Gemeenteblad van 's-Hertogenbosch
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
's-Hertogenbosch | Gemeenteblad 2017, 229630 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
's-Hertogenbosch | Gemeenteblad 2017, 229630 | Verordeningen |
Verordening maatschappelijke ondersteuning ‘s-Hertogenbosch 2017
De gemeenteraad van 's-Hertogenbosch in zijn openbare vergadering van 12 december 2017
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders 7 november 2017
Het vaststellen van een aantal wetstechnische wijzigingen, namelijk twee bevoegdheidscorrecties in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente ’s-Hertogenbosch 2017 te weten:
A. Bepaling over de wijze waarop de hoogte van het persoonsgebonden budget en tariefdifferentiatie wordt vastgesteld, opnemen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning ’s-Hertogenbosch 2017;
B. Opnemen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning ’s-Hertogenbosch 2017 dat er op grond van het minimabeleid geen eigen bijdrage is verschuldigd als het bijdrageplichtig inkomen lager is dan 110% van de in het Landelijk Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 genoemde categorieën met uitzondering van de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen of opvang.
Hoofdstuk 2 Procedure melding, onderzoek en aanvraag
De melding kan schriftelijk, mondeling, telefonisch of per e-mail worden gedaan door of namens de cliënt bij het college.
De aanvraag voor een maatwerkvoorziening moet schriftelijk via een door het college vastgesteld aanvraagformulier of een ondertekend onderzoeksverslag plaatsvinden.
Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop wordt beoordeeld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt.
Hoofdstuk 4 Beoordeling van de aanspraak
Artikel 4.1 Uitgangspunt beoordeling maatwerkvoorziening
Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening, neemt het college het onderzoeksverslag, indien aanwezig, als uitgangspunt.
Artikel 4.2 Criteria voor maatwerkvoorziening
voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;
HOOFDSTUK 5 Persoonsgebonden budget
wordt berekend op basis van een tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het PGB toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen, die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt zo nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en
2. Het bedrag van het PGB voor hulp bij het huishouden bedraagt maximaal:
HOOFDSTUK 7 Beëindiging, herziening, intrekking en terugvordering
Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een toegekende aanspraak op een maatvoorziening geheel of gedeeltelijk beëindigen, indien uit onderzoek blijkt dat:
HOOFDSTUK 8 Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik
Het college informeert de cliënt over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.
HOOFDSTUK 9 Kwaliteit en inspraak
Artikel 9.2 Prijs-kwaliteitverhouding bij levering voorziening door derden
1°. een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en
2°. de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.
1° aanmeten, levering en plaatsing van de voorziening;
2° instructie over het gebruik van de voorziening;
3° onderhoud van de voorziening; en
4° verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv. sociaal team, wijkteam).
Artikel 9.5 Betrekken van cliënten bij het beleid
Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval de Wmo Adviesraad ‘s-Hertogenbosch, vroegtijdig bij de voorbereiding van het beleid over maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels over de wijze waarop inspraak wordt verleend.
Artikel 11.1 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Het college kan de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente ‘s-Hertogenbosch geldende bedragen verhogen of verlagen.
Het door het gemeente gevoerde beleid wordt minimaal eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt het beleid vervolgens aangepast.
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
Dit artikel bevat de begripsomschrijvingen van de begrippen die niet in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of de Algemene wet bestuursrecht staan omschreven.
Onder a Algemeen gebruikelijke voorziening
Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, met name producten, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, zodat de voorziening ook op grote schaal door personen zonder een beperking wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan een vergelijkbare voorziening. De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de beperkingen onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.
Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn: een fiets met trapondersteuning, airconditioning, inductie- en keramische kookplaten, douche, thermostatische kranen, verhoogd toilet of toiletbrilverhoger, toilet op begane grond en op slaapverdieping, wasdroger, een-hendel mengkraan.
Wel moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de cliënt algemeen gebruikelijk is.
Waar iemand woonachtig is wordt in eerste instantie bepaald door waar iemand staat ingeschreven in de basisregistratie personen. De zinsnede “dan wel zal staan ingeschreven” verwijst naar situaties waarin sprake is van een aanstaande verhuizing naar een andere woning die nog aangepast moet worden voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken. De cliënt dient een feitelijk woonadres, dat afwijkt van het adres in de basisregistratie personen, aan te tonen.
