Vierde wijziging van de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015

De raad van de gemeente Venlo;

gelezen het voorstel van het college van dd 21 november 2017, registratienummer 1241314;

gelet op de Jeugdwet, de Wmo 2015 en artikel 147 van de Gemeentewet;

gezien het advies van ;

overwegende dat ;

besluit vast te stellen:

de volgende 4e wijziging van de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015.

Artikel I

In artikel 1, begripsbepalingen wordt sub d t/m m omgezet naar e t/m n. Er wordt een nieuw sub d toegevoegd:

  • d.

    beschermd wonen: de maatwerkvoorziening beschermd wonen die kan worden ingezet in twee ondersteuningsvormen:

    • I.

      ondersteuningsvorm Beschermd Wonen;

      • wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving; en,

      • de begeleiding wordt planbaar en onplanbaar (24 uur per dag) geboden op gevraagde en ongevraagde momenten, zodat er goed kan worden ingespeeld op de (al dan niet geëxpliciteerde) zorgvraag van de cliënt.

    • II.

      ondersteuningsvorm Beschermd Thuis;

      • de begeleiding is te allen tijden 24 uur per dag aanwezig of op afroep beschikbaar, en;

      • de begeleiding wordt planbaar en onplanbaar (24 uur per dag) geboden op gevraagde en ongevraagde momenten, zodat er goed kan worden ingespeeld op de (al dan niet geëxpliciteerde) zorgvraag van de cliënt.

Artikel 8, lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

De hoogte van een pgb:

  • a.

    is mede gebaseerd op een door de cliënt opgesteld plan, dat als doel heeft om de voorgenomen besteding van het budget te toetsen, met inachtneming van de wettelijke criteria die aan het pgb zijn verbonden zoals bedoeld in lid 1;

  • b.

    is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen;

  • c.

    bedraagt bij:

    • 1.

      professionele en gediplomeerde hulp: maximaal de kostprijs van de goedkoopst passende voorziening in natura;

    • 2.

      gediplomeerde ZZP’ers, maximaal 90% van de goedkoopst passende voorziening in natura;

    • 3.

      niet-professionele hulp uit het eigen sociaal netwerk: 75% van het tarief voor professionele hulp, tot een maximum bedrag van € 20 per uur; Op gemotiveerd verzoek van de cliënt en indien dit anders leidt tot onbillijke situaties geldt een tarief tot een maximum bedrag van € 25 per uur, mits daar een financiële compensatie aan de hulp tegenover staat.

  • d.

    bij een vervoersvoorziening in de vorm van een hulpmiddel, is:

    • 1.

      maximaal het bedrag dat het college betaalt voor een nieuw hulpmiddel via een gecontracteerde aanbieder,

    • 2.

      de dagwaarde indien het hulpmiddel uit het sociaal netwerk wordt betrokken, maar maximaal het bedrag dat het college betaalt voor een nieuw hulpmiddel via een gecontracteerde aanbieder,

    • 3.

      in geval van een individuele vervoersvoorziening die elektrisch wordt aangedreven mede gebaseerd op de kosten voor verzekering, onderhoud en reparatie, welke worden berekend aan de hand van afspraken tussen gemeente en gecontracteerde aanbieders.

  • e.

    voor een woningaanpassing:

    • 1.

      wordt, indien dit wordt uitgevoerd door een persoon die behoort tot het eigen sociaal netwerk, opgebouwd uit de materialen en uren op basis van het wettelijk minimumloon;

    • 2.

      bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst passende voorziening in natura. Indien het college geen passende voorziening in natura heeft gecontracteerd wordt op basis van twee door de cliënt, of indien van toepassing zijn vertegenwoordiger, op te vragen offertes alsnog de goedkoopst passende voorziening gezocht ter vaststelling van de hoogte van het pgb.

Artikel 8, lid 4 komt te vervallen. Lid 5 wordt omgezet in lid 4.

