Verordening maatschappelijke ondersteuning Weert 2018

De raad van de gemeente Weert;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 december 2017 (RAD-001470 );

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, derde en zevende lid, 2.1.5, 2.1.6, 2.3.6 en 2.6.6 eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, en artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

gezien de adviezen van de Raadscommissie Bedrijfsvoering & Inwoners en het Platform Wmo;

overwegende dat inwoners een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven; dat van inwoners verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat inwoners die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen en participeren; dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning Weert 2018.

Artikel 1. Algemeen

 

1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare diensten en producten;

  • b.

    beperking: aan de cliënt verbonden factoren die er toe leiden dat deze niet (geheel) in staat is tot zelfredzaamheid en participatie;

  • c.

    bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

  • d.

    diensten: elke niet-tastbare voorziening;

  • e.

    eigen kracht: het vermogen van mensen om zelf, dan wel met het sociale netwerk, oplossingen aan te dragen voor de hulpvraag en deze (deels) zelf uit te voeren;

  • f.

    gesprek: het gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • g.

    hoofdverblijf: de feitelijke woonplaats, dan wel de plaats waar cliënt daadwerkelijk zal wonen;

  • h.

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • i.

    kostprijs: de prijs waarvoor de gemeente de voorziening in natura heeft ingekocht bij de aanbieder of leverancier en de daarin begrepen onderhoudskosten, dan wel de hoogte van het toegekende pgb;

  • j.

    maatwerkvoorziening: de maatwerkvoorziening als genoemd in artikel 1.1.1. van de wet die zowel in de vorm van natura of pgb wordt verstrekt;

  • k.

    melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • l.

    naaste familie: een familielid in de eerste of tweede graad, dan wel een familielid in de eerste of tweede graad van de wettelijk vertegenwoordiger van de pgb-houder en waarmee de pgb-houder geen arbeidsovereenkomst aangaat;

  • m.

    niet-professional in loondienst: een persoon in loondienst, niet zijnde een zorgprofessional, waarmee de pgb-houder een arbeidsovereenkomst aangaat;

  • n.

    onderzoek: het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet;

  • o.

    ondersteuningsplan: een door het college vastgesteld plan over de te behalen resultaten en de inzet van activiteiten;

  • p.

    onderzoeksverslag: het verslag van alle relevante informatie uit het onderzoek;

  • q.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • r.

    professionele organisatie: een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdelen a, c, d of e, van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van maatschappelijke ondersteuning;

  • s.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • t.

    zorgprofessional in loondienst: een persoon die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register), voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van zorg;

  • u.

    zzp’r of freelancer: een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van maatschappelijke ondersteuning.

1.2 Reikwijdte

Deze verordening heeft betrekking op de regels die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de wet, met uitzondering van de maatwerkvoorzieningen met betrekking tot beschermd wonen en opvang.

1.3 Beleidsregels

Het college stelt beleidsregels vast voor de uitvoering van deze verordening.

Artikel 2. Melding en onderzoek

  • 1.

    Na ontvangst van de melding van een hulpvraag, voert het college het onderzoek uit conform het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, door middel van een gesprek.

  • 2.

    Het college onderzoekt, naast de in artikel 2.3.2, vierde lid, van de wet genoemde zaken, in het gesprek het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning.

  • 3.

    Het college informeert voorafgaand aan het onderzoek de cliënt over de gang van zaken, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

Artikel 3. Aanvraag

Het college merkt een door cliënt ondertekend en bij het college ingediend onderzoeksverslag aan als aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 van de wet.

Artikel 4. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening als hij voldoet aan de criteria van artikel 2.3.5, derde en vierde lid, van de wet en voor zover op grond van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet, blijkt dat de daarin genoemde mogelijkheden vanuit eigen kracht onvoldoende een oplossing bieden tot zelfredzaamheid en participatie.

  • 2.

    Een cliënt komt, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de wet:

    • a.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór de datum van het besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • b.

      indien de aanvrager van de voorziening niet zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Weert.

  • 3.

    Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover het voorzieningen betreft in niet noodzakelijke gebruiksruimten;

    • b.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

    • c.

      in specifiek op mensen met beperkingen gerichte woongebouwen wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten dan wel woonvoorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen of hadden kunnen worden meegenomen;

    • d.

      in gemeenschappelijke ruimten in woongebouwen, die recent gebouwd zijn en na 1 januari 2010 zijn opgeleverd, en waarmee bij de bouw op eenvoudige wijze en zonder aantoonbare meerkosten rekening kan worden gehouden of had kunnen worden gehouden.

    • e.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • f.

      als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • g.

      als de noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud dan wel slechts strekt ter renovatie van de woning of deze in overeenstemming te brengen is met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld.

  • 4.

    In afwijking van het gestelde in het tweede lid aanhef onder b, kan een maatwerkvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woning indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een instelling op grond van de Wet langdurige zorg in de gemeente Weert.

  • 5.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven, waarbij in principe de volgende afschrijvingstermijnen gelden:

    • ja.

      voor woonvoorzieningen:

      • -

        sanitair 25 jaar

      • -

        natte cel 25 jaar

      • -

        keuken 15 jaar

      • -

        toilet en kranen 15 jaar

      • -

        aanbouw 25 jaar

    • b.

      voor overige hulpmiddelen:

      • -

        rolstoelen en vervoersvoorzieningen 7 jaar

      • -

        kinderhulpmiddelen, douche- en toilethulpmiddelen 5 jaar

  • 6.

    De in lid 5, onder a en b, genoemde afschrijvingstermijnen zijn richtlijnen. Dit betekent dat in individuele situaties voor een specifieke voorziening een afwijkende afschrijvingstermijn kan worden bepaald.

  • 7.

    Indien na de geldende afschrijvingstermijn uit een technische controle door de aanbieder blijkt dat de maatwerkvoorziening nog adequaat is, bestaat geen aanspraak op een vervangende voorziening.

  • 8.

    In afwijking van het vijfde lid kan een voorziening worden verstrekt als deze nog niet technisch is afgeschreven, als:

    • al.

      de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      de cliënt op een naar het oordeel van het college toereikende wijze tegemoet komt in de veroorzaakte kosten;

    • c.

      de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 9.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is verstrekt het college van de adequate voorzieningen de goedkoopste voorziening.

Artikel 5. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval gemotiveerd vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is, zoals beschreven in het ondersteuningsplan;

    • b.

      wat de ingangsdatum en de duur van de verstrekking is;

    • c.

      de kostprijs van de voorziening;

    • d.

      hoe de voorziening wordt verstrekt;

    • e.

      indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • f.

      de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval gemotiveerd vastgelegd:

    • a.

      voor welk beoogd resultaat het pgb dient te worden aangewend, zoals beschreven in het ondersteuningsplan;

    • b.

      wat de ingangsdatum en de duur van het pgb is;

    • c.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de maatwerkvoorziening;

    • d.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb;

    • f.

      de rechten en plichten die aan het ontvangen van een pgb zijn verbonden.

  • 4.

    Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 6. PGB

 

6.1 Vaststellen hoogte PGB

  • 1.

    De hoogte van een pgb wordt vastgesteld op basis van een voorziening in natura die gelijkwaardig kan worden geacht aan de ondersteuning zoals bedoeld in artikel 2.3.6, tweede lid onder c, van de wet en waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede voorzieningen, van derden te betrekken.

  • 2.

    De hoogte van het pgb voor rolstoelen, hulpmiddelen en vervoersvoorzieningen bedraagt in ieder geval niet meer dan de huur-, dan wel aanschafprijs van de goedkoopst passende bijdrage, waaronder gerekend onderhoud, reparatie en verzekering zoals die door het college aan de aanbieder verschuldigd is.

  • 3.

    Bij de vaststelling van de hoogte van het pgb kan het college rekening houden met de (extra) kosten van de WA-verzekering bij vervoersvoorzieningen.

  • 4.

