Verordening Jeugdhulp Gemeente Borne 2018

de raad van de gemeente Borne;

 

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 november 2017;

 

 

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet;

 

 

gelet op de doelstellingen zoals verwoord in het Beleidsplan Jeugdhulp Borne 2015;

 

 

besluit vast te stellen:

 

de Verordening Jeugdhulp Gemeente Borne 2018

 

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    andere voorziening: voorziening niet vallend onder de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • b.

    Besluit Jeugdhulp: een door het college vast te stellen besluit waarin nadere regels worden gesteld met betrekking tot een aantal in deze verordening aangegeven onderwerpen;

  • c.

    college: college van burgemeester en wethouders van Gemeente Borne;

  • d.

    familiegroepsplan: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren;

  • e.

    gesprek: gesprek als bedoeld in artikel 7;

  • f.

    hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroeien opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

  • g.

    individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als genoemd in artikel 1.2.2., tweede lid, van de wet;

  • h.

    lokale toegangspunt: uitvoeringsorganisatie die door de gemeente belast is met de uitvoering van ondersteuning aan inwoners die (tijdelijk) problemen ondervinden met hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie;

  • i.

    melding: kenbaar maken van de hulpvraag als bedoeld in artikel 5, eerste lid;

  • j.

    overige voorziening: overige voorziening als genoemd in artikel 2, eerste lid;

  • k.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget, dat de jeugdige of zijn ouders in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken en dat namens de gemeente door de Sociale verzekeringsbank aan deze derden wordt uitgekeerd;

  • l.

    verslag: een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek, waaronder een verslag van het gesprek met jeugdig en/of ouders en een plan van aanpak met daarin in ieder geval de te bereiken doelen en daarvoor benodigde ondersteuning, waaronder ook wordt verstaan het hulpverleningsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

  • m.

    wet: Jeugdwet.

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

  • 1.

    De volgende overige voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      informatie en opvoedadvies (Loes);

    • b.

      preventieve opvoed- en opgroeiondersteuning individueel;

    • c.

      preventieve opvoed- en opgroeiondersteuning groepsgewijs;

    • d.

      lokale toegangsondersteuning:

      • -

        kortdurende ondersteuning;

      • -

        casemanagement.

  • 2.

    De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      ambulante jeugdhulp;

    • b.

      intramurale jeugdhulp.

  • 3.

    Het college kan in het Besluit Jeugdhulp vaststellen welke overige voorzieningen en individuele voorzieningen op basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn.

Artikel 3. Toegang jeugdhulp via huisarts, jeugdarts of medisch specialist

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, jeugdarts of medisch specialist naar een jeugdhulpaanbieder, indien en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    Indien de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 11.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de gemeente, indiening hulpvraag

  • 1.

    Jeugdigen en ouders met een hulpvraag kunnen het college verzoeken om toekenning van een door het college bij besluit te verlenen individuele voorziening.

  • 2.

    Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel en de uitvoering van jeugdreclassering.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke voorziening, of vraagt het college een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 4.

    Jeugdigen en ouders die menen een beroep te kunnen doen op een overige voorziening, kunnen zich rechtstreeks hiertoe wenden.

HOOFDSTUK 2 Melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 5. Melding

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens de jeugdige of zijn ouders vormvrij bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding.

Artikel 5a. Familiegroepsplan

  • 1.

    Het college informeert de jeugdige of zijn ouders over de mogelijkheid tot het indienen van een familiegroepsplan en stelt hen gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het familiegroepsplan te overhandigen.

  • 2.

    Het college betrekt het familiegroepsplan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 6.

Artikel 6. Onderzoek

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek en gesprek, bedoeld in artikel 7, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt uiterlijk binnen twee weken na de melding met de jeugdige en/of zijn ouders een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    De jeugdige of zijn ouders verschaffen, zo mogelijk voor het eerste gesprek, aan het college alle gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

  • 3.

    Het college stelt tijdens het onderzoek de identiteit van de jeugdige of zijn ouders vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 4.

    Indien de gegevens van de jeugdige en zijn situatie reeds voldoende bekend zijn, kan verzameling van gegevens achterwege blijven.

  • 5.

    Indien de gespreksvoorbereiding een afgerond beeld oplevert over de hulpvraag, kan het college in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek. Er kan dan worden volstaan met een verslag van het onderzoek dat aan de jeugdige of zijn ouders wordt voorgelegd overeenkomstig artikel 8.

Artikel 7. Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek of, waar nodig, meerdere gesprekken met de jeugdige of zijn ouders en indien gewenst met familie en deskundigen zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek tot jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • h.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders;

    • i.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget, waarbij de jeugdige of zijn ouders conform artikel 8.2.1 van de wet, in voor hen begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Het college informeert de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure.

Artikel 8. Het gespreksverslag

  • 1.

    Het college zorgt voor een schriftelijke verslaglegging van het onderzoek als bedoeld in artikel 6 en het gesprek als bedoeld in artikel 7. Het verslag dient uiterlijk zes weken na de dag na ontvangst van melding te zijn opgesteld en aan de jeugdige of zijn ouders te zijn overhandigd, tenzij zij hebben medegedeeld dit niet te wensen.

  • 2.

