Wijziging van de Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Tholen

De raad van de gemeente Tholen

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 november 2017, zaaknummer 97651

 

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

 

BESLUIT:

 

vast te stellen de volgende wijziging van de Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel I

De Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 wordt gewijzigd als volgt:

 

A

 

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

Bij Artikel 1 lid 1, de laatste sub wordt de punt vervangen door een punt komma.

Aan artikel 1,  lid 1 wordt een nieuw sub toegevoegd, dat komt te luiden:

 

j) ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Tholen

 

B

 

Artikel 4,  lid 2 komt te luiden:

 

  • 2.

    Voor of tijdens het gesprek verschaft de cliënt het college alle gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover de cliënt op dat moment redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

 

C

 

Artikel 5, lid 1 sub c en d worden als volgt gewijzigd:

Sub c. de oude tekst: of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening.

Wordt vervangen door: of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

Sub d. de oude tekst: of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening.

Wordt vervangen door: of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

 

D

 

Na artikel 8 wordt een nieuw artikel toegevoegd, dat komt te luiden:

 

Artikel 8a Weigeringsgronden

 

  • 1.

    Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening:

    • a.

      indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 8;

    • b.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

  • 2.

    Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie:

    • a.

      als deze niet langdurig noodzakelijk is;

    • b.

      indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Tholen

  • 3.

    Het college verstrekt geen woonvoorziening:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie‐ en recreatiewoningen, ADL‐clusterwoningen en gehuurde kamers;

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

    • d.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • e.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

 

E

 

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In artikel 10. Lid 3 sub a wordt “kan” vervangen door “ dient te “;

  • 2.

    in artikel 10 lid 4  wordt na “bijdrage “ de zinsnede “in de kosten “toegevoegd.

     

F

 

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 11 lid 3 wordt in zijn geheel gewijzigd.

  • 3.

    De hoogte van een pgb

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

    • c.

      Als de natura verstrekking een tweedehandsvoorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven.

    • d.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

       

Artikel 11 lid 4 wordt in zijn geheel gewijzigd.

  • 4.

    De hoogte van een pgb wordt vastgesteld voor:

     

  • 1.

    De hoogte van een pgb wordt bepaald aan de hand van een plan waarin cliënt dient aan te geven hoe hij het pgb gaat besteden en welke resultaten hiervoor moeten worden behaald;

  • 2.

    De kosten voor een pgb mogen maximaal 75% bedragen van de kosten van de voorziening in natura omdat er geen overheadkosten zijn van een aanbieder.

  • 3.

    In afwijking van lid 2 kan het college een hoger persoonsgebonden budget toekennen als voor deze hulpvraag geen passende individuele voorziening in natura beschikbaar is en 75% van de kostprijs van de meest vergelijkbare individuele voorziening in natura niet toereikend is om de bij de hulpvraag passende hulp of voorziening in te kopen. Het persoonsgebonden budget dat het college toekent, bedraagt maximaal 100% van de meest vergelijkbare individuele voorziening in natura.

  • 4.

    Begeleiding en hulp bij het huishouden in natura worden verstrekt op basis van een resultaatvolgend budget. De maximumtarieven zijn hier dan ook op gebaseerd.

  • 5.

    De hoogte van een pgb voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten. Het bedrag is toereikend om het beoogd resultaat te bereiken.

  • 6.

    Indien van toepassing dient het pgb te worden aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering. Deze aanvullende vergoeding kan niet hoger zijn dan wat onderhoud en verzekering zouden kosten indien de maatwerkoplossing/voorziening in natura zou zijn geleverd.

  • 7.

    Als er meerkosten zijn, kunnen cliënten zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het bepaalde maximumbedrag. Het college zal het pgb weigeren voor dat gedeelte dat de hoogte van het maximumbedrag te boven gaat.

  • 8.

    De gemeente keert een “bruto” pgb uit aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB), hierop is geen eigen bijdrage in mindering gebracht. De klant ontvangt een factuur van de eigen bijdrage van het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

  • 9.

    Indien de maatwerkoplossing een tweedehands voorziening betreft wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Indien de kosten van de activiteiten om het resultaat te behalen minder is dan de gemiddelde maatwerkvoorziening in natura wordt de werkelijke kostprijs als pgb vastgesteld.

 

Artikel 11 lid 5 wordt in zijn geheel gewijzigd.

  • 5.

    Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk als:

    • a.

      deze persoon hiervoor een tarief hanteert dat niet hoger is dan het op grond van het derde en vierde lid gehanteerde tarief, en

    • b.

      tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het pgb worden betaald.

 

Artikel 11 lid 6 vervalt 

 

G

 

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In artikel 13, eerste lid sub b wordt na “zorg” ingevoegd “en ondersteuning”:

  • 2.

    Aan artikel 13, eerste lid wordt een sub d toegevoegd dat komt te luiden:

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 3.

    Artikel 13 tweede lid komt te vervallen, waardoor lid 3 wordt omgenummerd naar lid 2.

 

H

 

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In artikel 14, eerste lid 1 wordt “geweldsincidenten” vervangen door “geweld”

  • 2.

    Artikel 14, lid 4 komt te vervallen.

 

I

 

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    De tekst van de  titel van artikel 15 “Nieuwe feiten of omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering” wordt vervangen door “Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015”

  • 2.

    Artikel 15 wordt in zijn geheel gewijzigd:

    • 1.

      Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

    • 2.

      Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

    • 3.

      Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

      • a.

        de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

      • b.

        de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

      • c.

        de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

      • d.

        de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden’

      • e.

        de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt;

      • f.

        het beleid gewijzigd is;

      • g.

        er een andere (nieuwe) voorziening is ontstaan die voorliggend is, die een oplossing biedt voor het probleem dat de cliënt ervaart.

    • 4.

      Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

    • 5.

      Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

    • 6.

      Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

 

J

 

Na artikel 15 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

 

Artikel 15a. Opschorting betaling uit het pgb

Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

 

Artikel 15b. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maat-werkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

 

K

 

Artikel 16 wordt in zijn geheel gewijzigd:

 

Artikel 16 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1.

    Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door middel van een melding bij het Steunpunt Mantelzorg voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht.

  • 2.

    Het college kan bij  nadere regeling regels stellen op welke wijze de jaarlijkse waardering  voor mantelzorgers  van de cliënten in de gemeente wordt vormgegeven.

 

L

 

Artikel 18 wordt in zijn geheel gewijzigd:

 

Artikel 18. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met de derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • 2.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen, en

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een reële prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking in het Gemeenteblad.

 

Vastgesteld in de openbare raadsvergadering van de gemeente Tholen op 7 december 2017.

 

de griffier,

w.g. mr. W.C. Antes

 

de voorzitter,

w.g. G.J. van de Velde-de Wilde.

Toelichting bij wijziging Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 Tholen  

 

Wijziging gevolgd volgens de uitkomsten regionale evaluatie 2016. En wijziging van artikel 18 op grond het gewijzigde uitvoeringsbesluit Wmo 2015 per 1 juni 2017 en artikel 11 op grond van uitspraak CrvB op 17 mei 2017.

 

Bij de verordening Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is een toelichting terug te vinden. Hieronder vindt u, waar noodzakelijk, aanpassing op deze toelichting.

 

Artikel 1 lid 1 sub j

Ingezetene: De cliënt kan als hij ingezetene is van een gemeente in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie (artikel 1.2.1 Wmo). Uit de Memorie van Toelichting volgt dat een ingezetene zich, voor een maatwerkvoorziening, moet wenden tot het college van de gemeente waar hij woont. De term 'wonen' is niet verder uitgelegd. Uit de jurisprudentie bij de Wmo 2007 (CRvB 22‐09‐2010, nr. 09/1743 WMO ) volgt dat het gaat om de feitelijke verblijfplaats, waarbij een inschrijving in het Brp belangrijk is maar niet doorslaggevend.

 

Artikel 5 lid c en d

Dit artikel is gewijzigd om een gelijk luidende bepaling te hebben in Oosterschelde verband. Het oude artikel vermeldt dat het beleid er op gericht is om het gebruik van een maatwerkvoorziening te voorkomen. Het beleid is erop gericht passende ondersteuning te bieden, waarbij waar mogelijk een beroep wordt gedaan op eigen netwerk en voorliggende voorzieningen.

 

Artikel 8A. Weigeringsgronden

In rechtbankjurisprudentie is inmiddels herhaaldelijk bepaald dat weigeringsgronden, wil er een beroep op kunnen worden gedaan, een grondslag in de verordening moeten hebben. Zie bijvoorbeeld Rechtbank Gelderland 8‐11‐2013, nr. ZUT 12/1823. Ook in het kader van rechtszekerheid is hier iets voor te zeggen: bij het ontbreken van afwijzingsgronden of het hanteren van zeer ruime afwijzingsgronden is het voor de cliënt niet mogelijk om zijn rechtspositie te bepalen of te voorzien.

