Gemeenteblad van Sittard-Geleen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Sittard-Geleen | Gemeenteblad 2017, 216652 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Sittard-Geleen | Gemeenteblad 2017, 216652 | Verordeningen |
Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Sittard-Geleen 2018
De Raad van de gemeente Sittard-Geleen,
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 31 oktober 2017;
gelet op artikel 35, aanhef en onder a en c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 aanhef en onder a en c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
gezien het advies van de Commissie Decentralisatie, Inkomensondersteuning, Wijkgericht Werken, Zorg en Welzijn
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 3: De berekeningsgrondslag
De maatregel wordt toegepast op de grondslag zoals die voor belanghebbende geldt in de periode waarin de maatregel wordt opgelegd.
Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan de arbeidsinschakeling
Artikel 6: Indeling in categorieën
Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 van de IOAW/IOAZ, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAW/IOAZ, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37 lid 1 onder e van IOAW of artikel 37 lid 1 onder e , eerste lid, onderdeel b van de IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW of artikel 38, eerste lid van de IOAZ.
Artikel 7: De hoogte en duur van de maatregel
De maatregel ingevolge dit artikel wordt toegepast met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit aan belanghebbende wordt bekendgemaakt. Indien de verlaging op deze wijze niet of niet volledig kan worden geëffectueerd wordt de verlaging toegepast met ingang van de eerste dag van de gedraging of van de periode waarop de gedraging betrekking heeft.
Hoofdstuk 3 Verwijtbare gedragingen inzake het behouden van arbeid of het aanvaarden van aangeboden arbeid
Toelichting Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ
Hoewel de gemeenteraad in de Afstemmingsverordening IOAW/IOAZ de regels stelt over het verlagen en weigeren van IOAW-/IOAZ-uitkering, is een aan belanghebbende op te leggen maatregel een vorm van maatwerk, waarmee het college is belast.
Evenals dat binnen de kaders van de Participatiewet het geval is, dient de maatregel afgestemd te worden op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende.
Het verschil met de Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ uit 2015 is (voor de Sittard-Geleense cliënt) dat het college kan volstaan met een schriftelijke waarschuwing indien het een eerste verwijtbare gedraging betreft (artikel 7 lid 4).
Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.
Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdient extra aandacht.
De systematiek van berekening van betalingen in het kader van de IOAW/IOAZ wijkt af van die voor uitkeringen Participatiewet. In de Participatiewet zijn er netto normen waarop netto-inkomsten in mindering worden gebracht. Deze uitkeringen worden verhoogd met na afloop van het kalenderjaar door de gemeente definitief te berekenen en aan de belastingdienst af te dragen heffingen. De IOAW en IOAZ kennen daarentegen bruto-uitkeringen, gebaseerd op bruto grondslagen waarop bruto-inkomen wordt gekort. Met toepassing van de groene maandtabel wordt loonheffing ingehouden. De grondslag is de basis voor de op te leggen verlaging in het kader van de IOAW/IOAZ.
Artikel 2. Het opleggen van een maatregel
Het opleggen van een maatregel is slechts geoorloofd als hiervoor in de IOAW/IOAZ een wettelijke basis bestaat. De situaties waarin het opleggen van een maatregel aan de orde kan zijn worden in het eerste en tweede lid samengevat.
In het derde lid is de hoofdregel neergelegd dat het college een op te leggen maatregel afstemt op de individuele omstandigheden en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de belanghebbende afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Een afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen en kan zowel zijn gebaseerd op de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de belanghebbende afzonderlijk.
Artikel 3. De berekeningsgrondslag
Hierin is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de grondslag tijdens de periode waarin deze wordt opgelegd.
Het opleggen van een maatregel vindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit het motiveringsbeginsel.
Artikel 5. Termijn die voor beoordeling van een maatregel in aanmerking wordt genomen
Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een besluit tot het opleggen van een maatregel spoedig nadat de verwijtbare gedraging is betoond, wordt genomen. Om deze reden wordt geregeld dat hiertoe niet wordt besloten na verloop van één jaar nadat de gedraging heeft plaatsgevonden.
Artikel 6. Indelingen in categorieën
De gedragingen die verband houden met onvoldoende of ontbrekende medewerking aan het vergroten van duurzame arbeidsinschakeling, worden in vier categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor de kans op het verkrijgen van betaalde arbeid. Voor het opleggen van maatregelen na verwijtbare gedragingen inzake het behouden van arbeid of het aanvaarden van aangeboden arbeid gelden de specifieke bepalingen in artikel 8 en 9.
Artikel 7. De hoogte en duur van de maatregel
De gedragingen die in artikel 6 zijn gecategoriseerd worden in artikel 7 gekoppeld aan gestandaardiseerde verlagingen. Indien er binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van herhaald verwijtbaar gedrag uit de zelfde categorie, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de verlaging. Dit betekent dat ieder verwijtbaar gedrag via een besluit kenbaar zal moeten worden gemaakt, ook indien de gedraging op grond van andere redenen dan het ontbreken van verwijtbaarheid niet heeft geleid tot een verlagingsbesluit. Op basis van deze bepaling kan een recidiveverlaging slechts één keer worden toegepast. Indien de belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging wederom verwijtbaar gedrag uit dezelfde categorie vertoont, zal de hoogte en de duur van de verlaging individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokkene.