Artikel 9, lid 2 sub d. wordt als volgt gewijzigd (gecursiveerde tekst) en komt te vervallen (vet gedrukte tekst):

Wordt de eigen bijdrage voor de maatwerkvoorzieningen hulp bij het huishouden en begeleiding gebaseerd op de kostprijs, op basis van het laagste tarief van alle diensten, in overeenstemming met de door het college met aanbieders afgesloten contracten en voor zover deze aanbieder voor 1 december van het voorafgaande kalenderjaar ondersteuning levert aan ingezetenen van de gemeente. De berekening van de eigen bijdrage voor de maatwerkvoorzieningen Begeleiding Individueel wordt gebaseerd op een tarief van € 30 per uur.

Artikel 9, lid 2 sub g wordt als volgt gewijzigd:

wordt de eigen bijdrage voor Beschermd Wonen gebaseerd op het maximum dat op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is toegestaan en Beschermd Thuis gebaseerd op de kostprijs per etmaal op basis van het laagste tarief, in overeenstemming met de door het college met aanbieders afgesloten contracten;

Artikel II

Te bepalen dat:

  • 1.

    de 4e wijziging in werking treedt op 1 januari 2018 met dien verstaande dat artikel I, onderdelen 8, lid 2 en 8, lid 4, terug werken tot en met 1 januari 2017;

  • 2.

    te bepalen dat artikel 2.4 en Bijlage 1 van het Besluit Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang 2017, ingaande 1 januari 2017, onderdeel uitmaken van deze Verordening;

  • 3.

    te bepalen dat Bijlage 1, ingaande 1 januari 2018 alleen nog van toepassing is op alsdan reeds genomen besluiten en nog lopende bezwaarschriften;

  • 4.

    Bijlage 1 (tarievenlijst), wordt voor de overige gevallen en de periode ingaande 1 januari 2018, vastgesteld door het college.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 20 december 2017.

De griffier De voorzitter

Geert van Soest Antoin Scholten

Bijlage: art. 2.4 en Bijlage 1 van het Besluit beschermd Wonen en Maatschappelijke opvang 2017

Artikel 2.4 Hoogte en besteding van het PGB

  • 1.

    De hoogte van een PGB, zoals vermeld in bijlage 1 bij dit besluit, wordt als volgt berekend:

    • a.

      professionele en gediplomeerde hulp: zoals weergegeven in tabel 1 van bijlage 1.

    • b.

      professionele hulp door gediplomeerde ZZP’ers, maximaal 90% van het tarief voor professionele hulp zoals bedoeld onder a, zoals weergegeven in tabel 2 van bijlage 1.

    • c.

      niet-professionele hulp uit het eigen sociaal netwerk: 75% van het tarief voor professionele hulp zoals bedoeld onder a, zoals weergegeven in tabel 3 van bijlage 1.

  • 2.

    De bedragen, zoals vermeld in bijlage 1 bij dit besluit, zijn op jaarbasis.

  • 3.

    Een PGB beschermd wonen bestaat uit een viertal afzonderlijke componenten:

    • a.

      persoonlijke verzorging,

    • b.

      verpleging,

    • c.

      begeleiding individueel,

    • d.

      dagbesteding.

  • 4.

    De tarieven zoals bedoeld in artikel 2.4.1 kunnen worden toegekend per afzonderlijke component zoals bedoeld in bijlage 1.

  • 5.

    Indien alle afzonderlijke componenten, zoals bedoeld in artikel 2.4.3, tegelijkertijd worden toegekend, wordt het jaarbedrag opgehoogd met een toeslag voor het zorgzwaartepakket (ZZP) zoals bedoeld in bijlage 1.

  • 6.

    Indien een cliënt in een gezamenlijk wooninitiatief verblijft wordt het jaarbedrag voor het PGB opgehoogd met een woontoeslag zoals bedoeld in bijlage 1.

  • 7.

    De cliënt aan wie een PGB is toegekend of de vertegenwoordiger die het PGB namens de cliënt beheert:

    • a.

      sluit een schriftelijke (zorg)overeenkomst met iedere persoon of instantie bij wie hij een maatwerkvoorziening betrekt in overeenstemming met de door het college afgegeven beschikking, instructies van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en zoals bedoeld in artikel 2.6.2 Wmo 2015.

