Beleidsregels Participatiewet Veldhoven

volgnummer :

datum college : 14 november 2017

agendapunt :

onderwerp : Vaststellen nadere regels Beleidsregels Participatiewet Veldhoven

 

 

Het college van Burgemeester en Wethouders van Veldhoven;

 

gelet op artikel ;

 

gezien het advies van d.d. 23 oktober 2017;

 

overwegende dat: op 26 september 2017 de raad de aangepaste verordening Participatiewet heeft vastgesteld. Verdere uitwerking van onderdelen uit de Participatiewet en de verordening Participatiewet plaatsvindt in de beleidsregels Participatiewet;

 

besluit:

 

vast te stellen de nadere regels Beleidsregels Participatiewet Veldhoven

Hoofdstuk 1 Hoogte van de uitkering

Artikel 1 Verlaging in verband met ontbreken of lagere woonkosten

  • 1.

    Onder woonkosten wordt verstaan:

    • a.

      indien een huurwoning wordt bewoond: de op de aanvraagdatum per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag;

    • b.

      indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

    • c.

      onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsdeel van de onroerendzaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten;

    • d.

      indien een woonwagen in huur wordt bewoond, de tot een bedrag per maand herleide op 1 juli geldende woonkosten, als beschreven in de Wet op de huurtoeslag.

  • 2.

    De verlaging in verband met de woonsituatie zoals bedoeld in artikel 27 Participatiewet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm van artikel 21 onderdeel b Participatiewet indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden.

  • 3.

    De verlaging in verband met de woonsituatie zoals bedoeld in artikel 27 Participatiewet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm (of van toepassing zijnde bijstandsnorm) indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende lagere woonkosten dan de commerciële huurprijs verbonden zijn.

  • 4.

    Dit artikel geldt niet voor belanghebbenden op wie de kostendelersnorm van artikel 22a Participatiewet van toepassing is.

 

Artikel 2 Aanvullende bijzondere bijstand voor jongeren tot 21 jaar

  • 1.

    Personen van 18, 19 of 20 jaar hebben op grond van artikel 12 Participatiewet recht op aanvullende bijzondere bijstand voor zover de noodzakelijke kosten van bestaan uitgaan boven de bijstandsnorm en zij voor deze kosten geen beroep kunnen doen op hun ouders, omdat:

    • a.

      de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of

    • b.

      zij redelijkerwijs hun onderhoudsrecht jegens hun ouders niet te gelde kunnen maken.

  • 2.

    De bijzondere bijstand als bedoeld in lid 1 van dit artikel vult de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor een alleenstaande (ouder) aan tot maximaal het bedrag van 50% van de gehuwdennorm.

  • 3.

    De bijzondere bijstand als bedoeld in lid 1 van dit artikel vult de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor gehuwden waarvan beide echtgenoten jonger zijn dan 21 jaar (artikel 20 lid 1 b Participatiewet), zonder ten laste komende kinderen, aan tot maximaal het bedrag voor gehuwden waarvan een echtgenoot jonger is dan 21 jaar en een echtgenoot 21 jaar of ouder (artikel 20 lid 1 c Participatiewet).

  • 4.

    De bijzondere bijstand als bedoeld in lid 1 van dit artikel vult de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor gehuwden waarvan beide echtgenoten jonger zijn dan 21 jaar (artikel 20 lid 2 b Participatiewet), mét ten laste komende kinderen, aan tot maximaal het bedrag voor gehuwden waarvan een echtgenoot jonger is dan 21 jaar en een echtgenoot 21 jaar of ouder (artikel 20 lid 2 c Participatiewet).

 

Artikel 3 Toepassing kostendelersnorm

De kostendelersnorm zal worden toegepast bij de verstrekking van bijzondere bijstand voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Voor bijzondere kosten wordt de kostendelersnorm niet toegepast. Voor de individuele inkomenstoeslag, de collectieve zorgverzekering voor minima en andere minimaregelingen zal de kostendelersnorm niet worden toegepast.

 

Artikel 4 Commerciële relatie en commerciële prijs

  • 1.

    Commerciële relatie: voor de toepassing van deze beleidsregel wordt aangesloten bij de definitie van de CRvB, namelijk:

    • De belanghebbende moet de zakelijke overeenkomst aantonen, waarbij de wederzijdse rechten en plichten geregeld en nauwkeurig afgebakend zijn.