De gemeente is, voor wat betreft maatwerkvoorzieningen ten behoeve van de zelfredzaamheid en participatie, verantwoordelijk voor de ingezetenen. Dit geldt overigens niet voor beschermd wonen en opvang, waarbij de cliënt zich tot iedere gemeente kan wenden. De wet definieert het begrip ‘ ingezetene’ niet. Vandaar dat de definitie in de Verordening is opgenomen. Uitgangspunt is dat sprake is van een ingezetene indien de persoon in de gemeente ‘s-Hertogenbosch staat ingeschreven in de basisregistratie personen. Mocht sprake zijn van een briefadres in de gemeente ‘s-Hertogenbosch dan is de gemeente alleen verantwoordelijk indien deze persoon ook zijn feitelijke verblijfplaats in de gemeente ‘s-Hertogenbosch heeft.
Onder k Voorliggende voorziening
Dit is een voorziening op grond van andere wetgeving, die voorgaat op de wet. Te denken valt hierbij aan onder meer voorzieningen waarop de cliënt aanspraak kan maken op basis van de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg.
Dit artikel beschrijft wie de melding kan doen en hoe de melding kan worden gedaan. De melding kan door of namens de cliënt worden gedaan. In principe kan iedereen namens de cliënt een signaal afgeven dat de cliënt behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning. Echter de melding in de zin van artikel 2.3.2 van de wet (en daarover gaat artikel 2.1) kan alleen worden gedaan door of namens de cliënt. Voor die formele eis is bewust gekozen. Het college moet namelijk binnen zes weken na een melding een uitgebreid onderzoek hebben uitgevoerd.
Deze bepaling regelt dat een aanvraag alleen schriftelijk kan worden ingediend. De cliënt heeft twee mogelijkheden: het gebruiken van een vastgesteld aanvraagformulier of het ondertekenen van het onderzoeksverslag.
artikel 2.3 Nadere regels over procedure
In dit artikel is aangegeven dat het college nadere regels kan opstellen voor de wijze waarop wordt beoordeeld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt.
artikel 2.4 Medewerkingsverplichting cliënt en huisgenoten
Dit is een uitwerking van artikel 2.3.8 van de wet. Echter voor het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening kan het, bijvoorbeeld in het kader van gebruikelijke hulp, van belang zijn om ook de huisgenoten te kunnen spreken. Daarom is er voor gekozen om ook huisgenoten te kunnen oproepen om hen te bevragen dan wel te onderzoeken. In het tweede lid is expliciet opgenomen dat de cliënt en diens huisgenoten medewerking moeten verlenen.
HOOFDSTUK 3 TE BEREIKEN RESULTATEN
Dit hoofdstuk bevat een eerste invulling van de te bereiken resultaten op het gebied van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Een nadere invulling van deze resultaten zal plaatsvinden in de beleidsregels.
artikel 4.1 Uitgangspunt beoordeling maatwerkvoorziening
Op grond van artikel 2.3.2 lid 8 van de wet is het college verplicht de cliënt een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek te verstrekken. Bij het beoordelen van de aanspraak voor een maatwerkvoorziening welke voorzieningen getroffen gaan worden, neemt het college dat onderzoeksverslag, indien aanwezig, als uitgangspunt. Een dergelijk onderzoeksverslag kan achterwege blijven indien de situatie duidelijk is en ook welke maatwerkvoorziening aan de orde is. Dat kan zich bijvoorbeeld doen bij de verlenging van een toekenning. Het college kan verder afzien van het verstrekken van de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek indien de cliënt aangeeft geen prijs te stellen op het onderzoeksverslag. Dat kan zich onder andere voordoen als de onderzoeksprocedure ertoe heeft geleid dat de cliënt wegen heeft gevonden om zelf of met hulp van anderen te participeren.
De voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel passend, ook wel adequaat of compenserend genoemd, als de meest goedkope voorziening te zijn. Allereerst moet dus sprake zijn van een passende voorziening. Indien meerdere voorzieningen passend zijn, wordt volstaan met het verstrekken van de goedkoopste van de passende voorzieningen.
