecht bij Mantelzorg Berg en Dal.

Mantelzorg Berg en Dal richt zich o.a. op:

  • -

    gelegenheid geven tot een persoonlijk gesprek of het bieden van een luisterend oor;

  • -

    hulp bij praktische vragen zoals over hulpmiddelen, regelingen, administratie;

  • -

    organiseren van themamiddagen of cursussen;

  • -

    hulp bij het zoeken naar iemand die bij de inwoner thuis kan oppassen zodat de mantelzorger er even tussen uit kan.

Mantelzorgcompliment

De gemeente besteedt aandacht aan mantelzorgers in de Week van de Mantelzorg. Het college stelt elk jaar per algemene regeling vast hoe het mantelzorgcompliment ingevuld wordt.

Hoofdstuk 4 Persoonsgebonden Budget

4.1 Inleiding

Op grond van de Wmo 2015 en de Jeugdwet kunnen inwoners onder voorwaarden kiezen voor een PGB in plaats van zorg in natura. Een PGB kan een geschikt instrument zijn voor de inwoner om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf en/of met behulp van een vertegenwoordiger de regie over hun leven kunnen voeren.

In de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Berg en Dal 2018 en de zijn de hoofdlijnen voor het verstrekken van een PGB vastgelegd en is bepaald dat het college nadere regels kan stellen onder welke voorwaarden een PGB wordt verstrekt. In deze regels is dit verder uitgewerkt.

 

Voor de doelgroep van maatwerkvoorzieningen Wmo en individuele voorzieningen Jeugdhulp geldt in een aantal gevallen dat zij voor het adequaat beheren en correct besteden van een PGB niet altijd zelf over de daarvoor benodigde kennis en vaardigheden beschikken. Het gaat immers om een groep zeer kwetsbare burgers, die (vaak) onvoldoende in staat zijn om de regie te voeren over de inkoop van passende ondersteuning en doorgaans niet vertrouwd zijn met de details van de regelgeving. Daarom verstrekken we alleen een maatwerk- of individuele jeugdhulpvoorziening in de vorm van een PGB als uit het onderzoek blijkt dat de inwoner (of diens vertegenwoordiger) bewust voor een PGB kiest en voldoende bekwaam is om de aan het PGB verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren.

Uitbetaling PGB door de SVB: trekkingsrecht

Met de invoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet is ook de uitvoering van het trekkingsrecht persoonsgebonden budget (PGB) van start gegaan. Het trekkingsrecht houdt in dat alle PGB-houders (bestaande, overgangscliënten, nieuwe PGB-houders) het budget niet meer op de eigen rekening gestort krijgen, maar dat de gemeente het budget overmaakt naar de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB). De SVB betaalt vervolgens de rekeningen aan de zorg/hulpverleners. Dit geldt vooralsnog niet voor eenmalige PGB’s.

4.2 Eigen regie

Binnen het PGB geldt als voorwaarde dat de inwoner in staat moet zijn regie te voeren over de situatie (inclusief beheer PGB). Het ‘regie voeren’ houdt in dat mensen een plan moeten kunnen opstellen, kunnen motiveren waarom zij een PGB willen en dat zij in staat zijn om opdrachtgever/werkgever te zijn. In het plan zal dan ook moeten worden aangegeven wie de regie voert en hoe dit wordt vormgegeven.

Of iemand in staat is tot regievoering hangt af van de aard en mate van de beperking. Het is aan de professional om deze beoordeling te doen. Het Sociaal Team zal in haar onderzoek moeten beoordelen of het verantwoord is om een PGB te verstrekken. Dit hangt af van de mogelijkheden van de inwoner om (zelf of met behulp van anderen) de daaraan verbonden taken goed uit te voeren. Oftewel, als een inwoner aangeeft dat hij zorg wil inkopen via een PGB dan vindt er een toets plaats op de regie van de inwoner en of er het vertrouwen is dat de door de inwoner voorgestelde invulling van voldoende kwaliteit is en tot de beoogde resultaten leidt.

Dit kan ertoe leiden dat in sommige situaties toch geen ondersteuning in de vorm van een PGB wordt verstrekt. De uitkomst van de weging kan van persoon tot persoon verschillen, het is altijd een individuele weging. Waarbij het in essentie draait om de vraag of geborgd is dat het budget ten goede komt aan de gewenste ondersteuning en aan de kwetsbare persoon die ondersteuning nodig heeft.

Een hulpmiddel bij het bepalen of een budgethouder voldoende eigen regie heeft is het PGB protocol dat door Per Saldo (belangenvereniging PGB-budgethouders) is opgesteld. Dit protocol is te vinden in bijlage 7. Ook kan de budgethouder een zelftest doen via www.pgb-test.nl

Informatieplicht aanvragers

Het is van belang dat burgers vooraf goed weten wat het PGB inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Naast dat burgers worden ingelicht over de mogelijkheid van een PGB, wordt de burger vooraf volledig ingelicht over de gevolgen van de keuze voorwaarden die hieraan verbonden zijn.

4.3 Voorwaarden

Het kiezen voor een PGB dient altijd een bewuste en vrijwillige keuze van de aanvrager te zijn. Uitgangspunt is dat een PGB alleen wordt verstrekt, indien de inwoner voldoet aan de volgende voorwaarden:

1. inwoner kan zelf of met hulp van zijn netwerk/vertegenwoordiger (niet zijnde zorgverlener) zijn PGB beheren;

2. inwoner kan zelf of met hulp van zijn netwerk/vertegenwoordiger (niet zijnde zorgverlener) zijn belangen behartigen;

3. inwoner kan zelf of met hulp van zijn netwerk/vertegenwoordiger (niet zijnde zorgverlener) passende zorg inkopen;

4. inwoner kan zelf of met hulp van zijn netwerk/vertegenwoordiger (niet zijnde zorgverlener) een zorg- en budgetplan opstellen ter ondersteuning van de aanvraag voor een PGB;

5. de zorg die wordt ingekocht met het PGB voldoet aan de kwaliteitseisen zoals die ook voor de gecontracteerde aanbieders geldt.

 

Voor de beoordeling van deze voorwaarden hanteert het college de volgende richtlijnen, die worden getoetst in het gesprek. Het Sociaal Team voert de beoordeling uit op basis van het PGB-plan. De uitkomst van de weging kan van persoon tot persoon verschillen, het is altijd een individuele weging. Waarbij het in essentie draait om de vraag of geborgd is dat het budget ten goede komt aan de gewenste ondersteuning en aan de kwetsbare persoon die ondersteuning nodig heeft.

Ad 1: Bekwaamheid van de aanvrager

Om na te gaan of inwoner, op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, op een verantwoorde wijze kan omgaan met een PGB wordt de bekwaamheid vooraf beoordeeld door het Sociaal Team. De beoordelingscriteria zijn:

1. aanvrager is voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van zijn belangen ten aanzien van de ondersteuningsvraag: een persoon moet duidelijk kunnen maken welke problemen hij heeft, hoe deze zijn ontstaan en bij welke ondersteuning hij gebaat zou zijn;

2. aanvrager moet goed op de hoogte zijn van de rechten en plichten die horen bij het beheer;

3. aanvrager moet in staat zijn om de opdrachtgeverstaak op zich te nemen: bijvoorbeeld het kiezen van de juiste zorgverlener, het aangaan van een zorgovereenkomst, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een correcte administratie.

 

De bekwaamheid voor het hebben van een PGB wordt in samenspraak met de aanvrager getoetst, maar het oordeel van het Sociaal Team is leidend. Mocht de professional van oordeel zijn dat de aanvrager niet (voldoende) bekwaam is voor het houden van een PGB, dan wordt het PGB geweigerd. Bij twijfel rondom de bekwaamheid van de PGB-houder om zelf zorg in te kopen of indien er sprake is van een niet-stabiel ziektebeeld, kan door het gebruik van een korte looptijd van de indicatie op korte termijn worden bekeken of de PGB-houder over de vaardigheden beschikt om een PGB te beheren en of het PGB nog voldoende voorziet in de ondersteuningsbehoefte van de inwoner.

Ad 2 Vaardigheden en kwaliteiten van de aanvrager

De PGB-houder is zowel opdrachtgever, werkgever als ontvanger van zorg. Het beheren van een PGB doet een groter beroep op de zelfredzaamheid en eigen kracht (regie) van de inwoner. De inwoner of zijn/haar vertegenwoordiger moet op verschillende terreinen over een aantal vaardigheden en kwaliteiten beschikken wil er sprake zijn van adequate zelfregie:

1. Een bewuste keuze:

  • -

    voldoende ziekte-inzicht;

  • -

    kan hulpvraag goed verwoorden;

  • -

    weet wat hij/zij nodig heeft;

2. overeenkomsten af kunnen sluiten met zorgverleners op basis van een PGB-plan;

  • -

    kan hulpverleners aansturen;

  • -

    kan hulpverleners aanspreken op hun functioneren;

3. zelf zorgverleners kunnen selecteren;

4. administratie bij kunnen houden;

5. een begroting op kunnen stellen;

6. een budgetplan kunnen maken.

Ad 3 Gemotiveerde keuze PGB

Wmo

De keuze voor een PGB kan blijken uit de wijze waarop aanvrager zijn verzoek om PGB motiveert. Het gaat om de keuze van aanvrager en niet van de in te huren ondersteuner of aanbieder. Wel kan iemand uit het eigen sociale netwerk of een onafhankelijke cliëntondersteuner ondersteunen bij het motiveren van de aanvraag. Beiden mogen zich niet laten betalen als belangenbehartiger vanuit het PGB.

Jeugdwet

Volgens de Jeugdwet dient de aanvrager te motiveren dat het bestaande aanbod van zorg in natura niet passend is en hij daarom een PGB wenst. Hierbij gaat het om de argumenten van een persoon (de jeugdige of zijn (wettelijk) vertegenwoordiger) om aan te geven dat de voorziening in natura die door de gemeente is voorgesteld niet passend is, waardoor de aanvrager gebruik wenst te maken van een PGB.

Met deze argumentatie moet duidelijk worden dat de aanvrager zich voldoende heeft georiënteerd op de voorziening in natura. Wanneer de aanvrager de onderbouwing in redelijkheid heeft beargumenteerd mag de gemeente de aanvraag niet weigeren. Er zijn enkele concrete voorbeelden te noemen die de aanvrager redelijkerwijs kan aanvoeren om te motiveren dat PGB passend is:

  • -

    de benodigde ondersteuning is niet goed vooraf in te plannen;

  • -

    de benodigde ondersteuning moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden;

  • -

    de benodigde ondersteuning moet op veel korte momenten per dag geboden worden;

  • -

    de benodigde ondersteuning moet op verschillende locaties geleverd worden;

  • -

    als het noodzakelijk is om 24 uur ondersteuning op afroep te organiseren;

  • -

    als de ondersteuning door de aard van de beperking (bijvoorbeeld autisme) door een vaste hulpverlener moet worden geboden.

4.4 PGB-plan

Een PGB voor een maatwerkvoorziening wordt alleen verstrekt indien de inwoner een onderbouwd PGB-plan indient. Dit kan gekoppeld worden aan het onderzoeksverslag dat als aanvraag kan dienen. Door het opstellen van een gemotiveerd PGB-plan wordt de inwoner gestimuleerd na te denken over zijn zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren. Uit het plan moet ten minste blijken:

  • -

    Wat de motivatie is om een aanvraag voor een PGB in te dienen;

  • -

    Op welke wijze de inwoner of diens vertegenwoordiger beschikt over voldoende eigen kracht en eigen regie om een PGB te kunnen beheren (zie ook bijlage 7: protocol bekwaamheid PGB);

  • -

    Op welke wijze een PGB aantoonbaar leidt tot de gewenste resultaten;

  • -

    Op welke wijze de kwaliteit is geborgd (kwalificatie zorgverlener m.n.);

  • -

    Hoe de veiligheid is geborgd;

  • -

    Hoe de gestelde doelen worden bereikt;

  • -

    Hoe en wanneer wordt geëvalueerd;

  • -

    Hoe de ondersteuning is afgestemd op de inwoner;

  • -

    Bij ondersteuning van kinderen is een VOG (Verklaring omtrent gedrag) van de zorgverlener vereist, deze verplichting geldt niet voor zorgverleners uit het sociale netwerk;

  • -

    Wie hij/zij inhuurt, en wat deze levert; De beoogde resultaten van de hulpverlening en ondersteuning;

  • -

    Wat de verwachte duur en omvang van de hulp en ondersteuning is; hoe hij/zij de achtervang bij vakantie en ziekte regelt (bij inzet sociaal netwerk)

  • -

    Een begroting (o.a. wat de zorg kost en hoe deze kosten zijn berekend).

Ad 4 Kwaliteitseisen

De kwaliteit van de zorg die ingezet wordt met een PGB moet van vergelijkbare kwaliteit zijn als de dienstverlening in zorg in natura. In het PGB-plan dient te worden aangetoond op welke wijze deze kwaliteit geborgd is.

 

Een PGB-houder is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorg die hij inkoopt. Immers, niet de gemeente, maar de PGB-houder zelf kiest de aanbieder en maakt de afspraken. De PGB-houder zelf is hiermee opdrachtgever of werkgever voor de door hem ingehuurde ondersteuning. Het college moet formeel toetsen of de kwaliteit voldoende geborgd is en beoordelen of de ingekochte hulp veilig, doeltreffend en inwonergericht is. Hierbij weegt mee of de diensten, hulpmiddelen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het PGB wordt verstrekt. Deze eisen worden vooraf aan de inwoner kenbaar gemaakt. Wanneer de ingekochte hulp niet voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen kan het college besluiten geen PGB te verstrekken of het PGB te beëindigen en eventueel terug te vorderen. De kwaliteit en effectiviteit van de ondersteuning zal gemonitord worden. Denk hierbij aan periodieke gesprekken met inwoners, steekproefsgewijze controles en het reageren op signalen van de SVB of anderen binnen of buiten de gemeente. De controle op de kwaliteit van de hulp en ondersteuning blijft primair liggen bij de PGB-houder.