    Indien het door de jeugdige of zijn ouders ingediende familiegroepsplan voldoet aan de bevindingen van het onderzoek, dan kan dit plan worden aangemerkt als een verslag van het onderzoek.

  • 3.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag of toegevoegd.

Artikel 9. Aanvraag

  • 1.

    Jeugdigen en ouders kunnen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2.

    Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 3.

    Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld formulier.

  • 4.

    Een voor akkoord ondertekend verslag van het gesprek, en in voorkomend geval een ondertekend ondersteuningsplan dan wel persoonlijk plan, wordt door het college als aanvraag voor een individuele voorziening beschouwd.

  • 5.

    Heeft de aanvraag betrekking op een jeugdige:

    • a.

      die jonger is dan 12 jaren, of

    • b.

      die ouder is dan 12 jaren en niet in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake,

    dan dient de wettelijke vertegenwoordiger het aanvraagformulier te ondertekenen.

  • 6.

    Heeft de aanvraag betrekking op een jeugdige die de leeftijd van 12 maar nog niet die van 16 jaren heeft bereikt, dan dient zowel de jeugdige als diens wettelijke vertegenwoordiger het aanvraagformulier te ondertekenen, mits de minderjarige in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. Weigert de wettelijk vertegenwoordiger in te stemmen met de aanvraag, dan zal het college de aanvraag toch in behandeling nemen als de jeugdhulp voor de minderjarige kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor de minderjarige te voorkomen, alsmede indien de minderjarige ook na de weigering van de toestemming de jeugdhulp weloverwogen blijft wensen.

  • 7.

    Heeft de aanvraag betrekking op een jeugdige die de leeftijd van 16 jaren heeft bereikt, dan is instemming van de wettelijke vertegenwoordigers niet vereist.

HOOFDSTUK 3: Individuele voorziening

Artikel 10. Criteria voor individuele voorziening

  • 1.

    Het college kent een individuele voorziening toe voor zover in het verslag bedoeld in artikel 8 wordt vastgesteld dat de jeugdige:

    • a.

      op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;

    • b.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige voorziening, of

    • c.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening.

  • 2.

    Het college kan in het Besluit Jeugdhulp nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de algemene criteria genoemd in het eerste lid, of ter bepaling van specifieke criteria voor bepaalde individuele voorzieningen.

Artikel 11. Beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening worden in de beschikking tevens vastgelegd:

    • a.

      de met de jeugdige of zijn ouders gemaakte afspraken inclusief het beoogde resultaat;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

  • 3.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval tevens vastgelegd:

    • a.

      dat de bekwaamheid van de aanvrager is getoetst en dat het pgb passend wordt geacht;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is berekend;

    • d.

      hoe de feitelijke betaling ten laste van het te verstrekken pgb plaatsvindt;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

Artikel 12. Regels voor pgb

  • 1.

    Conform artikel 8.1.1 van de wet verstrekt het college alleen een individuele voorziening in de vorm van een pgb:

    • a.

      indien de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college in staat zijn de aan een budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de jeugdige en zijn ouder zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening niet wensen geleverd te krijgen, door een door het college voorgestelde aanbieder;

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot een individuele voorziening behoort en die de jeugdige en zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is;

    • d.

      indien de jeugdige of zijn ouders de kosten van het pgb, die uitstijgen boven de kostprijs van de naar het oordeel van het college adequate individuele voorziening in natura, zelf willen bekostigen.

  • 2.

    Het tarief voor een pgb:

    • a.

      is gebaseerd op een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld plan over hoe zij het pgb gaan besteden;

    • b.

      is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen;

    • c.

      bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate individuele voorziening in natura.

  • 3.

    De hoogte van het tarief is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten.

  • 4.

    Voor een professionele hulpverlener wordt een bedrag beschikbaar gesteld dat gelijk is aan 90% van het zorg in natura tarief van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate voorziening in natura.

  • 5.

    Het college stelt in het Besluit Jeugdhulp nadere regels over de voorwaarden waaraan een zorgverlener dient te voldoen om te worden aangemerkt als een professionele hulpverlener.

  • 6.

    Het uurtarief voor geboden zorg vanuit het sociaal netwerk bedraagt

    • a.

      € 20,24 per uur voor zorg op het terrein van zelfstandig leven;

    • b.

      € 20,24 per dagdeel voor zorg op het gebied van maatschappelijke deelname;

    • c.

      € 30,36 per etmaal voor kortdurend verblijf.

  • 7.

    Het college stelt in het besluit Jeugdhulp onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

HOOFSTUK 4. Overige bepalingen

Artikel 13. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele voorziening en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet

  • 1.

    Het college informeert de jeugdige en/of ouders in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 3.

    Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 4.

    Indien het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken indien blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 13a. Onderzoek naar recht- en doelmatigheid van individuele voorzieningen en pgb’s

  • 1.

    Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van een individuele voorziening en pgb’s met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatigheid daarvan.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot deze controle.

Artikel 14. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van

de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren

kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof ziekte, scholing en werkoverleg, en

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 15. Vertrouwenspersoon

Het college wijst de jeugdige en zijn ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan dooreen onafhankelijk vertrouwenspersoon.