    • b.

      houdt zich aan de door de SVB gestelde voorwaarden voor het indienen van declaraties van de door hem gecontracteerde zorgverlener(s), zodat deze kunnen worden getoetst aan de afgesloten (zorg)overeenkomst(en).

    • c.

      bewaart de originele overeenkomst(en) en declaraties gedurende vijf jaar en stelt desgevraagd kopieën ter beschikking aan het college of SVB.

  • 8.

    Bij toetsing van de (zorg)overeenkomst(en) geldt in ieder geval dat gemiddeld genomen de toegekende uren zijn ingekocht tegen het toegekende tarief, of meer uren tegen een lager tarief.

Bijlage 1 van het besluit beschermd wonen

TARIEF 1 (op jaarbasis)

Componenten en bijbehorende pgb bedragen

Professionele en gediplomeerde hulp (100%)

Persoonlijke verzorging

Verpleging

Begeleiding individueel

Dagbesteding

Ophoging ZZP

Toeslag wonen

1GGZ-C excl.BH excl.DB

€ 1.392,00

€ -

€ 10.139,00

€ -

€ 3.120,00

€ 3.746,00

1GGZ-C excl.BH incl.DB

€ 1.392,00

€ -

€ 10.139,00

€ 10.201,00

€ 3.120,00

€ 3.746,00

2GGZ-C excl.BH excl.DB

€ 1.392,00

€ -

€ 21.184,00

€ -

€ 3.120,00

€ 3.746,00

2GGZ-C excl.BH incl.DB

€ 1.392,00

€ -

€ 21.184,00

€ 10.201,00

€ 3.120,00

€ 3.746,00

3GGZ-C excl.BH excl.DB

€ 4.175,00

€ -

€ 21.184,00

€ -

€ 3.120,00

€ 3.746,00

3GGZ-C excl.BH incl.DB

€ 4.175,00

€ -

€ 21.184,00

€ 10.201,00

€ 3.120,00

€ 3.746,00

4GGZ-C excl.BH excl.DB

€ 4.175,00

€ 13.106,00

€ 15.679,00

€ -

€ 3.120,00

€ 3.746,00

4GGZ-C excl.BH incl.DB

€ 4.175,00

€ 13.106,00

€ 15.679,00

€ 10.201,00

€ 3.120,00

€ 3.746,00

5GGZ-C excl.BH excl.DB

€ 7.642,00

€ 7.149,00

€ 21.184,00

€ -

€ 3.120,00

€ 3.746,00

5GGZ-C excl.BH incl.DB

€ 7.642,00

€ 7.149,00

€ 21.184,00

€ 10.201,00

€ 3.120,00

€ 3.746,00

6GGZ-C excl.BH excl.DB

€ 15.967,00

€ 13.106,00

€ 21.184,00

€ -

€ 3.120,00

€ 3.746,00

6GGZ-C excl.BH incl.DB

€ 15.967,00

€ 13.106,00

€ 21.184,00

€ 10.201,00

€ 3.120,00

€ 3.746,00

TARIEF 2 (op jaarbasis)

Componenten en bijbehorende pgb bedragen

Professionele hulp door gediplomeerde ZZP'ers (90%)

