Verordening Sociaal Domein gemeente Oude IJsselstreek 2018

 

De raad van de gemeente Oude IJsselstreek;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 december 2017;

gelet op de artikelen:

2.1.3, 2.1.4,eerste, tweede,derde enzevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en 5.4van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015; en

2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet; en

8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid, van de Participatiewet;

overwegende dat;

burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven; dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

en overwegende dat;

de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt; en dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen maatwerk voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een maatwerk voorziening, over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een maatwerk voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen, de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerk voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan; het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

en overwegende dat;

het college rekening houdt dat burgers naar krachten en bekwaamheid inspanningen verrichten om tot inkomensverbetering te komen. Wanneer er gelet op de opstandigheden van een persoon langdurig geen zicht is op inkomensverbetering kan er door het college een individuele inkomenstoeslag bepaald worden op grond van de Participatiewet art.36. Deze inkomenstoeslag is bedoeld voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan;

besluit vast te stellen de Verordening Sociaal Domein gemeente Oude IJsselstreek 2018.

Hoofdstuk 1 algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Tenzij in deze verordening anders is bepaald, wordt onder de in deze verordening genoemde begrippen hetzelfde verstaan als in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), de Jeugdwet (Jw) en de Participatiewet (Pw);

  • 2.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

    • algemene voorziening: een door of namens het college gecreëerde vrij toegankelijke, laagdrempelige voorziening of dienst op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) of de Jeugdwet welke voorziet in de behoefte aan ondersteuning;

    • andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet of Wmo 2015, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wmo 2015;

    • bijstandsnorm: de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c Participatiewet.

    • cliënt: inwoner wiens belang in het kader van deze verordening rechtstreeks bij een (te nemen) besluit is betrokken, als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid Algemene wet bestuursrecht en/of diens (wettelijk) vertegenwoordiger;

    • gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

    • gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 en artikel 6 van de Jeugdwet;

    • hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 of behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet;

    • inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet, en de algemene bijstand;

    • jeugdige: jeugdige zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

    • maatwerkvoorziening: onder de term maatwerkvoorziening kan mede gelezen worden “individuele voorziening” op basis van de jeugdwet en betreft een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemde door of namens het college te verstrekken voorziening:

      a, ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen;

      b, ten behoeve van maatschappelijke participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen;

      c, ten behoeve van maatschappelijke opvang;

      d, ten behoeve van preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen psychische problemen en stoornissen

    • mantelzorg: ondersteuning die op vrijwillige basis, zonder dat daarvoor een geldelijke beloning wordt gevraagd, wordt geboden vanwege een tussen personen bestaande sociale relatie (bijvoorbeeld familie, vrienden en buren);

    • mantelzorger: persoon die onbetaald ondersteuning verleent ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, welke hulp rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

    • melding: melding van een hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 of artikel 4, eerste lid Jeugdwet;

    • ondersteuningsplan: een plan van aanpak dat is opgesteld door het college waarin de door een cliënt ervaren knelpunten bij het maatschappelijk leven en de door hem gewenste ondersteuning zijn geïnventariseerd en voorzien van mogelijke oplossingen.

    • ouder: gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder;

    • overige voorziening; als bedoeld in artikel 2 eerste lid van de Jeugdwet

    • peildatum: de dag waarop het recht op individuele inkomenstoeslag ontstaat, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen;

    • persoonlijk plan/familiegroepsplan; een plan van aanpak dat is opgesteld door de cliënt, eventueel met behulp van zijn mantelzorger of cliëntondersteuner, waarin de door cliënt ervaren knelpunten bij het maatschappelijk leven en de door hem gewenste ondersteuning zijn geïnventariseerd.

    • pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 of artikel 8.1.1 van de Jeugdwet,zijnde een door het college verstrekt budget dat de inwoner in staat stelt de hulp of ondersteuning die tot de maatwerkvoorziening behoort van derden te betrekken;

    • referteperiode: periode van drie jaar voorafgaand aan de peildatum.

    • voorliggende voorziening: een voorziening die niet is gebaseerd op deze verordening en waarop een cliënt op grond van een voorliggende wet aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, en die voorziet in de behoefte aan ondersteuning.

