Gemeenteblad van Ridderkerk
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ridderkerk | Gemeenteblad 2017, 218631 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ridderkerk | Gemeenteblad 2017, 218631 | Beleidsregels |
Beleidsregels bijzondere bijstand Ridderkerk 2017
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Deze beleidsregels zijn gebaseerd op artikel 35 van de Participatiewet. Beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:81 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht: "Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid."
middelen: alle vermogens- en inkomensbestandsdelen als bedoeld in artikel 31 lid 1 van de Participatiewet;
inkomen: het inkomen of bijzonder inkomen als bedoeld in artikel 32 en 33 van de Participatiewet;
vermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet;
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Hoofdstuk 2 Bijzondere bijstand is maatwerk
Alleen het Rijk is bevoegd om generiek inkomensbeleid te voeren. Op een aantal beleidsterreinen (zorg, kinderopvang) zijn door het Rijk inkomensondersteunende maatregelen getroffen. Dat is onder meer geregeld in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Voorbeelden zijn de huurtoeslag en de zorgtoeslag. Hoewel er naast deze rijksregelingen ruimte is voor aanvullend gemeentelijk inkomensondersteunend beleid is de ruimte daartoe wel wettelijk ingekaderd.
2.2 Bijzondere bijstand als maatwerk, hoe werkt het?
Artikel 35 van de wet is de wettelijke grondslag voor het verlenen van individuele en categoriale bijzondere bijstand. Doen zich in het individuele geval noodzakelijke kosten voor die voortvloeien uit de bijzondere omstandigheden en kunnen die kosten - naar oordeel van het college - niet worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, dan bestaat er recht op individuele bijzondere bijstand. Het verlenen van categoriale bijzondere bijstand is sinds 1 januari 2015 beperkt tot de collectieve (aanvullende) zorgverzekering of een tegemoetkoming in de kosten daarvan.
Noodzakelijke kosten en bijzondere omstandigheden
Er staat niet op voorhand vast of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd ook daadwerkelijk noodzakelijke kosten zijn en of de kosten voorvloeien uit de bijzondere omstandigheden. Dat vraagt om een beoordeling van het individuele geval. Dit betekent dat het verlenen van bijzondere bijstand in principe een ‘open eind’ regeling is. Het is echter niet zo dat de mogelijkheden voor het verlenen van bijzondere bijstand niet is begrensd. Uit de wet en de jurisprudentie blijkt dat de uitvoering van artikel 35 van de wet aan strenge regels is gebonden.
Uit de jurisprudentie blijkt vaak dat er besluiten bijzondere bijstand worden genomen waarbij wordt gemeend dat er beoordelingsvrijheid of beleidsvrijheid mogelijk is. Dat is nadrukkelijk niet het geval, de verlening van bijzondere bijstand is een gebonden bevoegdheid. Voor het oordeel of de kosten kunnen worden voldaan uit een inkomen op bijstandsniveau heeft het college enige beoordelingsvrijheid. Voor het oordeel of de kosten kunnen worden voldaan uit de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm heeft het college wel beoordelingsvrijheid. In de praktijk wordt gesproken over draagkracht.
Buitenwettelijk begunstigend beleid
Er is sprake van buitenwettelijk begunstigd beleid als het college - terwijl geen recht bestaat op bijzondere bijstand - dat recht toch aanneemt. De bestuursrechter beoordeelt alleen of het college consistent heeft gehandeld conform dat beleid.
Hoofdstuk 3 Algemene uitgangspunten bijzondere bijstand
3.1 Algemene voorwaarden recht op bijzondere bijstand
Het college mag een aanvraag om bijzondere bijstand pas beoordelen op grond van artikel 35 van de wet als er geen algemene voorwaarden van toepassing zijn. Deze voorwaarden staan in artikel 11 tot en met 16 van de wet.
Als eerste geldt dat de belanghebbende recht op bijstand heeft van het college van de gemeente waar hij zijn woonplaats heeft. Dat moet in het algemeen blijken uit de inschrijving in de Basisregistratie personen. Verder geldt voor het recht op bijzondere bijstand dat de belanghebbende moet:
3.1.2 In Nederland opgekomen en aan Nederland gebonden
Artikel 11 van de wet bepaalt ook dat het voor een beoordeling van een aanvraag om bijzondere bijstand van belang is dat de kosten voortvloeien uit een in Nederland opgekomen noodzaak en deze kosten aan Nederland zijn gebonden. Een belanghebbende - die in Nederland woont - kan bijvoorbeeld wel gebruiksgoederen in het buitenland kopen voor gebruik in Nederland. Echter er is voor bijstandsverlening in de kosten van een reis naar en vanuit het buitenland geen plaats, behoudens voor zover de reis wordt gemaakt over Nederlands grondgebied.
3.1.3 Aanvraag tijdig indienen
Artikel 44 lid 1 van de wet bepaalt dat in principe niet eerder bijstand wordt verleend dan tegen de datum waarop belanghebbende zich heeft gemeld voor de aanvraag. Dat sluit aan bij het aanvullende karakter van de bijstand. Het college maakt in deze beleidsregels een uitzondering voor de bijzondere bijstand.
Voor aanvragen om bijzondere bijstand geldt dat deze met terugwerkende kracht kunnen worden ingediend en dat het college dan beoordeelt of er aanspraak bestaat op bijzondere bijstand. Aanvragen kunnen worden ingediend binnen zes maanden na de factuurdatum van de kosten.
tandartskosten voor zover het college de aanvraag op grond van artikel 35 van de wet beoordeeld.
Voor deze kosten geldt dat een aanvraag altijd moet worden ingediend voordat de kosten worden gemaakt.