    • De belanghebbende moet desgevraagd op een voor het college eenvoudig te controleren manier aantonen dat hij regelmatig aan de betreffende derde op zakelijke basis een vergoeding betaalt voor de inwoning. Dit moet door middel van bank- of giroafschriften kunnen worden aangetoond.

    • Het college mag een schriftelijk contract verlangen als bewijs van de commerciële relatie.

    • Uit het contract moeten de periodieke prijsverhogingen blijken.

Tevens dient de verhuurder/ onderhuurder of kostgever een commerciële huurprijs of commerciële prijs kostgangerschap te ontvangen.

  • 2.

    De commerciële huurprijs wordt als volgt bepaald:

    • a.

      Voor zelfstandige woonruimte: het bedrag van de basishuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag. Dat is het bedrag dat voor de vaststelling van het recht op huurtoeslag bij een inkomen op bijstandsniveau voor eigen rekening blijft.

    • b.

      Voor onzelfstandige woonruimte: 90% van de basishuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag.

  • 3.

    Indien het om een overeengekomen huurbedrag gaat, waarin water- en energielasten zijn inbegrepen, wordt hier als volgt mee omgegaan:

    • a.

      Als het bedrag is gespecificeerd wordt het bedrag aan kale huur getoetst aan de commerciële prijs van lid 2 van dit artikel.

    • b.

      Als het bedrag niet is gespecificeerd wordt 60% van het totale huurbedrag aangemerkt als kale huur. Dit bedrag wordt getoetst aan de commerciële prijs van lid 2 van dit artikel.

  • 4.

    Commerciële prijs bij kostgangers: bij de basishuur als bedoeld in het tweede lid wordt een bedrag opgeteld voor voeding van € 182,50 per maand.

  • 5.

    Indien een woning wordt gehuurd van een woningbouwcorporatie, en de bewoners hun woning huren op basis van een individueel huurcontract, zal worden aangenomen dat de bewoners een commerciële huurprijs betalen. De bewoners zullen dan beschouwd worden als personen als bedoeld in artikel 19a lid 1 onder c van de Participatiewet.

  • 6.

    Indien vijf of meer kamers worden verhuurd in één pand, zal worden aangenomen dat de bewoners een commerciële huurprijs betalen. De bewoners zullen dan beschouwd worden als personen als bedoeld in artikel 19a lid 1 onder c van de Participatiewet.

  • 7.

    Indien het vijfde of zesde lid van toepassing is, kan de uitkering worden verlaagd op grond van artikel 18 van de Participatiewet, indien de huurprijs minder bedraagt dan de grenzen van de commerciële huurprijs, zoals bedoeld in het tweede lid. De verlaging bedraagt in principe 10 procent van de gehuwdennorm (artikel 21 onderdeel b Participatiewet).

 

Artikel 5 Inkomsten uit verhuur en kostgeld

  • 1.

    De inkomsten uit verhuur, zoals bedoeld in artikel 33 lid 4 Participatiewet, worden op de uitkering in mindering gebracht onder aftrek van € 60,00 per maand.

  • 2.

    De inkomsten van een kostganger, zoals bedoeld in artikel 33 lid 4 Participatiewet, worden op de uitkering in mindering gebracht onder aftrek van € 250,00 per maand.

 

Hoofdstuk 2 Participatievoorzieningen

Artikel 6 Loonkostensubsidie doelgroep indicatie banenafspraak

  • 1.

    Loonkostensubsidie ingevolge dit artikel kan op aanvraag worden verleend ten behoeve van personen van wie objectief is vastgesteld dat zij, al dan niet met ondersteuning, met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar die wel een gemeten loonwaarde van 50 tot 80% van het wettelijk minimumloon hebben.

  • 2.

    In bijzondere gevallen kan loonkostensubsidie ingevolge dit artikel worden verstrekt voor een persoon met een loonwaarde tot 50% als de verwachting is dat de werknemer groeipotentieel heeft en een loonwaarde van minimaal 50% gerealiseerd kan worden binnen een periode van 3 jaar.

  • 3.

    De loonwaarde op de betreffende functie wordt vastgesteld middels een door het college aangewezen instrument en voordat de dienstbetrekking is aangegaan.

  • 4.

    Loonkostensubsidie ingevolge dit artikel wordt verstrekt voor dienstbetrekkingen van minimaal 25 uur tot maximaal 32 uur per week.

  • 5.

    Loonkostensubsidie ingevolge dit artikel wordt verleend indien een dienstbetrekking voor minimaal 6 maanden is aangegaan.

  • 6.