Persoonlijke verzorging

Verpleging

Begeleiding individueel

Dagbesteding

Ophoging ZZP

Toeslag wonen

1GGZ-C excl.BH excl.DB

€ 1.252,00

€ -

€ 9.125,00

€ -

€ 3.120,00

€ 3.746,00

1GGZ-C excl.BH incl.DB

€ 1.252,00

€ -

€ 9.125,00

€ 9.181,00

€ 3.120,00

€ 3.746,00

2GGZ-C excl.BH excl.DB

€ 1.252,00

€ -

€ 19.066,00

€ -

€ 3.120,00

€ 3.746,00

2GGZ-C excl.BH incl.DB

€ 1.252,00

€ -

€ 19.066,00

€ 9.181,00

€ 3.120,00

€ 3.746,00

3GGZ-C excl.BH excl.DB

€ 3.757,00

€ -

€ 19.066,00

€ -

€ 3.120,00

€ 3.746,00

3GGZ-C excl.BH incl.DB

€ 3.757,00

€ -

€ 19.066,00

€ 9.181,00

€ 3.120,00

€ 3.746,00

4GGZ-C excl.BH excl.DB

€ 3.757,00

€ 11.795,00

€ 14.111,00

€ -

€ 3.120,00

€ 3.746,00

4GGZ-C excl.BH incl.DB

€ 3.757,00

€ 11.795,00

€ 14.111,00

€ 9.181,00

€ 3.120,00

€ 3.746,00

5GGZ-C excl.BH excl.DB

€ 6.878,00

€ 6.434,00

€ 19.066,00

€ -

€ 3.120,00

€ 3.746,00

5GGZ-C excl.BH incl.DB

€ 6.878,00

€ 6.434,00

€ 19.066,00

€ 9.181,00

€ 3.120,00

€ 3.746,00

6GGZ-C excl.BH excl.DB

€ 14.370,00

€ 11.795,00

€ 19.066,00

€ -

€ 3.120,00

€ 3.746,00

6GGZ-C excl.BH incl.DB

€ 14.370,00

€ 11.795,00

€ 19.066,00

€ 9.181,00

€ 3.120,00

€ 3.746,00

TARIEF 3 (op jaarbasis)

Componenten en bijbehorende pgb bedragen

Niet-professionele hulp uit het eigen sociale netwerk (75%, max. € 20 per uur)

Persoonlijke verzorging

Verpleging

Begeleiding individueel

Dagbesteding

Ophoging ZZP

Toeslag wonen

1GGZ-C excl.BH excl.DB

€ 1.044,00

€ -

€ 7.604,00

€ -

€ 3.120,00

€ 3.746,00

1GGZ-C excl.BH incl.DB

€ 1.044,00

€ -

€ 7.604,00

€ 7.651,00

€ 3.120,00

€ 3.746,00

2GGZ-C excl.BH excl.DB

€ 1.044,00

€ -

€ 15.888,00

€ -

€ 3.120,00

€ 3.746,00

2GGZ-C excl.BH incl.DB

€ 1.044,00

€ -

€ 15.888,00

€ 7.651,00

€ 3.120,00

€ 3.746,00

3GGZ-C excl.BH excl.DB

€ 3.131,00

€ -

€ 15.888,00

€ -

€ 3.120,00

€ 3.746,00

3GGZ-C excl.BH incl.DB

€ 3.131,00

€ -

€ 15.888,00

€ 7.651,00

€ 3.120,00

€ 3.746,00

4GGZ-C excl.BH excl.DB

€ 3.131,00

€ 9.830,00

€ 11.759,00

€ -

€ 3.120,00

€ 3.746,00

4GGZ-C excl.BH incl.DB

€ 3.131,00

€ 9.830,00

€ 11.759,00

€ 7.651,00

€ 3.120,00

€ 3.746,00

5GGZ-C excl.BH excl.DB

€ 5.731,00

€ 5.362,00

€ 15.888,00

€ -

€ 3.120,00

€ 3.746,00

5GGZ-C excl.BH incl.DB

€ 5.731,00

€ 5.362,00

€ 15.888,00

€ 7.651,00

€ 3.120,00

€ 3.746,00

6GGZ-C excl.BH excl.DB

€ 11.975,00

€ 9.830,00

€ 15.888,00

€ -

€ 3.120,00

€ 3.746,00

6GGZ-C excl.BH incl.DB

€ 11.975,00

€ 9.830,00

€ 15.888,00

€ 7.651,00

€ 3.120,00

€ 3.746,00

Toelichting

Toeleiding naar zorg en ondersteuning in Venlo, vervalt onderstaande tekst:

De toeleiding zelf gebeurt in Venlo in 2015 door het kernteam van het sociaal wijkteam en een deel van de dienstverlening wordt georganiseerd via het uitvoeringsteam van het sociaal wijkteam. Deze begrippen zijn niet opgenomen in de verordening zelf omdat dit uitvoerende begrippen zijn, en de verordening het kader op hoofdlijnen weergeeft.(noot: Daar waar een nadere uitwerking nodig is, zal dit zijn met inachtneming van de notitie ‘Wij(k)kracht in Venlo’, over de sociale wijkteams als centrale toegang tot ondersteuningsvragen) Ter verduidelijking zal er hierna wel wat dieper op in worden gegaan. Het college dient de exacte begrippen en procedure in nadere regelgeving uit te werken op grond van artikel 2 en 3 van deze verordening.