Omdat ouders tot 21 jaar onderhoudsplichtig zijn voor hun kinderen geldt voor de bijzondere bijstand dat een jongmeerderjarige eerst een beroep moet doen op zijn ouder(s). Overigens kan de jongmeerderjarige vanaf 18 jaar wel zelfstandig een beroep doen algemene bijstand voor de kosten van levensonderhoud. Daarvoor geldt een lage norm die is afgeleid van de hoogte van de Kinderbijslag en is de onderhoudsplicht voor de ouder(s) niet van toepassing. Voor het overige geldt dat wanneer geen beroep kan worden gedaan op de ouder(s) het college bijzondere bijstand kan verlenen.
Artikel 12 van de wet bepaalt onder welke voorwaarden bijzondere bijstand mogelijk is. Dat is het geval als de noodzakelijke kosten van het bestaan van de jongmeerderjarige meer bedragen dan de voor hem geldende norm én voor deze kosten geen beroep kan worden gedaan op zijn ouders, omdat:
Zie verder hoofdstuk 4 van deze beleidsregels.
3.1.5 Geen bijstand voor schulden
Artikel 13 lid 1 aanhef en onderdeel g van de wet bepaalt dat geen bijstand wordt verleend voor de aflossing van schulden, tenzij sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49 onderdeel b van de wet. Het college heeft de bevoegdheid om bijstand onder borgtocht te verlenen (bij afwijzing van een saneringskrediet).
3.1.6 Geen noodzakelijke kosten
Het college mag alleen bijzondere bijstand verlenen voor noodzakelijke kosten van het bestaan die voortvloeien uit de bijzondere omstandigheden van het individuele geval. De Participatiewet beschrijft echter niet wat (precies) onder noodzakelijke kosten wordt verstaan. Alleen in artikel 14 van de wet staan een limitatief aantal kostensoorten genoemd die in ieder geval niet noodzakelijk zijn. Voorbeelden zijn een boete en geleden of toegebrachte schade. Dit betekent dat voor de hier bedoelde kosten geen bijzondere bijstand mogelijk is.
3.1.7 Voorliggende voorziening
Artikel 5 onderdeel e van de wet omschrijft een voorliggende voorziening als elke voorziening buiten de Participatiewet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken - dan wel een beroep kan doen - ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven. In het algemeen kunnen voorliggende voorzieningen zowel privaatrechtelijke als ook publiekrechtelijk van aard zijn. Een voorbeeld van een privaatrechtelijke voorziening is de aanvullende (collectieve) zorgverzekering. Daarvoor geldt dat een dergelijke voorziening ‘aanwezig moet zijn’ wil deze als voorliggende voorziening aangemerkt kunnen worden. Voorbeelden van publiekrechtelijke voorzieningen zijn: de Wet langdurige zorg en de Wet op de rechtsbijstand. De Zorgverzekeringswet is een privaatrechtelijke schadeverzekering met een publiekrechtelijke waarborg. Dat laatste heeft te maken met een verzekerbaar recht op zorg.
Artikel 15 van de wet bepaalt de bevoegdheid tot bijstandsverlening in relatie tot de voorliggende voorziening. Er bestaat geen recht op bijstand voor zover de belanghebbende een beroep kan doen op een voorliggende voorziening die - gezien de aard en doel daarvan - toereikend en passend wordt geacht. Ook bestaat geen recht op bijstand voor kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt. Dit geldt ook als de voorliggende voorziening voor een specifieke situatie oordeelt dat de kosten niet noodzakelijk zijn. Voorbeelden van voorliggende voorzieningen zijn: de Zorgverzekeringswet, de Wet op de rechtsbijstand en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
De Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg worden voor de kosten van (para)medische zorg in beginsel als een aan de Participatiewet voorliggende, toereikende en passende voorziening beschouwd. In voorkomende gevallen moet het college onderzoek doen of de kosten op grond van de Zorgverzekeringswet zijn aan te merken als bijvoorbeeld mondzorg, een hulpmiddel of paramedische zorg. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat: dieetkosten, pedicurekosten en de kosten van een personal trainer om af te vallen niet op grond van artikel 15 van de wet afgewezen mogen worden. De kosten moeten beoordeeld worden op grond van artikel 35 van de wet.
Aanvullende (collectieve) zorgverzekering
De aanvullende (collectieve) zorgverzekering vergoedt doorgaans geheel of gedeeltelijk kosten die niet door de Zorgverzekeringswet worden vergoed omdat deze kosten niet noodzakelijk worden geacht. In het algemeen mag worden verwacht dat men zich afdoende verzekerd tegen zorgkosten.
Het college kan de (toekomstige) bijzondere bijstand weigeren als belanghebbende zonder (meer)kosten daadwerkelijk kan overstappen naar een collectieve (aanvullende) zorgverzekering die de betreffende kosten zal gaan vergoeden. Het gaat alleen om kosten die het college moet beoordelen op grond van art. 35 van de wet (niet-medische kosten). Daarbij kan een uitzondering gelden wanneer belanghebbende bepaalde zorgkosten heeft die door zijn aanvullende zorgverzekering worden vergoed maar niet door de collectieve aanvullende zorgverzekering (CZM) worden vergoed.
Artikel 16 van de wet is van toepassing op personen die zijn uitgesloten van het recht op bijstand. De uitsluitingsgronden zoals hier bedoeld zijn neergelegd in de artikelen 11, 13 lid 1 en 2 en 15 van de wet. Het is echter niet zo dat vreemdelingen, die niet zijn gelijkgesteld met een Nederlander, toch in aanmerking kunnen komen voor bijstand. Dat staat in artikel 16 lid 2 van de wet. Onder zeer dringende redenen vallen situaties van levensbedreigend aard of die blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kunnen hebben. Ernstig letsel kan ook psychisch letsel omvatten. In de praktijk doen zich dergelijke situaties zelden voor.