4.5 Inzet PGB door sociaal netwerk

Alleen in uitzonderingssituaties bij zwaarwegende redenen is inzet van een PGB door mensen uit het sociale netwerk van de inwoner mogelijk met dien verstande dat uit het onderzoek en de gesprek(ken) blijkt wat het sociale netwerk kan en wil doen (inclusief toepassing van het protocol gebruikelijke zorg) en voor welk onderdeel een maatwerkvoorziening nodig is. Bij de beoordeling of sprake is van hulp die het sociale netwerk zonder betaling kan bieden en of bij wijze van uitzondering de inzet van het sociale netwerk met een PGB betaald kan worden, spelen in elk geval de volgende aspecten een rol:

  • het type hulp dat wordt geleverd;

  • de frequentie van de hulp;

  • is er sprake van een tijdelijke hulpvraag of van hulp over een lange periode;

  • de mate van verplichting (kan degene die de hulp levert een keer overslaan bij bv ziekte of vakantie).

  • PGB leidt tot een betere en effectievere ondersteuning die aantoonbaar doelmatiger is.

  • De persoon uit het netwerk moet aangeven dat de zorg voor hem niet tot overbelasting leidt.

5.7 Verantwoording PGB

De PGB-houder dient het college te allen tijde op de hoogte te stellen van gewijzigde feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op maatschappelijke ondersteuning. Het kan bijvoorbeeld gaan om een verbetering of verslechtering van de gezondheidssituatie, gezinsuitbreiding of bijvoorbeeld een verhuizing.

Artikel 2.3.10 van de Wmo 2015, artikel 8.1.4 van de Jeugdwet en artikel 19 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Berg en Dal 2018 bepalen wanneer een reeds toegekende voorziening kan worden herzien of ingetrokken. Het college heeft als gevolg hiervan ook bevoegdheden tot terugvordering, zie artikel 2.4.1 van de Wmo 2015 en artikel 19 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Berg en Dal 2018.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

5.1 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag volgende op die van de bekendmaking en vervangen de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Groesbeek 2015.

Meldingen en aanvragen in het kader van de Wmo 2015 en die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze beleidsregels worden beoordeeld op grond van de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Groesbeek 2015.

5.2 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Berg en Dal 2018.

Bijlage 1. Afwegingskader maatwerkvoorzieningen

Deze bijlage is ondersteunend bij hoofdstuk 3 en is niet van toepassing op beschermd wonen WmoHet afwegingskader voor beschernd wonen en tijdelijk verblijf licht verstandelijke beperkten (lvb) is niet onder één leefgebied te plaatsen en heeft daarom een eigen bijlage.

1. Financiën

a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt

Samenstelling inkomen, beheer financiën (hoe?), schulden, gebruik inkomensondersteuning (toeslagen, bijzondere bijstand, kwijtschelding gemeentelijke lasten), is er coaching nodig bij het voorkomen van schulden (in het bijzonder bij jongeren en jongvolwassen)?

b) Gewenst resultaat

Bijvoorbeeld: op orde brengen financiële administratie, inkomsten en uitgaven met elkaar in overeenstemming brengen,. Ook bij het ontbreken van een schuldenregeling ervoor zorgen dat de vaste lasten worden doorbetaald. Schulden niet groter laten worden.

c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen

Bijvoorbeeld: deelname van cliënt aan een cursus budgetbeheer, het aanvragen van toeslagen, bijzondere bijstand

d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk

Bijvoorbeeld: overname administratie door familielid, eventueel budgetbeheer, bewindvoering door familielid of vriend bij onder curatelestelling.

e) Mantelzorgondersteuning

Bijvoorbeeld: ontlasting mantelzorger door overname administratie door ander familielid of vrijwilligersorganisatie.

f) en g) Algemene of voorliggende voorzieningen

Vrijwilligersorganisatie voor thuisadministratie (bijv. ouderenadviseurs, thuisadministratie Humanitas), stabilisatietrajecten schuldhulpverlening, budgetcoaching of budgetbeheer, doorbetaling vaste lasten (bij uitkeringsgerechtigden), bewindvoering en schuldsanering.

h) Maatwerkvoorziening

Een maatwerkvoorziening kan nodig zijn als algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen (nog) onvoldoende zijn toegesneden op mensen met een verstandelijke en/of psychiatrische, psychogeriatrische of zintuiglijke beperking. Dan kan er (tijdelijk) professionele begeleiding (individueel of in groepsverband) nodig zijn om te zorgen dat mensen met deze beperking(en) samen met hun netwerk zelfstandig de financiën kunnen beheren, bij voorkeur in combinatie met algemene/voorliggende voorzieningen middels expertiseoverdracht van gespecialiseerde zorgaanbieders naar algemene voorzieningen. Na afloop van dit ‘leertraject’ eventueel waakvlambegeleiding inzetten om vinger aan de pols te houden.

2. Dagbesteding

a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt

Hoe verloopt doorsnee dag? Vorm van dagbesteding (vrijwilligerswerk, hobby’s, opleiding, dagbesteding, begeleid/beschut werk, reïntegratietraject, tijdelijk werk, betaald werk) of geen dagbesteding? Tevreden met dagprogramma, welke opleiding voorheen? Gaan de kinderen naar school/kinderopvang/peuterspeelzaal en wat is vrijetijdsbesteding van kinderen na school?

b) Gewenst resultaat

Bijvoorbeeld wensen voor deelname aan georganiseerde activiteiten, als vrijwilliger en/of toeleiding naar dagbesteding/begeleid werk door het regionale Werkbedrijf.

c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen

Bijvoorbeeld: de cliënt meldt zich aan als vrijwilliger.

 

d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk

Bijvoorbeeld: familie/vrienden nemen cliënt mee naar een vereniging of buurtactiviteit.

e) Mantelzorgondersteuning

Om mantelzorger(s) te ontlasten kan de cliënt worden aangemeld voor ontwikkelingsgerichte of arbeidsmatige dagbesteding (maatwerkvoorziening) of basis dagbesteding voor ouderen (algemene voorziening) en bij kinderen met een beperking bij dagbesteding voor kinderen, bij voorkeur in combinatie met passende kinderopvang.

f) en g) Algemene of voorliggende voorzieningen

Betaald werk, re-integratietraject, vrijwilligerswerk, deelname aan algemene voorzieningen zoals cursusaanbod of hobbycentra. Ook zijn er apps beschikbaar om mensen te ondersteunen bij het structureren van de dagindeling. Daarnaast biedt de gemeente plekken voor inloop en ontmoeting aan als algemene voorziening. Bij kinderen: Kinderopvang, sportverenigingen, etc.

h) Maatwerkvoorziening

Als er voor een cliënt, wel of niet ter aanvulling op de deelname aan diverse activiteiten (vrijwilligerswerk, deelname aan buurtactiviteiten of verenigingen, etc.) gestructureerde dagbesteding nodig is, al dan niet ter ontlasting van mantelzorger(s), dan kan een maatwerkvoorziening voor ontwikkelingsgerichte of arbeidsmatige dagbesteding worden ingezet. Dit zal met name nodig zijn voor mensen met een psychiatrische, verstandelijke, psychogeriatrische of ernstige fysieke beperking voor wie programmatische (vast dag- of weekprogramma volgens bepaalde methodiek met een welomschreven doel) dagbesteding noodzakelijk is voor het behoud of de verbetering van vaardigheden. Ter ontlasting van mantelzorgers ’s nachts is via de Wmo 2015 en de Jeugdwet ook kortdurend verblijf mogelijk met overnachting.

  • Er zijn 2 vormen van dagbesteding: ontwikkelingsgerichte dagbesteding en arbeidsmatige dagbesteding. Het regionale Werkbedrijf bepaalt in samenspraak met het Sociale team of het Lokale coördinatiepunt of arbeidsmatige dagbesteding (deels) een geschikte vorm van dagbesteding is voor de cliënt.

  • Voor kinderen tot 4 jaar en kinderen met ernstige meervoudige beperkingen zijn verschillende vormen van dagbesteding en dagbehandeling mogelijk (zoals het Medisch kinderdagverblijf). Bij kinderen met beperkingen die naar school gaan, is soms naschoolse dagbesteding of dagbehandeling gewenst, waarover we in de contracten met aanbieders met het oog op inclusie hebben afgesproken deze ondersteuningsvormen zoveel mogelijk te combineren met reguliere (naschoolse) kinderopvang.

3. Huisvesting

a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt

Type huis, tevreden met huis, aanpassingen gewenst, veilig in de woning en de buurt, onderhoud, hulp (nodig) bij zelfstandig wonen, contact met de buren, betaalbaarheid woning?

b) Gewenst resultaat

Bijvoorbeeld: cliënt kan zelfstandig en naar tevredenheid blijven wonen in de woning; cliënt voelt zich veilig in en om de woning.

c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen

Wanneer vanwege de beperkingen van een cliënt aanpassingen in een woning noodzakelijk zijn, kan worden bekeken of deze door de cliënt zelf aangeschaft en aangebracht kunnen worden, eventueel met behulp van het netwerk. Ook kan de cliënt gebruik maken van algemeen gebruikelijke voorzieningen zoals een helpend handje of een éénhendelmengkraan. Voor nog meer voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen: zie bijlage 3, de lijst algemeen gebruikelijke voorzieningen.

d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk

Bijvoorbeeld: eenvoudige goedkope woonaanpassingen zoals wandbeugels kunnen met hulp van familieleden, vrienden of buren worden aangebracht.

e) Mantelzorgondersteuning

Bijvoorbeeld: geven van informatie over de diverse mogelijkheden om prettig zelfstandig te wonen.

f) en g) Algemene of voorliggende voorzieningen

Mocht er niemand in het netwerk zijn die eenvoudige woonaanpassingen kan uitvoeren, dan is het mogelijk om een beroep te doen op een klussendienst, zoals bijvoorbeeld het Repaircafé in Kulturhus Beek of de Hulpdienst in Ooij. Daarnaast zijn er diverse algemene voorzieningen gericht op zelfstandig en veilig wonen, zoals personenalarmering en de diensten van 123 Comfort van ZZG Zorggroep.

h) Maatwerkvoorziening

Dit resultaat zorgt ervoor dat mensen in een geschikt huis wonen. We hebben het dan over woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Het college ondersteunt zo nodig bij het zoeken naar een (geschikte) woning.

Men is primair zelf verantwoordelijk voor het vinden van een geschikte beschikbare woning (rekening houdend met bestaande en bekende toekomstige beperkingen), passend bij het bestedingspatroon. De compensatieplicht houdt in dat eventuele problemen in het normale gebruik van de woning opgelost moeten worden. Het gaat hier om het niveau sociale woningbouw en het van toepassing zijnde Bouwbesluit. Daarbij kan het anders indelen/inrichten van de woning een voorliggende oplossing zijn

 

Afwegingskader

Vóór het besluit voor het toekennen van een maatwerkvoorziening kan worden genomen moet er eerst onderzoek worden gedaan naar:

 

  • -

    Het hebben van een woning

Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst.

Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning. Hotels, pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatieve woningen en kamerverhuur worden niet aangemerkt als een woning.

 

  • -

    Elementaire woonfuncties

Het te bereiken resultaat ten aanzien van het wonen in een geschikt huis bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben. Dit betekent dat de woning van de cliënt geschikt moet zijn en vrij ten gebruik moet staan ten aanzien van de elementaire woonfuncties, te weten: eten, slapen, bad- en toiletgebruik, koken en keukengebruik, die de cliënt daadwerkelijk in gebruik heeft.

 

  • -

    Voorzienbaarheid

Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand 65 is en zijn badkamer gaat renoveren mag een gemeente veronderstellen dat hij - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie dit meeneemt en een douche plaatst in plaats van een bad. Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk wel in mee, zoals: is er plaats voor, wat is de rol van het bad voor therapie e.d.

Bij het verstrekken van een eenmalige tegemoetkoming meerkosten voor de verhuis- en herinrichtingskosten houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen tegemoetkoming toegekend. Ook bij een verhuizing naar een Wlz-instelling wordt geen vergoeding voor verhuiskosten toegekend.

Een verhuizing wordt aangemerkt als te verwachten of te voorspellen wanneer:

  • 1.

    de noodzaak tot verhuizing niet het gevolg is van een acute aanleiding en;

  • 2.

    belanghebbende in de laatste 10 jaar niet verhuisd is;

  • 3.

    belanghebbende bij de laatste verhuizing naar een woning is verhuisd waarvan op dat moment al te verwachten of te voorspellen was dat deze woning binnen tien jaar niet geschikt zou zijn voor de situatie van de belanghebbende terwijl er een geschikte woning beschikbaar was.

Een verhuizing na een periode van tien jaar of langer wordt als algemeen gebruikelijk aangemerkt. Bij verschillende levensfasen horen verschillende woonsituaties. Wanneer er geen acute noodzaak is mag dus ook van belanghebbenden worden verwacht dat zij hier rekening mee houden en voor reserveren. Het is niet aan het college om te compenseren voor een algemeen gebruikelijke verhuizing.

 

  • -

    Mantelzorgwoning

Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor hebben van een woning.

Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de huisvestingslasten (voor huur of hypotheek, nutsvoorzieningen, verzekeringen, etc.) die de verzorgde(n) had(den) voor de verhuizing naar de mantelzorgwoning, besteed kunnen worden aan de kosten voor de mantelzorgwoning. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.

 

  • -

    Mogelijkheid inpandige aanpassing

Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst beoordelen welke mogelijkheden die situatie biedt, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit.