Artikel 16. Klachtregeling

Het college behandelt klachten van jeugdigen of ouders, die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van hulpvragen en aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de bepalingen van de Regeling interne klachtenprocedure gemeente Borne.

Artikel 17. Inspraak en medezeggenschap

  • 1.

    Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de Inspraakverordening gemeente Borne 2005.

  • 2.

    Het college stelt de Adviesraad Sociaal Domein vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp. Het college voorziet hierbij de Adviesraad Sociaal Domein van ondersteuning om zijn rol effectief te kunnen vervullen.

Artikel 18. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 19. Nadere regels

Voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van deze verordening kan het college in het Besluit Jeugdhulp nadere regels stellen.

Artikel 20. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018.

  • 2.

    De Verordening Jeugdhulp gemeente Borne 2015 wordt met ingang van 1 januari 2018 ingetrokken.

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Jeugdhulp gemeente Borne 2018.

     

Vastgesteld in de openbare vergadering van 12 december 2017.

De voorzitter,

De griffier,

Toelichting verordening Jeugdhulp Borne 2015

Algemene toelichting

 

Aanleiding

Sinds 1 januari 2015 is de gemeente verantwoordelijk voor preventie, ondersteuning,

hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedproblemen, psychische problemen en stoornissen.

 

Met deze verordening stelt de gemeenteraad, in lijn met de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 van de Jeugdwet en afgeleid van het beleidsplan Jeugdhulp 2015 en de Transformatieagenda Sociaal Domein, regels op over:

  • -

    De door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen;

  • -

    De voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • -

    De wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • -

    De wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • -

    De bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet;

  • -

    De wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet;

  • -

    De waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten.

 

In de volgende paragrafen zijn kort de visie en uitgangspunten uit het beleidsplan en de Transformatieagenda weergegeven en is een beeld geschetst van het nieuwe jeugdstelsel in Borne vanaf 2015.

 

Visie en uitgangspunten

In de Jeugdwet heeft de gemeente een jeugdhulpplicht, vergelijkbaar met de huidige compensatieplicht in de Wmo. De gemeente heeft de plicht een voorziening te treffen op het gebied van jeugdhulp als een jeugdige of zijn ouders dit nodig hebben en zij er op eigen kracht niet uitkomen. De gemeente moet hierbij zorgen voor deskundige advisering over en beoordeling van de vraag om hulp.

 

Om de zorg voor de jeugd te verbeteren is niet alleen een transitie nodig - een overheveling van

bestuurlijke en financiële taken en verantwoordelijkheden – maar ook een transformatie – een nieuwe, andere aanpak van ondersteuning en zorg. Op dit moment bevinden wij ons in de transformatie waarin de focus ligt op vrij-toegankelijke voorzieningen. Alleen als de vrij-toegankelijke voorziening geen oplossing biedt kunnen (voor een deel van de vraag) geïndiceerde voorzieningen worden ingezet. Dit leid tot een mix van oplossingen die passend is voor de situatie van de jeugdige. Gemeente Borne zet sterk in op een integrale aanpak dichtbij de burger. Om voorbereid te zijn op de nieuwe taken is een omslag nodig in de ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en gezinnen. Uitgangspunten in de ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdige en gezinnen zijn:

  • -

    Uitgaan van eigen verantwoordelijkheid en eigen mogelijkheden (eigen kracht) van jeugdigen, ouders en hun sociale netwerk;

  • -

    Versterken van het opvoedkundig klimaat in gezinnen, scholen en kinderopvangvoorzieningen;

  • -

    Versterken van vroegsignalering en preventie zodat eerder hulp wordt geboden en het beroep op dure gespecialiseerde hulp wordt verminderd;

  • -

    Vraaggerichte, integrale hulp aan gezinnen;

  • -

    Waarborgen van de veiligheid van de jeugdige in de opvoedsituatie waarin hij opgroeit;

  • -

    Meer ruimte voor professionals om de juiste hulp op maat te bieden en vermindering van regeldruk.

 

Het doel van de gemeente is hierbij: Iedere jongere groeit gezond en veilig op, kan zijn/haar talenten ontwikkelen en naar vermogen meedoen (rekening houdend met haar of zijn ontwikkelingsniveau, gezin en sociale omgeving).

 

Inrichting jeugdstelsel en toegang tot jeugdhulp

In de lokale zorgstructuur worden drie niveaus onderscheiden:

  • -

    Eigen kracht en de sociale omgeving; dat wil zeggen de bewoners, vrijwilligers en professionals in de gemeente, die zelf geen hulpverlener zijn. Zij normaliseren, signaleren en leiden zorgbehoevenden naar ondersteuning;

  • -

    De rechtstreeks toegankelijke hulp van en via het lokale toegangspunt, Wijkkracht, de huisarts en de Jeugdgezondheidszorg 0-18 jaar. Elke zorgzoekende kan hier zonder een verwijzing terecht;

  • -

    De specialistische zorg en ondersteuning die niet rechtstreeks toegankelijk is. Deze is alleen toegankelijk via het lokale toegangspunt, huisarts, jeugdarts en medisch specialist. Voor deze specialistische zorg en ondersteuning is een individuele voorziening nodig.

