Beleidsregels opschorting, herziening, intrekking, terug- en invordering

 

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Beek 2018

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beek;

Gelet op:

- de artikelen 54 en 58 tot en met 60c van de Participatiewet;

- de artikelen 17, 25, 26 en 28 van de IOAW;

- de artikelen 17, 25, 26 en 28 van de IOAZ;

Overwegende dat het wenselijk is om regels vast te stellen over het gebruik van de in bovenvermelde bepalingen neergelegde bevoegdheden tot opschorting, herziening, intrekking, terug- en invordering;

Besluit vast te stellen:

Beleidsregels opschorting, herziening, intrekking, terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Beek 2018.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beek;

    • c.

      fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • d.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • e.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • f.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • g.

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

    • h.

      Participatiewet: de Participatiewet.

    • i.

      WSNP: Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

  • 1.

    Het college acht zich verplicht tot de aanpak van fraude en de terugvordering van ten onrechte en/of teveel verstrekte uitkering. In dit verband:

    • a.

      herziet dan wel trekt het college het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend;

    • b.

      maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de Participatiewet alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ toekomt.

  • 2.

    De teveel ontvangen uitkering wordt bruto teruggevorderd wanneer de loonbelasting, premies volksverzekeringen en inhoudingen Zorgverzekeringswet niet verrekend kunnen worden met de Belastingdienst en/of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 3.

    Op grond van dringende redenen kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van opschorting, herziening, intrekking, en/of terug- en invordering af te zien.

Hoofdstuk 2 Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terug- en invordering

Artikel 3. Uitzonderingen

Geheel of gedeeltelijk afzien van vorderingen is niet van toepassing op vorderingen die door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

Artikel 4. Afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, lid 1 onder b, ziet het college af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 150,00 op netto basis per kalenderjaar niet te boven gaat en de terugvordering uitsluitend een gevolg is van de gemeente aan te rekenen factoren.

  • 2.

    Indien de uitkering wordt beëindigd vanwege werkaanvaarding en als gevolg hiervan voor belanghebbende aanspraak bestaat op de aanvullende alleenstaande ouderkorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting of de heffingskorting minstverdienende partner van de Belastingdienst wordt afgezien van terugvordering.

  • 3.

    Indien bij de beëindiging van de uitkeringsverlening blijkt dat voor belanghebbende aanspraak bestaat op de (alleenstaande) ouderenkorting wordt afgezien van terugvordering.

Artikel 5. Geheel of gedeeltelijk afzien van vorderingen die niet ten gevolge van de schending inlichtingenplicht zijn ontstaan.

  • 1.

    In afwijking van artikel 2, lid 1 onder b, besluit het college af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan;

    • b.

      gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    • c.

      gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;

  • 2.

    In geval de restantvordering niet hoger is dan € 150,00, nadat de termijn genoemd in de aanmaning is verstreken en aflossing achterwege is gebleven, wordt deze buiten invordering gesteld als er op basis van de beschikbare gegevens geen verrekening ex art. 6:127 Burgerlijk Wetboek of vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering mogelijk is.

  • 3.

    In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder a. en b., slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht. Tot toepassing van het eerste lid, aanhef, onder c., en het tweede lid wordt uitsluitend ambtshalve besloten.

  • 4.

    De in het eerste lid onder a. en b. genoemde termijn van vijf jaar is drie jaar indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan.

  • 5.

    Het op basis van dit artikel, lid 1 tot en met 4 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 6. Geheel of gedeeltelijk afzien van vorderingen die zijn ontstaan als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht

  • 1.

    Het college besluit af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien:

    • a.

      gedurende tien jaar volledig is voldaan aan de betalingsverplichtingen en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan;

    • b.

      gedurende tien jaar niet volledig is voldaan aan de betalingsverplichtingen, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en tenminste 75% van de hoofdsom van de vordering is voldaan;

    • c.

      gedurende tien jaar nadat de termijn genoemd in de laatste aanmaning is verstreken geen betaling is verricht en het niet aannemelijk is dat hij dat in de toekomst wel gaat doen; of

    • d.

      de restantvordering minder dan 75% van de hoofdsom bedraagt, niet hoger is dan € 150,00 en nadat de termijn genoemd in de laatste aanmaning is verstreken en geen betaling is verricht wordt deze buiten invordering gesteld als er op basis van de beschikbare gegevens geen verrekening ex art. 6:127 Burgerlijk Wetboek of vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering mogelijk is.

  • 2.

    Tot een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend ambtshalve besloten.

Artikel 7. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de Participatiewet en artikel 29a van de IOAW en IOAZ, schort het college de aflossingsverplichting op indien de belanghebbende de volledige medewerking verleent aan de totstandkoming van een minnelijke regeling of aan een traject gebaseerd op de WSNP.

  • 2.

    Wanneer het minnelijke schuldsaneringstraject met goed gevolg is doorlopen of het WSNP traject met een schone lei is afgehandeld besluit het college tot het afzien van de (restant) vordering.

HOOFDSTUK 3 INVORDERING

Artikel 8. Besluit tot terug- en invordering

  • 1.

    Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

  • 2.

    Het gelijktijdig met het terugvorderingsbesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende punten:

    • a.

      de hoogte van (het saldo van) de vordering;

    • b.

      de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;

    • c.

      de datum waarop de betalingsverplichting in gaat;

    • d.

      de mogelijkheid voor belanghebbende om een betalingsregeling te treffen;

    • e.

      de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim en wettelijke rente en afdeling 4.4.4 over aanmaning en invordering bij dwangbevel;

    • f.

      de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichtingen behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden.