Betreft het een aanvraag voor een minderjarig kind, dan geldt dat het college ook de financiële mogelijkheden van de wettelijk vertegenwoordiger als voogd zal moeten beoordelen en dat het doen van een aanvullend beroep op de onderhoudsplichtige ouder(s) door de wettelijke vertegenwoordiger in principe kan worden gevergd.
Het ligt voor de hand dat het college om medisch advies vraagt voor de beoordeling van de aanvraag.
3.2 Beoordeling aanvraag bijzondere bijstand
Als er geen algemene voorwaarden van toepassing zijn, dan moet het college de aanvraag om bijzondere bijstand beoordelen op grond van artikel 35 van de wet. Bij die beoordeling is het van belang de juiste volgorde van vragen aan te houden zoals in artikel 35 lid 1 van de wet is bepaald. Het gaat om de volgende vragen:
3.2.1 Bijzondere omstandigheden: reserveringscapaciteit
In beginsel moeten incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan worden voldaan uit iemands middelen via reservering dan wel via gespreide betaling achteraf. De hier bedoelde kosten zijn in principe voorzienbaar. Dat wil zeggen ze komen algemeen voor; iedereen kan met deze kosten worden geconfronteerd. Het kan ook gaan om kosten die niet vaak voorkomen maar die te maken hebben met een keuze. Denk bijvoorbeeld aan notariskosten voor een testament. Dat zijn in principe geen uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Er zijn uiteraard meer voorbeelden denkbaar. Voorbeelden van incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan zijn in ieder geval: duurzame gebruiksgoederen, legeskosten, aanschaf of vervanging van een identiteitsbewijs, verhuiskosten, et cetera. Dit betekent dat er in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend voor deze kosten.
De individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag maken ook onderdeel uit van het oordeel over de reserveringscapaciteit. Het staat belanghebbenden uiteraard vrij om deze toeslagen te besteden naar eigen wens, maar de keuzes die daarbij worden gemaakt kunnen niet op de bijzondere bijstand worden afgewenteld.
Het niet of onvoldoende kunnen reserveren vanwege de aflossing op schulden is in principe geen bijzondere omstandigheid. Daaronder vallen ook de situaties dat: beslag is gelegd op het inkomen (ook de bijstandsuitkering), een WSNP-traject of gemeentelijke schulddienstverlening wordt gevolgd. Het college beoordeelt of de noodzakelijke kosten in het individuele geval voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
Een oordeel over de reserveringscapaciteit heeft logischerwijs ook te maken met de vraag of de kosten van de belanghebbende plotseling zijn opgekomen en daarom niet voorzienbaar waren. Ook kan de periode, waarover men geacht wordt te reserveren, te kort zijn geweest. Het kan ook voorkomen dat de periode waarover men geacht wordt te kunnen reserveren te kort is gelet op de hoogte van de kosten. Denk bijvoorbeeld aan een lange periode van detentie bij een aanvraag om inrichtingskosten. Daarnaast kan het voorkomen dat belanghebbende in de te beoordelen periode te maken heeft gehad met een cumulatie van noodzakelijke voorzienbare kosten. Gelet op de aard en omvang van die kosten kan dat met zich meebrengen dat er geen of onvoldoende reserveringsmogelijkheden zijn. Het ligt op de weg van belanghebbende om dat aan te tonen.
Het college beoordeelt bij de aanvraag om bijzondere bijstand of:
3.2.2 Bijzondere omstandigheden: overig
Er kan niet altijd op voorhand worden gezegd of de kosten waar bijzondere bijstand voor wordt aangevraagd incidenteel of periodiek voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan zijn. Het zijn in ieder geval kosten die niet als ‘algemeen’ worden aangemerkt en waar dus niet het karakter van vervanging dan wel voorzienbaarheid in besloten zit. Voor dergelijke kosten geldt geen reserveringsplicht. Voorbeelden van incidenteel of periodiek voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan zijn: wettelijke eigen bijdragen, bewindvoeringskosten, dieetkosten, meerkosten voor stoken van de woning, et cetera.
3.3 Aan de bijstand verbonden verplichtingen
In het algemeen geldt dat aan de bijzondere bijstand een bestedingsverplichting is verbonden. Dit betekent dat in het toekenningbesluit wordt opgenomen dat:
Het college is bevoegd om aan de bijzondere bijstand nadere verplichtingen te verbinden op grond van artikel 55 van de wet. De strekking is dat die verplichtingen gericht zijn op beëindiging of vermindering van de bijzondere bijstand. Denk bijvoorbeeld aan het opleggen van een verhuisplicht bij het verlenen een woonkostentoeslag aan de belanghebbende die te duur woont.
3.5 Hoogte van de bijzondere bijstand
Het college stelt de hoogte van de individuele bijzondere bijstand vast aan de hand van de uit de bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Dat zijn de werkelijke kosten of op basis van de goedkoopste en adequate voorziening. Daaronder kan bijvoorbeeld de reparatie vallen van een duurzaam gebruiksgoed.
Voor het vaststellen van de hoogte van de individuele bijzondere bijstand kan het college gebruik maken van richtprijzen. Die richtprijzen kunnen worden gebaseerd op bepaalde bronnen zoals:
3.5.2 Duurzame gebruiksgoederen
Voor de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen gelden de volgende uitgangspunten:
Aan de belanghebbende kan bijzondere bijstand voor de kosten van het opknappen van de woning worden verleend. De opknapkosten bedragen maximaal € 300,- en wordt om niet verleend.
