Wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leidschendam-Voorburg 2016

De raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg;

 

gezien het voorstel van het college d.d. 31 oktober 2017 (1984184);

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

 

 

b e s l u i t :

 

 

vast te stellen de volgende wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leidschendam-Voorburg 2016 met bijbehorende Toelichting.

 

 

Artikel I  

De artikelen 1.1, 6.1, 6.2, 6.3, 11.1, 12.1, 12.3, 13.1 en 16.4 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Leidschendam-Voorburg 2016 worden gewijzigd zoals opgenomen in de bijlagen bij dit besluit. Tevens wordt hoofdstuk 12 van de bijbehorende Toelichting aangepast zoals opgenomen in de bijlagen bij dit besluit.

 

Artikel II  

Dit wijzigingsbesluit treedt in werking de dag na de dag van bekendmaking, doch niet eerder dan 1 januari 2018.

 

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg van 12 december 2017.

de griffier, de voorzitter,

mr. G.A. van Egmond, dhr. K. Tigelaar

Bijlage  

 

Bijbehorende was-wordt lijst bij het raadsbesluit tot wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Leidschendam-Voorburg 2016

A

Artikel 1.1 lid 1 onder d wordt gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1.1 lid 1 onder d (definitie)

Budgetplan: een plan opgesteld door (of namens) de cliënt waaruit blijkt dat de besteding van het persoonsgebonden budget voldoet aan de voorwaarden van de wet en/of deze verordening zonodig aangevuld met voorwaarden die daar naar oordeel van het college aan gesteld mogen worden;

Artikel 1.1 lid 1 onder d (definitie)

Budgetplan: een plan opgesteld door (of namens) de cliënt waaruit blijkt dat de besteding van het persoonsgebonden budget voldoet aan de voorwaarden van de wet en/of deze verordening;

 

B

Artikel 6.1 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 6.1 Criteria aanspraak en verplichtingen persoonsgebonden budget

1. Het college verstrekt een persoonsgebonden budget onverminderd artikel 2.3.6 van de wet. De cliënt heeft aanspraak op een persoonsgebonden budget indien:

a. de cliënt op eigen kracht, al dan niet hulp uit zijn sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger, voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van belangen aangaande de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken op een verantwoorde manier uit te voeren;

b. de cliënt zich in een budgetplan voldoende gemotiveerd op het standpunt stelt waarom hij de maat-werkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst te krijgen;

c. is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen voldoen aan de kwaliteitseisen van de wet en in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

2. Aan het persoonsgebonden budget zijn de volgende verplichtingen verbonden:

a. het persoonsgebonden budget mag niet worden besteed aan een voorziening die voor de cliënt algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt;

b. uit het persoonsgebonden budget mogen geen (administratieve) bemiddelingsbureaus worden betaald; waaronder ook tussenpersonen/belangenbehartigers worden gerekend;

c. reiskosten, van degene aan wie het persoonsgebonden budget wordt besteed, mogen uit het persoonsgebonden budget worden betaald, mits dat is opgenomen in het door het college akkoord bevonden ondersteuningsplan of budgetplan;

d. het persoonsgebonden budget moet binnen zes maanden na toekenning zijn aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden. Voor woningaanpassingen kan het college een langere termijn hanteren;

e. de cliënt die is aangewezen op maatschappelijke ondersteuning besteedt het persoonsgebonden budget niet aan een persoon welke tot zijn leefeenheid behoort die feitelijk gebruikelijke hulp op zich moet nemen, maar daartoe niet in staat is wegens overbelasting of dreigende overbelasting.

3. Het college stelt nadere regels over de voorwaarden die zijn verbonden aan dan wel verband houden met het recht op een persoonsgebonden budget.

4. Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde ondersteuning of maatwerkvoorzieningen de bestedingen van persoonsgebonden budgetten.