Uit artikel 1.2.1 van de wet volgt dat de cliënt aanspraak kan maken op een maatwerkvoorziening ten behoeve van de zelfredzaamheid of participatie in de gemeente waar hij ingezetene is voor zover het. De wet bevat geen definitie van “ingezetene”. In de verordening is daaraan invulling gegeven door in artikel 1.1 een definitie op te nemen. Het gaat in dit artikel niet om mandaat om deze maatwerkvoorzieningen voor gehele regio in te zetten.
De wet bevat geen bepaling, zoals artikel 2 in de Wmo 2007, die regelt dat een aanspraak op grond van een andere wet voorgaat. Daarom is een dergelijke bepaling in de verordening opgenomen. Ook regelt de verordeningsbepaling, vergelijkbaar aan artikel 15 van de Participatiewet, dat kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt, niet via de wet worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan rollators die niet meer vergoed worden via de basiszorgverzekering.
Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt indien de maatwerkvoorziening voor de persoon van de cliënt algemeen gebruikelijk is. Voor het begrip algemeen gebruikelijk wordt verwezen naar de toelichting op artikel 1.1.
In artikel 2.3.8 van de wet is de medewerkingsplicht van de cliënt opgenomen. En in artikel 2.4 van deze verordening is voor de cliënt en, diens huisgenoten een specifieke medewerkingsplicht neergelegd. Verleent de cliënt of de huisgenoot geen medewerking dan kan de aanspraak op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld.
Artikel 4.3 Bijzondere criteria in verband met wonen
Dit artikel bevat een aantal weigeringsgronden die verband houden met wonen (het normale gebruik van de woning en/of het zich verplaatsen in en om de woning).
Artikel 4.4 Criteria maatwerkvoorziening voorvervoer
Het tweede lid regelt het primaat van het collectief vervoer. Bij de beoordeling of dit primaat kan worden toegepast wordt altijd gekeken naar de individuele omstandigheden van het geval. Het primaat van het collectief vervoer is al bekend van onder de WVG en de Wmo.
Artikel 2.3.6 lid 2 en 4 van de wet bevatten een aantal (deels facultatieve) criteria om in aanmerking te komen voor een PGB. In aanvulling daarop bevat dit artikel een aantal weigeringsgronden voor een PGB. Deze sluiten deels aan bij de verplichting voor de cliënt om een budgetplan te overleggen, indien hij in aanmerking wil komen voor een PGB. Voor het overige zijn de weigeringsgronden afgeleid van de Regeling subsidies AWBZ.
Dit artikel regelt de hoogte van een PGB en de daarbij te hanteren tariefdifferentiatie als de budgethouder kiest voor inschakeling van iemand uit het sociaal netwerk of een zzp’er of een zorgorganisatie met medewerkers in loondienst.
Lid 1 berust op artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een PGB wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het PGB niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het PGB. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.).
Artikel 6.1 Maatwerkvoorziening
Dit artikel regelt dat een cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening een bijdrage is verschuldigd. Onder de Wmo 2015 is nu ook een bijdrage voor een woningaanpassing ten behoeve van kinderen jonger dan 18 jaar verschuldigd. De kaders voor de hoogte van de bijdrage zijn vastgelegd in het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, waarbij er drie verschillende systematieken zijn voor:
Bij alle voorzieningen wordt voor de hoogte van de bijdrage de landelijke regeling (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015) gevolgd, waarbij wordt uitgegaan van de maximale variant.
Aanvullend op het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 treft de gemeente ’s-Hertogenbosch minimabeleid met het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Dat wil zeggen dat cliënten met een verzamelinkomen tot 110% van het sociaal minimum, wel een eigen bijdrage (fictief) opgelegd krijgen door het Centraal Administratie Kantoor doch deze in opdracht van de gemeente niet wordt geïnd.