 

  • -

    Gemeenschappelijke ruimte

In beginsel heeft het college geen compensatieplicht als het gaat om gemeenschappelijke ruimten. (zie de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Berg en Dal 2016; artikel 9.2 onder c. en d.) Of er in een individuele situatie wel compensatieplicht bestaat, hangt af van het van toepassing zijnde Bouwbesluit en de doelgroep waarvoor het wooncomplex feitelijk bestemd is.

Van compensatieplicht in het individuele geval kan sprake zijn indien de eigen woning voor belanghebbende niet bereikbaar en toegankelijk is zonder aanpassing in de gemeenschappelijke ruimte en er geen sprake is van een wooncomplex.

Het college weegt mee of het verantwoord is voorzieningen als trapliften op een voor eenieder bereikbare plaats te zetten. Ook kijkt het college naar zaken als slijtage door weer en wind.

 

  • -

    Belangen mantelzorg

Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

 

  • -

    Omvang

    • De compensatieplicht van het college beperkt zich tot zelfstandige woonruimten waar belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft.

    • Het college heeft geen verantwoordelijkheid om algemeen gebruikelijke voorzieningen of inrichtingselementen zoals kasten en Cv-installaties te verstrekken.

    • Het aanpassen van de woning aan de eisen van de tijd (bijvoorbeeld het vervangen van een lavet door een douche) is de verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf of de woningcorporatie.

    • Aanpassingen en vervanging van elementen die in het kader van renovatie of onderhoud meegenomen kunnen worden, vallen niet onder de verantwoordelijkheid van het college. Hierbij kan gedacht worden aan het renoveren van een badkamer waarbij het bad vervangen wordt door een adequate en toegankelijke douche.

  • -

    Verhuizen of aanpassen?

Als blijkt dat belanghebbende niet aangesproken kan worden op zijn verantwoordelijkheid en gecompenseerd moet worden, kijkt het college naar de goedkoopst compenserende oplossing. Dat kan zijn verhuizing naar een aangepaste woning, verhuizing naar een eenvoudig aan te passen woning of het aanpassen van de huidige woning.

 

Het college beoordeelt allereerst of het resultaat ‘wonen in een geschikt huis’ ook te bereiken is via een verhuizing naar een reeds geheel aangepaste woning, of naar een goedkoper en eenvoudig aan te passen woning. Het toepassen van het primaat van verhuizing blijft achterwege indien de kosten van de aanpassingen aan de woning het bedrag € 10.000, - niet te boven gaan en te verwachten valt dat de woning na de aanpassing weer voor tenminste 5 jaar voor de belanghebbenden geschikt zal zijn.

Aanpassingen aan de gemeenschappelijke ruimten zijn bij het bedrag van € 10.000,- inbegrepen. Ook kosten die het gevolg zijn van de woonsituatie, bijvoorbeeld een speciale rolstoel die alleen noodzakelijk is vanwege de woonsituatie kunnen in de afweging mee worden genomen. Te denken valt ook aan extra woonlasten, zoals kosten van verwarming die het gevolg zijn van een aandoening.

Een zorgvuldige afweging van alle argumenten zal echter aan het besluit ten grondslag worden gelegd. Hierbij zullen de volgende aspecten worden meegewogen:

  • -

    Verhuiskostenvergoeding

    Indien verhuizing in de situatie van de aanvrager de goedkoopst adequate compenserende oplossing is, kan de aanvrager in aanmerking komen voor een eenmalige tegemoetkoming meerkosten voor de verhuis- en herinrichtingskosten.

  • -

    financiële consequenties van de verhuizing

    Belangrijkste hierbij zijn de woonkosten. De belanghebbenden moeten de woning kunnen betalen. Via de site van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) kan het college een goede inschatting maken van de maximale huurprijs en de maximale hypotheek die belanghebbenden kunnen betalen (voor hypotheken kan dit ook via de sites van bijna alle grote banken). Het college hanteert 90% van het vastgestelde bedrag als maximale acceptabele woninglasten en houdt rekening met noodzakelijke bijzondere kosten. Het feit dat de belanghebbende in de huidige woning zeer lage woonlasten heeft is op zich geen argument.

  • -

    de afstand

    De straal waarbinnen het college beoordeelt of er een geschikte woning te vinden is, wordt beïnvloed door de verbondenheid van de belanghebbende met de omgeving en van de hoogte van de kosten van de aanpassing. Van belanghebbenden met een sterke verbondenheid met de woonomgeving (zie ook hieronder), wordt tot een zekere grens niet verwacht dat zij verhuizen buiten de gemeentegrenzen.

    De afstand waarbinnen, binnen Nederland, een geschikte woning gezocht dient te worden heeft het college geobjectiveerd. Bij een geschatte woningaanpassing vanaf € 10.000, - betreft dit de gemeentegrenzen. Vanaf € 15.000, - dient de belanghebbende ook te zoeken buiten de gemeentegrenzen in de omliggende gemeenten Nijmegen, Malden, Mook, Wijchen, Beuningen en Heumen.

  • -

    de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn)

    Indien er geen acute noodzaak is tot verhuizing is een wachttijd van een jaar acceptabel voordat de optie van het aanpassen van de woning beoordeeld wordt.

    Het college beoordeelt in gevallen waar geen acute noodzaak is, maar waarbij de termijn van een jaar te lang is wat in de situatie van de belanghebbende een passende termijn is. De belanghebbende dient aan te tonen dat verhuizing naar een geschikte en betaalbare woning binnen de aangegeven termijn niet mogelijk is.

  • -

    De argumenten pro en contra verhuizing voor de betrokkenen zelf en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg.

    Het college weegt verbondenheid van de betrokkene met de woonomgeving mee in de beoordeling van de mogelijkheid tot verhuizing. Een belangrijke aanwijzing hiervoor is het aantal jaar dat de belanghebbende in dezelfde dorpskern woont. Deze beoordeling op zichzelf mag er niet toe leiden dat er wordt gekozen de woning aan te passen, er moet een totale afweging plaats vinden van alle facetten. Het college weegt het mee als er een aanzienlijke kans is dat binnen een termijn van 5 jaar weer aanpassingen nodig zullen zijn voor een bedrag groter dan € 5.000, -. In dat geval is de woning in principe niet meer geschikt en is het nodig dat belanghebbenden een geschikte woning zoeken.

    Bij een aanpassing boven de € 25.000, - kan de gemeente in principe geen rekening meer houden met de verbondenheid met de omgeving, alleen een afhankelijkheid van mantelzorg van meer dan 8 uur per week wordt dan nog meegewogen.

     

  • -

    Woningsanering

Het college kan een voorziening in de vorm van een eenmalig persoonsgebonden budget verstrekken ten behoeve van woningsanering indien belanghebbende als gevolg van een aandoening algemeen gebruikelijke goederen moet vervangen. De voorziening wordt slechts eenmaal verstrekt. De hoogte van het persoonsgebonden budget is gebaseerd op de in de nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en jeugdzorg vastgestelde afschrijvingstermijnen van de te vervangen goederen

Het gaat hierbij om vloerbedekking en gordijnen. Dit kan bevoordeeld het geval zijn bij COPD, huisstof- of huismijtallergie of een acute fysieke beperking, waardoor de aanwezige vloerbedekking of de gordijnen niet (meer) geschikt zijn. Voorwaarde is dat belanghebbende nog niet bekend was met de aandoening en geen klachten had op het moment dat de algemeen gebruikelijke voorzieningen werden aangebracht. Het college verstrekt geen voorziening indien de aanvraag van belanghebbende samenhangt met een verhuizing naar een andere woning.

 

4. Huiselijke relaties

a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt

Samenstelling gezin, verdeling van taken, onderlinge relatie, eventuele kinderwens, opvoeding en ontwikkeling kinderen, naar welke school gaan de kinderen en gaat dit goed, seksualiteit, eerder hulp betrokken geweest bij huishouden of gezin, is er sprake van huiselijk geweld, verwaarlozing, seksueel misbruik of ouderenmishandeling?

b) Gewenst resultaat

Bijvoorbeeld: verbetering van bijvoorbeeld de huiselijke sfeer, onderlinge huiselijke relaties en het opvoedklimaat.

c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen

Bijvoorbeeld: de cliënt en andere leden van het huishouden vaardigheden aanleren om beter om te kunnen gaan met huiselijke problemen en/of om problemen en vragen beter bespreekbaar te maken.

d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk

Bijvoorbeeld: mantelzorger(s) en netwerkleden kunnen een rol hebben bij het aanleren van nieuwe (opvoed)vaardigheden (bijvoorbeeld meekijken en meedenken).

e) Mantelzorgondersteuning

Bijvoorbeeld: mantelzorger(s) kunnen ontlast worden door meer mensen uit het netwerk te betrekken bij de situatie (zie d).

f) en g) Algemene of voorliggende voorzieningen

Er zijn diverse algemene voorzieningen die ondersteuning kunnen bieden bij relationele problemen, zoals kortdurende ondersteuning van het Sociaal Team, inschakeling maatschappelijk werk en opvoedondersteuning (bijvoorbeeld videohometraining) van de GGD.

h) Maatwerkvoorziening

Begeleiding bij de verbetering van onderlinge relaties of van het opvoedklimaat kan onderdeel zijn van een individueel begeleidingstraject als specifieke expertise van een beperking noodzakelijk is.

 

5. Geestelijke gezondheid

a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt

Is er sprake van stressvolle gebeurtenissen (onlangs), hoe gaat het slapen (van eventuele kinderen), is er sprake van psychisch welbevinden (bijv. gelukkig, angstig, somber of ongeïnteresseerd), omgaan met stress, wat zijn positieve of negatieve punten in het karakter, zelfvertrouwen, problemen met denken, geheugen, de weg vinden, bediening van apparaten?

b) Gewenst resultaat

Vermindering van de ervaren stress, verbetering van het slaapritme, vermindering angst waardoor kind weer naar school gaat, etc.

c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen

De cliënt past vaardigheden en tips toe om de psychische gesteldheid te verbeteren met behulp van familie en vrienden.

d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk

Familie en vrienden stimuleren de cliënt om de vaardigheden en tips toe te passen. Hoe is de draaglast bij overige gezinsleden, inclusief kinderen?

e) Mantelzorgondersteuning

Mantelzorger(s) kunnen ontlast worden door meer mensen uit het netwerk te betrekken bij de situatie. Ook kan worden verwezen naar Mantelzorg Berg en Dal.

f) en g) Algemene of voorliggende voorzieningen

Dit domein is volop in ontwikkeling. Het bijhouden van een dynamische sociale kaart is hiervoor erg belangrijk.

Algemene voorzieningen in dit verband betreffen o.a. vrijwilligersorganisaties (luisterend oor, o.a. telefonische hulpdienst, maatjesprojecten), (kortdurende) ondersteuning van het Sociaal team en maatschappelijk werk of mantelzorgondersteuning via Mantelzorg Berg en Dal. Daarnaast is behandeling, zoals revalidatie, fysio- of ergotherapie, behandeling door een psychiater of psycho-educatie (alleen bij volwassenen) via de Zorgverzekeringswet in principe voorliggend als verbetering van het functioneren mogelijk is.

h) Maatwerkvoorziening

Begeleiding bij de verbetering van onderlinge relaties of van het opvoedklimaat kan onderdeel zijn van een individueel begeleidingstraject als specifieke expertise van een beperking noodzakelijk is. Het kan zinvol zijn om begeleiding te combineren tijdens een behandeltraject om de vaardigheden in de praktijk te oefenen middels nauwe samenwerking tussen behandelaar en begeleider.

 

6. Lichamelijke gezondheid

a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt

Lichamelijke aandoening (lichamelijke beperking, chronische ziekte, hoe redt men zich), behandeling voor de lichamelijke aandoening, medicijngebruik, leefstijl (hoeveel beweging, roken, alcoholgebruik), conditie, gewicht (schommelingen?), pijn, incontinentie?

b) Gewenst resultaat

Bijvoorbeeld: cliënt voelt zich beter (minder pijn), de gezondheid verbetert of cliënt heeft een gezondere leefstijl.

c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen

Bijvoorbeeld: cliënt neemt zelf initiatief om lid te worden van een sportvereniging.

d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk

Bijvoorbeeld: cliënt gaat samen met vrienden 1x in de week wandelen of de partner houdt in de gaten of de medicijnen worden in genomen. Bij kinderen dragen de ouders in beginsel de verantwoordelijkheid voor de dagelijkse zorg. Wanneer ouders overbelast (dreigen te) raken als gevolg van beperkingen, kunnen zij jeugdhulp ontvangen ter ontlasting van de zorg.

e) Mantelzorgondersteuning

Zie leefgebied 8 Activiteiten dagelijks leven.

f) en g) Algemene of voorliggende voorzieningen

Afstemming eventuele acties met behandeling door huisarts of betrokken specialisten.

Vrijwilligersorganisatie of wijkactiviteiten: via het Sportteam van SWG bijvoorbeeld. Verder kan men lid worden van een sportvoorziening, aansluiten bij een wandelgroep in de wijk of het opstarten van een wandelgroep in de wijk; aanmelding cursus ‘stoppen met roken’ (doorverwijzing via huisarts: Zorgverzekeringswet), gebruikmaken van de Jeugdgezondheidszorg (GGD) en Integrale Vroeghulp (MEE). Via de zorgverzekeringswet (indicatie door wijkverpleegkundige of huisarts) is (peuter/kinder-)revalidatie en fysio- of ergotherapie en inzet van verpleging en verzorging thuis mogelijk voor mensen (18+) met (risico op) behoefte aan geneeskundige zorg.

h) Maatwerkvoorziening

Indien sprake is van een maatwerkvoorziening voor bijvoorbeeld een begeleidingstraject of voor dagbesteding, dan dient in deze trajecten rekening gehouden te worden met de lichamelijke aandoening en aandacht te zijn voor bevordering van een gezonde leefstijl.