Toegang: het proces, vierde alinea, wordt als volgt gewijzigd (toevoeging gecursiveerde tekst):

De resultaten (daar waarin deze Verordening wordt gesproken over ‘resultaat’, kan ook worden gelezen ‘doelstelling die wordt gerealiseerd’) en afspraken op basis van het onderzoek, het arrangement aan oplossingen, worden eveneens schriftelijk vastgelegd in het leefzorgplan.

Artikel 8 regels voor pgb wordt als volgt gewijzigd (toevoeging als gecursiveerde tekst, vervallen tekst als vetgedrukt) :

Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de Wmo 2015 een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Dat geldt ook voor jeugdhulp: bij nota van wijziging (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel MM) is de regeling in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet voor het pgb aangepast (“gestandaardiseerd”) aan de genoemde regelgeving uit de Wmo 2015.

Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt indien betrokkene gemotiveerd aangeeft waarom hij kiest voor een pgb in plaats van zorg in natura (zie artikel 8.1.1, derde lid, onder b van de Jeugdwet en artikel 2.3.6, tweede lid, onder b van de Wmo 2015). Het pgb komt dus niet pas in beeld als de zorg in natura niet voldoet, maar is onder bepaalde voorwaarden een bewuste keuze. Met behoud van de motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen (zie de toelichting op amendement Voortman c.s., Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 103). De keuzevrijheid is hiermee voldoende in de wetgeving verankerd en wordt niet expliciet herhaald in deze verordening.

In het tweede lid is de mogelijkheid opgenomen, om de hoogte van een pgb mede te bepalen op basis van een door een cliënt opgesteld plan. Dat plan, in de AWBZ ook wel bekend onder het begrip budgetplan, is een uitwerking van de wettelijke voorwaarden voor verstrekking van een pgb. Na het gesprek wordt betrokkene gevraagd om dit plan in te dienen. In het bijzonder wordt daarin de wijze van besteding van het pgb toe te lichten: welke zorgverleners er tegen welk tarief worden ingeschakeld door betrokkene. Op deze manier wordt voor de definitieve vaststelling van het pgb getoetst hoe het wordt besteed. Dit is in de geest van het systeem van trekkingsrecht waarbij de betrokkene (de toekomstige budgethouder) zelf de regie heeft en houdt over het pgb. Het stimuleert hem om vooraf na te denken over de invulling van de maatwerkvoorziening maar ook om daarmee de kwaliteit van de via het pgb te leveren zorg beter te kunnen monitoren, zoals bepaald in artikel 2.3.6 lid 2 onder c van de Wmo 2015. Dat betekent ook dat verantwoording en controle zoveel mogelijk vooraf plaatsvinden, voor uitbetaling van het pgb aan de zorgverlener. Het plan moet niet voor onnodige administratieve lasten zorgen bij betrokkene. Dit plan is overigens een ander instrument dan het persoonlijk plan zoals bedoeld in artikel 2.3.2 tweede lid van de Wmo 2015, aangezien dat persoonlijk plan voorafgaand aan het gesprek moet worden ingediend door betrokkene.

Bij de behandeling van de Jeugdwet en de Wmo 2015 is het pgb gelijk gesteld aan de kostprijs van zorg in natura. Bij amendement Bisschop en Voortman (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 100) is de Jeugdwet bijvoorbeeld zo aangepast dat duidelijk is geworden dat jeugdigen of hun ouders zelf kunnen bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college te bieden maatwerkvoorziening in natura. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan deze door het college te bieden maatwerkvoorziening in natura. Een vergelijkbare bepaling is opgenomen in artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de Wmo 2015. De situatie waarin het door betrokkene beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Inwoners kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers- of opvangvoorzieningen.

Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.