Artikel 6.2 Algemene voorziening
Voor de algemene voorziening is de cliënt geen eigen bijdrage verschuldigd. Wel kan de burger een kleine vergoeding moeten betalen aan de aanbieder van de algemene voorziening voor het gebruik. Hierbij valt te denken aan een vergoeding van bijvoorbeeld € 2,50 voor het gebruik van een welzijnsdienst.
In dit artikel is de wijze van berekening van de hoogte van de kostprijs weergegeven. De kostprijs is bij een voorziening in natura de prijs die de gemeente aan de leverancier/aanbieder betaalt, inclusief kosten als onderhoud, reparatie en verzekering. Bij een PGB is de kostprijs gelijk aan het bedrag van het PGB. Het college stelt nadere regels over een (eventuele) lagere kostprijs.
Hoofdstuk7 Beëindiging, herziening, intrekking en terugvordering
De wettelijke bepaling over met name terugvordering zijn summier en artikel 2.3.10 maakt geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening. Bij beëindiging is sprake indien de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt aangetast met ingang van het heden of naar de toekomst toe. Het ongedaan maken van de aanspraak op een Wmo-voorzieningen over een periode in het verleden, wordt intrekken genoemd. Herzien is het over een periode in het verleden afwijkend vaststellen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening.
Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot intrekking en herziening, geen terugwerkende kracht. Het college moet, voordat het besluit tot intrekking van een voorziening, een afweging maken tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen, waarbij het belang van belanghebbende om te participeren zwaar dient te wegen.
In de wet is slechts één terugvorderingsgrond opgenomen. Alleen indien de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, kan het college op grond van de wet overgaan tot terugvordering. De gemeente heeft er daarom voor gekozen om de terugvorderingsgronden uit te breiden. Er moet wel onderscheid worden gemaakt tussen de terugvorderingsbepaling in de wet en de terugvorderingsgronden in de verordening voor wat betreft de invordering. Bij de terugvorderingsgronden in de verordening moet de invordering langs civielrechtelijke weg geschieden. Dit betekent onder meer dat in elk afzonderlijk geval moet worden aangetoond dat er sprake is van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW). In de praktijk zal de onverschuldigdheid van de betaling ontstaan door het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit. Bij de in de wet opgenomen terugvorderingsgrond heeft het college de mogelijkheid het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel in te vorderen. Er is sprake van een executoriale titel, waarmee direct beslag kan worden gelegd.
Hoofdstuk 8Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik
In dit hoofdstuk is aangegeven op welke wijze het ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen alsmede het misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet wordt bestreden. Belangrijk is om de cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening nadrukkelijk te wijzen op zijn rechten en plichten en te wijzen op de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het college controleert de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en bij het vermoeden van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Het college kan bij de controle onder meer gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 en verder van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.
In het eerste lid zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt.
Artikel 9.2 Prijs-kwaliteitverhouding
Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4 van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6 lid 1 van de wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
Artikel 9.3 Regeling voor klachtenafhandeling
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 2 onder e van de wet. Het college moet ervoor zorgen dat de aanbieder, indien het college dat nodig vindt, over een klachtenregeling beschikt. In dat geval ziet het college ook toe op de naleving ervan.
Artikel 9.4 Regeling voor medezeggenschap
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 2 onder f van de wet. Het college moet ervoor zorgen dat de aanbieder, indien het college dat nodig vindt, over een regeling voor medezeggenschap beschikt. In dat geval ziet het college ook toe op de naleving ervan.
Artikel 10.1 Jaarlijkse blijk van waardering
Het is aan het college om te bepalen waaruit de jaarlijkse blijk van waardering bestaat. Dat kan bijvoorbeeld zijn: een uitnodiging voor de dag van de mantelzorger, gezamenlijke koffie/borrel/uitstapje, het verstrekken van een stadspas, een geldbedrag, cadeaubon, boeket bloemen of een combinatie van waarderingsvormen. Wel moet het college vooraf overleggen met de Wmo Adviesraad ‘s-Hertogenbosch en het uitvoerend orgaan voor mantelzorgondersteuning, zoals het Steunpunt Mantelzorg.
Artikel 11.1 Hardheidsclausule
Juist omdat het in de wet om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks de uitkomst van die zeer persoonlijke afweging toch nog leidt tot een onbillijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2017-229630.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.