    De hoogte van het pgb voor een woonvoorziening wordt afgestemd op:

    • a.

      de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de woonvoorziening. Indien de woningaanpassing in zelfwerkzaamheid wordt getroffen vervallen de loonkosten;

    • b.

      het architectenhonorarium, indien dit noodzakelijk is, tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald voor de leden van NLingenieurs en BNA in DNR 2011;

    • c.

      de kosten voor het toezicht op de uitvoering indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

    • d.

      de leges voor de bouwvergunning, voor zover de bouwvergunning betrekking heeft op het treffen van de woningaanpassing;

    • e.

      de door college schriftelijk goedgekeurde kostenverhoging, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien had kunnen zijn.

  • 5.

    Voor de verstrekking van een pgb voor een woonvoorziening gelden de volgende voorwaarden:

    • a.

      met de werkzaamheden waarop de maatwerkvoorziening betrekking heeft, mag geen aanvang worden gemaakt voordat het college positief heeft beslist op de aanvraag;

    • b.

      het college heeft desgevraagd op één of meer door het college te bepalen tijdstippen toegang tot de woning of het gedeelte van de woning waar de aanpassing wordt aangebracht;

    • c.

      de cliënt verstrekt desgevraagd inzage in de bescheiden en tekeningen die betrekking hebben op de woningaanpassing;

    • d.

      aan het college wordt desgevraagd de gelegenheid geboden tot het controleren van de gerealiseerde woonvoorziening.

  • 6.

    Het college kan het pgb in gedeelten (laten) uitbetalen.

  • 7.

    De cliënt aan wie een pgb is verstrekt voor het realiseren van een woonvoorziening aan de woning is verplicht zorg te dragen voor een opstalverzekering die in voldoende mate de te verzekeren waarde van de woning dan wel de getroffen woonvoorziening dekt voor het risico van schade.

6.2 Regels voor pgb: begeleiding

  • 1.

    Onder begeleiding als bedoeld in dit artikel wordt verstaan: begeleiding individueel, begeleiding in groepsverband (dagbesteding) en kortdurend verblijf.

  • 2.

    De hoogte van het pgb voor begeleiding bedraagt niet meer dan het tarief waarvoor het college de diensten heeft ingekocht.

  • 3.

    Het pgb voor begeleiding als bedoeld in het eerste lid is afgeleid van het voor 2014 geldende tarief voor pgb’s op grond van de AWBZ.

  • 4.

    Bij de vaststelling van de hoogte van het pgb hanteert het college de volgende categorieën:

    • A.

      Professionele organisatie: maximaal 100% van het AWBZ tarief bedoeld in het derde lid indien het pgb wordt aangewend om een maatwerkvoorziening in te kopen bij:

      • -

        een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdelen a, c, d of e, van de Handelsregisterwet 2007; en

      • -

        waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in dit artikel.

    • B.

      ZZP’r of freelancer: maximaal 80% van het AWBZ tarief bedoeld in het derde lid indien het pgb wordt aangewend om een maatwerkvoorziening in te kopen bij:

      • -

        een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in dit artikel; en

      • -

        die toebehoort aan een zelfstandige zonder personeel aan wie een geldige beschikking als bedoeld in artikel 3.156 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is afgegeven.

    • C.

      Zorgprofessional in loondienst: maximaal 80% van het AWBZ tarief bedoeld in het derde lid indien het pgb wordt aangewend om een maatwerkvoorziening in te kopen bij:

      • -

        een persoon die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van maatschappelijke ondersteuning; en

      • -

        waarmee de persoon aan wie het pgb is toegekend dan wel degene daarover verantwoording is verschuldigd een arbeidsovereenkomst aangaat.

    • D.

      Niet-professional in loondienst: maximaal het uurloon dat afgeleid is van het wettelijk minimumloon, vermeerderd met 20% van dat loon indien het pgb wordt aangewend om een maatwerkvoorziening in te kopen bij:

      • -

        een persoon niet zijnde een persoon als bedoeld in categorie C; en

      • -

        waarmee de persoon aan wie het pgb is toegekend dan wel degene die daarover verantwoording is verschuldigd een arbeidsovereenkomst aangaat.

    • E.