Artikel 2. Reikwijdte verordening

  • 1.

    Deze verordening heeft betrekking op de maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp ten behoeve van ingezetenen van de gemeente Oude IJsselstreek en minderjarigen die volgens het woonplaatsbeginsel (art. 12 boek 1 BW) onder verantwoordelijkheid van de gemeente vallen en minderjarige ingezetenen die onder voogdij staan.

  • 2.

    Als ingezetene wordt aangemerkt degene die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Oude IJsselstreek.

  • 3.

    Voor ingezetenen van Nederland met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning in de vorm van beschermd wonen of (maatschappelijke) opvang geldt dat zij zich melden en de daarmee verband houdende aanvraag indienen in de centrumgemeente Doetinchem. Het college draagt zorg voor een zorgvuldige overdracht.

Hoofdstuk 2 Voorzieningen

Artikel 3. Vormen van ondersteuning

1.De volgende categorieën van voorzieningen (niet zijnde maatwerk) zijn beschikbaar:

    • a.

      Preventie (inclusief advies en voorlichting)

    • b.

      Lichte (opvoed)ondersteuning (waaronder algemeen maatschappelijk werk en cliëntondersteuning)

    • c.

      Jeugdgezondheidszorg

    • d.

      Ontwikkeling en stimulering/peuterspeelzaalwerk (inclusief voor- en vroegschoolse educatie)

    • e.

      Welzijnswerk en jeugdigen/jongerenwerk

    • f.

      Vertrouwenspersoon

    • g.

      Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling

    • 2.

      De volgende categorieën van maatwerkvoorzieningen zijn beschikbaar:

      • a.

        Begeleiding

      • b.

        Persoonlijke verzorging

      • c.

        Behandeling voor jeugdigen of ouders zoals bedoeld in de jeugdwet

      • d.

        Wonen en logeren

      • e.

        Jeugdhulp met verblijf

      • f.

        Geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (basis en specialistisch)

      • g.

        Dyslexiezorg

      • h.

        Vervoersvoorzieningen

      • i.

        Hulp bij het huishouden

      • j.

        Overige maatwerkvoorzieningen binnen de Wmo 2015 (hulpmiddelen, woningaanpassingen)

    • 3.

      Het college kan bij nadere regeling vaststellen welke overige en maatwerkvoorzieningen op basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn.

Hoofdstuk 3 Procedure

Artikel 4. Melding hulpvraag

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatwerkvoorziening of maatregel in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, of vraagt het college indien nodig een machtiging gesloten jeugdhulp aan als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet.

Artikel 5. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt, de jeugdige en zijn ouders, en eventuele mantelzorgers voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015, op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning.

Artikel 6. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan/familiegroepsplan

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 7, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt of de jeugdige en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem of, in het geval van een minderjarige, zijn ouders een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Het college brengt de cliënt die ouder is dan 18 jaar op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de Wmo 2015 op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 3.

    In het geval het een jeugdige betreft brengt het college de jeugdige en zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van het familiegroepsplan.

  • 4.

    Voor of tijdens het gesprek verschaffen de cliënt, de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover de cliënt op dat moment redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 5.

    Het college kan in overleg met de cliënt, de jeugdige of zijn ouders afzien van een vooronderzoek.

Artikel 7. Gesprek en onderzoek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de cliënt, de jeugdige of zijn ouders of degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie of iemand uit het sociale netwerk, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

  • a.

    de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt en in het geval het een jeugdige betreft ook de veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

  • b.

    het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning of jeugdhulp;

  • c.

    de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang of een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

  • d.

    de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang, of een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

  • e.

    de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

  • f.

    de mogelijkheden om gebruik te maken van een algemene voorziening;

  • g.

    de mogelijkheid om gebruik te maken van een andere voorziening;

  • h.

    de wijze waarop een mogelijk toe te kennen maatwerkvoorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp of werk en inkomen en de mogelijkheden tot samenwerkingen met zorgaanbieders of andere partijen daarbij;

  • i.

    de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

  • j.

    hoe rekening zal worden gehouden met godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt, de jeugdige en zijn ouders;

  • k.

    welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4. van de Wmo 2015 verschuldigd zal zijn;

  • l.

    de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt of de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen wordt/worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 1.