 

Vrij-toegankelijke jeugdhulp

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen overige (vrij-toegankelijke) en individuele (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp (zie artikel 2, lid 1 en 2). Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de aanbieder van de vrij-toegankelijke hulp wenden.

 

Niet vrij-toegankelijke voorzieningen

Indien een vrij-toegankelijke voorziening geen oplossing biedt voor de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouders kunnen zij in aanmerking komen voor een individuele voorziening (niet-vrij toegankelijke voorziening. Jeugdigen en opvoeders kunnen rechtstreeks of via partners in de gemeente zoals school, kinderopvang, jongerenwerk, Wijkkracht of politie, terecht bij een jeugdconsulent van de gemeente Borne (onderdeel van het lokale toegangspunt). Zij vormen de toegang tot een individuele voorziening. De wijze waarop dit proces wordt ingericht, is vastgelegd in deze verordening.

 

Daarnaast kunnen ook de huisarts, de jeugdarts en medisch specialisten ouders en jeugdigen met een hulpvraag doorverwijzen naar jeugdhulpaanbieder die de gemeente heeft gecontracteerd. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet altijd vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouders precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het in dergelijke situaties de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie artikel 2). Omdat de gemeente verder geen rol speelt bij de rechtstreekse toegang door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt deze slechts een enkel aspect met betrekking tot het proces (zie artikel 3). Artikel 11 en verder zijn wel van overeenkomstige toepassing.

 

Gedwongen kader

Een andere ingang tot (specialistische) jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter doen, omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

In artikel 1 worden de begrippen gedefinieerd die cruciaal zijn voor het begrip van de verordening.

 

De Jeugdwet onderscheidt drie typen voorzieningen. Onder het begrip ‘andere voorziening’ wordt in deze verordening verstaan een voorziening die niet op grond van de Jeugdwet wordt getroffen, maar in het kader van maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, werk en inkomen of zorg. Zie ook artikel 2.9, onder b, van de wet. De individuele voorzieningen en overige voorzieningen zijn opgenomen in artikel 2 van deze verordening. Hoe individuele voorzieningen verkregen kunnen worden, is nader geregeld in artikel 3 en verder.

 

De definities van ‘gesprek’ en ‘melding’ zijn nodig omdat deze begrippen niet zijn gedefinieerd in de wet en het gebruik hier afwijkt van het normale spraakgebruik. De melding is het eerste contact van jeugdigen en ouders met het college om aan te geven dat zij behoefte hebben aan jeugdhulp. De melding (artikel 5) is iets anders dan de aanvraag om een individuele voorziening; dit laatste is geregeld in artikel 9.

 

Het gesprek is het mondelinge contact bij het onderzoek naar de hulpvraag waarin het college met degene die jeugdhulp vraagt zijn gehele situatie bespreekt ten aanzien van de ondervonden problemen en de gevolgen daarvan en de gewenste resultaten van de te kiezen oplossingen. Dit kunnen in de praktijk ook meerdere gesprekken zijn. De uitvoering van deze gesprekken wordt door het college gemandateerd aan de medewerkers van het lokale toegangspunt die een centrale rol hebben in de integrale aanpak voor het nieuwe ondersteuningsstelsel (breder dan jeugdhulp). De uitkomsten van dit gesprek worden vastgelegd in het verslag wat wordt opgesteld naar aanleiding van het onderzoek (zie artikel 8).

 

De definitie van ‘pgb’ is opgenomen omdat de afkorting pgb in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’.

 

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in de verordening. Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als ‘jeugdhulp’, ‘jeugdige’ en ‘ouder’. In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de Jeugdwet. Indien mogelijk aangeduid algemeen als ‘jeugdigen en ouders’ en specifiek veelal als ‘de jeugdige of zijn ouders’. Gebruik van ‘of’ impliceert ook de betekenis ‘en’. Met de aanduiding ‘de jeugdige of zijn ouders’ bedoelen we dus: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbend ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar).

 

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb).

 

Artikel 1, sub b regelt dat het Besluit Jeugdhulp 2015 wordt vastgesteld door het college, waarin over specifieke onderwerpen een nadere uitwerking kan worden gemaakt. Het betreft onder andere de volgende onderwerpen:

  • -

    welke overige voorzieningen en individuele voorzieningen op basis van artikel 2, het eerste en tweede lid beschikbaar zijn (artikel 2, lid 3);

  • -

    de kwaliteitseisen die aan de hulpverlening worden gesteld indien deze worden geleverd door een professionele aanbieder op basis van pgb of door een persoon uit het netwerk van de jeugdige of zijn ouder (artikel 12, lid 5 en 7);

  • -

    nadere regels, ten aanzien van niet in de verordening benoemde onderwerpen, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze verordening (artikel 19).

 

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.

 

Het begrip 'voorziening' is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie, maar geeft wel in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening kan zijn, als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet.

 

In artikel 2, eerste lid, worden de vrij-toegankelijke voorzieningen genoemd. Voor de niet vrij-toegankelijke vormen van ondersteuning zal door de gemeente (artikel 4) of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder (artikel 3) eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben. In artikel 2, tweede lid, zijn de algemene categorieën voor de individuele voorzieningen opgenomen. In het Besluit Jeugdhulp wordt een nadere uitgewerkt welke overige en individuele voorzieningen door de gemeente Borne worden aangeboden. Dit geeft de ruimte om het aanbod van de voorzieningen verder te ontwikkelen, zonder dat de verordening daarop aangepast moet worden.