3.5.4 Kosten van medische aard
Bij kosten van medische aard gaat het college uit van de richtprijzen die door de collectieve aanvullende zorgverzekering voor minima (CZM) als bedoeld in 4.5 van deze beleidsregels wordt gehanteerd. Daarbij geldt de voor de belanghebbende meest gunstige richtprijs.
3.6 Vorm van de bijzondere bijstand
Nadat de hoogte van de bijzondere bijstand is bepaald rest het college om de vorm waarin de bijzondere bijstand wordt verleend te bepalen. Daarbij is het college niet vrij om zelf te bepalen in welke vorm het de bijzondere bijstand verleent. Bijzondere bijstand kan in vier vormen worden verleend:
Om niet (art. 48 lid 1 PW).
Als lening (art. 48 lid 2 PW en art. 51 lid 1 PW).
Onder borgtocht (art. 49 PW en art. 51 lid 1 PW).
In natura (art. 57 PW).
Voor incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan geldt de reserveringsplicht. Een aanvraag voor dergelijke kosten wordt in principe afgewezen. Het college kan een belanghebbende tegemoetkomen in geval van een acute noodzaak. In dat geval wordt het recht op bijstand vastgesteld op grond van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de kosten van het bestaan. De vorm van de bijzondere bijstand is dan een lening op grond van artikel 48 lid 2 van de wet.
3.6.2 Duurzame gebruiksgoederen
Artikel 51 lid 1 van de wet bepaalt een dwingende volgorde voor de vorm van de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen. Afhankelijk van de individuele omstandigheden van belanghebbende geldt:
Het college verleent de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen om niet als:
Is het college van oordeel dat belanghebbende niet in staat is tot verantwoorde besteding van de bijzondere bijstand, dan kan het die bijstand in natura verlenen onder toepassing van artikel 57 van de wet. Problematische schulden of een dreigend afglijden door psychosociale problemen, dakloosheid of verslaving kan daarvoor aanleiding zijn. Bijstand in natura kan bestaan uit de kosten voor:
Hoofdstuk 4 Kostensoorten bijzondere bijstand
4.1 Doorbetaling vaste lasten tijdens detentie
Hoewel het college, behoudens de zeer dringende redenen, niet bevoegd is bijstand te verlenen aan de persoon die rechtens zijn vrijheid (detentie) is ontnomen wordt daar in deze beleidsregels een uitzondering op gemaakt. In bepaalde schrijnende omstandigheden kan toch bijstand worden verleend voor de doorbetaling van de vaste lasten tijdens detentie. Dit houdt verband met de maatschappelijke kosten die het niet aanhouden van de woning met zich mee kan brengen en de taak die de gemeente heeft in het kader van nazorg voor ex-gedetineerden.
Onder vaste lasten worden in dit kader in ieder geval verstaan:
Het college hanteert de volgende uitgangspunten:
4.2 Bijzondere bijstand levensonderhoud
4.2.1 Levensonderhoud bij dwangopname Wlz-instelling en/of penitentiaire inrichting
Voor de hieronder genoemde situaties is bijzondere bijstand mogelijk voor de kosten van het levensonderhoud. Het betreft belanghebbenden die:
gedwongen zijn opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ);
door de rechter onvrijwillig zijn geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.); of
door de rechter, na ontslag van alle rechtsvervolging, op grond van artikel 37a, 37b lid 1 of 38a Sr onvrijwillig zijn geplaatst in een TBS-inrichting.
De hoogte van de periodieke bijzondere bijstand voor belanghebbenden gemeld onder a en b, is gelijk aan de bijstandsnorm bij verblijf in een inrichting als bedoeld in artikel 23 lid 1 en 2 van de wet. Voor belanghebbenden genoemd onder c, is de norm gelijk aan de bijstandsnorm bij verblijf in een inrichting als bedoeld in artikel 23 lid 1 van de wet. Omdat de geneeskundige zorg voor deze categorie personen door het Ministerie van Justitie wordt betaald bestaat er voor hen geen recht op de verhoging als bedoeld in artikel 23 lid 2 van de wet. De bijzondere bijstand wordt inclusief vakantietoeslag uitbetaald, er wordt dus geen vakantietoeslag gereserveerd.
De kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd zijn vaak verbonden aan zelfstandige huisvesting van de jongmeerderjarige. Het college beoordeelt of zelfstandige huisvesting noodzakelijk is. Dat kan het geval zijn als de jongmeerderjarige:
buiten het gezinsverband van de ouder(s) is geplaatst in het kader van de Jeugdwet;
De hoogte van de bijzondere bijstand voor zelfstandige huisvesting bedraagt in principe niet meer dan het verschil tussen de jongerennorm en de bijstandsnorm voor 21 jaar en ouder. Voor andere kostensoorten gaat het college uit van de hoogte van de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd.
Het college maakt geen gebruik van de bevoegdheid om de te verlenen bijzondere bijstand te verhalen op de ouder(s).
4.3 Zelfstandigen en bijzondere bijstand
Ook de kleine zelfstandige zonder personeel kan een beroep doen op bijzondere bijstand. De aanvraag wordt gezamenlijk met de medewerker zelfstandigen (Bbz) beoordeeld (bruto-netto berekening conform artikel 6 lid 2 Bbz).
