Verordening Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp 2018

 

De raad van de gemeente Dalfsen;

 

gelezen het voorstel van Decentralisaties in het sociale domein d.d. 3 september 2014, nummer 240;

 

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, [eerste, tweede lid] derde en zevende lid, [2.1.5, eerste lid,] 2.1.6, [2.1.7, 2.3.6, vierde lid,] en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo);

 

overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven; dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wmo met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

 

én

 

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 [en 8.1.1, derde, vierde lid,] van de Jeugdwet;

 

overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt; en dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen maatwerkvoorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening, over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen, de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet, en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

 

overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

 

besluit:

 

vast te stellen de “Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

 

HOOFDSTUK 1 BEGRIPPEN EN VORMEN VAN ONDERSTEUNING

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan:

  • Bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wmo 2015. Binnen de Jeugdwet is geen bijdrage verschuldigd;

  • Gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 en artikel 6 van de Jeugdwet;

  • Melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 en in artikel 4, eerste lid van de Jeugdwet;

  • Maatwerkvoorziening: alle vormen van ondersteuning, dit kan zowel in zorg in natura als pgb.

  • Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 en artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, zijnde een door het college verstrekt budget aan de cliënt, jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de (jeugd)hulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • Hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Jeugdwet, eerste lid, van de Jeugdwet dan wel de behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet;

  • Gebruikelijke hulp: zorg die verwacht mag worden vanuit het sociale netwerk van de cliënt of jeugdige;

  • Respijtzorg/ logeeropvang, opvang ter ontlasting van de thuissituatie. Bij volwassenen zal dit altijd gaan om kortdurende, incidentele opvang en bij jeugdigen kan het ook gaan om een structurelere vorm van opvang. Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) of Jeugdwet;

  • Cliënt: inwoners vanaf 18 jaar en ouder;

  • Jeugdige: kinderen en jongeren tot 18 jaar;

  • Ouders: hiermee worden ouders of verzorgers bedoeld van de jeugdige;

 

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt onder voorzieningen verstaan:

  • Algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wmo of Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • Maatwerkvoorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Jeugdwet; ook wel individuele voorziening genoemd, of zoals opgenomen in de Wmo 2015 een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

    • 1. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

    • 2. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

    • 3. ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

  • Voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

  • Algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

Artikel 2. Vormen van ondersteuning

  • 1.

    De volgende vormen van voorzieningen (niet zijnde maatwerk) zijn beschikbaar:

    • preventie (inclusief advies en voorlichting).

    • lichte (opvoed)ondersteuning (waaronder algemeen maatschappelijk werk en cliëntondersteuning).

    • jeugdgezondheidszorg.

    • ontwikkeling en stimulering/peuterspeelzaalwerk (inclusief voor- en vroegschoolse educatie)

    • welzijnswerk en jeugdigen/jongerenwerk

    • vertrouwenspersoon

    • Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling

    • Algemene voorziening Hulp bij het Huishouden

  • 2.

    De volgende vormen van maatwerkvoorzieningen zijn beschikbaar:

    • begeleiding

    • vervoersvoorzieningen

    • persoonlijke verzorging

    • behandeling voor jeugdigen of zijn ouders zoals bedoeld in de Jeugdwet.

    • opvoedondersteuning, deze wordt ingezet vanuit de Jeugdwet.

    • maatwerkvoorziening Hulp bij het Huishouden

    • respijtzorg / logeeropvang

    • pleegzorg

    • forensische zorg

    • gesloten jeugdzorg na machtiging rechter

    • overige maatwerkvoorzieningen binnen de Wmo (rolstoel, vervoersvoorzieningen en woningaanpassingen)

  • 3.

    Het college kan bij nadere regeling vaststellen welke overige en maatwerkvoorzieningen op basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt, jeugdige of ouders het uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger, jeugdigen en zijn ouders voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo, op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning.

HOOFDSTUK 2 TOEGANG

Artikel 4. Toegang maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

  • 1.

    Het college bepaalt met inachtneming van de Wmo (artikel 2.3.1. tot en met 2.3.5) en de Jeugdwet (artikel 2.3) bij nadere regeling, zoals opgenomen in de beleidsregels, op welke wijze in samenspraak met de cliënt, jeugdige of zijn ouders wordt vastgesteld of de cliënt, jeugdige of zijn ouders voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.

  • 2.

    Een gesprek maakt altijd deel uit van de procedure in de aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

  • 3.

    Als de hulpvraag genoegzaam bekend is kan het college in overleg met de cliënt, jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.

Artikel 5 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 7 van deze verordening.