 

Artikel 3. Toegang jeugdhulp via huisarts, medisch specialist of jeugdarts

In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het vaak de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn, die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2).

 

Als de jeugdige of zijn ouders dit wensen òf in het uitzonderlijke geval dat het college een besluit neemt dat afwijkt van het oordeel van de jeugdhulpaanbieder, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouders. Op die manier wordt de jeugdige en zijn ouders de benodigde rechtsbescherming geboden en wordt voorkomen dat het college talloze beschikkingen moet afgeven die hetzelfde luiden als hetgeen de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van de jeugdhulpaanbieder nodig hebben.

 

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via gemeente, indiening hulpvraag

Deze bepaling regelt de toegang van jeugdhulp via de gemeente en is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Dit alles ter uitvoering van artikel 2.9, onder a, van de wet waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening.

 

Voor het verkrijgen van een individuele, niet overige voorziening, geldt de in artikel 5 tot en met 9 beschreven procedure. Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag zal, zoals beschreven in artikel 7, in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekeken en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een overige jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening.

 

Lid 1 regelt dat het college verantwoordelijk is voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Het college is bevoegd om de toegang tot jeugdhulp te verlenen op grond van de wet. In Borne mandateert het college deze bevoegdheid aan de medewerkers van het lokale toegangspunt.

 

Lid 2 regelt de uitvoering van de verplichting van het college om jeugdhulp in te zetten die nodig wordt geacht in situaties waarbij de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering aan de orde is. In die situaties zal in eerste instantie een beroep moeten worden gedaan op het voorzieningenpakket dat door de gemeente is ingekocht via subsidies dan wel contracten. Maar mocht hierin een leemte bestaan, dan zal het college anderszins in de op haar rustende verplichting moeten voldoen.

 

Lid 3 geeft aan dat het college in het geval van een crisissituatie zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke voorziening dient te treffen. Indien noodzakelijk heeft het college de mogelijkheid om in een crisissituatie een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp aan te vragen vanwege ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen. Naast de Jeugdwet is ook de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (Wet BOPZ) van kracht. Deze wordt toegepast in geval er sprake is van acute bedreiging van de veiligheid van het kind en/of zijn omgeving. De rechter of burgemeester neemt hiertoe een besluit. Er is dan sprake van gedwongen opname. De gemeente is verplicht de jeugdhulp te leveren waartoe de rechter/burgemeester besluit. Ook bij toepassing van de Wet BOPZ wordt een tijdelijke voorziening getroffen.

 

Lid 4 regelt dat onder andere de jeugdige en ouders die een beroep doen op een overige voorziening (bijvoorbeeld een opvoedcursus), zich hier direct toe kunnen wenden zonder de procedure in artikel 5 en verder te hoeven doorlopen.

 

HOOFDSTUK 2: Melding, onderzoek en aanvraag.

 

Artikel 5. Melding hulpvraag

Een hulpvraag kan door of namens de jeugdige of zijn ouders vormvrij bij het college worden gemeld. De melding kan persoonlijk, digitaal of telefonisch worden gedaan bij het lokale toegangspunt. De melding kan door of namens de jeugdig of zijn ouders worden gedaan, wat betekent dat ook iemand uit de omgeving van de jeugdige of zijn ouders, in samenspraak met de jeugdige of zijn ouders, de melding kan doen. Indien iemand uit de omgeving de melding doet namens de jeugdige of zijn ouders wordt gevraagd of zij hiervan op de hoogte zijn. Het college noteert de datum van de melding.

 

In het tweede lid is vermeld dat het college de ontvangst van de melding bevestigd.

 

Artikel 5a. Familiegroepsplan

In de Jeugdwet is geregeld dat jeugdigen en ouders de mogelijkheid krijgen samen met familie, vrienden en anderen die tot het sociale netwerk behoren een familiegroepsplan op te stellen. In dat plan kunnen ouders, de jeugdige zelf en/of het netwerk aangeven hoe ze zelf kunnen bijdragen aan het verbeteren van de opvoed- en opgroeisituatie.

 

Na melding van de hulpvraag brengt het college de jeugdige en zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om binnen zeven werkdagen na melding een familiegroepsplan op stellen. Als de jeugdige of zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan. Indien zeven werkdagen niet haalbaar is voor de jeugdige of zijn ouders kan in overleg ten gunste van de jeugdige of zijn ouders worden afgeweken van deze termijn.

 

Omdat het onderwerp zal zijn van het onderzoek, ligt het voor de hand het familiegroepsplan voorafgaand aan het begin van het onderzoek wordt opgesteld. Maar ook tijdens het onderzoek kan mogelijk nog de (gedeelde) wens ontstaan om de eigen kracht nader te onderzoeken en een familiegroepsplan op te stellen. Zo de situatie zich daarvoor leent, kan dan besloten worden hiermee aan de slag te gaan en het onderzoek daarna voort te zetten.

 

Als jeugdige en zij ouders een familiegroepsplan hebben opgesteld, dan betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek.