    Als de cliënt een persoonlijk plan, als bedoel in artikel 6, tweede lid, of de jeugdige en zijn ouders een familiegroepsplan, als bedoeld in artikel 6, derde lid, heeft opgesteld, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 2.

    Het college informeert de cliënt, de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

  • 3.

    Het college kan in overleg met de cliënt, de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.

Artikel 8. Verslag en ondersteuningsplan

  • 1.

    Het college verstrekt de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het gesprek en (voor)onderzoek als bedoeld in artikel 6 en 7.

  • 2.

    Indien het onderzoek als genoemd in het vorige artikel leidt tot de conclusie dat er een aanvraag voor een maatwerkvoorziening moet worden ingediend, wordt de schriftelijke weergave van het gesprek en uitkomst van het onderzoek vastgelegd in de vorm van een ondersteuningsplan en uiterlijk binnen 6 weken na de melding aan de cliënt gestuurd.

  • 3.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden als bijlage aan het ondersteuningsplan toegevoegd.

Artikel 9. Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding.

  • 2.

    Een cliënt, zijn gemachtigde of vertegenwoordiger, de jeugdige of zijn ouders kan een aanvraag doen middels het indienen van het ondertekenende ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 8

Artikel 10. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de te verlenen maatwerkvoorziening in het kader van de Jeugdwet, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 14.

Artikel 11. Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

Artikel 12. Voorwaarden en weigeringsgronden voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college neemt het ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 8 als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Er bestaat slechts aanspraak op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 voor zover:

  • a.

    deze noodzakelijk is om de cliënt in aanvaardbare mate in staat te stellen tot zelfredzaamheid en participatie en om zo lang mogelijk op verantwoorde wijze in de eigen leefomgeving te kunnen blijven;

  • b.

    deze als goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening is aan te merken;

  • c.

    deze voornamelijk op de cliënt is gericht;

  • d.

    in het geval van een hulpmiddel, deze langdurig noodzakelijk is;

  • e.

    de noodzaak voor ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was.

  • 1.

    Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening op grond van de Jeugdwet bestaat:

  • a.

    voor zover de cliënt of de jeugdige en zijn ouders op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen of een oplossing kan vinden voor de hulpvraag.

  • b.

    voor zover de cliënt of de jeugdige en zijn ouders met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen of een oplossing kan vinden voor de hulpvraag.

  • c.

    indien de voorziening voor een persoon als cliënt of de jeugdige en zijn ouders algemeen gebruikelijk is;

  • d.

    voor zover de cliënt of de jeugdige en zijn ouders met gebruikmaking van een andere voorziening de beperkingen kan wegnemen of een oplossing kan vinden voor de hulpvraag.

  • e.

    voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of deze voorziening noodzakelijk was en als goedkoopst compenserend aan te merken is;

  • f.

    voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

  • g.

    als een cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen.

  • h.

    als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan ondersteuning.

  • 1.

    De aanvraag voor een woningaanpassing kan in ieder geval worden geweigerd:

  • a.

    voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • b.

    ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen en gehuurde kamers;

  • c.

    voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, oplaadpunt, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

  • d.

    als de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

  • e.

    als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • 1.

    De cliënt kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening Beschermd Wonen als:

  • a.

    de cliënt is aangewezen op een beschermende woonomgeving, gelet op complexe problematiek;

  • b.

    de complexe problematiek niet voortkomt uit een (acute) crisissituatie waarbij het college nog geen indicatie voor beschermd wonen kan vaststellen;

  • c.

    de maatwerkvoorziening(en) begeleiding en/of dagbesteding, al dan niet gecombineerd met ambulante diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet niet als passende bijdrage kunnen worden aangemerkt;

  • d.

    het Beschermd Wonen (mede) gericht is op het in staat stellen van de cliënt om zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving, als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 van de Wmo 2015;

  • 1.