HOOFDSTUK 3 MAATWERK

Artikel 6. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college neemt het verslag van het gesprek als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Een cliënt, een jeugdige of zijn ouders, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt, jeugdige of zijn ouders ondervindt, voor zover de cliënt, jeugdige of zijn ouders deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt, jeugdige of zijn ouders in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, of

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt, jeugdige of zijn ouders met psychische of psychosociale problemen en de cliënt, jeugdige of zijn ouders die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt, jeugdige of zijn ouders deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt, jeugdige of zijn ouders aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt, jeugdige of zijn ouders in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3.

    Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning:

    • a.

      voor de cliënt, jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en

    • b.

      voorzienbaar was, maar van de cliënt, jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

    • c.

      indien er door het college vooraf toestemming is verleend om te verhuizen naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment niet meest geschikte beschikbare woning.

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt, jeugdige of zijn ouders zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt, jeugdige of zijn ouders geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt, jeugdige of zijn ouders aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 7. Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht tijdens het onderzoek of voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening. 

Artikel 8. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt. Tevens wordt aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      wat de te verstrekken voorziening is of het profiel waarin de jeugdige in is geplaatst en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en de verwachte duur van de verstrekking is;

    • c.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb bedoeld is, en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4.

    Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 9. Regels voor pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de Wmo en de 8.1.1 van de Jeugdwet.

  • 2.

    Onverminderd de artikelen genoemd in het eerste lid, verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3.

    De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan. In dit plan staat onder andere vermeld hoe hij het het pgb gaat besteden;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerk voorziening in natura.

  • 4.

    De hoogte voor een pgb voor:

    • a.

      een zaak: op basis van de kostprijs van de zaak die de cliënt zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten.

    • b.

      voor cliënt, jeugdige en zijn ouders, geldt dat voor ondersteuning, vanuit hun sociale netwerk en/of andere informele zorg een tarief van € 20,- per uur gehanteerd wordt wanneer er sprake is van boven gebruikelijke hulp. Uitzondering hier op is logeeropvang in het sociale netwerk. Er is sprake van informele zorg wanneer de hulpverlener niet aan de vereiste opleidingsnormen voldoet, die voor een professional werkzaam vanuit zorg in natura gelden. De vereiste opleidingsnormen zijn te vinden in de bijlage van het pgb plan en op de website.

    • c.

      huishoudelijke hulp:

      • 1.

        voor reguliere hulp bij het huishouden is geen pgb mogelijk, hiervoor is een voorliggende algemene voorziening beschikbaar.

      • 2.

        voor hulp bij het huishouden bedragen voor hulp bij het huishouden waarvoor bijzondere deskundigheden zijn vereist, door een persoon die daarvoor is opgeleid, werkzaam voor een instelling met HKZ of gelijkwaardig keurmerk wordt bepaald op 94 % van het vastgestelde zorg in natura tarief.

    • d.

      individuele begeleiding:

      • 1.

        ten behoeve van een cliënt, uitgevoerd door een daartoe opgeleide beroepskracht wordt bepaald op 70 % van het vastgestelde zorg in natura tarief.

      • 2.

        ten behoeve van een jeugdige, uitgevoerd door een daartoe opgeleide beroepskracht wordt bepaald op 82% van het vastgestelde zorg in natura tarief.

    • e.

      persoonlijke verzorging:

      • 1.

        ten behoeve van een cliënt, uitgevoerd door een daartoe opgeleide beroepskracht op 80 % van het vastgestelde zorg in natura tarief.

      • 2.

        ten behoeve van een jeugdige, uitgevoerd door een daartoe opgeleide beroepskracht op 82% van het vastgestelde zorg in natura tarief.

    • f.

      begeleiding groep of dagbesteding:

      • 1.

        ten behoeve van een cliënt, uitgevoerd door een daartoe opgeleide beroepskracht op 80 % van het vastgestelde zorg in natura tarief.

      • 2.

        ten behoeve van een jeugdige, uitgevoerd door een daartoe opgeleide beroepskracht op 82% van het vastgestelde zorg in natura tarief.

    • g.

      (kortdurend) verblijf- en respijtzorg:

      • 1.

        ten behoeve van een cliënt, uitgevoerd door een daartoe opgeleide beroepskracht op 80 % van het vastgestelde zorg in natura tarief.

      • 2.

        ten behoeve van een jeugdige, uitgevoerd door een daartoe opgeleide beroepskracht op 82% van het vastgestelde zorg in natura tarief.

    • h.

      behandeling ten behoeve van een jeugdige, uitgevoerd door een daartoe opgeleide beroepskracht op 82% van het vastgestelde zorg in natura tarief.

    • i.

      vervoer van en naar de dagbesteding: op basis van 100% van het zorg in natura tarief voor een cliënt en op basis van 0,31 cent per kilometer voor een jeugdige.

    • j.

      individuele taxikosten en rolstoeltaxikosten, anders dan voor het vervoer van en naar de dagbesteding, op basis van het in de regio gangbare toepasselijke tarief, uitgaande van maximaal 1500 kilometer per jaar.