De noodzaak en de hoogte van de kosten worden beoordeeld door de klantmanager inkomen, het inkomen en vermogen zal de medewerker zelfstandige worden vastgesteld aan de hand van de jaarcijfers van het voorgaande jaar. De zelfstandige is zelf verantwoordelijk voor het leveren van de jaarcijfers en krijgt daarvoor de tijd tot 1 juli van het volgend jaar. De klantmanager inkomen voert de regie op het afhandelen van de aanvraag. De medewerker zelfstandige bepaalt welk vermogen aangemerkt kan worden als “bedrijfsvermogen”. Het bedrijfsvermogen wordt bij de aanvraag om bijzondere bijstand buiten beschouwing gelaten.
Als een belanghebbende tijdelijk niet kan beschikken over voldoende inkomen voor het levensonderhoud, dan kan het college overbruggingsbijstand verlenen. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt individueel bepaald maar bedraagt nooit meer dan de toepasselijke bijstandsnorm plus de eventuele woonkostentoeslag. De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een lening verstrekt als belanghebbende op korte termijn over middelen beschikt. Dit kan ook worden toegepast bij statushouder die wachten op de toekenning van een toeslag van de Belastingdienst maar het te lang duurt voordat de uitbetaling daarvan zal plaatsvinden. In de toekenningsbeschikking wordt opgenomen dat de te verlenen bijzondere bijstand moet worden terugbetaald als de toeslag is ontvangen.
4.5 Collectieve zorgverzekering minima (CZM) ‘Zorgpolis minima gemeente Ridderkerk’
De CZM staat open voor inwoners van de gemeente in de leeftijd vanaf 18 jaar die beschikken over een inkomen dat niet meer bedraagt dan 130% van toepasselijke bijstandsnorm. De kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de wet is hier niet van toepassing. Ook studenten met alleen studiefinanciering als inkomen komen in aanmerking. Het vermogen blijft buiten beschouwing.
De wijze van uitvoering is verder geregeld in aparte uitvoeringsregels ‘zorgpolis minima gemeente Ridderkerk’ die jaarlijks worden aangepast op de actuele situatie. Deze regels kunnen verbonden zijn met de bijzondere bijstand voor het wettelijk verplicht eigen risico uit hoofdstuk 4.6 van deze beleidsregels;
Iedere verzekerde kan te maken krijgen met het betalen van het wettelijk verplicht eigen risico. Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor een deel van de kosten van het wettelijk verplicht eigen risico dat daadwerkelijk verschuldigd is.
Als wordt voldaan aan de draagkrachtregels als bedoeld in hoofdstuk 5 van deze beleidsregels, dan kan de belanghebbende één keer per jaar een tegemoetkoming ontvangen voor het in rekening gebrachte minimale verplicht eigen risico van de Zorgverzekeringswet. Dit geldt niet voor het eventueel vrijwillig verhoogd eigen risico.
De aanvraag kan pas worden ingediend als het verplicht eigen risico geheel in rekening is gebracht of aan het eind van het kalenderjaar/ begin nieuw kalenderjaar als er geen zorgkosten meer worden verwacht. Als de zorgkosten pas later in rekening worden gebracht, kan tot maximaal één jaar nadat de zorg is ontvangen een aanvraag worden gedaan.
Als een beroep wordt gedaan op: medische of paramedische zorg op grond van de Zorgverzekeringswet, een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg, een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget op grond van de Wmo 2015, dan wordt daar vaak een wettelijke eigen bijdrage voor gevraagd. Deze wettelijke eigen bijdragen komen in principe in aanmerking voor bijzondere bijstand. Voorbeelden van deze eigen bijdragen zijn: kraamzorg, ziekenvervoer, contactlenzen, een uitneembare volledige prothetische voorziening, een vervoersvoorziening en Wlz-zorg voor verzekerden die hun indicatie niet verzilveren in een instelling.
Als de eigen bijdrage als bedoeld in 4.8 van de beleidsregels voor vergoeding in aanmerking komt op grond van de aanvullende (collectieve) zorgverzekering die de belanghebbende afgesloten, dan geldt deze verzekering ook als een voorliggende toereikende en passende voorziening. De kosten komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Van belanghebbende wordt verwacht dat de verantwoordelijkheid wordt genomen om een aanvullende verzekering af te sluiten. Het college kan dit echter niet verplicht stellen.
De eigen bijdrage voor bijzondere schoeisel zoals orthopedisch schoeisel of allergeenvrije schoenen komt voort uit een besparingsmotief. De ratio daarvan is dat degene die is aangewezen op dergelijk schoeisel in de situatie waarin dat niet het geval zou zijn geweest, gewone schoenen had moeten kopen. De hoogte van de bijzondere bijstand bestaat uit het verschil tussen de verschuldigde eigen bijdrage en het bedrag van schoenen volgens de Nibudprijzengids.
In een aantal gevallen geldt een eigen bijdrage voor kosten van medische of paramedische zorg op grond van de Zorgverzekeringswet die feitelijk een eigen betaling inhouden. Een deel van de kosten blijven namelijk voor eigen rekening en wordt doorgaans uitgedrukt in een percentage van de kosten. De eigen betaling komt niet in aanmerking voor bijzondere bijstand omdat het een impliciet oordeel betreft van de voorliggende voorziening over het niet-noodzakelijk zijn van dat deel van de kosten. Dit wordt bevestigd door de Centrale Raad van Beroep. Voorbeelden van eigen betalingen zijn aan de orde bij: een hoortoestel, een uitneembare volledige prothetische voorzieningen voor de boven- of onderkaak voor verzekerden van achttien jaar en een pruik.
4.9 Bijdrage in de kosten algemene voorziening huishoudelijke ondersteuning
Degene die gebruik maakt van de algemene voorziening huishoudelijke ondersteuning, een inkomen heeft tot 130% van de toepasselijke bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen kan in aanmerking komen voor bijzondere bijstand tot maximaal 2,5 uur per week en/of een vergoeding voor de was & strijkservice.
De kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de wet is hier niet van toepassing. Het college stelt de hoogte van de bijzondere bijstand vast op basis van de goedkoopst adequaat leverende preffered supplier binnen de algemene voorziening. De bijzondere bijstand wordt overgemaakt aan BAR-dichtbij.
4.10 Begrafenis- of crematiekosten
Een ieder wordt geacht een verzekering af te hebben gesloten voor de kosten van begrafenis of crematie. Dit kan zowel een verzekering in natura zijn (bijvoorbeeld Dela) of een levensverzekering die in contanten uitkeert.
Degene die de nalatenschap vol heeft aanvaard kan, naar rato van zijn erfdeel, in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor de kosten van de begrafenis of crematie. Het college beoordeelt of:
Alleen de kosten van begrafenis of crematie in Nederland kunnen voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.
De hoogte van de totale bijzondere bijstand bedraagt maximaal € 5.000,-.
Voor het verlenen van bijzondere bijstand zijn drie soorten van bewindvoering van belang:
De noodzaak van de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten wordt bepaald aan de hand van de beschikking van de kantonrechter. De kosten voor het beheer van een persoonsgebonden budget zijn geen noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35 lid 1 van de wet, omdat betrokkene ook had kunnen kiezen voor zorg/ondersteuning in natura.
De hoogte van de bijzondere bijstand wordt gebaseerd op de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.
4.12 Eigen bijdragen rechtsbijstand
Gesubsidieerde rechtsbijstand moet rechtzoekenden die de kosten van rechtsbijstand in redelijkheid niet (geheel) zelf kunnen dragen in staat stellen met juridische hulp een adequate oplossing voor hun serieuze geschillen te bereiken. Gesubsidieerde rechtsbijstand is daarmee een vangnet, voor rechtzoekenden die van deze voorziening afhankelijk zijn voor de toegang tot het recht. De eigen bijdrage wordt opgelegd als aan de belanghebbende een toevoeging wordt verleend.
De eigen bijdrage wordt in principe verlaagd als de rechtzoekende alvorens een toevoeging aan te vragen gebruik maakt van de rechtshulp (bijv. Juridisch Loket) en in dat kader een diagnosedocument is opgesteld.
De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt in principe niet meer dan de lage eigen bijdrage die zou gelden als de belanghebbende gebruikt gemaakt zou hebben van rechtshulp zoals het Juridisch Loket.
Geen recht meer op bijzondere bijstand
De regering is voornemens de gesubsidieerde rechtsbijstand (verder) te herijken (TK 2015/16, 31 753, nr. 118). De plannen zijn om mogelijkheden te creëren tot individueel maatwerk in de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) zoals het op nihil vaststellen van de eigen bijdrage of het treffen van een passende betalingsregeling. Dit met het streven dat de Wrb gezien haar aard en doel, in het kader van de Participatiewet wordt beschouwd als een passende en toereikende voorliggende voorziening. Aanvragen voor de eigen bijdragen worden, na inwerkingtreding van deze nieuwe regels, afgewezen op grond van art. 15 van de wet.
In principe behoren reiskosten tot de algemene kosten van het maatschappelijk verkeer. Er zijn echter situaties waarbij dat niet het geval is. Denk bijvoorbeeld aan reiskosten die gemaakt worden in verband met een bezoek aan een gedetineerd of ziek gezinslid of een 1ste en/of 2de graad bloedverwant die in een inrichting verblijft. Het gaat om de kosten die gemaakt moeten worden om het traject van thuis naar het verblijfadres van dat gezinslid of 1ste graad bloedverwant en weer terug af te leggen.
Het college stelt de noodzaak (waaronder ook de frequentie) en de hoogte van de bijstand af op basis van de omstandigheden van het individuele geval.
De reiskosten van de kinderen in verband met de bezoekregeling komen ten laste komen van de verzorgende ouder. Uit vaste rechtspraak volgt dat de reiskosten van de niet-verzorgende ouder, gemaakt in het kader van de omgangsregeling, binnen de sfeer van uitgaven die in het familieverkeer normaliter voorkomen.
4.14 Doorbetaling vaste lasten verblijf inrichting
Verblijft belanghebbende in een inrichting en wordt de norm zak- en kleed toegekend, dan kunnen bepaalde vaste lasten voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Bepaalde noodzakelijke kosten kunnen namelijk niet worden betaald uit de zak- en kleedgeldnorm. Met andere woorden het gaat om onontkoombare kosten (vaste lasten). Het kan gaan om de volgende kosten:
Twee maanden ná de maand van opname in de instelling wordt de bijstandsnorm omgezet naar de zak- en kleedgeldnorm. De noodzaak van de kosten wordt afgewogen tegen de tijdelijkheid van het verblijf en de kosten van het afsluiten en heraansluiten. Ook bij gehuwden waarvan beide partners in een inrichting verblijven kan voor de genoemde kosten bijzondere bijstand worden verleend. Het college stelt het recht op bijstand in beginsel vast voor een bepaalde periode. Hierdoor kan het college beoordelen of er sprake van een wijziging van de domicilie.
§ 4. Kosten in verband met wonen
Woonkosten verbonden aan een (eigen) woning tot een bedrag ter hoogte van de basishuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag behoren in principe betaald te worden uit het eigen inkomen. Kosten tot dat bedrag komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand. Huurders kunnen aanspraak maken op huurtoeslag.
Het college stelt eerst vast dat sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeien noodzakelijke kosten. Bij het verlenen van bijzondere bijstand voor woonkosten sluit het college aan bij de regels die gelden op grond van de Wet op de huurtoeslag. Dat uitgangspunt geldt ook als er sprake is van een eigen woning.