Het tweede en derde lid vloeien voort uit artikel 2.9, onder c, van de Jeugdwet en artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de Wmo 2015. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Voorts geldt dat het pgb, zoals aangegeven in het tweede lid onder sub b, enkel is bedoeld voor de inkoop van zorg. Bij het bepalen van de hoogte daarvan worden componenten als huisvesting en voeding, anders dan bij bijvoorbeeld de maatwerkvoorziening Beschermd Wonen in natura, niet meegenomen.

Bij de vaststelling van de hoogte van een pgb is aangehaakt bij de tarieven voor zorg in natura die met de zorgaanbieders zijn afgesproken. Doordat de tarieven worden gekoppeld aan de inkoop is het mogelijk dat deze jaarlijks wijzigen ten gunste of ten ongunste van de cliënt. In de beschikking worden cliënten geïnformeerd. Doordat de pgb’s aan de inkooptarieven zijn gekoppeld, is niet telkens een nieuw collegebesluit nodig puur voor de pgb -tarieven. Wanneer de tariefwijziging ongewenste effecten heeft, wordt de regeling opnieuw tegen het licht gehouden.

Gemeenten hebben de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven in de verordening bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s, et cetera).

Doordat het tarief voor professionele en gediplomeerde hulp is gekoppeld aan de goedkoopst passende voorziening in natura, is er differentiatie mogelijk. Voor een specialistische vorm van ondersteuning zal dit pgb -tarief hoger zijn dan een pgb -tarief voor bijvoorbeeld hulp bij het huishouden. Een voorwaarde voor een professionele en gediplomeerde hulp is in elk geval dat zij in dienst zijn bij een aanbieder. Onder gediplomeerd wordt verstaan dat de betrokken medewerker (aantoonbaar) een kwalificatie heeft om de benodigde hulp of ondersteuning te verlenen.

Gelet op de opbouw van tarieven is op basis van gegevens van onder andere de AWBZ en NZa (Nederlandse Zorgautoriteit) het tarief voor een gediplomeerde zzp ’er bepaald op maximaal 90% van de goedkoopst passende voorziening in natura. Voor de definitie van een zzp ’er wordt aangehaakt bij de landelijke definities. De Belastingdienst formuleert dit als volgt: ‘Een zzp ’er is een ondernemer (entiteit) voor de inkomensheffing (IH) zonder personeel of een rechtspersoon met één werknemer die tevens directeur-grootaandeelhouder ( digra ) is'. Een zzp ’er moet dan ook als zodanig geregistreerd staan bij de Kamer van Koophandel.

Het pgb -tarief voor niet-professionele hulp (tweede lid, sub c onder punt 3) , uit het eigen sociaal netwerk, wordt standaard 75% van de goedkoopst passende voorziening in natura geregeld. Deze 75% is echter in deze verordening gemaximeerd op een tarief van € 20 per uur in overeenstemming met het tarief in de Wet langdurige zorg en de Zorgverzekeringswet voor mantelwerkers.

Het kan voorkomen dat een pgb wordt aangevraagd voor ondersteuning door een persoon die niet tot de in het tweede lid genoemde categorieën behoort. Hierbij kan gedacht worden een niet-professional die ook niet behoort tot het sociaal netwerk of een persoon behorende tot het sociaal netwerk die wel een voor de ondersteuning geschikt diploma heeft maar de ondersteuning niet verricht in het kader van de uitoefening van de professie. Indien deze personen de vaardigheden en/of kwalificaties hebben om de noodzakelijke ondersteuning te bieden, kan met gebruikmaking van de hardheidsclausule gekomen worden tot een passende oplossing.

Ten aanzien van het tweede lid, sub c onder punt 3, is verder van belang dat in de nota naar aanleiding van het verslag van de Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34) de regering heeft aangegeven dat onder dit sociale netwerk ook mantelzorgers kunnen vallen. Wel is de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. In overeenstemming met de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld).