Persoonlijke verzorging

Persoonlijke verzorging voor mensen met een verstandelijke, zintuiglijke en/of psychiatrische beperking (geen behoefte aan geneeskundige zorg) valt onder de Wmo en hiervoor kan een Wmo-maatwerkvoorziening worden aangevraagd. Vanaf 2016 bestaat er een aparte bouwsteen voor persoonlijke verzorging.

Voor de Zorgverzekeringswet geldt het criterium van de behoefte aan geneeskundige zorg, of een hoog risico daarop. Voor de Wmo 2015 geldt het criterium voor de behoefte aan ondersteuning voor zelfredzaamheid, vastgesteld volgens de vereisten van het zorgvuldig onderzoek.

Alle persoonlijke verzorging (exclusief intensieve kindzorg) voor kinderen en jeugdigen tot 18 jaar valt onder de Jeugdwet en hiervoor kan een individuele Jeugdhulpvoorziening voor worden aangevraagd.

Als zorg voortdurend in de nabijheid nodig is en het kind staat onder toezicht van de kinderarts, dan is het intensieve kindzorg en dit valt onder de zorgverzekeringswet. Hier vallen kinderen onder die persoonlijke verzorging en begeleiding nodig hebben in combinatie met verpleging. Het gaat om:

  • Kinderen met zwaar complexe somatische problematiek met een behoefte aan verzorging of verpleging waarbij permanent toezicht noodzakelijk is (24-uurszorg), zoals kinderen met ademhalingsondersteuning;

  • Kinderen met lichtere complexe problematiek, waarbij een of meer specifieke verpleegkundige handelingen nodig zijn en waarbij zorg voortdurend in de nabijheid nodig is.

7. Verslaving

a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt

Rookt de cliënt, alcoholgebruik, drugsgebruik (hard- of softdrugs), gebruik verslavende medicijnen (zoals slaapmiddelen), veel bezig met gokken of gamen?

b) Gewenst resultaat

Beëindiging of beheersing verslaving.

c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen

Bij matige verslaving is het afhankelijk van de situatie mogelijk om op eigen kracht de verslaving te beëindigen, al dan niet met behulp van professionele ondersteuning (eventueel digitale ondersteuning) en het netwerk.

d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk

Zie c)

e) Mantelzorgondersteuning

Bij ernstige verslaving is expliciet aandacht nodig voor ondersteuning van het netwerk.

f) en g) Algemene of voorliggende voorzieningen

- Behandeling van de verslaving valt bij volwassenen onder de Zorgverzekeringswet. (Voor jongeren valt behandeling van de verslaving onder de Jeugdwet).

- Afhankelijk van de problemen die voortvloeien uit de verslaving kunnen de algemene voorzieningen van toepassing zijn die zijn genoemd bij de andere leefgebieden, met name de leefgebieden financiën en dagbesteding.

- Verslavingspreventie-activiteiten via GGd, IrisZorg, jongerenwerk en op scholen.

h) Maatwerkvoorziening

Afhankelijk van de ernst van de verslaving en de daaruit voortkomende problematiek kan individuele begeleiding en/of ontwikkelingsgerichte dagbesteding onderdeel uitmaken van het afgesproken plan, zie bijlage 5 met de richtlijnen voor de inzet van de diverse begeleidingstrajecten (waakvlam, kortdurend, middellang, langdurig/intensief) of dagbesteding (regulier, extra, specialistisch).

Voor jongeren tot 18 jaar is er behandeling van de verslaving mogelijk binnen de Jeugdwet in een Verslavingskliniek in Tiel van Iriszorg (detoxing).

 

8. Activiteiten dagelijks leven

a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt

In staat tot zelfstandig aankleden, wassen/douchen, naar het toilet gaan, verzorging tanden/huid/nagels, eten, drinken, hulpmiddelen (prothese, steunkousen, etc.) aanbrengen; zelfstandig eten bereiden, boodschappen doen, de was doen klussen in/rond huis, licht of zwaar huishoudelijk werk (schoonmaken o.a.), het huishouden organiseren, de tuin onderhouden?

b) Gewenst resultaat

(Langer) zelfstandig functioneren en blijven wonen. Leven in een schoon huis.

c) Eigen kracht, gebruikelijke zorg of algemeen gebruikelijke voorzieningen

Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor het verrichten van de huishoudelijke taken inhuurt.

Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen. Ook kan worden bekeken of er in de omgeving wonende bekenden en/of kinderen gewend of bereid zijn om boodschappen of andere huishoudelijke taken te doen of kan worden bekeken of de betrokkene bijvoorbeeld een wasdroger aan zou kunnen schaffen. Wanneer het gaat om het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, dient de mogelijkheid van het opnemen van ouderschapsverlof te worden onderzocht.

 

Indien de cliënt huisgenoten heeft (partner, kind, familielid) die wel in staat zijn huishoudelijk werk te verrichten, komt men niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden. Dit wordt gebruikelijke zorg genoemd. Gebruikelijke zorg heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, drukke werkzaamheden of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden. Iedere volwassene wordt geacht ook naast een drukke baan of gezin een huishouden te voeren. Jong volwassenen in de leeftijd van 18 tot 23 jaar worden geacht een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Vanaf 23 jaar wordt iemand geacht een meerpersoonshuishouden te kunnen voeren. Van kinderen in de leeftijd tussen 12 en 18 jaar wordt verwacht dat zij hun eigen kamer schoonhouden en een bijdrage leveren in de licht huishoudelijke taken (zoals tafel afruimen, afwassen, kleding in de wasmand doen, kleine boodschappen doen).

 

Aangezien bij iedere vraag een onderzoek naar de individuele kenmerken en mogelijkheden van de aanvrager wordt gedaan is het mogelijk om af te wijken van gebruikelijke zorg. Uit jurisprudentie van de Wmo en AWBZ is bekend dat als een huisgenoot aaneengesloten perioden van 7 etmalen vanwege werk afwezig is (bijvoorbeeld een vrachtwagenchauffeur voor internationaal transport) geen gebruikelijke zorg kan worden verwacht. Wanneer een huisgenoot minder dan 7 etmalen afwezig is zal onderzocht moeten worden in hoeverre de huisgenoot een deel van de (uitstelbare) taken al dan niet kan overnemen.

 

Voor huisgenoten die aangeven geen huishoudelijke taken over te kunnen nemen omdat ze niet weten hoe dit moet en dit nog nooit hebben gedaan, kan korte tijd huishoudelijke hulp worden ingezet om de huisgenoot de vaardigheden aan te leren. Voor meer informatie over gebruikelijke zorg (wat mag verwacht worden van huisgenoten in het huishouden), zie bijlage 3 protocol gebruikelijke zorg.

 

Tevens kan worden onderzocht of algemeen gebruikelijke voorzieningen een oplossing kunnen bieden voor het ervaren probleem. Hierbij kan op het gebied van het voeren van een huishouden worden gedacht aan:

  • 1.

    algemene technische hulpmiddelen (afwasmachine, aangepast bestek, wasmachine, wasdroger, verhoging voor wasmachine of wasdroger en stofzuiger);

  • 2.

    Boodschappenbezorgdienst;

  • 3.

    Vriesversmaaltijden;

  • 4.

    Alarmering;

  • 5.

    Glazenwasser;

  • 6.

    Hondenuitlaatservice.

Er wordt hierbij rekening gehouden met individuele omstandigheden van cliënt zoals: beschikbare ruimte in geval van technische hulpmiddelen in de woning en financiële mogelijkheden bij zowel aanschaf van technische hulpmiddelen als bij gebruik van voorliggende voorzieningen.

Zie bijlage 4: algemeen gebruikelijke voorzieningen

d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk

Mantelzorger(s) en mensen uit het netwerk geven zelf aan wat ze naast de gebruikelijke zorg kunnen en willen betekenen in het huishouden (bijvoorbeeld boodschappen doen), rondom huis het brengen en/of halen van kinderen bij opvang of school of wat betreft de zorg voor de cliënt. Wanneer ouders ouders overbelast (dreigen te) raken als gevolg van beperkingen van hun kind, kunnen zij Jeugdhulp of Wmo-ondersteuning ontvangen ter ontlasting van de zorg.

e) Mantelzorgondersteuning

Bespreken met mantelzorger(s), aan welke ondersteuning ze behoefte hebben en of ontlasting nodig is door de inzet van respijtzorg (bijvoorbeeld dagbesteding of kortdurend verblijf) of gedeeltelijke vervanging van de mantelzorg door een vrijwilliger of professionele hulp (zoals verzorging via de Zorgverzekeringswet ) Mantelzorgers die meer dan 8 uur per week mantelzorg verlenen kunnen in elk geval nog in 2018via de HHT-regeling met korting huishoudelijke hulp inkopen voor 1 tot 8 uur per vier weken.

f) en g) Algemene of voorliggende voorzieningen

Bij algemene voorzieningen kan gedacht worden aan: technische hulpmiddelen (o.a. wasdroger of afwasmachine), boodschappenbezorgdienst (supermarkt, vrijwilligersorganisaties), kant-en-klaarmaaltijden, maaltijdservice of klusservice van SWOM of SWG, boodschappenhulp van SWOM, SWG of de Hulpdienst Ooij maar ook bijvoorbeeld kinderopvang (in relatie tot verzorging van kinderen/HH2). Persoonlijke verzorging en verpleging zijn vanaf 2015 onderdeel van de Zorgverzekeringswet die wordt geïndiceerd door de wijkverpleegkundige of de huisarts, waarmee afgestemd dient te worden.

Verpleging en verzorging thuis (wijkverpleging) voor volwassen (18+) met (risico op) behoefte aan geneeskundige zorg valt onder de Zorgverzekeringswet.

h) Maatwerkvoorziening

Hulp bij het huishouden

Als al het voorgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, kan het college een maatwerkvoorziening verstrekken in de vorm van hulp bij het huishouden zodat weer een adequaat huishouden gevoerd kan worden. Adequaat een huishouden voeren is echter een zeer subjectief begrip waarop een ieder eigen normen en waarden hanteert. Om dit te objectiveren en zo beter de noodzaak voor een maatwerkvoorziening te kunnen vaststellen en met name ook het aantal uren/minuten dat nodig is om het huis schoon en leefbaar te houden te bepalen, is al onder de AWBZ beleid ontwikkeld wat ook onder de Wmo nog altijd stand houdt. In jurisprudentie over hulp bij het huishouden worden de door het CIZ (destijds voor de AWBZ-functie huishoudelijke verzorging) ontwikkelde normtijden aanvaard (zie bijlage 4: “Normtijden hulp bij het huishouden”), al werd daarbij wel aangetekend dat in de Wmo de gemeente wel moet kunnen aantonen dat rekening gehouden is met de specifieke persoonskenmerken van de aanvrager.

Typen huishoudelijke hulp

Binnen de gemeente Berg en Dal bestaan er 2 typen hulp bij het huishouden:

  • 1.

    Huishoudelijk hulp 1 (HH1); hierbij ligt de nadruk op het overnemen van huishoudelijke taken (schoonmaken waarbij cliënt zelf kan aangeven wat er moet gebeuren).

  • 2.

    Huishoudelijke hulp 2 (HH2); hierbij ligt de nadruk op de regiefunctie. Dit type hulp is voor mensen die zelf niet goed kunnen aangeven wat precies schoongemaakt moet worden of moeite hebben bij het organiseren van het huishouden.

Huishoudelijke taken bij HH1:

  • 1.

    Licht huishoudelijke taken;

  • 2.

    Zwaar huishoudelijke taken;

  • 3.

    Boodschappen (wanneer algemeen gebruikelijke voorzieningen niet compenseren)

  • 4.

    Wasverzorging;

  • 5.

    Broodmaaltijden bereiden;

  • 6.

    Signaleren van veranderingen in gezondheid of sociale situatie.

Huishoudelijke taken bij HH2:

  • 1.

    Huishoudelijke werkzaamheden zoals onder HH1;

  • 2.

    Dagelijkse organisatie van het huishouden;

  • 3.

    Verzorging van inwonende kinderen;

  • 4.

    Het aanleren en activeren van huishoudelijke taken.

Meerhulp

Bij bepaalde problematiek zoals incontinentie of COPD kan een extra aantal minuten hulp wordengeïndiceerd. Dit gebeurt alleen wanneer op grond van medisch advies de noodzaak is vastgesteld dat dit noodzakelijk is voor cliënt. Bij jonge kinderen kan voor bepaalde taken ook een extra aantal minuten hulp worden geïndiceerd. Voor de normtijden meerhulp zie bijlage 4: “Normtijden hulp bij het huishouden”.

Overbelasting

Wanneer een huisgenoot overbelast blijkt te zijn door de zorg voor cliënt, kan tijdelijk hulp bij het huishouden worden ingezet. De overbelasting moet worden vastgesteld door een medisch adviseur. Van cliënt en huisgenoot wordt dan verwacht dat zij (eventueel met ondersteuning van de mantelzorgconsulent of andere cliëntondersteuner) onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de overbelasting te verminderen, zodat op den duur de huishoudelijke taken weer door de huisgenoot kunnen worden overgenomen. Alleen wanneer blijkt dat -na een tijdelijke indicatie- ondanks pogingen van betrokkenen om tot oplossingen te komen het echt niet mogelijk is om de overbelasting te reduceren, kan langdurig hulp bij het huishouden worden ingezet.

Invloed van de woning of woonvorm op de hulp bij het huishouden

Een grotere woning leidt niet vanzelfsprekend tot meer uren hulp. Er wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw. Dus bijvoorbeeld: een inpandig zwembad wordt niet meegerekend bij de urenopbouw van de indicatie.