 

Artikel 6. Het onderzoek

Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en te zorgen dat jeugdigen en hun ouders goed worden geïnformeerd.

 

Artikel 6 lid 1 en 2 dient ter voorbereiding van het gesprek waarbij voor het onderzoek naar aanleiding van de melding relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht, zodat jeugdigen en/of ouders niet worden belast met vragen over zaken die al bekend zijn. Ook is hierdoor een goede afstemming mogelijk met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen.

 

De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek.

 

Voorafgaande aan het gesprek kunnen, bijvoorbeeld bij het maken van de afspraak aan jeugdige of zijn ouders al concrete vragen worden gesteld en kan aan jeugdige of zijn ouders worden verzocht om voor het onderzoek relevante stukken te overleggen.

 

In artikel 6 lid 3 is in het kader van de rechtmatigheid de verplichting opgenomen om de identiteit van de jeugdige of zijn ouders vast te stellen. Tijdens het gesprek met jeugdige of zijn ouders kan de identiteit van de jeugdige of zijn ouders worden vastgesteld. In het verslag wat naar aanleiding van het onderzoek wordt opgesteld wordt vastgelegd dat de identiteit is vastgesteld. Voor jeugdigen tot 16 jaar wordt de identiteit van de jeugdige en de ouders vastgesteld. Vanaf 16 jaar wordt de identiteit van alleen de jeugdige vastgesteld.

 

In artikel 6 lid 4 is een bepaling opgenomen ter voorkoming van onnodige bureaucratie. Als de gemeente al een dossier heeft van de jeugdige of zijn ouders, dan kan een vooronderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute hulpvraag is dan in de regel nog wel nodig. Indien het onderzoek een goed beeld geeft over de hulpvraag, kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders van het gesprek worden afgezien (lid 5).

 

Artikel 7. Gesprek

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op een gemeentelocatie plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.

 

In het gesprek zou duidelijk moeten worden hoe ook de meest complexe individuele voorzieningen kunnen worden getroffen. De wetgever omkleedt de procedure om te komen tot een individuele voorziening met allerlei waarborgen rond een deskundige beoordeling. Het kan zelfs gaan om diagnostiek om voor een psychiatrische behandeling in aanmerking te komen of voor een verblijf in 24-uursopvang. Dat zijn zwaarwegende beslissingen waaraan professioneel onderzoek en afweging ten grondslag ligt.

 

In het eerste lid is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden. Het gesprek dient in ieder geval binnen zes weken na de melding plaats te vinden. Uiterlijk zes weken na de melding dient het onderzoek te zijn afgerond door het opstellen van een verslag.

 

In de onderdelen a tot en met i zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zal een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komt een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de considerans van de wet en de verordening vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.

 

Ten aanzien van de afstemmingsplicht in onderdeel g valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de WLZ of de Zorgverzekeringswet (Zvw) en een voorziening op het gebied van passend onderwijs.

 

Artikel 8. Het gespreksverslag of ondersteuningsplan

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij is een voorbeeld genomen aan de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 841, nr.3) staat hierover dat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een individuele voorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn.

 

Het verslag van het onderzoek dient uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de melding te zijn opgesteld en aan de jeugdige of zijn ouders te zijn overhandigd. Hiermee wordt aangesloten bij de onderzoekstermijn die geldt binnen de Wmo. Binnen de Wmo dient het onderzoek wettelijk gezien binnen zes weken te zijn afgerond. In het geval het college het onderzoek niet in zes weken kan afronden, ligt het in de rede dat het college hierover met de jeugdige of zijn ouders in overleg treedt. Een zorgvuldig onderzoek is uitgangspunt; het zal met het oog daarop niet per definitie in het nadeel van de jeugdige of zijn ouders zijn als zij instemmen met een langere duur van het onderzoek. Wanneer de uitkomsten van het onderzoek uitblijven en de jeugdige en/of ouders zijn het hier niet mee eens, dan staat het de jeugdige of zijn ouders vrij na zes weken een aanvraag in te dienen.

 

In het tweede lid staat aangegeven dat een familiegroepsplan kan worden aangemerkt als een verslag van het onderzoek als het overeenkomt met de uitkomsten van het onderzoek. In dit geval hoeft er geen afzonderlijk verslag van onderzoek te worden opgesteld.

 

Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is eveneens vormvrij (derde lid).

 

Artikel 9. Aanvraag

Deze bepaling is een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een beschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen.

 

In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

 

In lid 2 van de verordening is een beslistermijn opgenomen. Deze beslistermijn is conform de Wmo. Binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag dient er een beslissing te worden genomen. Het college heeft bij het onderzoek van de melding een zodanig beeld van de betrokkene gekregen dat, zodra een aanvraag wordt ingediend, alleen nog een beschikking moet worden afgegeven. De voorbereiding op het nemen van de beslissing heeft grotendeels in de onderzoeksfase al plaatsgevonden. Aangezien het college op grond van artikel 9 lid 1 van de Verordening al een termijn van maximaal zes weken heeft om een melding te onderzoeken en aan de betrokkene een weergave van de uitkomst van het onderzoek te verstrekken, wordt het mogelijk geacht dat het college binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag een beschikking afgeeft. Indien het in een incidenteel geval toch onmogelijk mocht zijn om tijdig een beslissing te nemen, is het in elk geval wenselijk betrokkene daarover gemotiveerd te informeren. Dat kan er wellicht toe bijdragen dat niet onnodig procedures worden gestart wegens het uitblijven van de beslissing.