      Naaste familie: maximaal het tarief van categorie D verminderd met 20% indien het pgb wordt aangewend om een maatwerkvoorziening in te kopen bij een persoon zijnde een familielid in de eerste of tweede graad, dan wel een familielid in de eerste of tweede graad van de wettelijk vertegenwoordiger die verantwoording over het pgb verschuldigd is en waarmee de persoon aan wie het pgb is toegekend dan wel degene die daarover verantwoording is verschuldigd geen arbeidsovereenkomst aangaat.

  • 5.

    Noodzakelijk zittend vervoer van huis naar de dagbestedingslocatie, wordt apart geïndiceerd, waarbij het tarief op €10,00 per dag wordt vastgesteld, wanneer een cliënt daadwerkelijk wordt vervoerd.

  • 6.

    Noodzakelijk rolstoelvervoer van huis naar de dagbestedingslocatie, wordt apart geïndiceerd, waarbij het tarief op €20,00 per dag wordt vastgesteld, wanneer een cliënt daadwerkelijk wordt vervoerd.

6.3 Regels voor pgb: hulp bij het huishouden

  • 1.

    Het pgb voor hulp bij het huishouden is afgeleid van de door het college voor 2015 ingekochte diensten in het kader van het resultaat “een schoon en leefbaar huis”. Het tarief voor ondersteuning bij huishoudelijke taken bedraagt maximaal € 23,75 per uur.

  • 2.

    Bij de vaststelling van de hoogte van het pgb als bedoeld in het eerste lid hanteert het college de volgende categorieën:

    • A.

      Professionele organisatie: maximaal 100% van het tarief indien het pgb wordt aangewend om een maatwerkvoorziening in te kopen bij een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdelen a, c, d of e, van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in dit artikel.

    • B.

      ZZP’r of freelancer: maximaal 80% van het tarief indien het pgb wordt aangewend om een maatwerkvoorziening in te kopen bij:

      • -

        een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van maatschappelijke ondersteuning; en

      • -

        die toebehoort aan een zelfstandige zonder personeel aan wie een geldige beschikking als bedoeld in artikel 3.156 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is afgegeven.

    • C.

      Zorgprofessional in loondienst: maximaal het uurloon dat afgeleid is van het wettelijk minimumloon, vermeerderd met 20% van dat loon indien het pgb wordt aangewend om een maatwerkvoorziening in te kopen bij degene waarmee de persoon aan wie het pgb is toegekend dan wel degene die daarover verantwoording is verschuldigd, een arbeidsovereenkomst aangaat.

    • D.

      Naaste familie: maximaal het tarief van categorie C verminderd met 20% indien het pgb wordt aangewend om een maatwerkvoorziening in te kopen bij een persoon zijnde een familielid in de eerste of tweede graad, dan wel een familielid in de eerste of tweede graad van de wettelijk vertegenwoordiger die verantwoording over het pgb verschuldigd is en waarmee de persoon aan wie het pgb is toegekend dan wel degene die daarover verantwoording is verschuldigd, geen arbeidsovereenkomst aangaat.

  • 3.

    Het type pgb Alpha is vanaf 2015 niet langer mogelijk voor nieuwe cliënten. Cliënten aan wie vóór 2015 een pgb Alpha is toegekend, behouden het recht op dit type pgb gedurende de gehele looptijd van de toekenning. Het destijds geldende tarief van €12,20 per uur blijft gehandhaafd. Er wordt geen indexering toegepast.

6.4 Regels en voorwaarden met betrekking tot aanwending pgb

  • 1.

    Een beslissing tot verlening van pgb ten behoeve van een voorziening in natura, begeleiding of hulp bij het huishouden, kan worden ingetrokken als blijkt dat deze binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend.

  • 2.

    Bij de verstrekking van een pgb voor het realiseren van een woonvoorziening dient uiterlijk binnen 6 maanden na het toekenningsbesluit met de werkzaamheden te worden aangevangen.

  • 3.

    Het pgb voor woonvoorzieningen dient binnen 12 maanden na toekenning te zijn aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4.