 

Bij kamerverhuur wordt de huurder van de betreffende ruimte niet als een huisgenoot gezien van wie gebruikelijke hulp wordt verwacht. Dat er sprake is van kamerhuur moet met een huurovereenkomst worden aangetoond. Als mensen zelfstandig samenwonen op één adres en gemeenschappelijke ruimte delen wordt verwacht dat het aandeel in het schoonmaken van de gedeelde ruimtes bij uitval van één van de bewoners wordt overgenomen door een andere bewoner. Hulp bij het huishouden wordt dan alleen geleverd aan de woonruimte van cliënt en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimte. Hierbij kan worden gedacht aan woongroepen of vormen van beschermd wonen of meerdere generaties in één huis.

 

Voor de aanwezige beschermde woonvormen worden specifiek op de situatie afgestemde uren hulp geïndiceerd. Hierbij wordt naast de eigen mogelijkheden van de bewoners ook rekening gehouden met het doel en de intensiviteit van het gebruik van de gemeenschappelijke ruimtes.

 

In vakantiewoningen, tweede woningen, hotels/pensions, kamerhuur wordt in beginsel geen hulp bij het huishouden verstrekt. Aangezien een vakantie doorgaans van korte duur is, er is sprake van uitstelbare taken of kan schoonmaak bij de verhuurder worden ingekocht.

9. Sociaal netwerk

a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt

Hoe ziet het sociale netwerk er uit, tevreden over het sociale netwerk, wat is de betekenis van het netwerk voor de cliënt (praktische hulp, emotionele steun, etc.) en op welke manier is de cliënt van betekenis voor het netwerk, eenzaamheidsgevoelens (nooit, soms, vaak), behoefte aan meer contact met mensen van uw eigen cultuur of levensbeschouwing/godsdienst?

Bij kinderen: hoe is het contact met de ouders en de rest van de familie, heeft het kind vriendschappen, speelt het regelmatig met andere kinderen, heeft het kind vertrouwenspersonen? Hoe ziet het sociale netwerk eruit?

b) Gewenst resultaat

Bijvoorbeeld: voldoende steun van familie en vrienden, geen/weinig contact met 'foute' vrienden.

c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen

Onderzoeken in hoeverre het gewenst is dat de cliënt ondersteund wordt bij het versterken of uitbreiden van het sociale netwerk.

d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk

Bij alle andere leefgebieden komt aan de orde hoe het sociale netwerk is samengesteld en hoe de relaties zijn, wat men van elkaar verwacht en zou wensen, wat mantelzorger(s) en andere mensen uit het sociale netwerk willen en kunnen betekenen voor de cliënt. Daarnaast ook bespreken wat de cliënt voor het sociale netwerk betekent of kan betekenen.

e) Mantelzorgondersteuning

Bij alle leefgebieden is het van belang om oog te hebben voor eventuele overbelasting van mantelzorger(s) en te bezien in hoeverre het mogelijk is om de ondersteuning met meer mensen uit het sociale netwerk te delen.

f) en g) Algemene of voorliggende voorzieningen

Er zijn diverse methodes om het sociale netwerk te vergroten (zoals maatjesproject Humanitas, Informele netwerkondersteuning MEE en Gewoon meedoen van Tandem/MEE) en diverse maatjesprojecten bij welzijn- en zorgorganisaties als SWOM, SWG en de lokale KBO’s.

Voor kinderen: in contact komen met andere kinderen via maatjesprojecten, wijkactiviteiten, sportverenigingen, muziekverenigingen, dansactiviteiten, scouting. Daarnaast bieden sommige scholen sociale vaardigheids- en weerbaarheidstrainingen aan.

h) Maatwerkvoorziening

Onderdeel van een begeleidingstraject kan zijn het versterken of uitbreiden van het sociale netwerk als er specifieke expertise nodig is van een beperking. Jeugdhulpvoorzieningen zijn mogelijk bij isolement in de vorm van sociale vaardigheidstrainingen (in combinatie met) therapie voor de aanpak van sociale angst of trainingen in groepen, weerbaarheidstrainingen e.d. van jeugd- en opvoedhulpen Jeugd GGZ.

10. Maatschappelijke participatie

a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt

Deelnemer van een maatschappelijke groep (bijvoorbeeld kerk of adviesraad), doen van vrijwilligerswerk, deelname aan georganiseerde activiteiten (sport, hobby's, cursus, etc.), op de hoogte van voorzieningen/activiteiten in de buurt, betrokken bij activiteiten in de buurt?

b) Gewenst resultaat

Vergroting van maatschappelijke participatie in de directe woon- en leefomgeving indien de cliënt dat wenst.

c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen

Bijvoorbeeld: de cliënt kan zelf met beperkte aansporing initiatief nemen om activiteiten te ondernemen, lid te worden van een vereniging, jongere kan vrijwilligerswerk gaan doen etc.

d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk

Bijvoorbeeld: (tijdelijke) begeleiding door mantelzorger(s) of anderen uit het netwerk bij de (eerste stappen richting) deelname aan activiteiten.

e) Mantelzorgondersteuning

Uitbreiding van de maatschappelijke participatie kan mantelzorger(s) ontlasten.

f) en g) Algemene of voorliggende voorzieningen

Er is een breed aanbod van vrijetijdsbesteding: van sportverenigingen, fitnesscentra, hobbycentra, cursussen (bijvoorbeeld cursusaanbod via SWOM of SWG), activiteiten ouderenbonden, amateurkunst (theater- en muziekverenigingen, koren) tot buurtactiviteiten, Trias en het GVO.

h) Maatwerkvoorziening

  • -

    In principe kan het Sociaal Team toeleiden naar de algemene voorzieningen, maar soms kan (tijdelijk) een begeleidingstraject nodig zijn om de deelname aan algemene voorzieningen te begeleiden en expertise over te dragen aan de organisatie van de algemene voorziening.

  • -

    Specifiek voor sportdeelname is het mogelijk om eenmalige tegemoetkoming voor meerkosten te ontvangen voor een sportvoorziening voor recreatief sportgebruik.

  • -

    Ondersteuning vindt slechts plaats waar het betreft een aanvaardbare mate van participatie in de directe woon- en leefomgeving. Hiervoor wordt de grens van 25 kilometer die ook onder de Wmo (uit 2007) gebruikelijk was, gehandhaafd.

11. Justitie

a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt

Is de cliënt wel eens in aanraking geweest met politie, Jeugdreclassering, Bureau Halt, leerplicht of Justitie, (regelmatig/maandelijks, incidenteel/eens per jaar of zelfden tot nooit)?

b) Gewenst resultaat

Bijvoorbeeld: voorkomen recidive.

c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen

Afhankelijk van de cliëntsituatie en de mogelijkheden en wensen van het sociale netwerk.

d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk

Is afhankelijk van de samenstelling van het netwerk.

e) Mantelzorgondersteuning

Afhankelijk van de situatie.

f) en g) Algemene of voorliggende voorzieningen

Afhankelijk van de cliëntsituatie.

h) Maatwerkvoorziening

In het kader van het nazorgtraject van gedetineerden kan een begeleidingstraject nodig zijn met het oog op de re-integratie in de samenleving.

 

Bij een jeugdreclasseringsmaatregel kan ook jeugdhulp (bijvoorbeeld jeugd-ggz) worden ingezet. In een aantal gevallen vloeit de jeugdhulp direct voort uit de strafrechtelijke beslissing. Ook kan de gecertificeerde instelling bepalen dat (aanvullende) jeugdhulp nodig is. De gemeente en de gecertificeerde instelling hebben hierover overleg.

 

12. Verplaatsen en vervoer

Zie hiervoor ook bijlage 8: Toetsingskader en beslisboom vervoer Jeugdhulp en Wmo.

a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt

Zelfstandig verplaatsen binnenshuis: in/uit bed komen, opstaan uit stoel, lopen, traplopen, in/uit huis gaan, frequentie vallen, gebruik loophulpmiddel?

Buitenshuis lokaal verplaatsen: buiten wandelen, fietsen, reizen met openbaar vervoer, naar instanties of familie gaan, parkeren bij huis of winkels, frequentie vallen, gebruik loophulpmiddel, zelfstandig autorijden, gebruik vervoersregelingen?

b) Gewenst resultaat

Afhankelijk van de vervoersbehoefte in relatie tot de activiteiten die de cliënt wil ondernemen, zo zelfstandig mogelijk verplaatsen binnen- en buitenshuis.

c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen

Afhankelijk van de cliëntsituatie dient zelf zorg te worden gedragen voor het vervoer al dan niet met behulp van het sociale netwerk.

d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk

Bijvoorbeeld: bespreken in hoeverre mantelzorger(s) of mensen uit het sociale netwerk de cliënt willen wegbrengen en/of ophalen.

e) Mantelzorgondersteuning

Bijvoorbeeld: mantelzorger(s) ontlasten door meer mensen uit het netwerk te vragen om te helpen bij het vervoer en/of een vervoerskostenvergoeding.

f) en g) Algemene of voorliggende voorzieningen

Bij kinderen en jongeren; leerlingenvervoer van en naar school.

 

Mogelijk kan men gebruik maken van vrijwilligersorganisaties, zoals de Hulpdienst Ooij, SWOM en SWG, die mensen kunnen begeleiden bij gebruik van het openbaar vervoer. Het openbaar vervoer is in de regio Nijmegen in principe rolstoel- en rollatortoegankelijk voor mensen met een fysieke beperking.

 

Daarnaast is er de mogelijkheid van collectief vervoer via de Avan.. Buiten de regio kan gebruik gemaakt worden van de mogelijkheden van het bovenregionaal vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie verricht.

h) Maatwerkvoorziening

Wmo Sociaal vervoer.

Mensen die voor het ‘vervoer van alledag’ (boodschappen, familiebezoek, etc.) als gevolg van hun beperking geen gebruik kunnen maken van de oplossingen zoals hierboven genoemd onder c t/m g, komen in aanmerking voor een individuele vervoersvoorziening (maatwerkvoorziening) in de vorm van een persoonsgebonden budget voor het gebruik van de eigen auto of een (reguliere) taxi of rolstoeltaxi.

Afwegingskader

Wanneer de oplossingen zoals hierboven genoemd onder c t/m g niet (geheel) tot een oplossing leiden voor het vervoersprobleem is kan een maatwerkvoorziening voor vervoer worden aangevraagd.

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

Een collectief vervoersysteem kan de prioriteit hebben, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget voor vervoerskosten beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende. Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

Toelichting Vervoersvoorzieningen

  • -

    Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient ten minste een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Indien daar aanleiding voor is kan het college dit aantal ophogen of verlagen.

    Bij dit aantal kilometers wordt het gebruik van een andere voorziening zoals bijvoorbeeld een scootmobiel meegenomen hetgeen invloed heeft op het aantal kilometers.

  • -

    Bij personen met een zeer beperkte loopafstand zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand.

  • -

    Indien collectief vervoer niet adequaat compenserend is, kan het college een individuele voorziening in de vorm van een voorziening in natura (taxipas, rolstoeltaxipas) of een PGB te besteden aan vervoer verstrekken.

  • -

    De hoogte van een PBG wordt afgestemd op de feitelijke verplaatsingsbehoefte van belanghebbende.

  • -

    Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men in aanmerking voor een individuele voorziening.

  • -

    Bij een PGB is de voorziening die de aanvrager/betrokkene als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag.

  • -

    Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening. Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaatsvindt.

  • -

    Als mensen beperkt kunnen lopen, kan een rolstoel worden verstrekt.

  • -

    Als mensen beperkt kunnen lopen of andere mobiliteitsproblemen hebben, is een scootmobiel of aangepaste vervoersvoorziening (aangepaste fiets bijvoorbeeld) mogelijk. Dit is afhankelijk van de vervoersbehoefte.

  • -

    Aanvragers kunnen alleen in aanmerking komen voor het aanpassen van de eigen auto als zij geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer of het collectief vervoer en de verstrekking van een persoonsgebonden budget voor vervoerskosten niet adequaat is of niet de goedkoopst adequate oplossing vormt.

  • -

    Aanpassingen die voor vergoeding in aanmerking komen dienen medisch en ergonomisch noodzakelijk te zijn, bijvoorbeeld:

    • Aanpassingen aan de besturing van de auto (ter beoordeling van het CBR).

    • Aanpassingen aan de stoel van de chauffeur / bijrijder.

    • Aanpassingen voor het meenemen van een rolstoel in de auto (maar niet voor het meenemen van andere vervoersvoorzieningen zoals een scootermobiel).

    • Aanpassingen voor het vervoer van een rolstoelgebruiker.

13. Communicatie

a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt

Hoe gaat het lezen, spreken en schrijven, gebruik computer en telefoon, Nederlands of andere taal, problemen met zien of horen, iets duidelijk maken, problemen om andere mensen te begrijpen?

b) Gewenst resultaat

Afhankelijk van de wensen van de cliënt verbetering van de communicatie op bepaalde gebieden.

c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen

Afhankelijk van de cliëntsituatie.

d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk

Afhankelijk van de cliëntsituatie en de mogelijkheden en wensen van het sociale netwerk.

e) Mantelzorgondersteuning

Afhankelijk van de situatie.

f) en g) Algemene of voorliggende voorzieningen

  • -

    Hulpmiddelen (bril, gehoorapparaat, etc.) via Zorgverzekeringswet, hulpmiddelen ten behoeve van opleiding of werk (via UWV, straks deels Participatiewet).

  • -

    Tolk.

  • -

    Doventolk: landelijke voorziening.

  • -

    Bij LVG- en Jeugd GGZ (autisme e.d.) –aanbieders is veel kennis m.b.t. pictogrammen etc.

h) Maatwerkvoorziening

  • -

    Het oefenen van vaardigheden om de communicatie te verbeteren kan onderdeel zijn van een begeleidingstraject.

  • -

    Fysieke Wmo-voorzieningen.