Ter aanvulling is in het tweede lid, sub c onder punt 3 toegevoegd dat op basis van een gemotiveerd verzoek van de cliënt en indien dit anders leidt tot onbillijke situaties geldt een tarief tot een maximum bedrag van € 25 per uur kan worden toegekend , mits daar een financiële compensatie aan de hulp tegenover staat. Een concreet voorbeeld is indien een van de ouders minder is gaan werken omdat een kind ( jeudige ) permanent toezicht nodig heeft en dit de reguliere mantelzorg overstijgt. De term ‘financiële compensatie’ beoogt om mensen tegemoet te komen die door de intensieve zorg voor een naaste bijvoorbeeld inkomensderving oplopen wanneer zij minder gaan werken. Deze groep mensen was in de Awbz bekend onder het begrip mantelwerkers. Dit type hulp en ondersteuning is, mits goed gemotiveerd, een goedkoper passend alternatief dan professionele hulp of professionele ondersteuning.

Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar. Ingeval ook hiervoor een pgb wordt aangevraagd is voor gemeenten van belang dat slechts een pgb wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt (artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de Wmo 2015). Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de Wmo 2015 weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt (artikel 2.3.6, derde lid, van de Wmo 2015). Met betrekking tot toekenning van een pgb voor jeugdhulp hebben wij omwille van uniformiteit aan inwoners gekozen voor het gelijk stellen aan wat is opgenomen in de Wmo 2015.

In het tweede lid, sub d onder punt 2 omschreven dagwaarde wordt bepaald door de aanschafwaarde en de afschrijvingstermijn (voor hulpmiddelen 7 jaar en bij hulpmiddelen voor jeugdigen 5 jaar). De aanschafwaarde kan worden aangetoond middels de aankoopbon. Indien aanvrager hier niet over beschikt, bepaalt de gecontracteerde aanbieder de dagwaarde, mede op basis van de cataloguswaarde.

Het vijfdevierde lid bevat een verplichting aan het college om de wijze van vaststellen van de hoogte van een pgb in nadere regeling uit te werken. Daarnaast bevat het een mogelijkheid om bij nadere regeling indien nodig aanvullende eisen te stellen aan het verstrekken van een pgb.

Artikel 9 , regels voor bijdrage in de kosten van voorzieningen, wordt als volgt gewijzigd (gecursiveerde tekst) en komt te vervallen (vet gedrukte tekst) :

Deze bepaling geeft uitvoering aan de bepalingen over de eigen bijdrage in de artikelen 2.1.4, eerste tot en met derde en zevende lid, en 2.1.5, eerste lid van de Wmo 2015. De Jeugdwet kent geen eigen bijdrage.

De Wmo 2015 maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag maximaal kostendekkend zijn. In de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 95) staat hierover dat de regering gemeenten beleidsruimte geeft door hen de mogelijkheid te bieden om in de verordening te bepalen welke eigen bijdrage een betrokkene verschuldigd is voor een algemene voorziening. Bij het bieden van deze beleidsruimte gaat de regering ervan uit dat gemeenten hier verstandig mee omgaan en voorzieningen zoals een laagdrempelige informatievoorziening uit zal sluiten van (eigen) bijdragen. Wanneer een algemene voorziening (financieel) laagdrempelig wordt gemaakt, is de kans groot dat de druk op vaak duurdere maatwerkvoorzieningen wordt beperkt.

In artikel 9 is een uitsplitsing gemaakt naar een vaste bijdrage voor van gemeentewege georganiseerde algemene voorzieningen (eerste lid) en een eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen (tweede lid). De vaste bijdrage wordt niet door het CAK geïnd. Deze kan bijvoorbeeld per activiteit of op abonnementsbasis in rekening worden gebracht. De vaste bijdrage bedraagt, zoals beschreven in lid 1, maximaal de kostprijs voor deelname aan de betreffende algemene voorziening. De vaste bijdrage kan per type algemene voorziening apart worden vastgesteld in overleg tussen de gemeente en bij de voorziening betrokken organisaties.

De open inloop in het Huis van de Wijk is in de gemeente Venlo is vooralsnog de enige geheel door de van gemeentewege georganiseerde algemene voorziening waar een vaste bijdrage verschuldigd is. De kostprijs voor deelname is gelijk aan de consumptie, zoals in geval van open inloop het gebruik van koffie/thee en voor keuze van de deelnemer een warme maaltijd. Op die manier vormt de hoogte van de vaste bijdrage geen belemmering voor het gebruik. Eveneens bij de open inloop zijn er in wijken voorzieningen waar gedeeltelijk met vrijwilligers wordt gewerkt. In dergelijke situaties kan de vaste bijdrage, binnen het gestelde maximum, door het college naar beneden worden bijgesteld.