Artikel 9. Aflossing

  • 1.

    Indien mogelijk dient de belanghebbende de vordering in één keer af te lossen.

  • 2.

    Indien aflossing in één keer niet mogelijk is en belanghebbende een betalingsregeling wenst te treffen, vindt de aflossing van de vordering in maandelijkse termijnen plaats waarbij de hoogte van de maandelijkse aflossing in principe inkomensonafhankelijk wordt berekend op basis van: de hoogte van het terugvorderingsbedrag, een maximale aflossingsperiode, een minimaal aflossingsbedrag.

    • a.

      bedrag ≤ € 2500,00, maximaal 36 maanden, minimaal € 25,00 per maand;

    • b.

      bedrag > € 2500,00 en ≤ € 5000,00, maximaal 60 maanden, minimaal € 60,00 per maand;

    • c.

      bedrag > € 5000,00, maximaal 120 maanden, minimaal € 100,00 per maand;

  • 3.

    Indien de belanghebbende een uitkering ontvangt en een derde (anders dan het college) beslag wil leggen, wordt de aflossing bepaald op het voor beslag vatbare bedrag als aangegeven in art 457d van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 4.

    Op grond van bijzondere individuele omstandigheden kan de hoogte van het maandelijks te betalen bedrag op verzoek van belanghebbende afwijkend van lid 1 en lid 2 worden vastgesteld.

  • 5.

    Het aflossingsbedrag zoals medegedeeld in de terugvorderingsbeschikking geldt als opgelegde betalingsverplichting.

  • 6.

    Voor zover een overeengekomen betalingsverplichting stipt en correct wordt nagekomen gedurende de aflossingstermijn, wordt het aflossingsbedrag niet meer gewijzigd, tenzij in het terugvorderingsbesluit bij de oplegging van de betalingsverplichting anders is bepaald.

  • 7.

    In geval van een bezwaar of beroep tegen het intrekkings- of herzieningsbesluit of het terugvorderings- of boetebesluit en/of de betalingsregeling schort het college de uitvoering van die besluiten niet op.

  • 8.

    De betalingstermijn als bedoeld in artikel 4:86 van de Algemene wet bestuursrecht, eindigt op de eerste dag van de tweede maand volgende op de datum van het terugvorderingsbesluit waarbij de minimale betalingstermijn 6 weken bedraagt.

Artikel 10. Verrekening

Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 8 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op uitkering in het kader van de Participatiewet, IOAW of IOAZ.

Artikel 11. Invorderingsvolgorde bij verrekening

In het geval een belanghebbende een Participatiewet, IOAW of IOAZ-uitkering ontvangt en er sprake is van meerdere vorderingen en/of boetes hanteert het college de volgende regels als het gaat om de volgorde van de inning van vorderingen en boetes door middel van verrekening.

Uitgangspunten:

  • a.

    bij samenloop van vordering(en) en boete(s) moet eerst op de boete worden afgelost;

  • b.

    bij samenloop van vorderingen moet op de oudste vordering als eerste moet worden afgelost;

  • c.

    daar waar gesproken wordt aflossingsvolgorde van vorderingen en boetes heeft die volgorde ook betrekking op de op die vordering of boete betrekking hebbende incassokosten.

Artikel 12. Dwanginvordering

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder

opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van:

  • a.

    verrekening met de uitkering ingevolge de Participatiewet op grond van artikel 60 lid 3, lid 4 Participatiewet; of indien deze mogelijkheid ontbreekt;

  • b.

    incasso nadat een dwangbevelbesluit is genomen vindt plaats via beslag overeenkomstig de

    artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.

Artikel 13. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

  • 1.

    Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en

    andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot:

    • a.

      wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting, of

    • b.

      tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen.

  • 2.

    Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in het eerste lid en deelt dit aan belanghebbende mee.

  • 3.

    Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

Artikel 14. Uitstel van betaling

  • 1.

    Het college verleent uitstel van betaling indien haar ambtshalve dan wel op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan.

  • 2.

    Voor zover belanghebbende beschikt over aflossingscapaciteit verbindt het college aan het verleende uitstel de voorwaarde dat belanghebbende deze aflossingscapaciteit aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verbindt het college, indien het een fraudevordering betreft, aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen - voor zover dit meer bedraagt dan de voor hem geldende uitkeringsnorm - aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 4.

    Bij de vaststelling of belanghebbende over vermogen beschikt als bedoeld in het derde lid:

    • a.

      worden de vorderingen die het gevolg zijn van te veel ontvangen uitkering buiten beschouwing gelaten; en

    • b.

      is het bepaalde in artikel 34, tweede lid, onder a en d van de Participatiewet van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Het uitstel wordt ingetrokken indien de belanghebbende de nader overeengekomen aflossing niet nakomt.

Artikel 15. Wettelijke rente bij uitstel

Voor de periode dat uitstel is verleend wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

Artikel 16. Rente en kosten

Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 12 wordt de vordering slechts verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, indien de invordering is overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder.

Artikel 17. Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen ingeval van onbillijkheid of klaarblijkelijke hardheid, afwijken van de in dit uitvoeringsbesluit opgenomen bepalingen.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 18. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als ‘Beleidsregels opschorting, herziening, intrekking terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Beek 2018’.

Artikel 19. Inwerkingtreding

De beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2018 onder gelijktijdige intrekking van de Beleidregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ gemeente Beek.

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN BEEK

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ron de Louw

 

Christine van Basten-Boddin

Gemeentesecretaris

 

Burgemeester

Naar boven