Artikel 6.1 Criteria aanspraak persoonsgebonden budget

1. Het college verstrekt een persoonsgebonden budget onverminderd artikel 2.3.6 van de wet. De cliënt heeft aanspraak op een persoonsgebonden budget indien:

a. de cliënt op eigen kracht, al dan niet hulp uit zijn sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger, voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van belangen aangaande de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken op een verantwoorde manier uit te voeren;

b. de cliënt zich in een budgetplan voldoende gemotiveerd op het standpunt stelt waarom hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst te krijgen;

c. is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen voldoen aan de kwaliteitseisen van de wet en in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

2. Het persoonsgebonden budget:

a. mag niet worden besteed aan een voorziening die voor de cliënt algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt;

b. mag niet worden besteed aan (administratieve) bemiddelingsbureaus, waaronder ook tussenpersonen/belangenbehartigers worden gerekend;

c. mag niet worden besteed aan reiskosten, van degene aan wie het persoonsgebonden budget wordt besteed, tenzij dat is opgenomen in het door het college akkoord bevonden ondersteuningsplan of budgetplan;

d. wordt binnen zes maanden na toekenning aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden. Voor woningaanpassingen kan het college een langere termijn hanteren;

e. de cliënt die is aangewezen op een maatwerkvoorziening besteedt het persoonsgebonden budget niet aan een persoon welke tot zijn leefeenheid behoort die feitelijk gebruikelijke hulp op zich moet nemen, maar daartoe niet in staat is wegens overbelasting of dreigende overbelasting.

3. Het college stelt nadere regels over de voorwaarden die rechtstreeks voortvloeien uit dan wel verband houden met het recht op een persoonsgebonden budget.

4. Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde ondersteuning of maatwerkvoorzieningen de bestedingen van persoonsgebonden budgetten.

  

C

Artikel 6.2 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 6.2 Criteria aanspraak en verplichtingen bij diensten

1. De cliënt als bedoeld in artikel 6.1 eerste lid van de verordening komt met degene aan wie het persoonsgebonden budget wordt besteed in een schriftelijke overeenkomst overeen, waar ten minste afspraken in zijn opgenomen over de kwaliteit, het resultaat van de maatschappelijke ondersteuning, zonodig de wijze waarop dat resultaat wordt bereikt en de wijze van declareren,

a. een declaratie bevat: een overzicht van de dagen waarop de ondersteuning is geboden, het uurtarief, het aantal te betalen uren, dagdelen of etmalen, zonodig voorzien van het burgerservicenummer en de naam van degene die de ondersteuning biedt;

b. een declaratie van degene aan wie het persoonsgebonden budget wordt besteed bevat het nummer waarmee de persoon die, al niet werkzaam is bij een organisatie, staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, een overzicht van de dagen waarop de ondersteuning is geboden, en de naam van degene die de ondersteuning heeft geleverd, het tarief, het aantal te betalen uren, dagdelen of etmalen, en de naam en het adres van de organisatie waar degene werkzaam is;

c. de cliënt stelt, op verzoek van het college of de Sociale verzekeringsbank, de in onderdeel a en b bedoelde schriftelijke overeenkomst en/of declaraties tot vijf jaar na de datum van de verlening van het persoonsgebonden budget ter beschikking van het college of de Sociale verzekeringsbank.  

Artikel 6.2 Schriftelijke overeenkomst bij diensten

De cliënt sluit met degene aan wie het Persoonsgebonden budget wordt besteed een door het college én de Sociale verzekeringsbank goedgekeurde schriftelijke overeenkomst. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de toepasselijke modelovereenkomst die de Sociale verzekeringsbank ter beschikking stelt.

 

  

D

Artikel 6.3 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 6.3 Criteria aanspraak en verplichtingen bij hulpmiddelen en woningaanpassingen

1. De cliënt als bedoeld in artikel 6.1 eerste lid van de verordening draagt er zorg voor dat degene aan wie het persoonsgebonden budget wordt besteed de maatwerkvoorziening levert conform de eisen die daaraan gesteld mogen worden en/of de voorwaarden die in het besluit tot toekenning zijn neergelegd.

2. Het College stelt nadere regels over de voorwaarden die verbonden kunnen worden aan de met het persoonsgebonden budget aan te schaffen hulpmiddel of te realiseren woningaanpassing.

 

Artikel 6.3 Criteria aanspraak en verplichtingen bij hulpmiddelen en woningaanpassingen

1. De cliënt als bedoeld in artikel 6.1 eerste lid van de verordening draagt er zorg voor dat degene aan wie het persoonsgebonden budget wordt besteed de maatwerkvoorziening levert conform de eisen die daaraan gesteld mogen worden en/of de voorwaarden die in het besluit tot toekenning zijn neergelegd.

2. Het College stelt nadere regels over de eisen als bedoeld in het eerste lid die gelden voor de met het persoonsgebonden budget aan te schaffen hulpmiddel of te realiseren woningaanpassing.