Zowel voor huurders als voor woningeigenaren geldt dat zij niet te duur moeten blijven wonen. Dat betekent dat het college aan de bijzondere bijstand de verplichting kan verbinden om te verhuizen onder toepassing van artikel 55 van de wet.
Het gaat om kosten die direct verband houden met de verhuizing. Voorbeelden zijn: opknapkosten, transportkosten van de inboedel en aansluitkosten van nutsvoorzieningen. Deze kosten worden aangemerkt als incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
De Wmo 2015 kan voor de Participatiewet gelden als een voorliggende toereikende en passende voorziening. Ondervindt de belanghebbende bijvoorbeeld beperkingen in het normale gebruik van de woning (zelfredzaamheid) waardoor de verhuizing noodzakelijk is, dan wordt de Wmo 2015 als toereikende en passende voorliggende voorziening worden aangemerkt.
Verhuizen door plots ontstane medische beperkingen zonder Wmo indicatie
De belanghebbende die plots moet verhuizen door medische omstandigheden en een inkomen heeft dat niet hoger is dan 130% van de toepasselijke bijstandsnorm, kan op kosten van de gemeente tot een maximaal bedrag van € 1.000,- per verhuizing, gebruik maken van de mogelijkheden van BAR-dichtbij. Het gaat dan om hulp bij het verhuizen/inpakken en eventueel bij het opknappen van een woning. De bijzondere bijstand wordt overgemaakt aan BAR-dichtbij. De kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de wet is hier niet van toepassing. Voor de kosten van stoffering en opknapkosten kan conform de bepalingen van hoofdstuk 3.5 van deze beleidsregels bijzondere bijstand worden verstrekt.
Ook kan de Regeling minimumbijdrage verhuis- en inrichtingskosten bij renovatie gelden als voorliggende voorziening. Op grond van deze regeling kan een tegemoetkoming worden verkregen.
Kan belanghebbende krachtens de CAO of een individuele arbeidsovereenkomst aanspraak maken op een tegemoetkoming in verhuiskosten door de werkgever, dan geldt dat als voorliggende voorziening.
4.17 Eerste maand huur en administratiekosten
Het gaat om de kosten van de eerste maand huur en de (volledige) kosten in verband met het aangaan van de huurovereenkomst (administratie-, aktekosten of waarborgsom). Deze kosten worden aangemerkt als incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Dat betekent dat het voorzienbare kosten zijn waarvoor de reserveringsplicht geldt. Een uitzondering kan gelden voor bijvoorbeeld zogeheten vergunninghouders. De Wet op de huurtoeslag kan niet in alle gevallen als voorliggende voorziening worden aangemerkt omdat de huurtoeslag wordt verleend met ingang van de eerste van de maand.
De bijzondere bijstand voor de waarborgsom wordt altijd in de vorm van een lening verstrekt.
4.18 Duurzame gebruiksgoederen
De kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten. Voorbeelden hiervan zijn: wasmachine, koelkast, huisraad en vloerbedekking.
De kosten van duurzame gebruiksgoederen behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm door middel van reservering. Voor de hoogte en de vorm wordt verwezen naar 3.5 van deze beleidsregels.
Vaststellen hoogte bijzondere bijstand
In 3.5 van deze beleidsregels staan de richtprijzen voor een (volledige) inrichting (noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen). Het is aan belanghebbende een overzicht aan het college te verstrekken van die duurzame gebruiksgoederen inclusief de kosten daarvan.
Het college is zonder meer bevoegd om de besteding van de bijzondere bijstand volledig te controleren. Dat brengt zowel voor het college als ook de belanghebbende een enorme administratieve belasting met zich mee. Daaronder valt dan ook de terugvordering van de bijzondere bijstand als die niet (volledig) is besteed voor het doel waarvoor deze is verstrekt. Het gevolg daarvan is ook dat de belanghebbende gelijk wordt geconfronteerd met (een aflossing op) een schuld. Dat is niet wenselijk. Sommigen doelgroepen (bijv. vergunningshouders) kunnen, ter voorkoming hiervan, gebruik maken van een zogeheten buddy met wie samen een overzicht wordt opgesteld aan de hand van objectiveerbare en verifieerbare richtprijzen. Denk bijvoorbeeld aan het lokale winkelaanbod, advertenties in de krant of Marktplaats. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt daarop vastgesteld, rekening houdend met de toepasselijke richtprijzen. Het overzicht is onderdeel van de toekenningsbeschikking.
De toegekende bijzondere bijstand wordt in beginsel aan belanghebbende betaald, tenzij het college is gemachtigd om de bijzondere bijstand rechtstreeks aan de leverancier te betalen of deze beleidsregels anders bepalen. Is het college van oordeel dat belanghebbende niet in staat is tot verantwoorde besteding van de bijstand, dan kan het die bijstand in natura verlenen onder toepassing van artikel 57 van de wet.
5.1 Algemene beleidsuitgangspunten
5.1.1 Bekostigd uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm
Het college heeft een beperkte beoordelingsvrijheid om te beoordelen dat de kosten kunnen worden bekostigd uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de individuele omstandigheden. Denk bijvoorbeeld bij reiskosten aan de frequentie van het gewenste bezoek (eens per maand), de duur van de detentie, bij detentie in het buitenland en het oordeel over de vraag of belanghebbende verplichte aflossingen heeft of er beslag ligt op het inkomen.
Bij het vaststellen van de draagkracht (inkomen en vermogen) is de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de wet niet van toepassing.
De individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag worden niet in aanmerking genomen bij de draagkracht.