 

Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het derde lid de mogelijkheid opgenomen om een door de jeugdige of zijn ouders ondertekend verslag of familiegroepsplan als aanvraag aan te merken.

 

In lid 4 tot en met 6 worden nadere regels gegeven over de toestemming bij de indiening van de aanvraag. Dit is niet specifiek geregeld in de wet. De wet regelt wel de toestemming die nodig is voor het daadwerkelijk verlenen van jeugdhulp (zie artikelen 7.3.4, 7.3.5 en 7.3.15 van de Jeugdwet). Voor zover het gaat om jeugdhulp in de vorm van een geneeskundige behandeling (zoals jeugd-ggz), is deze toestemming geregeld in de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO; zie artikel 7.1.3 lid 3 Jeugdwet i.o. artikel 7:450 BW). Door de toestemming bij de aanvraag goed te regelen, kan voorkomen worden dat later - op het moment dat de hulpverlening van start kan gaan - de toestemming voor het eerst gevraagd moet worden en bij een eventuele weigering, de jeugdhulpverlening niet (of vertraagd) op gang komt.

 

In deze bepalingen is daarom geregeld wiens toestemming wanneer nodig is bij een aanvraag voor jeugdhulp. Daarbij is aangesloten bij de hiervoor genoemde toestemmingsregels uit de Jeugdwet, respectievelijk de WGBO. De in deze bepalingen genoemde wettelijk vertegenwoordiger van de jeugdige is de ouder(s) met gezag of de voogd.

 

Ontbreekt de vereiste toestemming bij de aanvraag, dan is sprake van een incomplete aanvraag. Op grond van artikel 4:5 Awb zal de aanvrager dan in de gelegenheid moeten worden gesteld om binnen een bepaalde termijn de aanvraag te voorzien van de vereiste toestemming. Komt die toestemming er niet, dan kan de aanvraag buiten behandeling gesteld worden (op grond van artikel 4:5 lid 1 onderdeel a Awb).

 

Indien er als gevolg van het inzetten van een individuele voorziening sprake is van een wijziging van de woonstede van de jeugdige, dan dienen de gezaghebbende ouders, altijd toestemming te geven. Dus ook op het moment dat de jeugdige 16 jaar of ouder is, dienen de ouders toestemming te geven. Op grond van het Burgerlijk Wetboek zijn ouders verplicht om in te stemmen met de wijziging van de woonstede van de jeugdige.

 

HOOFDSTUK 3: Individuele voorziening

Artikel 10. Toekenning individuele voorzieningen

In dit artikel wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het college hanteert bij toekenning van individuele voorzieningen, inclusief het pgb. Hierbij is het voor het college van belang dat de mate van ‘eigen kracht’ en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van een overige of andere voorziening, goed wordt beoordeeld. Dit is vastgelegd in lid 1. In lid 2 staat aangegeven dat in het Besluit nadere regels ter uitwerking van deze criteria kunnen worden opgenomen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een uitwerking van het begrip ‘eigen kracht’.

 

Artikel 11. Inhoud beschikking

Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouder een voorziening in ‘natura’ krijgt. Indien gewenst door de jeugdige of zijn ouder bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb.

 

De bepaling in artikel 11, lid 1 is opgenomen om een zo compleet mogelijk beeld te geven van rechten en plichten van burgers. Om deze reden is aan het slot ook een zinsnede opgenomen met de informatieplicht van het college over de mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking. Deze mogelijkheid en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt voor alle besluiten. Indien een jeugdige of ouder in bezwaar en beroep wil, heeft hij op grond van de Awb het recht op het indienen van een aanvraag, waarmee een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kan worden verkregen. Ook de weigering, of het te lang uitblijven van een beschikking, geeft de burger op grond van de Awb de toegang tot bezwaar en beroep.

 

Artikel 11, lid 2 geeft aan welke elementen de beschikking voor een voorziening in natura dient te bevatten.

 

Artikel 11, lid 3 vermeldt de inhoudseisen voor de pgb-beschikkingen.

 

Artikel 12. Regels voor pgb

In lid 1 zijn de wettelijke voorwaarden opgenomen waaraan door de jeugdige of zijn ouders voldaan moet worden om in aanmerking te komen voor een pgb.

 

In lid 2, 3, 4 en 6 is, conform artikel 2.9, onder c, van de wet, geregeld op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld en uit welke kostencomponenten het tarief bestaat. In lid 4 wordt specifiek ingegaan op welke wijze het tarief wordt berekend op het moment dat er sprake is van een professionele aanbieder. Om in aanmerking te komen voor het professionele tarief dient de hulpverlener aan een aantal voorwaarden te voldoen. Deze voorwaarden hebben met name betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening. In het Besluit Jeugdhulp is dit nader uitgewerkt.