De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de maximale kostprijs van de voorziening (artikel 2.1.4, derde lid, eerste zin, van de Wmo 2015). In het landelijke Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 (een Algemene Maatregel van Bestuur) worden regels vastgesteld met betrekking tot deze bijdragen (artikel 2.1.4, vierde lid, van de Wmo 2015). De bijdrageregels in de verordening moeten passen binnen de kaders die het Uitvoeringsbesluit stelt.

Ten aanzien van maatwerkvoorzieningen zijn in het tweede lid de voorwaarden benoemd waar de eigen bijdrage aan moet voldoen. In nadere regeling kan het college dit uitwerken op grond van de delegatiebepalingen in het derde lid en in artikel 18.

Voor de berekening van de eigen bijdrage wordt aangehaakt bij de tarieven zoals vastgelegd in de inkoop van maatwerkvoorzieningen bij gecontracteerde aanbieders, en bij de landelijke richtlijnen voor het meetellen van inkomen en vermogen.

In artikel 9, lid 2 sub d is echter bepaald dat voor de berekening van de eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening Begeleiding Individueel een tarief van € 30 per uur wordt gehanteerd. De kostprijs voor begeleiding individueel ligt echter (op basis van vergelijkingscijfers) ruim erboven. Een nog hogere eigen bijdrage kan voor cliënten een reden zijn om zorg te mijden. Met als mogelijk risico dat vervolgens nog intensievere en dus duurdere zorg moet worden ingezet.

De eigen bijdrage wordt door het CAK berekend waarbij zij tegelijkertijd het stapelingseffect van eigen bijdragen bewaken.

Voor begeleiding en hulp bij het huishouden geldt het goedkoopste tarief (gemeentetarief) van alle diensten op basis van de inkoop bij aanbieders. Om een reëel tarief te bepalen is opgenomen dat jaarlijks op peildatum 1 december wordt gekeken naar de kostprijs van aanbieders die op dat moment ondersteuning leveren aan ingezetenen van de gemeente. Onder diensten worden in deze context verstaan de niet-materiële maatwerkvoorzieningen zoals hulp bij het huishouden, individuele begeleiding en dagbesteding.

Voor hulpmiddelen en vervoersvoorzieningen geldt een vast tarief per product. Deze wordt berekend op basis van nieuwwaarde, restwaarde bij herverstrekking en kosten voor onderhoud en eventueel verzekering. Bij de berekening van dit vaste tarief wordt rekening gehouden met een afschrijvingstermijn van zeven jaar. Een hulpmiddel voor een volwassene wordt binnen de economische levensduur van zeven jaar gemiddeld 2,5 keer herverstrekt zo blijkt uit ervaringscijfers in de branche.

Er zal nader beoordeeld moeten worden wanneer een vaste bijdrage of een eigen bijdrage een belemmering is voor deelname aan een van gemeentewege georganiseerde voorziening zoals bedoeld in lid 3. Op voorhand zijn er, met uitzondering van de GGZ-doelgroep, geen groepen die categoriaal voor korting in aanmerking komen. Als een vaste bijdrage of een eigen bijdrage wel een belemmering zijn, kan het college afwegen of de bijdrage moet worden aangepast of dat een groep deelnemers op een andere manier kan deelnemen aan de activiteiten of gebruik kan maken van een voorziening.

De delegatiebepaling in het derde lid onder sub b heeft tot doel om de instantie(s) te bepalen die de bijdrage voor een maatwerkvoorziening voor maatschappelijke opvang innen. Op deze manier wordt voldaan aan de verplichting in artikel 2.1.4, zevende lid Wmo 2015. Hierop is voorts de ‘Verordening eigen bijdrage maatschappelijke opvang en vrouwenopvang’ van toepassing.

Het vierde lid is in overeenstemming met het beleidskader, in januari 2014 door de raad van Venlo vastgesteld, opgenomen in de verordening.

Naar boven