    Een beschermende woonomgeving gaat gepaard met (noodzakelijk) verblijf in een accommodatie van een aanbieder waar 24-uurs toezicht en dagelijks aangewezen (geplande en ongeplande) ondersteuning wordt geboden.

  • 2.

    Afhankelijk van de aard en omvang van de complexe problematiek als bedoeld in het eerste lid onderdeel a. kan onder een beschermende woonomgeving ook een woning worden verstaan waarbij het toezicht en de ondersteuning als bedoeld in het vorige lid in de directe nabijheid wordt geboden.

  • 3.

    De cliënt kan in aanmerking komen voor opvang als de cliënt (feitelijk) dakloos is of slachtoffer is van huiselijk geweld en om die reden zijn thuissituatie heeft verlaten.

Artikel 13. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot toekenning van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd.

  • a.

    de met de cliënt, of in het geval van minderjarige zijn ouders, gemaakte afspraken;

  • b.

    wat de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

  • c.

    wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

  • d.

    hoe en onder welke voorwaarden de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing;

  • e.

    welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 1.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking en/of in het bijbehorende pgb-plan in ieder geval vastgelegd:

  • a.

    voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

  • b.

    welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

  • c.

    wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

  • d.

    wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

  • e.

    de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 1.

    Als sprake is van een te betalen bijdrage in de kosten wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 14. Regels voor persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de Wmo 2015 dan wel artikel 8.1.1 van de jeugdwet.

  • 2.

    Het college verstrekt geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3.

    Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de hulp of ondersteuning kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

  • 4.

    De hoogte van een pgb:

  • a.

    wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt, de jeugdige en zijn ouders, opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden.

  • b.

    is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede jeugdhulp, diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren in te kopen en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

  • c.

    bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura.

  • d.

    wordt, indien van toepassing, gebaseerd op de bedragen in de door het Nibud vastgestelde Prijzengids.

  • 1.

    Tussenpersonen of belangenbehartigers mogen niet uit het pgb worden betaald.

  • 2.

    De hoogte van een pgb wordt vastgesteld voor:

  • a.

    een hulpmiddel: op basis van de kostprijs van het hulpmiddel die de client zou hebben ontvangen als het hulpmiddel in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de ouderhouds- en verzekeringskosten. Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering;

  • b.

    huishoudelijke hulp:

  • i.

    op basis van dienstverlening aan huis / Alfahulp is gebaseerd op;

  • basisloon (CAO VVT voor huishoudelijk werk, FWG10 trede 4 (2017).

  • vakantietoeslag 8% en vergoeding voor doorbetaalde vakantie van 4 weken.

  • vergoeding voor vrijwillige verzekering voor ziektewet of WW

  • aangevuld met een vergoeding voor bemiddelingskosten en de administratieve afhandeling richting het CAK;

  • i.

    niveau 1, door een niet daartoe opgeleid persoon of persoon uit het sociaal netwerk van de aanvrager wordt bepaald op basis van de uitgangspunten voor dienstverlening aan huis / Alfahulp minus de bemiddelingskosten.

  • ii.

    niveau 1, door een niet daartoe opgeleid persoon in dienst bij een zorgaanbieder: op basis van het laagste toepasselijke tarief per uur of resultaat dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

  • iii.

    niveau 2, door een daartoe opgeleid persoon niet in dienst bij een zorgaanbieder wordt bepaald op basis van 85% van het laagste toepasselijke tarief per uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder.

  • iv.

    niveau 2,door een daartoe opgeleid persoon in dienst bij een zorgaanbieder of waarvoor bijzondere deskundigheid is vereist: op basis van het laagste toepasselijke tarief per uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

  • a.

    begeleiding:

  • i.

    tarieven voor begeleiding door een niet daartoe opgeleid persoon of persoon uit het sociaal netwerk van de aanvrager, bedraagt € 18,50 per betreffende eenheid;

  • ii.

    ondersteuning gericht op ontwikkeling of stabilisering individueel of in groepsverband of logeren: 1°. door een daartoe opgeleid persoon; of 2°. waarvoor bijzondere deskundigheden zijn vereist; wordt berekend op basis van het op dat moment van toepassing zijnde gemiddelde Achterhoekse ZIN tarief, minus 15% overhead, tenzij dit tarief onder het laagste Achterhoekse ZIN tarief komt van die datum. In dat geval wordt uitgegaan van het laagste Achterhoekse ZIN tarief. Jaarlijks kan het pgb tarief geïndexeerd worden conform de indexering van de ZIN tarieven.