    • k.

      een autoaanpassing: op basis van een programma van eisen voor de aanpassing en de laagste kostprijs op basis van 2 offertes van gespecialiseerde bedrijven.

    • l.

      verhuishulp: op basis van de laagste kostprijs op basis van 2 offertes en rekening houdende met de keuze van de cliënt om al dan niet gebruik te maken van een erkende verhuizer;

    • m.

      aanschaf en onderhoud van een sportvoorziening: op basis van een passende offerte en het laagste tarief die hiervoor worden gehanteerd door de gemeente contracteerde leverancier;

    • n.

      het bezoekbaar maken van een woning: op basis van de laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen die hiervoor zou worden gehanteerd op basis van 2 offertes, rekening houdend met de keuze van de cliënt om al dan niet gebruik te maken van een erkende aannemer.

    • o.

      beschermd wonen: de hoogte van een pgb beschermd wonen wordt bepaald op basis van een naar aard en omvang oplopend budget en bedraagt maximaal 81% van de maximale subsidiabele kosten van de maatwerkvoorziening beschermd wonen in natura.

  • 5.

    Hogere tarieven dan de in dit artikel onder sub c,d,e,f,g, h en o genoemde zorg komt voor eigen rekening van de cliënt of jeugdige. Tenzij aannemelijk is dat het budget in de specifieke situatie ontoereikend is. Dan zal op basis van werkelijke kosten het pgb budget vastgesteld worden.

  • 6.

    Het pgb mag niet worden aangewend voor de betaling van tussenpersonen, belangenbehartigers, bemiddelings- en coördinatietaken alsmede begeleidings- of administratiekosten in verband met het pgb. Er is geen verantwoordingsvrij bedrag. Cadeautjes en feestdagenuitkeringen mogen ook niet uit het PGB worden bekostigd. Wanneer geen passende voorziening in natura beschikbaar is, én niet door de gemeente alsnog gecontracteerd kan worden, én de cliënt, jeugdige en/of zijn ouder(s) niet in staat is op verantwoorde wijze uitvoering te geven aan het pgb, dan zal de gemeente een coördinator (zorg in natura) aanwijzen of (al dan niet tijdelijk) toestaan dat een pgb-bureau voor ondersteuning wordt ingeschakeld. Er vindt daarbij in ieder geval functiescheiding plaats tussen de coördinatortaken en het bieden van daadwerkelijke hulp.

  • 7.

    een persoonsgebonden budget wordt bruto verstrekt. Dit houdt in dat de cliënt zelf de eigen bijdrage aan het CAK betaalt. De eigen bijdrage mag niet in mindering worden gebracht op de in te kopen voorziening.

Artikel 10. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen (alleen Wmo)

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van de algemene voorziening, huishoudelijke hulp niveau 1, ter hoogte van € 66,- per 4 weken;

  • 2.

    Op de bijdrage, bedoeld in het eerste lid, is op basis van de bijzondere bijstand (participatiewet) een volledige vergoeding mogelijk voor cliënten met een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm. Van het inkomen daarboven wordt 35 % in aanmerking genomen als draagkracht, waarbij het vermogen in de woning niet in aanmerking wordt genomen.

Artikel 10a. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen inclusief pgb’s (alleen Wmo)

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening , zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt , en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

  • 2.

    De bijdrage, dan wel het totaal van de bijdragen, is gelijk aan de kostprijs, tenzij overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 3.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder.

  • 4.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 5.

    In afwijking van artikel 10a, eerste lid geldt dat geen bijdrage is verschuldigd voor:

    • a.

      een rolstoel;

    • b.

      voorzieningen voor personen jonger dan 18 jaar behoudens een woningaanpassing in overeenstemming met artikel 10a lid 4 van dit besluit;

    • c.

      een cliënt met een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm zijn vrijgesteld van de eigen bijdrage, tenzij zij tevens gebruik maken van een voorziening op grond van de Wlz;

  • 6.

    De bedragen per vier weken, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de eigen bijdrage zijn gelijk aan die genoemd in artikel 3.8, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 7.

    In uitzondering op artikel 10a lid 6 van dit besluit geldt voor beschermd wonen dat de bijdrage wordt berekend volgens artikel 3.11 en 3.12 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Voor opvang geldt dat de bijdrage wordt berekend volgens artikel 3.20 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 8.

    In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, van de Wmo, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening door het CAK vastgesteld en geïnd.

Artikel 10b. Afwijkende eigen bijdragen

In afwijking van artikel 10a, tweede lid geldt een afwijkende eigen bijdrage voor:

  • a.

    het collectief vervoer, Mijn Taxi op Maat, is een bijdrage verschuldigd voor ritten niet zijnde vervoer naar de dagbesteding. In afwijking op artikel 2.1.4 lid 6 Wmo 2015, betaalt de cliënt de bijdrage rechtstreeks aan de vervoerder bij het gebruik van de taxirit.