 

E

Artikel 11.1 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 11.1 Maatwerkvoorziening en persoonsgebonden budget

1. De cliënt is een bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening verschuldigd, zolang hij van de maatwerkvoorziening in natura gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget is toegekend. De bijdrage in kosten is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

 

2. Indien een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget wordt verleend ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door:

a. de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen; en

b. degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

3. Het college stelt nadere regels over het verschuldigd zijn van de bijdrage in de kosten waaronder de omvang met inachtneming van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

4. De bijdrage voor de opvang wordt geïnd door de instantie die de opvang biedt.

Artikel 11.1 Maatwerkvoorziening en persoonsgebonden budget

1. De cliënt is een bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening verschuldigd, zolang hij van de maatwerkvoorziening in natura gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget is toegekend. De bijdrage in kosten gaat de kostprijs niet te boven en is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

2. Indien een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget wordt verleend ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door:

a. de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen; en

b. degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

3. Het college stelt nadere regels over het verschuldigd zijn van de bijdrage in de kosten waaronder de omvang met inachtneming van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

4. De bijdrage voor de opvang wordt geïnd door de instantie die de opvang biedt.

 

F

Artikel 12.1 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 12.1 Aanspraak

1. De persoon met een beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de met die beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem verband houdende aantoonbare of aannemelijke meerkosten ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie voor:

a. verhuiskosten en/of inrichtingskosten;

b. een sportrolstoel;

c. individueel (rolstoel)taxivervoer;

d. andere kostencategorieën als bedoeld in a, b en c die in hun onderlinge samenhang betrekking hebben op stapelingseffecten en leiden tot meerkosten.

2. De persoon als bedoeld in het eerste lid kan slechts aanspraak maken op een tegemoetkoming indien deze persoon geen aanspraak heeft of kan hebben op een vergoeding van de (meer)kosten op grond van een voorliggende voorziening.

3. De persoon als bedoeld in het eerste lid kan slechts aanspraak maken op een tegemoetkoming voor individueel (rolstoel)taxivervoer indien een maatwerkvoorziening (vervoersvoorziening) in natura, gelet op de aard van de beperkingen, niet mogelijk is.

4. De persoon als bedoeld in het eerste lid kan slechts aanspraak maken op een tegemoetkoming verhuiskosten en/of inrichtingskosten voor zover op deze persoon het primaat van verhuizen van toepassing is als bedoeld in artikel 9.4 eerste lid van de verordening.

Artikel 12.1 Aanspraak

1. De persoon met een beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de met die beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem verband houdende aantoonbare of aannemelijke meerkosten ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie voor:

a. verhuiskosten en/of inrichtingskosten;

b. een sportrolstoel;

c. individueel (rolstoel)taxivervoer.

    

2. De persoon als bedoeld in het eerste lid kan slechts aanspraak maken op een tegemoetkoming indien deze persoon geen aanspraak heeft of kan hebben op een vergoeding van de (meer)kosten op grond van een voorliggende voorziening.

3. De persoon als bedoeld in het eerste lid kan slechts aanspraak maken op een tegemoetkoming voor individueel (rolstoel)taxivervoer indien een maatwerkvoorziening (vervoersvoorziening) in natura, gelet op de aard van de beperkingen, niet mogelijk is.

4. De persoon als bedoeld in het eerste lid kan slechts aanspraak maken op een tegemoetkoming verhuiskosten en/of inrichtingskosten voor zover op deze persoon het primaat van verhuizen van toepassing is als bedoeld in artikel 9.4 eerste lid van de verordening.

  

G

Artikel 12.3 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 12.3 Hoogte tegemoetkoming en uitbetaling

1. De tegemoetkoming voor verhuiskosten en/of inrichtingskosten wordt niet eerder uitbetaald nadat de persoon als bedoeld in artikel 12.1 van de verordening is verhuisd naar de voor hem meest geschikte beschikbare woning gelet op zijn beperkingen in het normale gebruik van de woning.

2. Het college stelt nadere regels voor de hoogte van de tegemoetkomingen, welke kostencategorieën meer kosten meebrengen door de stapeling daarvan en wanneer de aanvraag ingediend moet worden.

 

Artikel 12.3 Hoogte tegemoetkoming en uitbetaling

1. De tegemoetkoming voor verhuiskosten en/of inrichtingskosten wordt niet eerder uitbetaald dan nadat de persoon als bedoeld in artikel 12.1 van de verordening is verhuisd naar de voor hem meest geschikte beschikbare woning gelet op zijn beperkingen in het normale gebruik van de woning.