  • a.

    Het bedrag dat wordt uitbetaald bedraagt voor vervoer ten behoeve van deelname groepsondersteuning in het kader van de Wmo 2015 is € 7,00 per etmaal, en in het kader van de Jeugdwet is € 9,00 per etmaal. Jaarlijks kan het pgb tarief geïndexeerd worden conform de indexering van de ZIN tarieven.

  • b.

    Het bedrag dat wordt uitbetaald bedraagt voor vervoer met rolstoel ten behoeve van deelname groepsondersteuning in het kader van de Wmo 2015 is € 15,90 per etmaal, en in het kader van de Jeugdwet is € 25,00 per etmaal. Jaarlijks kan het pgb tarief geïndexeerd worden conform de indexering van de ZIN tarieven.

  • c.

    een autoaanpassing: op basis van de laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen die hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde leverancier;

Artikel 15. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en pgb’s

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb die of dat verstrekt is op basis van de Wmo 2015, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

  • 2.

    De bijdrage, dan wel het totaal van de bijdragen, is gelijk aan de kostprijs, tenzij overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 3.

    De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 4.

    Als hulpmiddelen worden herverstrekt vanuit het depot, wordt de eigen bijdrage berekend aan de hand van de resterende afschrijvingstermijn. Wanneer de afschrijvingstermijn is verlopen hoeft geen bijdrage in de kosten meer te worden betaald.

  • 5.

    In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, van de Wmo 2015, worden de bijdragen in de kosten voor een maatwerkvoorziening of pgb door het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 6.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

Artikel 16. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015 of de Jeugdwet

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de Wmo 2015 dan wel artikel 8.1.2. van de Jeugdwet doet een cliënt, een jeugdige of zijn ouders aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een maatwerkvoorziening.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de Wmo 2015 dan wel artikel 8.1.4. van de Jeugdwet kan het college een beslissing aangaande een maatwerkvoorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

  • a.

    de cliënt, de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    de cliënt, de jeugdige of zijn ouders niet langer op de maatwerkvoorziening of op het pgb zijn aangewezen;

  • c.

    de maatwerkvoorziening of het pgb niet toereikend is te achten;

  • d.

    de cliënt of jeugdige langer dan 8 weken (tijdelijk) verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

  • e.

    de cliënt, de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de maatwerkvoorziening, of aan het pgb verbonden voorwaarden, of

  • f.

    de cliënt, de jeugdige of zijn ouders de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 1.

    Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 2.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor verlening heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    Als het recht op een eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 4.

    Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 16a. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d, of e van de Wmo 2015 dan wel artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d, of e van de Jeugdwet.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 16, derde lid, onder d.

  • 3.

    Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Artikel 17. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

  • 1.

    Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wmo 2015, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

  • 2.

    Wanneer ZOOV en andere voorliggende vervoersvoorzieningen niet toereikend zijn, is er een tegemoetkoming mogelijk voor kosten taxi en rolstoeltaxi:

  • a.

    Voor de vaststelling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de volgende normbedragen per jaar:

  • i.

    voor het gebruik van een (eigen) auto of vervoer door derden is het normbedrag € 380,-;

  • ii.

    voor het gebruik van een bruikleenauto is het normbedrag € 620,-;

  • iii.

    voor het gebruik van een (rolstoel)taxi bedraagt het normbedrag € 620,-.

  • a.

    Als een vervoersvoorziening wordt toegekend, zijnde: gebruik van een eigen auto of vervoer door derden, gebruik van een bruikleenauto, en gebruik van een (rolstoel)taxi, aan beide gehuwden of samenwonende partners bedraagt de tegemoetkoming meerkosten per persoon maximaal 75% van het in lid 1 genoemde bedrag.