    Aantal kilometers

    Budgetrit

    Rit en rit met aankomstgarantie

    Prioriteitsrit en prioriteitsrit OV

    0 t/m 4 kilometer

    €1,50

    €2,25

    €7,50

    5 t/m 8 kilometer

    €2,00

    €3,00

    €12,50

    9 t/m 12 kilometer

    €2,50

    €3,75

    €17,50

    13 t/m 16 kilometer

    €3,00

    €4,50

    €22,50

    17 t/m 20 kilometer

    €3,50

    €5,25

    €27,50

    21 t/m 25 kilometer

    €4,00

    €6,00

    €32,50

    Opm. Het aantal kilometers wordt via de kortste route van herkomst naar bestemming bepaald

  • b.

    begeleiding individueel of per dagdeel bij begeleiding groep wordt vastgesteld op € 25,- per uur bij individuele begeleiding of per dagdeel bij begeleiding in een groep.

Artikel 11. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1.

    Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door middel van een melding bij het college voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht.

  • 2.

    De jaarlijkse blijk van waardering bestaat uit: een vvv bon of ondernemersbon met een aanvullend aanbod. De mantelzorgwaarding vertegenwoordigd een waarde van € 100,- per mantelzorger.

  • 3.

    De rijksuitkering zoals hij in 2015 over is gekomen voor de mantelzorgwaardering van € 61.000,- wordt elk jaar helemaal gebruikt voor de waardering van de mantelzorgers.

  • 4.

    Het college kan bij nadere regeling regels stellen over op welke wijze zorg wordt gedragen voor de jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Artikel 12. Indexering

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de Centraal Bureau voor de Statistiek prijsindex voor gezinsconsumptie.

  • 2.

    Als toepassing is gegeven aan het vorige lid, draagt het college zorg voor de kenbaarheid van de laatstelijk in de plaats gestelde bedragen.

HOOFDSTUK 4 KWALITEIT

Artikel 13. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt.

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning.

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 14. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden (Code verantwoordelijk Marktgedrag)

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor door derden te leveren diensten, zoals maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wmo en artikel 2.11 van de Jeugdwet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1°. een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • 2°. de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de Wmo, en’

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de Wmo, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

  • 6.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren algemeen gebruikelijke voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      De marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      De eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • 1°. Aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening.

      • 2°. Instructie over het gebruik van de voorziening.

      • 3°. Onderhoud van de voorziening.

HOOFDSTUK 5 HERZIENING, WIJZIGING EN TERUGVORDERING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING EN JEUGDHULP

Artikel 15. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en misbruik of oneigenlijke gebruik van de Wmo 2015.

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Een cliënt, jeugdige of zijn ouders doen aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing.

  • 3.

    Het college kan een beslissing als bedoeld in de Wmo of Jeugdwet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt, jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid.

    • b.

      de cliënt, jeugdige of zijn ouders niet langer op de maatwerkvoorziening is aangewezen.

    • c.

      de maatwerkvoorziening niet meer toereikend is te achten.

    • d.

      de cliënt langer dan drie maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet

    • e.

      de cliënt, jeugdige of zijn ouders niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening verbonden voorwaarden, of

    • f.

      de cliënt, jeugdige of zijn ouders de maatwerkvoorziening niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4.

    Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft herzien of ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen 3 maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 6.

    Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 7.

    Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 15a. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de Wmo 2015 of artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e van de Jeugdwet

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 15, derde lid, onder d.

  • 3.

    Het college stelt de budgethouder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

HOOFDSTUK 6 KLACHTEN, MEDEZEGGENSCHAP EN INSPRAAK

Artikel 16. Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 17. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten, jeugdigen of zijn ouders over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliënt ervaringsonderzoek.

Artikel 18. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen, zoals bedoeld in artikel 2.10 van de Jeugdwet en artikel 2.1.3 Wet maatschappelijk ondersteuning 2015.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN

Artikel 19. Nader regels en hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels over de uitvoering van deze verordening.

  • 3.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 20. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Dalfsen wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp , worden beslist met inachtneming van die verordening.

  • 5.

    Van het in het derde en vierde lid gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

Artikel 21. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2018 gemeente Dalfsen.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018;

  • 3.

    De verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, in werking getreden op 29-05-2017, wordt bij de inwerkingtreding van deze regeling ingetrokken.

 

Aldus besloten door de raad van de gemeente Dalfsen in zijn openbare vergadering van 18 december 2017

De raad voornoemd

de voorzitter, de griffier,

drs. H.C.P. Noten J. Leegwater MSc

Naar boven