    Onmiddellijk na de voltooiing van de aanpassingswerkzaamheden in het kader van de woonvoorzieningen, doch uiterlijk binnen 12 maanden na het besluit tot toekenning, verklaart de cliënt schriftelijk aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 5.

    De gereedmelding, bedoeld in het vorige lid, is voorzien van een verklaring van cliënt waaruit blijkt dat bij het treffen van de maatwerkvoorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder het pgb is toegekend.

  • 6.

    Als niet is voldaan aan de voorwaarden als genoemd in het tweede tot en met vijfde lid, kan de beslissing tot verlening van een pgb, (gedeeltelijk) worden ingetrokken.

Artikel 7. Bijdrage in de kosten

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt, deze in bezit heeft, dan wel gedurende de beoogde periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    De bijdrage, dan wel het totaal van de bijdragen, is gelijk aan de kostprijs, tenzij overeenkomstig de volgende leden een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 3.

    In afwijking van artikel 3.8, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 wordt:

    • a.

      de maximale periodebijdrage verlaagd door het percentage, genoemd in dat lid, te verlagen naar 10%;

    • b.

      de inkomensafhankelijke grens verhoogd met 10%;

    • c.

      het marginaal tarief verlaagd naar 9%.

  • 4.

    De kostprijs van:

    • a.

      een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de prijs waarvoor de gemeente de maatwerkvoorziening afneemt van een aanbieder;

    • b.

      een maatwerkvoorziening, niet zijnde diensten, in de vorm van een pgb, is gelijk aan het bedrag dat in de vorm van het pgb is toegekend;

    • c.

      een dienst in natura bedraagt een vast bedrag van €150,00 per 4 weken;

    • d.

      een dienst in de vorm van een pgb bedraagt de hoogte van het pgb per 4 weken tot een maximum van €150,00 per 4 weken.

  • 5.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van een woonvoorziening voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 6.

    De bijdrage in de kosten voor beschermd wonen en opvang wordt vastgesteld en geïnd door het college van de gemeente Venlo.

Artikel 8. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Onverlet het bepaalde in artikel 3.1 van de wet, zorgen aanbieders voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek als bedoeld in artikel 2.5.1, eerste lid, van de wet, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 9. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 10. Voorkomen en bestrijden van misbruik of oneigenlijk gebruik

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Aan de op cliënt rustende verplichting als beschreven in artikel 2.3.8 van de wet, wordt door cliënt uitvoering gegeven door mededeling te doen aan de regisseur Wmo.

  • 3.

    Indien het college een beslissing heeft herzien of ingetrokken of herzien op grond van het bepaalde in artikel 2.3.10, eerste lid onder a, van de wet vordert het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, de geldswaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening terug.

  • 4.

    Het college kan de toepassing van de voorgaande leden achterwege laten indien de toepassing hiervan tot kennelijk onredelijk resultaat leidt.

Artikel 11. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2.

    Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Artikel 12. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen met het oog op de beoordeling van de kwaliteit, en recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 13. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1.

    Mantelzorgers van inwoners van de gemeente kunnen door middel van een melding bij het college voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht.

  • 2.

    De jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers bestaat uit waardering in natura.

  • 3.

    Het college stelt in beleidsregels vast op welke wijze zorg wordt gedragen voor de jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van inwoners van de gemeente.

Artikel 14. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met een derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • -

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • -

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 15. Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders middels periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 16. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 17. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Artikel 18. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert 2015 wordt ingetrokken op 1 januari 2018.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert 2015, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen dan wel de periode waarvoor deze voorziening is verstrekt is geëindigd.

  • 3.

    De wijze van berekening voor de bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening die verstrekt is op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert 2015, blijft ongewijzigd, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen dan wel de periode waarvoor de voorziening is verstrekt is geëindigd.

  • 4.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de Verordening maatschappelijke ondersteuning Weert 2018.

  • 5.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert 2015, wordt beslist met inachtneming van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert 2015.

Artikel 19. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Weert 2018.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Weert op 13 december 2017.

De griffier,

mr. M.H.R.M. Wolfs-Corten

De voorzitter,

A.A.M.M. Heijmans

Naar boven