  • -

    Wat betreft dyslexie; zie protocol EED

 

Bijlage 2. Afwegingskader Beschermd wonen en tijdelijk verblijf licht verstandelijk beperkten (lvb)

Inleiding

Voor beschermd wonen GGZ gaat het erom dat vanwege de beperkingen 24 uur per dag toezicht en/of begeleiding nodig is, omdat de ondersteuning (deels) niet planbaar is en/of er een reëel risico is op gevaar voor de persoon zelf en/of zijn omgeving als er geen 24-uurs aanwezigheid is. Deze criteria in combinatie met het vastgestelde lage IQ en de inschatting dat iemand d.m.v. tijdelijk verblijf wel voldoende vaardigheden kan aanleren om (begeleid) zelfstandig te gaan wonen en leven, kunnen bruikbaar zijn als kader voor tijdelijk beschermd wonen lvb.

De toeleiding naar tijdelijk verblijf lvb verloopt via het Sociaal Team van de gemeente waar iemand gaat wonen.

Geen beschermd wonen

Bij de afweging of er een maatwerkvoorziening beschermd wonen noodzakelijk is moet er rekening mee gehouden worden dat er veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden zijn die algemeen gebruikelijk kunnen zijn en die een inwoner zelf kan aanschaffen of inzetten. Beschermd wonen wordt niet toegekend wanneer de problemen die de cliënt ondervindt in het zich zelfstandig handhaven in de samenleving op te lossen zijn door:

  • 1.

    eigen kracht of de inzet van algemene voorzieningen: in eerste instantie wordt gekeken of de problematiek opgelost/verminderd kan worden binnen de eigen mogelijkheden en eigen kracht van de cliënt en/of door inzet van algemene voorzieningen. Een algemene voorziening is voorliggend op een maatwerkvoorziening. Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, gebruik van kan maken. Algemene voorzieningen kunnen commerciële diensten zijn zoals een wasserette/stomerij of een boodschappenbezorgdienst van een supermarkt.

  • 2.

    sociaal netwerk: ook bij beschermd wonen wordt het begrip gebruikelijke hulp gehanteerd. Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg, die partners, ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden. Alleen wanneer er sprake is van een situatie waarbij de begeleiding de gebruikelijke hulp substantieel overschrijdt is beschermd wonen van toepassing.

  • 3.

    andere of algemene voorzieningen: het is mogelijk dat andere voorzieningen meer passend zijn. Er is een afbakening met zowel lichtere als zwaardere vormen:

    • -

      de ambulante maatwerkvoorzieningen in de Wmo 2105, m.n. begeleiding;

    • -

      de maatschappelijke opvang (Wmo);

    • -

      extramurale GGZ-behandeling of persoonlijke verzorging (Zvw);

    • -

      intramurale GGZ-behandeling (Zvw);

    • -

      langdurige intramurale zorg (Wlz);

    • -

      beschermd wonen op forensische titel (Wet forensische zorg).

dakloos : het (feitelijk) dakloos zijn of slachtoffer zijn van huiselijk geweld is op zichzelf geen grond voor de toegang tot beschermd wonen.

Toelatingscriteria tijdelijk beschermd wonen licht verstandelijke beperking (lvb)

I. Zelfredzaamheidmatrix (ZRM)

Voor een integrale analyse worden de leefgebieden van de ZRM gebruikt om een analyse te maken van de situatie van de cliënt.

II. Algemene criteria

Tijdelijk beschermd wonen lvb 18+ wordt alleen ingezet als alle voorliggende mogelijkheden ontoereikend zijn, die per ZRM-leefgebied (voor zover nodig) in kaart worden gebracht:

  • 1.

    oplossingen vanuit eigen kracht en/of eigen netwerk;

  • 2.

    algemene voorzieningen;

  • 3.

    maatwerkvoorzieningen in de vorm van begeleiding en/of dagbesteding;

  • 4.

    behandeling (tenzij behandeling ontoereikend is gebleken); als behandeling nodig is, kan deze geregeld worden via de verlengde Jeugdwet of de Wlz. Begeleiding en het leren omgaan met de beperkingen staat voorop bij het verbeteren van het functioneren. Intramurale behandeling voor de psychiatrische aandoening/beperking is afgerond of staat niet (meer) op de voorgrond. Gebaseerd op de mogelijkheden van de cliënt staat de op participatie gerichte ondersteuning vanuit de beschermende woonomgeving op de voorgrond.

III. Specifieke criteria

De toekenning tot tijdelijk beschermd wonen lvb 18+ is aan de orde wanneer alle volgende criteria van toepassing zijn:

  • -

    Cliënt heeft een IQ tussen 50 en 85 in combinatie met (ernstige) gedragsproblematiek.

  • -

    Leeftijd: cliënt is 18 jaar of ouder en heeft de Nederlandse nationaliteit of verblijft legaal in Nederland.

  • -

    Noodzaak tot verblijf in een 24-uurs setting: noodzakelijk voor de cliënt is verblijf in een instelling met de daarbij behorende zorg door middel van 24-uurs toezicht. Zorg in de nabijheid is noodzakelijk, iemand kan zelf niet risico’s inschatten en adequaat en op tijd om hulp vragen met als gevolg risico op (zelf)verwaarlozing of overlast.

  • -

    De inschatting is dat cliënt op termijn in staat is tot zelfstandig (begeleid) wonen met behulp van zelfstandigheidstraining; onderlegger hiervoor is een afwijzing op een Wlz-aanvraag.

  • -

    Aanvrager heeft intensieve ondersteuning nodig bij het dagelijks functioneren op verschillende leefgebieden, gericht op de ontwikkeling en zelfstandigheid (zelfstandig wonen) van de cliënt.

  • -

    Het toezicht en de intensieve ondersteuning kan niet geleverd worden door ambulante ondersteuners.

  • -

    Cliënt accepteert een begeleidings-/ontwikkelingstraject dat met inachtneming van zijn mogelijkheden gericht is op het zo snel mogelijk zelfstandig gaan wonen, al dan niet met behulp van ambulante begeleiding.

  • -

    Acute situatie: er is geen sprake van een acute (crisis)situatie in de geestelijke gezondheid; in dat geval is crisisopvang meer voor de hand liggend.

  • -

    Het (feitelijk) dakloos zijn of slachtoffer zijn van huiselijk geweld is op zichzelf geen grond voor de toegang tot beschermd wonen.

IV. Trajectplan – intensiteit begeleiding

Het trajectplan/Zorgplan van in principe maximaal 3 jaar is gericht op zelfstandig wonen en bevat doelen per leefgebied en de daaraan gekoppelde activiteiten die halfjaarlijks worden geëvalueerd. In elk traject/Zorgplan zijn in ieder geval doelen opgenomen gericht op opleiding, werk en/of zinvolle dagbesteding. Op basis van het trajectplan/Zorgplan wordt bepaald hoeveel uren begeleiding en daaraan gekoppeld welke bouwsteen (beschermd wonen met regulier of intensieve begeleiding) nodig is.

 

We onderscheiden 2 vormen van tijdelijk beschermd wonen lvb 18+:

  • 1.

    Beschermd wonen met begeleiding en evt. verzorging – gemiddeld aantal uren per week: 5-15;

  • 2.

    Beschermd wonen met intensieve begeleiding en verzorging en/of gedragsregulering: gemiddeld aantal uren per week: 15-25;

Beide vormen kunnen met en zonder huisvestingscomponent worden geleverd.

Dagbesteding betreft een aparte bouwsteen die separaat van de 2 bouwstenen voor tijdelijk beschermd wonen lvb 18+ kan worden geleverd.

Bijlage 3. Protocol gebruikelijke zorg

Het principe van 'gebruikelijke zorg' heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van bijvoorbeeld sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling en de wijze van inkomensverwerving.

Gebruikelijke zorg door (jonge) huisgenoten

 

Gebruikelijke zorg heeft een verplichtend karakter. Dit houdt in dat er zowel van volwassen als jonge huisgenoten een bijdrage wordt verlangd in het huishouden. Hierbij dient echter wel rekening te worden gehouden met de ontwikkelingsfase van kinderen.

Voor gezonde jonge huisgenoten geldt:

  • 1.

    Huisgenoten tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden

  • 2.

    Huisgenoten van 5 tot en met 12 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien)

  • 3.

    Huisgenoten van 13 tot en met 17 jaar worden kunnen helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien) en hun eigen kamer op orde houden (rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen)

  • 4.

    Huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. Dit wil zeggen; schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Indien nodig kan ook de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun taken behoren. In het protocol 'Gebruikelijke Zorg' (CIZ, 2005) wordt dit benoemd als: 2 uur uitstelbare taken en 3 uur niet uitstelbare taken per week. In een uitspraak van de rechtbank Rotterdam wordt echter niet gesproken over uren maar over het kunnen voeren van een eenpersoonshuishouden.

  • 5.

    Huisgenoten vanaf 23 jaar kunnen de huishoudelijke taken volledig overnemen wanneer de cliënt uitvalt.

Niet gewend zijn of de vaardigheid missen

Redenen als 'niet gewend zijn om' of 'geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten' leiden niet tot een aanspraak. In die situaties kan een tijdelijke indicatie afgegeven worden voor het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.

 

  • 1.

    Zorgplicht voor kinderen

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Zij dienen te zorgen voor de opvoeding van hun kinderen, het zorgen voor hun geestelijke en lichamelijke welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid als ook zorg bij kortdurende ziekte.

 

De hoeveelheid zorg is afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind (zie onderstaande opsomming). Bij uitval van een van de ouders dient de andere ouder de zorg voor de kinderen over te nemen. Waarbij van hen wordt verwacht dat zij maximaal zoeken naar eigen oplossingen: zorgverlof, mantelzorg en andere voorliggende voorzieningen.

 

De zorgplicht vervalt niet bij echtscheiding of beëindigen van de relatie. Maar er dient wel rekening gehouden te worden met de eventueel door de rechtbank vastgelegde afspraken.

Zorgplicht voor gezonde kinderen.

Kinderen van 0 tot en met 4 jaar:

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen

  • moeten volledig verzorgd worden; aan- en uitkleden, eten en wassen

  • zijn tot 4 jaar niet zindelijk

  • hebben begeleiding nodig bij hun sport/spel- en vrijetijdsbesteding, hebben dit niet in verenigingsverband

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven

Kinderen van 5 tot en met 11 jaar:

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen

  • hebben toezicht nodig (en nog maar weinig hulp) bij hun persoonlijke verzorging

  • zijn overdag zindelijk en 's nachts merendeel ook

  • sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, gemiddeld 2x per week

  • hebben bij hun vrijetijdsbesteding alleen begeleiding nodig in het verkeer wanneer zij van en haar hun activiteiten gaan

  • hebben vanaf 5 jaar een reguliere dagbesteding op school, oplopen van 22 tot 25 uur per week.

Kinderen van 12 tot en met 17 jaar:

  • hebben geen hulp (en maar weinig toezicht) nodig bij hun persoonlijke verzorging

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen; kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden, kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden, kunnen vanaf 18 zelfstandig wonen

  • sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, onbekend aantal keer per week

  • hebben bij hun vrijetijdsbesteding geen begeleiding nodig in het verkeer

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding

  • 2.

    Uitzonderingen bij bijzondere typen leefsituaties

Bij een aantal typen leefsituaties wordt anders omgegaan met het begrip 'duurzaam huishouden' waardoor er mogelijk geen/beperkt sprake zal zijn van 'gebruikelijke zorg'.

Kamer huren bij cliënt

Als een cliënt een kamer verhuurt aan een derde wordt de huurder niet tot de leefeenheid gerekend. De huurder wordt in staat geacht de gehuurde ruimte(n) schoon te houden en een evenredige bijdrage te leveren aan gezamenlijke ruimten. In de berekening van de omvang van de hulp wordt het schoonmaken van gehuurde ruimte(n) dus niet meegerekend.

Geclusterd wonen

Een cliënt woont zelfstandig, met meerdere mensen in een huis zonder hiermee een leefeenheid te vormen. Met andere woorden; de cliënt vormt geen duurzaam huishouden met de huisgenoten. In dergelijke situaties heeft men in ieder geval wel een eigen woon/slaapkamer en de overige ruimten worden in meer of mindere mate gemeenschappelijk gebruikt. In de berekening van de omvang van hulp wordt het schoonmaken van de eigen woonruimte(n) en slecht een evenredig deel van de gemeenschappelijke ruimten meegerekend.

Leef- en woongemeenschappen

Een cliënt woont zelfstandig met meerdere mensen in een gebouw en vormt hiermee wel een leefeenheid. Met andere woorden; cliënt vormt een duurzaam hulshouden met de huisgenoten. Vrijwel alle leefgemeenschappen kennen een of meer gezamenlijke bindende factoren, meestal met een religieuze of spirituele inhoud.Een voorbeeld hier van zijn kloostergemeenschappen waarbij er sprake is van een leefeenheid, maar de taakverdeling zich niet leent voor overname. In die situaties kan een cliënt hulp krijgen voor het schoonmaken van de eigen kamer en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten die vallen binnen het niveau van de sociale woningbouw. Bibliotheken, gebedsruimten etc. vallen buiten het niveau van de sociale woningbouw en behoren daardoor tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.

 

  • 3.

    Uitzonderingen voor gebruikelijke zorg

In een aantal situaties waarbij er sprake is van een 'duurzaam huishouden' mag er worden afgeweken van het principe van 'gebruikelijke zorg':

Medisch geobjectiveerde aandoening

Als uit objectief onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, beperking, handicap of probleem, waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden, is 'gebruikelijke zorg' niet van toepassing.

Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting

Overbelasting kan worden veroorzaakt door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren. Met andere woorden; in exact dezelfde situatie zal de ene huisgenoot wel overbelast kunnen raken, terwijl een andere huisgenoot hier geen of minder last van heeft. Het is daarom van belang zorgvuldig onderzoek te plegen naar de verhouding tussen draagkracht (belastbaarheid) en draaglast (belasting) en symptomen die kunnen wijzen op overbelasting. In veel gevallen wordt een medisch adviseur daarbij ingeschakeld ter beoordeling. In principe zal overname van huishoudelijke taken voor een korte duur zijn, te denken valt aan 3-6 maanden. In deze periode wordt de leefeenheid de gelegenheid gegeven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.

 

Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer:

  • lichamelijke conditie

  • geestelijke conditie

  • wijze van omgaan met problemen (coping)

  • motivatie voor de zorgtaak

  • sociaal netwerk

Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:

  • omvang en mate van (on)planbaarheid van zorgtaken

  • ziektebeeld en prognose

  • inzicht van huisgenoot in ziektebeeld van cliënt

  • woonsituatie

  • bijkomende sociale problemen

  • bijkomende emotionele problemen

  • bijkomende relationele problemen

Mogelijke symptomen van overbelasting zijn:

  • gespannen spieren, vaak in schoudergordel en rug

  • hoge bloeddruk

  • gewrichtspijn

  • gevoelens van slapte

  • slapeloosheid

  • migraine, duizeligheid

  • spierkrampen

  • verminderde weerstand, ziektegevoeligheid

  • opvliegingen

  • ademnood en gevoelens van beklemming op de borst

  • plotseling hevig zweten

  • gevoelens van beklemming in de hals

  • spiertrekkingen in het gezicht

  • verhoogde algemene prikkelbaarheid, boosheid, (verbale) agressie, zwijgen

  • ongeduld

  • vaak huilen

  • neerslachtigheid

  • isolering

  • verbittering

  • concentratieproblemen

  • dwangmatig denken, niet meer kunnen stoppen

  • rusteloosheid

  • perfectionisme

  • geen beslissingen kunnen nemen

Dreigende overbelasting door het verlenen van Wlz-zorg

Uit jurisprudentie blijkt dat in die situaties de aanvraag voor huishoudelijke hulp niet per definitie afgewezen kan worden. Als een huisgenoot aangeeft dat er sprake is van (dreigende) overbelasting door de combinatie van (huishoudelijk) werk en de verzorging van een zieke huisgenoot, dienen deze klachten te worden geobjectiveerd. Het oordeel van een arts is hierbij noodzakelijk naast het horen van de huisgenoot. Daarbij dienen onderstaande zaken onderzocht te worden:

  • is er sprake van onplanbare zorg?

  • worden meer uren Wlz-zorg geleverd dan geïndiceerd (bieden van mantelzorg)?

  • heeft huisgenoot mogelijk een (deel van) betaalbare baan opgezegd om Wlz-zorg te verlenen?

  • draaglast en draagkracht

Uit recente jurisprudentie blijkt dat onderzoek naar enkel de medische situatie van de huisgenoot niet toereikend is. Op grond van artikel 4 lid 2 Wmo 2015 moet er ook een beeld gevormd worden van de overige factoren die kunnen leiden tot (dreigende) overbelasting. Denk daarbij aan de aard en intensiteit van de verleende zorg, tezamen met de medische problematiek van de cliënt'.

(Dreigende) overbelasting bij korte levensverwachting cliënt

In terminale situaties is overleg met de huisgenoten over wat draagbaar is zeer belangrijk. In deze situaties mag er soepeler worden omgegaan met het principe 'gebruikelijke zorg'.

(Dreigende) overbelasting na overlijden ouder

Indien een cliënt aangeeft overbelast te zijn door de combinatie van werk en de verzorging van de inwonende kinderen, vanwege het plotseling overlijden van de andere (inwonende) ouder, kan kortdurend huishoudelijke taken worden overgenomen. Te denken valt aan een periode van 3-6 maanden zodat de leefeenheid de gelegenheid gegeven de taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.

Voorkomen van crisis en ontwrichting bij verzorging en opvang van gezonde kinderen

Indien opvang van gezonde kinderen noodzakelijk is heeft de inzet van voorliggende voorzieningen en/of mantelzorg een verplichtend karakter. Gebruik van voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang en crèche is gangbaar tot en met 5 dagen per week.

Als deze niet aanwezig, niet toepasbaar of uitgeput zijn, is inzet van hulp voor oppas en opvang van kinderen voor een korte periode mogelijk. Te denken valt aan een periode van 3-6 maanden zodat de ouder(s) de gelegenheid krijgt een eigen oplossing te vinden.

Ouderen met een hoge leeftijd

Als een huisgenoot een dusdanig hoge leeftijd heeft bereikt (75 jaar en ouder) kan dit leiden tot overname van de zware huishoudelijke taken die anders tot de 'gebruikelijke zorg' zouden worden gerekend. Het aanleren van nieuwe taken kan redelijkerwijs niet altijd meer worden verwacht.

Fysieke afwezigheid in verband met werk

Er wordt geen rekening gehouden met drukke werkzaamheden, lange werkweken of veel reistijd. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Dit is bijvoorbeeld bij internationaal vrachtwagenchauffeurs, medewerkers in de off-shore of mariniers. Het gaat namelijk te ver deze mensen te dwingen een andere baan of functie te zoeken. De afwezigheid dient echter wel te voldoen aan de volgende kenmerken:

  • het is inherent aan het werk;

  • heeft een verplichtend karakter;

  • en is voor een aaneengesloten periode van ten minste 7 etmalen.

Let op:

Jurisprudentie is genuanceerder en gaat niet per definitie uit van de zeven etmalen. De CRvB noemt dat hierdoor ten onrechte wordt voorbij gegaan aan de vraag of de huisgenoot feitelijk kan voorzien in het verlenen van deze zorg. Hierbij dient altijd de individuele situatie nauwkeurig onderzocht te worden. In de periode van afwezigheid is de huisgenoot niet in staat 'gebruikelijke zorg' te leveren. In de berekening van de omvang van de hulp dient deze huisgenoot niet te worden meegerekend.

 

Onder uitstelbare taken wordt verstaan; boodschappen doen, zwaar huishoudelijk werk en wasverzorging.

 

Onder niet-uitstelbare taken wordt verstaan; maaltijden verzorgen, licht huishoudelijk werk, gezonde kinderen opvangen/verzorgen en dagelijkse organisatie van het hulshouden voeren.

Bijlage 4. Normering huishoudelijke taken

1. Normering huishoudelijke taken

Voor de hulp bij het huishouden zijn normtijden ontwikkeld waarin voor elke huishoudelijke taak een bepaald aantal minuten staat per week. Van deze normtijden mag afgeweken worden, mits dit wordt gemotiveerd.

2. Jurisprudentie en normtijden

Veel gemeenten hanteren in hun gemeentelijke beleid standaard normtijden waarbij rekening gehouden wordt met verschillende types huishoudens: bijvoorbeeld eenpersoonshuishoudens in een seniorenwoning of flat, eenpersoonshuishoudens in een eengezinswoning en meerpersoonshuishouden.

Uit jurisprudentie blijkt dat het gebruik van standaard normtijden niet zondermeer gehanteerd kan worden omdat altijd een zorgvuldige afweging gemaakt moet worden waarbij persoonlijke kenmerken ook worden meegenomen. Daarom gelden onderstaande tijden als richttijden.

3. Algemene uitgangspunten

De volgende uitgangspunten gelden bij normtijden:

Alleen de kamers die in gebruik zijn, worden schoongehouden, met kamers wordt de hoeveelheid ruimtes in een woning bedoeld exclusief de keuken, badkamer en toilet. Bijvoorbeeld: 2 kamerwoning = woonkamer en 1 slaapkamer, 4 kamerwoning = woonkamer en 3 slaapkamers.

Het verzorgen van huisdieren en planten valt binnen de marges van de normtijden.

4. Normtijden

4.1. Boodschappen voor het dagelijkse leven doen

TOTAAL 1 maal per week

60 min per week

Boodschappenlijst samenstellen

Boodschappen inkopen en opslaan – wekelijks

 

Factoren meer/minder hulp: Indien het cliëntsysteem bestaat uit meer dan 4 personen, of er zijn kinderen < 12 jaar, kan er 2x per week boodschappen worden geïndiceerd; +30 min, wanneer afstand tot de winkels groot is.

4.2. Maaltijdverzorging: broodmaaltijd (bereiding broodmaaltijd/warme maaltijd)

TOTAAL

30 minuten per keer

15 minuten per keer

Broodmaaltijd klaarzetten

Tafel dekken en afruimen

Koffie/thee zetten

Afwassen (machine - handmatig)

Eten bereiden: - voorbereiden- koken

Opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad

Afwassen en opruimen

 

Factoren meer/minder hulp

Aanwezigheid kinderen < 12 jaar: + 20 min per keer.

 

4.3. Licht poetswerk in huis: kamers opruimen

TOTAAL

15 - 90 minuten per week

Afwassen, indien geen maaltijdvoorbereiding is geïndiceerd

Handmatig: 15 – 30 minuten per keer

Machine in- en uitruimen: 10 minuten per keer

Hand en spandiensten

Opruimen

Totaal dagelijkse beurt interieur is afhankelijk van de grootte van de woning en de specifieke kenmerken van het huishouden: 15 – 40 minuten per keer

Stof afnemen/ragen

Bedden opmaken

 

Factoren meer/minder hulp

Persoonsgebonden problematiek/communicatieproblemen.

Aantal kinderen onder de 12.

Huisdieren: bij allergie: eerst sanering.

Allergie voor huisstofmijt, COPD: in gesaneerde woning.

Ernstige beperkingen in gebruik van armen en handen.

Alleen de kamers die in gebruik zijn, worden schoongehouden.

Voor een cliëntsysteem zonder kinderen max. 20 min per keer, voor een cliëntsysteem met kinderen < 12 max. 30 min per keer.

 

Frequentie: In principe max. 3 maal per week 20-30 min.

 

4.4. Huishoudelijke werkzaamheden: stofzuigen, wc/badkamer schoonmaken

TOTAAL Zwaar huishoudelijk werk

1 persoonshuishouden minder dan 2 slaapkamers: 90 minuten per week

 

meerpersoonshuishoudens en 1 persoons- met meer dan 2 slaapkamers: 180 minuten per week

Stofzuigen

Schrobben dweilen soppen: sanitair en keuken

Bedden opmaken/verschonen

Opruimen huishoudelijk afval

 

Factoren meer /minder hulp: zie ook onder 4.3.

In grote woningen met hoge bezettingsgraad, vervuilingsgraad, COPD problematiek1 of aanwezigheid van jonge kinderen is een hoger aantal minuten reëel. Verzorgen van huisdieren valt onder het genoemde aantal minuten.

 

Frequentie: Met de genoemde verrichtingen worden de wekelijkse activiteiten bedoeld.

 

4.5. Verzorging kleding/linnengoed

TOTAAL

1 pers. 60 min per week

2 pers. 90 min per week

Kleding en linnengoed sorteren en wassen in de wasmachine

Centrifugeren, ophangen, afhalen,

Was drogen in droogmachine

Vouwen, strijken, (alleen bovenkleding) opbergen

Ophangen/afhalen wasgoed

 

Factoren meer minder werk

  • -

    Aantal kinderen < 16 jaar + 30 min per kind per week.

  • -

    Bedlegerige patiënten + 30 min.

  • -

    Extra bewassing i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies enz.:+ 30 min.

Frequentie: eenmaal per week, huishoudens met kleine kinderen maximaal 3x per week.

5. Organisatie van het huishouden

5.1. Opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging) en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden

De grondslag ligt bij de ouder. Deze is tijdelijk niet in staat om de ouderrol op zich te nemen.

 

TOTAAL

Tot max. van 40 uur aanvullend op eigen mogelijkheden

Wassen en aankleden

Hulp bij het eten en/of drinken

Maaltijd voorbereiden

Sfeer scheppen, spelen

Opvoedingsactiviteiten

 

Factoren meer/minder werk

Aantal kinderen -/+.

Leeftijd kinderen -/+.

Gezondheidssituatie/functioneren kinderen/huisgenoten.

Aanwezigheid gedragsproblematiek +.

Samenvallende activiteiten -.

Afhankelijk van de situatie, indien kinderen < 6 jaar gecombineerd met hulp bij het huishouden activiteiten tot een max. omvang van 40 uur per week.

 

5.2. Dagelijkse organisatie van het huishouden

TOTAAL

30 minuten per week

Administratieve werkzaamheden t.b.v. klant

Organisatie huishoudelijke activiteiten

Plannen en beheren van middelen m.b.t. het huishouden

 

Factoren meer/minder werk:

Communicatieproblemen.

Aantal huisgenoten, vooral kinderen < 16.

(psychosociale) problematiek bij meerdere gezinsleden.

 

Frequentie 1 x per week 30 minuten.

 

6 Hulp bij ontregelde huishouding, in verband met psychische stoornissen

6.1 Psychosociale begeleiding, tevens observeren

TOTAAL

30 minuten per week

Formulieren doelen/bijstellen met betrekking tot het huishouden

Helpen handhaven/verkrijgen/herverkrijgen structuur in het huishouden

Helpen handhaven vergroten van zelfredzaamheid m.b.t. budget

Begeleiden ouders bij opvoeding kinderen

Begeleiding kinderen

6.2. Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden

TOTAAL

30 minuten per keer

Instructie omgaan met hulpmiddelen

Instructie licht huishoudelijke werk

Instructie textielverzorging

- boodschappen doen

- koken

 

Factoren meer/minder werk: Communicatieproblemen +.

Frequentie: 3 x per week max. 6 weken

 

 

1.1

Het doen van boodschappen voor het dagelijkse leven

 

 

 

(samenstellen boodschappenlijst en inkomen en opbergen van boodschappen)

 

 

 

t/m 4 personen: 1x per week = 60 min.