 

In lid 6 wordt specifiek ingegaan op het tarief dat geldt voor het sociale netwerk. Bij sociaal netwerk kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een ouder of een familielid uit de eerste of tweede graad die de zorg levert. In het Besluit Jeugdhulp wordt nader ingegaan op de voorwaarden die gelden voor een ouder of een familielid in de eerste en tweede graad. Het sociaal netwerk tarief is ook van toepassing als een zorgverlener niet kan worden aangemerkt als een professionele zorgaanbieder, omdat de zorgverlener niet voldoet aan de voorwaarden die zijn opgenomen in het Besluit Jeugdhulp.

 

HOOFDSTUK 4: Overige bepalingen

 

Artikel 13. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele voorziening en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet

Deze bepaling is een uitwerking van de bij nota van wijziging ( Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel D) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Ook deze bepaling beoogt het standaardiseren met de regelgeving met betrekking tot de aan elkaar verwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning.

 

In de toelichting op de nota van wijziging is voorts vermeld dat het tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan. De artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 (oorspronkelijk genummerd: 8.1.1a tot en met 8.1.1c) zijn eveneens bij nota van wijziging en ter standaardisering van de regelgeving aan het wetsvoorstel toegevoegd.

 

Aan het ‘bestrijden’ van ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen of pgb’s gaat als het goed is een poging dit te ‘voorkomen’ vooraf. Duidelijke informatie over enerzijds de rechten en plichten en anderzijds de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik spelen hierbij een grote rol. In artikel 13 lid 1 staat daarom aangegeven dat het college verplicht is om duidelijke informatie te verstrekken aan de jeugdige en zijn ouders.

 

Artikel 13, lid 2 berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet. Ook de overige onderdelen van artikel 8.1.2 en artikel 8.1.3 en 8.1.4 van de wet geven handen en voeten aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik en zijn opgenomen in deze verordening. De wettekst van de artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 is veelal beperkt tot het pgb. Waar mogelijk en zinvol, is dit ter uitwerking van de delegatiebepaling in artikel 2.9, onder d, van de wet, in de verordening uitgebreid tot de individuele voorziening in natura. Hiervoor kan ook steun gevonden worden in de tekst van de toelichting op artikel 8.1.2 van de wet, waarbij is vermeld dat de in het eerste lid geregelde inlichtingenverplichting als uitgangspunt heeft dat van de jeugdige en zijn ouders, aan wie een individuele voorziening of een daaraan gekoppeld pgb is verstrekt, verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb terecht is gedaan.

 

Indien het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen zijn, die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb, dienen zij dit onverwijld aan het college te melden. Verstrekken zij niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde pgb. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vragen.

 

Artikel 13, lid 3 is geënt op artikel 8.1.4 van de wet. Ook hier is de tot het pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 van de wet op grond van het bepaalde in artikel 2.9, onder d, van de wet uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.

 

Artikel 13a. Onderzoek naar recht- en doelmatigheid individuele voorzieningen en pgb’s

Op grond van artikel 2.9 onderdeel d van de wet moet in de verordening regels worden gesteld over de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening in natura of een pgb alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Deze bepaling is een uitwerking van deze wettelijke plicht. Essentieel is dat het college periodiek controles uitvoert naar het gebruik en de besteding van voorzieningen op grond van deze wet.

 

Artikel 14. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en ui tvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 va de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder geval rekening te worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

 

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die het college door aanbieders wil laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

 

Artikel 15. Vertrouwenspersoon

In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie. Met deze bepaling wijst het college de jeugdige of zijn ouders op de mogelijkheid van bijstand door een vertrouwenspersoon. Bij algemene maatregel van bestuur (het Uitvoeringsbesluit Jeugdwet) zal een nadere uitwerking worden gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.

 

Artikel 16. Klachtregeling

Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht over toekenning van een individuele voorziening. De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. De gemeente Borne heeft dit gedaan in de Regeling interne klachtenprocedure gemeente Borne.

 

Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met een enkele bepaling worden volstaan.

 

Voor de melding van klachten over de feitelijke hulpverlening moet de jeugdige of zijn ouders zich richten tot de instelling die de hulpverlening biedt.

 

Artikel 17. Inspraak en medezeggenschap

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 en verder van de wet.

 

Regeling van de inspraak en medezeggenschap is verplicht op grond van artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015. Ingevolge het genoemde artikel van de Wmo 2015 dient bij verordening te worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet.

 

Het eerste lid verwijst naar de Inspraakverordening Borne 2005 (de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening). Op deze manier wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het jeugdhulpbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.

 

Met artikel 17 lid 2 wordt de Adviesraad Sociaal Domein in de gelegenheid gesteld om invulling te kunnen geven aan hun rol als adviesorgaan.

 

Artikel 18. Hardheidsclausule

Deze bepaling regelt de toepassing van een hardheidsclausule als instrument voor het college om onvoorziene omstandigheden het hoofd te bieden.

 

Artikel 19. Nadere regels

Het kan noodzakelijk zijn om nadere regels te stellen op het gebied van onderwerpen die niet expliciet als onderwerp van nadere regelgeving zijn aangemerkt. In nadere regels kunnen onderwerpen uit de verordening nader worden uitgewerkt. Dit artikel biedt de grond daartoe.

 

Artikel 20. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze verordening en legt vast hoe de verordening dient te worden aangehaald.

Naar boven