De periode waarover de draagkracht wordt vastgesteld wordt de draagkrachtperiode genoemd. Deze periode wordt in beginsel vastgesteld voor twaalf maanden. De draagkrachtperiode begint op de eerste dag van de maand waarop de kosten betrekking hebben. Dit betekent dat over de draagkrachtperiode moet worden berekend hoe groot de ruimte in het inkomen en/of het vermogen is. De hoogte van de draagkracht wordt in mindering gebracht op de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt toegekend.
Afhankelijk van de kostensoort of situatie kan het college de draagkrachtperiode ook voor minder dan twaalf maanden vaststellen.
Het inkomen en/of het vermogen kunnen wijzigen tijdens de draagkrachtperiode. Denk aan de beëindiging van een studie of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Het kan ook zijn dat zich een wijziging voordoet in de gezinsomstandigheden, zoals een huwelijk, echtscheiding of overlijden. Het college stelt in voorkomende gevallen de draagkracht voor het resterende deel van de draagkrachtperiode opnieuw vast. Wanneer bij de vaststelling van de draagkracht(periode) een inkomenswijziging kan worden voorzien, wordt deze zoveel mogelijk meegenomen. Het ligt voor de hand dat het college de draagkrachtperiode voor een kortere periode dan twaalf maanden vaststelt.
Het college maakt geen gebruik van het drempelbedrag als bedoeld in artikel 35 lid 2 van de wet.
Behoudens de genoemde afwijkingen in deze beleidsregels zijn de volgende bepaling van toepassing;
Het netto inkomen inclusief vakantietoeslag tot 110% van de toepasselijke bijstandsnorm voor alleenstaande, alleenstaande ouders en gehuwden geldt als draagkrachtloos inkomen. Bij een hoger inkomen wordt de draagkracht als volgt berekend;
5.2.1 Verhoging kindgebonden budget
De verhoging van het kindgebonden budget voor alleenstaande ouders, de zogeheten alo-kop wordt niet in aanmerking genomen.
5.2.2 Beschikken en redelijkerwijs beschikken
Voor de draagkracht moet het college uitgaan van het beschikken of redelijkerwijs kunnen beschikken over inkomen (of vermogen). Personen die zich in een WSNP-traject bevinden kunnen, volgens vaste rechtspraak, niet beschikken over hun inkomen. Voor belanghebbenden die zich in het minnelijke traject bevinden op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening ligt dat anders. Zij kunnen redelijkerwijs beschikken over hun inkomen boven het Vrij Te Laten Bedrag (VTLB). Dat betekent echter wel dat het schuldhulpverlening traject zal worden stopgezet, met alle gevolgen van dien. Het college stelt zich in principe op het standpunt dat deze belanghebbenden, zolang wordt voldaan aan de voorwaarden van het schuldhulpverleningstraject, redelijkerwijs niet over hun inkomen kunnen beschikken.
Het vermogen tot de toepasselijke vermogensgrenzen als bedoeld in artikel 34 lid 3 van de wet wordt niet in aanmerking genomen voor de draagkracht. Het meerdere wordt volledig als draagkracht in aanmerking gekomen. Voor de bijzondere bijstand blijft het vermogen van de door belanghebbende bewoonde eigen woning buiten beschouwing.
Uit de berekening op basis van het inkomen kan blijken dat de draagkracht hoger is dan de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd. De aanvraag wordt dan in principe afgewezen. Het college kan in zulke gevallen rekening houden met buitengewone uitgaven van de belanghebbende. Deze uitgaven worden in mindering gebracht op de berekende draagkracht. Als buitengewone uitgaven worden in ieder geval aangemerkt:
Hoofdstuk 6 Overige bepalingen
6.1 Situaties met een niet-rechthebbende partner
Bijstandsgerechtigden met een niet-rechthebbende partner hebben op grond van artikel 24 van de wet recht op 50% van de voor hen geldende gehuwdennorm. Daarbij heeft de wetgever geen verschil willen maken naar de reden van het niet-rechthebbend zijn. In veel gevallen zal dit niet tot problemen leiden. Denk bijvoorbeeld aan de belanghebbende met een niet-rechthebbende partner die een studie volgt waarvoor een tegemoetkoming op grond van de WSF-2000 wordt verkregen. Er zijn echter situaties waarin dat wel tot problemen kan leiden. Het gaat om twee groepen. De eerste groep betreft belanghebbenden met kinderen die voor de Belastingdienst geen alleenstaande ouder zijn en daarom geen verhoging krijgen van het kindgebonden budget: de zogeheten alo-kop. Zij missen een bedrag van € 3.066,- per jaar (bedrag 2016). De tweede groep zijn belanghebbenden zonder kinderen. Zij missen het verschil tussen de hier bedoelde 50% norm en de bijstandsnorm die geldt voor een (echte) alleenstaande. Het gaat om belanghebbenden met een niet-rechthebbende partner omdat deze partner:
6.1.1 Algemene kosten van het bestaan
Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de situaties bedoeld in het onderdeel 6.1 van deze beleidsregels. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt niet meer dan de hoogte van de zogeheten alo-kop (met ten laste komen kinderen) of het verschil tussen de hier bedoelde 50% norm en de bijstandsnorm die geldt voor een (echte) alleenstaande.
Het college kan aan de bijzondere bijstand die onder toepassing van art. 16 van de wet wordt verleend nadere verplichtingen verbinden dat de belanghebbende tegen afwijzing of herziening van de Awir-toeslagen in bezwaar gaat. Het gaat dan om het aanvechten van het standpunt van de Belastingdienst-Toeslagen dat toekenning van deze toeslagen een onaanvaardbare doorkruising is van het zogeheten koppelingsbeginsel.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2017-218631.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.