  • b.

    Als de persoon met beperkingen als gevolg van een beperkte deelname aan het maatschappelijk verkeer een lagere vervoerbehoefte heeft, wordt de tegemoetkoming meerkosten evenredig verlaagd

  • c.

    Waar nodig kan de gemeente degene aan wie een vervoersvoorziening is toegekend, verplichten een overzicht bij te houden en in te leveren van de verreden kilometers in het kader van de voorziening.

  • 1.

    De tegemoetkoming voor verhuiskosten, sportvoorzieningen en het bezoekbaar maken van een woning:

  • a.

    De vergoeding voor verhuis- en herinrichtingskosten bedraagt maximaal € 1.524,50 en wordt vastgesteld op grond van de prijzengids van het NIBUD waarbij onder herinrichting wordt verstaan de kosten van vloerbedekking, gordijnen, vitrages, behang en verf;

  • b.

    Aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel bedraagt: € 3.500,- dit wordt maximaal één keer per drie jaar verstrekt;

  • c.

    Maximale vergoeding voor het bezoekbaar maken van een woning bedraagt: € 2.730,-.

Artikel 18. Indexering

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening geldende bedragen verhogen of verlagen.

  • 2.

    Als toepassing is gegeven aan het vorige lid, draagt het college zorg voor de kenbaarheid van de laatstelijk in de plaats gestelde bedragen.

Hoofdstuk 4 Kwaliteit

Artikel 19. Kwaliteitseisen

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

  • a.

    het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

  • b.

    het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

  • c.

    erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

  • d.

    voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken, en

  • e.

    het in staat zijn de rol van casusregisseur te vervullen.

  • 1.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 20. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de Wmo 2015, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 21. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde (artikel 2.6.4 van de Wmo 2015 en artikel 2.11 van de Jeugdwet) de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst eisen gesteld die het college vaststelt:

  • a.

    een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

  • b.

    een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

    1°. een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

    2°. de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 1.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de Wmo 2015, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de Wmo 2015, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 2.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van

    verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    reis en opleidingskosten;

  • f.

    indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

  • g.

    overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor

    aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 1.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten als bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

Hoofdstuk 5. Waardering mantelzorgers

Artikel 22. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1.

    Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door middel van een melding bij het college voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht.

  • 2.

    Het college stelt bij nadere regeling regels op over op welke wijze zorg wordt gedragen voor de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Hoofdstuk 6. Vertrouwenspersoon, klachten en medezeggenschap

Artikel 23. Vertrouwenspersoon

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2.

    Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 24. Klachtregeling

  • 1.

    Het college stelt een regeling vast voor afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 25. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende het sociaal domein te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende het sociaal domein, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorg ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 7. Bijzondere bepalingen Participatiewet

Artikel 26. Indienen verzoek

Een verzoek als bedoeld in art 36, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 27. Langdurig laag inkomen

  • 1.

    Een inwoner heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. Als criterium voor langdurig wordt een periode van 3 jaar genomen en is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 2.

    Niet voor de inkomenstoeslag komt in aanmerking de inwoner die een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000.

  • 3.

    Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Artikel 28. Hoogte individuele inkomenstoeslag

  • 1.

    Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar (peildatum 01-01-2017):

    • a.

      € 350,- voor een alleenstaande;

    • b.

      € 425,- voor een alleenstaande ouder;

    • c.

      € 500,- voor gehuwden.

  • 2.

    Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 3.

    De bedragen als genoemd in het eerste lid kunnen geïndexeerd worden overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 29. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt, de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen van deze verordening als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 30. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De ‘verordening sociaal domein 2015’ wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de ‘verordening sociaal domein 2015’, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de ‘verordening sociaal domein 2015’ en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de ‘verordening sociaal domein 2015’ wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 31. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Sociaal Domein Gemeente Oude IJsselstreek 2018

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Oude IJsselstreek in de openbare raadsvergadering van 14 december 2017,

De griffier, De voorzitter,

M.B.J. Looman O.E.T. van Dijk

Naar boven