 

Lid 1 onder b doelt op de situatie dat de cliënt zich meldt voor maatschappelijke ondersteuning en de voorziening vervolgens zelf realiseert of aanschaft, voordat het college een beslissing heeft kunnen nemen. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Deze bepaling ziet niet op de situatie waarin de cliënt al voor de melding de voorziening heeft gerealiseerd of aangeschaft, omdat er in dat geval in het geheel geen te compenseren probleem (meer) is.

 

De in het tweede lid opgenomen gronden zijn specifiek van toepassing op maatwerkvoorzieningen ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie. Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of dat het een blijvende situatie betreft. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. Voor sommige maatwerkvoorzieningen, bijvoorbeeld hulp bij het huishouden, kan het ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis, of begeleiding thuis om vaardigheden aan te leren. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat belanghebbende na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak.

 

In het derde lid zijn enkele afwijzingsgronden opgenomen die specifiek zien op een maatwerkvoorziening die onder de Wmo 2007 zouden worden aangeduid met de term 'woonvoorziening', een term die binnen de Wmo 2015 ook gebruikt kan worden.

 

Artikel 11 Regels voor pgb

De CRvB heeft op 17 mei 2017 uitspraak gedaan in een Wmo-zaak over verboden delegatie die betrekking heeft op de regels voor het pgb (https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Centrale-Raad-van-beroep/Nieuws/Paginas/Verboden-delegatie-aan-college.aspx). De CRvB oordeelt dat in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Emmen 2015 ten onrechte is bepaald dat het college nadere regels kan stellen over de hoogte van het pgb en het vaststellen van het pgb. Gemeenteraden dienen terughoudendheid te betrachten bij het delegeren van bevoegdheden aan het college. De essentialia van het voorzieningenpakket dienen in de verordening te worden vastgelegd. Het differentiëren met betrekking tot de hoogte van pgb tarieven behoort tot de essentialia.

 

Artikel 15 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

Lid 1 dat een “informatieplicht” voor het college omvat, is toegevoegd zodat duidelijk is welke rechten en plichten de cliënt heeft en wat de gevolgen zijn van misbruik en oneigenlijk gebruik.

 

Lid 3 sub f en g beschrijft de situatie dat een beslissing van het college herzien kan worden wanneer er door gewijzigd beleid of het ontstaan van nieuwe voorzieningen een cliënt niet meer aangewezen is op de maatwerkvoorziening. De nieuwe voorziening voorziet dan in de oplossing van het door de cliënt ervaren probleem met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie.

 

Artikel 13. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

De bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen. De regering legt de verantwoordelijkheid van de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente aan de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet (Kamerstukken 11 2013/14,33 842, nr.3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 e.v. van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunten zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.

 

In het eerste lid zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. Het in het derde lid genoemde jaarlijkse cliënt ervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1, eerste lid, van de wet.

 

Artikel 14, vierde lid (oud). Meldingsregeling calamiteiten en geweld.

Als het echt om nadere uitwerking zou gaan van bijvoorbeeld de procedure (minder als het om ‘verdere eisen’ zou gaan, zoals in de bepaling stond opgenomen), dan is er ogenschijnlijk enige ruimte voor delegatie. Ook al omdat er geen wettelijke verplichting is dit bij verordening te regelen. Wel kunnen er vraagtekens gesteld worden bij of er een van de ‘gronden’ van Ig2 zich hier voordoet, en ook waarom dan persé een ‘nadere regeling’ nodig is (in aanvulling op de meer praktische opdracht van het eerste lid om het feitelijk te regelen en eventueel een ‘werkinstructie’ vast te stellen). Het vierde lid vervalt daarom.

 

Artikel 15 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

Lid 1 dat een “informatieplicht” voor het college omvat, is toegevoegd zodat duidelijk is welke rechten en plichten de cliënt heeft en wat de gevolgen zijn va misbruik en oneigenlijk gebruik.

 

Lid 3 sub f beschrijft de situatie dat een beslissing van het college herzien kan worden wanneer er door gewijzigd beleid of het ontstaan van nieuwe voorzieningen een cliënt niet meer aangewezen is op de maatwerkvoorziening. De nieuwe voorziening voorziet dan in de oplossing van het door de cliënt ervaren probleem met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie.