De IOAW/IOAZ laat het toe om een verlaging van de uitkering op twee manieren te effectueren, namelijk met terugwerkende kracht of door middel van verlaging van de grondslag in de eerstvolgende maand(en). Om te voorkomen dat een groot aantal herzienings- en terugvorderingsbesluiten genomen zouden moeten worden, is bepaald dat in beginsel een verlaging wordt toegepast met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de beschikkingsdatum c.q. de ingangsdatum van de uitkering In de uitzonderlijke situaties waarin dit niet mogelijk is (bijvoorbeeld in verband met beëindiging van de uitkering) vindt de verlaging plaats met terugwerkende kracht, waarbij de verlaging dan wel moet worden gecombineerd met een herzienings- en terugvorderingsbesluit.
In het zesde lid is geregeld dat een waarschuwing kan worden opgelegd wanneer de belanghebbende voor het eerst verwijtbaar gedrag vertoont. Het volstaan met een waarschuwing is daarbij uitdrukkelijk een bevoegdheid. Er kan slechts eenmaal met een waarschuwing worden volstaan gedurende de gehele uitkeringsperiode.
Artikel 8. (door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid) en 9 (niet aanvaarden vanaangeboden algemeen geaccepteerde arbeid)
In deze artikelen zijn de bepalingen in artikel 20 IOAW/IOAZ om bij verwijtbare werkloosheid de uitkering blijvend of tijdelijk geheel of gedeeltelijk te weigeren, uitgewerkt. Vanwege het specifieke uitkeringsregime van IOAW en IOAZ is in de aangegeven situaties een maatregel in de vorm van blijvend (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering van toepassing. Verwijtbare werkloosheid wordt de belanghebbende hier dus zwaarder aangerekend dan bij de Participatiewet het geval is.
Bij een volledige weigering van de uitkering, staat het de belanghebbende vrij om op (aanvullende) bijstand aan te vragen. Via de middelentoets in de Participatiewet zal dan moeten worden beoordeeld of de belanghebbende recht heeft op bijstand en in hoeverre het maatregelwaardige gedrag binnen de Participatiewet tot een verlaging moet leiden.
Bij het niet aanvaarden van aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid gaat het om het weigeren van een aangeboden dienstverband. Het kan hierbij om allerlei soorten arbeid gaan, gesubsidieerd of regulier, fulltime of parttime, tijdelijk of voor onbepaalde duur. Essentieel is dat de belanghebbende door de werkweigering afziet van een concrete kans om geheel of gedeeltelijk uit de uitkering te komen.
Het door eigen toedoen niet verkrijgen van aangeboden algemeengeaccepteerde arbeid moet overigens niet worden verward met het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen bedoeld in artikel 6. Daar gaat het om schending van de actieve sollicitatieplicht. In artikel 9 is sprake van eenconcreet aangeboden dienstverband bij een aanwijsbare werkgever.
Artikel 10. Zeer ernstige misdragingen
Met ingang van 1 januari 2015 is de verplichting om zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen een zelfstandige verplichting (artikel 37 lid 1 onder g IOAW/IOAZ). Deze verplichting staat dus op zichzelf. Voor 1 januari 2015 was dit een onzelfstandige verplichting. In eerste instantie was dit alleen geregeld in de Participatiewet maar middels de Verzamelwet SZW 2015 is dit nu ook geregeld voor de IOAW en IOAZ. Hierop is voor de omschrijving van dit artikel aansluiting gezocht bij de omschrijving in de Afstemmingsverordening Participatiewet gemeente Sittard-Geleen 2018.
Onder de term 'zeer ernstige misdraging' dient in elk geval te worden verstaan: elke vorm van ongewenst en agressief fysiek contact met een persoon of het ondernemen van pogingen daartoe. Hieronder valt bijvoorbeeld schoppen, slaan of het (dreigen met) gooien van voorwerpen naar een persoon. Ook het toebrengen van schade aan een gebouw of inventarisonderdeel, evenals het ondernemen van pogingen daartoe in enige vorm wordt als zeer ernstige misdraging gezien. Handelingen die door hun grote en mogelijk blijvende impact op de desbetreffende persoon of personen grote invloed hebben zoals het opzetten van gerichte lastercampagnes, seksuele intimidatie, het tonen van steek en/of vuurwapens evenals (pogingen tot) opsluiting in een ruimte zijn eveneens als zeer ernstige misdraging te beschouwen.1 Ook verbaal geweld valt onder de noemer 'zeer ernstige misdraging'.2
Het gaat dus om alle vormen van zeer ernstige misdragingen tegenover de met de uitvoering van de IOAW/IOAZ belaste personen en instanties (college, SVB en re-integratiebedrijven) tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.3 Met de zinsnede 'tijdens het verrichten van de werkzaamheden' wordt aangegeven dat de misdraging dient plaats te vinden in het kader van de uitvoering van de IOAW/IOAZ. Dat is anders als betrokkenen elkaar buiten werktijd tegen komen: dan is alleen het strafrecht van toepassing.4 Het toepassen van een verlaging staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie.
Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks worden onderscheiden:
In dit verband is het tevens relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.
Deze artikelen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2017-216652.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.