2. Het college stelt nadere regels voor de hoogte van de tegemoetkomingen en wanneer de aanvraag ingediend moet worden.

 

 

H

Artikel 13.1 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 13.1 Opschorting en beëindiging

Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een toegekende aanspraak op een maatwerkvoorziening dan wel (uitbetaling van) persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk beëindigen, dan wel de inzet (levering) daarvan tijdelijk op te schorten indien:

a. niet wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet of de verordening;

b. de cliënt wordt opgenomen of gaat wonen in een instelling;

c. de cliënt zich niet houdt aan de verplichtingen verbonden aan het gebruik van de maatwerkvoorziening of de verplichtingen die zijn verbonden aan het persoonsgebonden budget;

d. de cliënt is overleden.

 

Artikel 13.1 Schriftelijke overeenkomst bij diensten

Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een toegekende aanspraak op een maatwerkvoorziening dan wel (uitbetaling van) persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk beëindigen of opschorten, dan wel de inzet (levering) daarvan tijdelijk op te schorten indien:

a. niet wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet of de verordening;

b. de cliënt wordt opgenomen of gaat wonen in een instelling;

c. de cliënt zich niet houdt aan de verplichtingen verbonden aan het gebruik van de maatwerkvoorziening of de verplichtingen die zijn verbonden aan het persoonsgebonden budget;

d. de cliënt is overleden.

  

  

I

Artikel 16.4 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 16.4 Overgangsrecht

2. Het college is bevoegd om besluiten die zijn genomen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2007 in te trekken.

 

Artikel 16.4 Overgangsrecht

2. Het college is bevoegd om besluiten die zijn genomen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2007 of op basis van de aan deze verordening voorafgaande verordening(en) in te trekken.

     

Hoofdstuk 12  van de Toelichting op de Verordening wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

12. Tegemoetkoming meerkosten

In hoofdstuk 12 van deze verordening zijn regels opgenomen over de bevoegdheid van het college een tegemoetkoming in de meerkosten te verlenen aan de genoemde doelgroep. De wettelijke bevoegdheid is mede tot stand gekomen vanwege het afschaffen van de financiële regelingen voor chronisch zieken en gehandicapten zoals door het Rijk sinds 2009 was bepaald.

De mogelijkheden van het verlenen van een tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten, een sportrolstoel en individueel (rolstoel)taxivervoer blijven in deze verordening bestaan. Van personen die zijn aangewezen op individueel (rolstoel)taxivervoer wordt aangenomen dat zij meerkosten hebben verbonden aan hun handicap. Een forfaitaire tegemoetkoming is daarom meer op zijn plaats dan een persoonsgebonden budget waarvoor iemand een bijdrage in de kosten verschuldigd zal zijn.

Er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het delegeren van nadere regels aan het college. Daarmee is het college in staat ondersteuning te bieden door het verlenen van de hier bedoelde tegemoetkoming in de meerkosten. Daarbij zal het college zich wel rekenschap moeten geven van de kaders die in dit hoofdstuk zijn gesteld.

 

12. Tegemoetkoming meerkosten

In hoofdstuk 12 van deze verordening zijn regels opgenomen over de bevoegdheid van het college een tegemoetkoming in de meerkosten te verlenen aan de genoemde doelgroep. De wettelijke bevoegdheid is mede tot stand gekomen vanwege het afschaffen van de financiële regelingen voor chronisch zieken en gehandicapten zoals door het Rijk sinds 2009 was bepaald.

De mogelijkheden van het verlenen van een tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten, een sportrolstoel en individueel (rolstoel)taxivervoer blijven in deze verordening bestaan. Van personen die zijn aangewezen op individueel (rolstoel)taxivervoer wordt aangenomen dat zij meerkosten hebben verbonden aan hun handicap. Een tegemoetkoming is daarom meer op zijn plaats dan een persoonsgebonden budget waarvoor iemand een bijdrage in de kosten verschuldigd zal zijn.

Er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het delegeren van nadere regels aan het college. Daarmee is het college in staat ondersteuning te bieden door het verlenen van de hier bedoelde tegemoetkoming in de meerkosten. Daarbij zal het college zich wel rekenschap moeten geven van de kaders die in dit hoofdstuk zijn gesteld.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Naar boven