 

Artikel 15a. Opschorting betaling uit het pgb

Dit betreft een nieuw artikel, dat tot doel heeft misbruik en oneigenlijk gebruik van pgb’s te bestrijden. De ratio is dat in bepaalde gevallen (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument is dan beëindiging of weigering (op grond van artikel 2, vierde lid, van de

Uitvoeringsregeling Wmo 2015) of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit (op grond van artikel 2.3.10 van de wet). Door opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van de toekenningsbeschikking. Daarom is de mogelijkheid voor het college toegevoegd om de SVB te verzoeken over te gaan tot opschorting.

Het college kan een verzoek enkel doen als een ernstig vermoeden is gerezen dat:

  • 1.

    de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,

  • 2.

    de cliënt niet voldoet aan de aan het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden, of

  • 3.

    de cliënt het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt.

 

Van de onder 2 genoemde omstandigheid is ook sprake als een cliënt niet langer voldoende in staat is op eigen kracht, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, en als niet langer is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

 

Artikel 15b. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Het betreft hier het oude artikel 15, zevende lid. Het onderwerp van het onderzoek is echter verbreed. Naast met het oog op de beoordeling van de kwaliteit, dient het college, al dan niet steekproefsgewijs, ook te onderzoeken of de verstrekte maatwerkvoorzieningen in natura en pgb’s worden gebruikt, respectievelijk besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze zijn verstrekt en of de besteding op een rechtmatige manier gebeurt.

Een onderzoek kan zowel betrekking hebben op het handelen van een cliënt of pgb-houder, als

op de ondersteuningsverlening door een aanbieder.

 

Artikel 16. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordening plicht in artikel 2.1.6. van de wet. Hierin is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze de gemeente zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Artikel 2.1.6 stelt dat het moet gaan om mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Artikel 1.1.1 van de wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben gemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.

 

Artikel 18. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

 

Algemeen

Op 1 juni 2017 is het gewijzigde Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 in werking getreden. Er is een nieuw artikel 5.4 toegevoegd aan het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 dat tot doel heeft dat een gemeente een reële prijs betaalt voor een Wmo dienst, waarmee de aanbieder kan voldoen aan de gemeentelijke eisen van kwaliteit en continuïteit van deze dienst en de arbeidsrechtelijke verplichtingen aan de beroepskracht die deze dienst verleent aan de cliënt. Naar aanleiding hiervan wordt de verordening aangepast.

 

Eerste lid

In dit artikel is geregeld dat het college voor het leveren van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4. van de wet, of een vaste prijs vaststelt of een reële prijs vaststelt die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde of die geldt als ondergrens voor de vaste prijs. In het geval het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Indien het college een vaste prijs vaststelt, dan zal het tarief voor de inschrijvers gelijk zijn aan de vaste prijs.

 

Tweede lid

Bij het vaststellen van de prijs dient het college rekening te houden met de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel C, van de wet en met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners. De invulling van de continuïteit van de hulpverleningsrelatie in financiële zin is nieuw voor de gemeenten. De aanbieder die de opdracht gegund krijgt moet overleggen met de aanbieder die de opdracht tot dan toe had uitgevoerd over de overname van personeel. De gedachte is dat overname van personeel gemakkelijker verloopt indien de gemeente een reële prijs betaalt voor de opdracht.

 

Derde lid

Het college moet de vaste prijs of de reële prijs minimaal baseren op de in dit artikel genoemde kostprijselementen. De opsomming in dit lid is niet uitputtend. De gemeente kan er elementen aan toevoegen.

 

Vierde lid

Dit lid is niet verplicht op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en is hier opgenomen ter wille van de leesbaarheid en de samenhang van het hele artikel 18. Het vierde lid biedt het college de mogelijkheid om geen vaste of reële prijs te bepalen op basis van de genoemde kostprijselementen maar de bepaling van de hoogte van een reële prijs over te laten aan de inschrijvende partijen. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.

 

Vijfde lid

Dit lid is niet verplicht op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en is hier opgenomen ter wille van de leesbaarheid en de samenhang van het hele artikel 18. Het college bepaalt met welke derde hij een overeenkomst aangaat. Hieronder wordt verstaan een aanbieder, te weten een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die jegens het college gehouden is een voorziening te leveren (zie artikel 1.1.1 van de wet en artikel 1 van de toelichting bij deze verordening). Het overeenkomen van contracten is het primaat van het college. Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 treedt dan ook niet in de contactvrijheid van het gemeentebestuur. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.

 

Naar boven