 

 

 

Meer dan 4 personen of kinderen jonger dan 12 jaar: 1x per week maximaal 60 min extra

 

 

 

Bij grote afstand tot de winkels: 30 min extra

 

 

1.2

Maaltijdverzorging:

 

 

 

(broodmaaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten en afwassen, met de machine of handmatig)

 

 

 

broodmaaltijd: 15 min per keer

 

 

 

Bij kinderen jonger dan 12 jaar: 20 min per keer extra

 

 

1.3

Maaltijdverzorging

 

 

 

(eten bereiden- voorbereiden en koken- , tafel dekken en afruimen, afwassen en opruimen plus beheer levensmiddelenvoorraad)

 

 

 

warme maaltijd 30 min per keer

 

 

 

Bij kinderen jonger dan 12 jaar: 20 per keer extra

 

 

1.4

Licht poetswerk in huis, kamers opruimen

 

 

 

Afwassen: handmatig: 15 min per keer

 

 

 

Afwassen: machine: 10 min per keer

 

 

 

Opruimen, stof afnemen, bedden opmaken, wekelijkse beurt interieur, afhankelijk van grootte woning en gezinssamenstelling: 15-40 min

 

 

 

Bij kinderen onder de 12 jaar, bij allergie: maximaal 3 x per week 20-30 min extra per week

 

 

1.5

Zwaar huishoudelijk werk

 

 

 

(Stofzuigen, schrobben, dweilen, soppen sanitair en keuken, bedden verschonen, opruimen huishoudelijk afval)

 

 

 

Bij eenpersoonshuishoudens en een huis met 2 kamers: 90 min.

 

 

 

Bij meerpersoonshuishouden en een huis met meer dan 2 kamers; maximaal 90 extra

 

 

 

Bij hoge bezettingsgraad of vervuilingsgraad (door de situatie), bij COPD-problematiek, bij jonge kinderen: extra minuten

 

Bijlage 5. Algemeen gebruikelijke voorzieningen

De volgende voorzieningen worden in beginsel als algemeen gebruikelijk gezien, deze lijst is niet limitatief:

  • -

    standaard toilet;

  • -

    hangtoilet;

  • -

    verhoogd toilet (6+);

  • -

    eenvoudige beugels (30-40 cm lang);

  • -

    dubbel glas;

  • -

    toiletbril;

  • -

    thermostatische kraan;

  • -

    éénhendelmengkraan;

  • -

    spiegel;

  • -

    douchekop, glijstang;

  • -

    aankleedblad/tafel;

  • -

    box;

  • -

    keramische kookplaat;

  • -

    gewone fiets;

  • -

    tandem;

  • -

    fiets of tandem met hulpmotor (elektrische fiets of tandem);

  • -

    fiets met lage instap;

  • -

    fiets met trapondersteuning;

  • -

    gewone kinderdriewieler;

  • -

    aankoppelfiets voor kinderen;

  • -

    centrale verwarming;

  • -

    vervanging van een lavet;

  • -

    automatische versnellingsbak;

  • -

    elektrisch bedienbare ramen;

  • -

    kosten APK;

  • -

    warmtewerend glas.

Bij de Wmo wordt ervan uit gegaan dat elke badkamer of keuken eens in de zoveel jaar vernieuwd wordt. Bij een aanvraag voor een woningaanpassing van een badkamer of keuken wordt rekening gehouden met de leeftijd van de badkamer of keuken. Wanneer een woningaanpassing ouder is dan onderstaande termijn, wordt deze geacht te zijn afgeschreven. Op dat moment ligt renovatie voor de hand en hoeft geen vergoeding vanuit de Wmo plaats te vinden.

 

Voor woningaanpassingen gelden de volgende afschrijvingstermijnen:

  • Keuken: 15 jaar,

  • Tegels: 25 jaar,

  • Sanitair: 20 jaar,

  • Natte cel: 25 jaar,

  • Huizen: 50 jaar.

Bijlage 6. Werkdocument hulpmiddelenoverzicht

NB: momenteel vallen alle hulpmiddelen/voorzieningen die in dit schema Wlz én geel gearceerd zijn onder Wmo

 

Type

Outillage hulpmiddelen

Roerende (mobiele) Woonvoorzienignen

Hulpmiddelen onderdeel zorg

persoons-gebonden hulpmiddelen

Individueel aangepaste rolstoel

Overige hulpmiddelen

Vervoer onderdeel zorg

Vervoer (mobiliteit)

Woon-voorzieningen

Omschrijving

Waar meerdere mensen gebruik van kunnen maken

(inventaris)

verrijdbare transferhulpmiddelen en hulpmiddelen bij de douche- en toiletgang

Individueel persoonlijke hulpmiddelen verbonden aan zorg (niet-aangepast)

Aan persoon aangepaste hulpmiddelen

aan persoon aangepaste rolstoel (geen standaard)

compensatie stoornis

Van en naar dagbesteding

Verplaatsen in en om de woning/instelling en onderhouden sociale contacten

Voorzieningen/aanpassingen om zelfstandig thuis te kunnen blijven wonen

Voorbeelden

Hoog/laag-bed, tillift, standaardrolstoel

Hoog/laag-bed, tillift, standaardrolstoel, douchestoel, postoel

Verbandmiddelen

Orthopedische schoenen, protheses

 

Hoortoestel

Georganiseerd vervoer (busje)

Mobiliteitshulpmiddelen (nog nader af te bakenen)

Bouwkundige aanpassing, tillift

 

Situaties (uitgangspunt: persoon heeft een ZZP-indicatie en kan die op verschillende manieren verzilveren)

in art.15 instellling (verblijf met behandeling

Wlz

n.v.t.

Wlz

Wlz

Wlz

ZVW

Wlz

Wlz

Wmo (alleen sociaal vervoer)*

n.v.t.

Niet in art. 15 instelling (verblijf zonder behandeling

Wlz

n.v.t.

ZVW

ZVW

Wlz

ZVW

Wlz

Wlz

Wmo (alleen sociaal vervoer)*

n.v.t.

VPT

Wlz

n.v.t.

ZVW

ZVW

Wlz

ZVW

Wlz

Wlz

Wmo (alleen soc. Vervoer)*

Wlz

Thuis: PGB en alleen in 2015: “laag ZZP” extramuraal omgezet (in ZIN)

n.v.t.

Hoog/laag-bed = ZVW

Overig = Wlz

ZVW

ZVW

Wlz

ZVW

Wlz

Wlz

Wmo (alleen sociaal vervoer)*

Wlz

 

* Sociaal vervoer = algemene vervoersvoorziening (bijv. busje) om sociale contacten te onderhouden, zowel binnen (Wmo) als buiten de regio (Valys).

Bijlage 7. Protocol bekwaamheid PGB

Het is van groot belang dat de cliënt een goed beeld heeft van wat er allemaal komt kijken bij een PGB en de gemeente zich een beeld vormt van de bekwaamheid van de aanvrager. Per Saldo heeft een vragenlijst ontwikkeld met vragen die een lid van het sociale team met een cliënt kan bespreken. Hiermee wordt enerzijds voor de cliënt duidelijk wat er allemaal bij het beheren van een PGB komt kijken en krijgt het lid van het sociale team een beeld van de bekwaamheid van de cliënt.

De vragen die in een gesprek aan bod kunnen komen zijn als volgt:

Wat maakt u een goede budgethouder?

 

Wat weet u van het PGB? Weet u wat rechten en plichten zijn? Als het voor u nieuw is, bent u bereid om u hierover verder te laten informeren? En welke rol kan de gemeente daar in vervullen? Vindt u het lastig of prettig om zelf een zorgverlener uit te kiezen? Vraagt u makkelijk om ondersteuning als u er zelf niet uit komt? Kunt u hulp inschakelen van iemand uit uw omgeving?

  • Weet u welke hulp nodig is?

  • Heeft u inzicht in het soort hulp en ondersteuning dat nodig is in relatie tot uw beperking(en)?

  • Kunt u begroten, plannen en vooruitdenken?

  • Bent u in staat om een planning, een takenlijst en een functieomschrijving te maken?

  • Kunt u een profielschets voor de hulp opstellen?

  • Kunt u vooraf een plan maken en een begroting?

Weet u wie u als zorgverlener wilt hebben?

  • Heeft u inzicht in het hulpaanbod: weet u waar u de hulpverlening kunt vinden?

  • Heeft u inzicht in de wegen om hulp te vinden in het formele en in het informele circuit?

  • Kunt u selecteren op kwaliteit van de hulpverlening?

Bent u een goede werkgever of opdrachtgever?

  • Kunt u de juiste hulp selecteren, door bijvoorbeeld een sollicitatiegesprek te voeren?

  • Kunt u afspraken, planning en/of werk-instructies maken?

  • Kunt u zorg dragen voor het regelen van vervanging bij ziekte en voor het maken van roosters?

  • Kunt u zorgen voor waardering van uw zorgverlener? Denk aan salaris en secundaire arbeidsvoorwaarde en in de menselijke verhoudingen - attentie, functioneringsgesprek, en dergelijken.

Bent u in staat de financiën te beheren en overige zaken te regelen?

  • Kunt u overleg voeren met instanties zoals de gemeente of het CAK?

  • Kunt u de financiën bewaken om uit te komen met uw PGB?

Bijlage 8. Toetsingskader en beslisboom vervoer Jeugdhulp en Wmo

Jeugdhulp en Vervoer naar maatwerkvoorziening Wmo

Het toetsingskader heeft betrekking op:

  • -

    het vervoer van en naar een (jeugd)hulplocatie.

  • -

    het vervoer van en naar een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo, betreffende begeleiding, dagbesteding of kortdurend verblijf.

  • -

    Zowel lokaal, regionaal als bovenregionaal vervoer

Het toetsingskader heeft geen betrekking op het sociaal vervoer vanuit de Wmo.

Criteria

  • 1.

    We verstrekken de goedkoopst adequate voorziening

    Dit betekent dat wanneer er een maatwerk of individuele voorziening voor vervoer wordt ingezet we uitgaan van de dichtstbijzijnde adequate (jeugdhulp)voorziening.

    Wanneer een cliënt kiest voor een aanbieder verder weg dan de dichtstbijzijnde aanbieder met een kwalitatief goed/voldoende aanbod, kan dit consequenties hebben voor het te verstrekken vervoer.

  • 2.

    We verstrekken geen vervoersvoorziening wanneer:

    • a)

      Er een andere regeling is op grond waarvan een cliënt gebruik kan maken van vervoer;

    • b)

      Wanneer de cliënt of het gezinssysteem voldoende zelfredzaam is om zelf vervoer te regelen.

      Voldoende zelfredzaam houdt in dat de cliënt of gezinssysteem een eigen oplossing heeft voor vervoer of een oplossing vanuit het eigen netwerk of met vrijwilligers of maatjes. Bij het bepalen van de mate van zelf organiseren van het vervoer geldt de eis van redelijkheid en billijkheid, daarbij wordt gekeken naar de financiële situatie (eventuele WWB uitkering of Wajong). Bij jongeren wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van voorliggende voorzieningen die jongeren in staat stellen om zelfstandig met het openbaar vervoer te reizen.

    • c)

      Wanneer het vervoer valt onder de gebruikelijke hulp/zorg of algemeen gebruikelijk is.

      Het betreft hier hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. In geval van jeugdhulp is dit ook gerelateerd aan de leeftijd van het kind.

      • Onder gebruikelijke hulp valt in ieder geval het halen en brengen van en naar jeugdhulp binnen een straal van 6 kilometer voor kinderen onder de 12 jaar.

    • d)

      Wanneer het vervoer niet langdurig noodzakelijk is of het vervoer slechts een geringe intensiteit heeft (beperkt aantal keren per maand).

      • Hieronder vallen de meeste vormen van ambulante behandeling of begeleiding

      • Vervoer van en naar kortdurend verblijf (logeerfunctie) valt hieronder

Hardheidsclausule

Er kan een uitzondering worden gemaakt op bovenstaande als er sprake is van:

  • Ernstige ontwrichting van het gezinsleven door het halen en brengen van een kind naar jeugdhulp

  • Bij jeugdhulp in het gedwongen kader

  • Situaties onbillijk van aard

Proces

Aanvragen voor jeugdhulp komen via 2 kanalen binnen: Via de wettelijke toeleider (huisarts/jeugdarts/kinderarts) of via het sociaal team. Aanvragen voor Wmo komen alleen via het sociaalteam.

Aanvraag verloopt via wettelijk toeleider.

Bij een aanvraag via de wettelijke toeleider komt de aanvraag rechtstreeks bij de aanbieder terecht. Deze neemt de vervoersvraag mee in de intake en geeft op het formulier individuele voorzieningen aan of er vervoer van en naar de jeugdhulp noodzakelijk is. Uiteindelijke beslissing over inzet en vorm van de maatwerkvoorziening ligt bij de gemeente.

Aanvraag via Sociaal Team

Bij een aanvraag via het sociaal team, is de medewerker van het sociaal team degene die de uitvraag doet. De medewerkers bekijkt de noodzaak voor het inzetten van een maatwerk/individuele voorziening voor vervoer. Dit zal vaak in overleg met de aanbieder zijn, omdat de vervoersnoodzaak vaak afhankelijk is van de tijden en het aanbod van de aanbieder.

Toetsingskader Vervoer Jeugdhulp en Wmo Regio Nijmegen

Deze beslisboom is van toepassing op de volgende vormen van vervoer:

  • -

    Vervoer van en naar een jeugdhulplocatie

  • -

    Vervoer van en naar een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo (betreffende begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf)

  • -

    Zowel lokaal, regionaal als bovenregionaal

Het toetsingskader heeft geen betrekking op sociaal vervoer vanuit de Wmo.

Naar boven