    De hoogte van de loonkostensubsidie wordt conform artikel 10d lid 4 Participatiewet berekend.

  • 7.

    Loonkostensubsidie ingevolge dit artikel wordt verleend voor telkens de duur waarvoor de loonwaarde conform lid 8 van dit artikel is vastgesteld, of zoveel korter voor de duur van de dienstbetrekking.

  • 8.

    Het college bepaalt, in overleg met de werkgever en persoon bedoeld onder lid 1 van dit artikel, met welke frequentie de loonwaarde van de persoon bedoeld onder lid 1 van dit artikel wordt vastgesteld.

  • 9.

    De loonkostensubsidie wordt maandelijks bevoorschot.

  • 10.

    Na afloop van de periode waarvoor subsidie is verleend, dient de subsidieontvanger binnen 8 weken de loonstroken die betrekking hebben op deze periode, te overleggen.

  • 11.

    Binnen 8 weken na ontvangst van de in lid 10 bedoelde documenten beslist het college over de definitieve vaststelling van de loonkostensubsidie.

  • 12.

    De hoogte en duur van de subsidie wordt middels een beschikking verleend en vastgesteld en aan zowel werkgever als werknemer bekend gemaakt.

  • 13.

    Indien voor de vaststelling van de loonkostensubsidie blijkt dat een werknemer niet of niet meer behoort tot de doelgroep zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, kan het college de subsidie intrekken of ten nadele van de subsidieaanvrager wijzigen.

  • 14.

    Indien bij de vaststelling van de loonkostensubsidie blijkt dat een werknemer niet of niet meer behoort tot de doelgroep zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, kan het college de subsidie lager of op nihil vaststellen.

  • 15.

    De werkgever is niet toegestaan de loonkostensubsidie over te dragen aan derden.

  • 16.

    In afwijking van lid 1 van dit artikel kan het college gedurende de eerste zes maanden van een dienstbetrekking een forfaitaire loonkostensubsidie verlenen van 50% van het wettelijk minimumloon ten behoeve van een persoon, zonder dat is vastgesteld dat deze persoon tot de doelgroep behoort zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel.

 

Artikel 7 Loonkostensubsidie overigen

  • 1.

    Loonkostensubsidie ingevolge dit artikel kan op aanvraag worden verleend ten behoeve van personen met een bijstandsuitkering die niet onder de doelgroep zoals bedoeld in artikel 6 eerste lid van deze beleidsregels, doch wel een gemeten loonwaarde van 50 tot 80% van het wettelijk minimumloon op de betreffende functie hebben.

  • 2.

    Loonkostensubsidie ingevolge dit artikel kan op aanvraag worden verleend aan of ten behoeve van niet-uitkeringsgerechtigden die niet onder de doelgroep zoals bedoeld in artikel 6 eerste lid van deze beleidsregels vallen, doch wel een gemeten loonwaarde van 50 tot 80% van het wettelijk minimumloon op de betreffende functie hebben én die zonder deze loonkostensubsidie een beroep op bijstand zouden moeten doen.

  • 3.

    De loonwaarde op een functie wordt vastgesteld middels een door het college aangewezen instrument en voordat de dienstbetrekking is aangegaan.

  • 4.

    Loonkostensubsidie ingevolge dit artikel wordt verleend voor dienstbetrekkingen van minimaal 25 uur tot maximaal 32 uur per week.

  • 5.

    Loonkostensubsidie ingevolge dit artikel wordt verleend indien een dienstbetrekking voor minimaal 6 maanden is aangegaan.

  • 6.

    De hoogte van de loonkostensubsidie wordt conform artikel 10d lid 4 Participatiewet berekend.

  • 7.

    Loonkostensubsidie ingevolge dit artikel wordt verstrekt voor de duur maximaal 6 maanden en kan op aanvraag worden verlengd met nog eens 6 maanden.

  • 8.

    Aan de verlening van de loonkostensubsidie wordt de voorwaarde verbonden dat inzet gepleegd wordt door de werkgever en de werknemer om enerzijds de loonwaarde van de werknemer te verhogen en anderzijds de functie zo te creëren dat de hoogst haalbare loonwaarde wordt gerealiseerd.

  • 9.

    De loonkostensubsidie wordt maandelijks bevoorschot.

  • 10.

    Na afloop van de periode waarover subsidie is verleend, dient de subsidieontvanger binnen 8 weken de loonstroken die betrekking hebben op deze periode, en een verslag van de gepleegde inzet zoals bedoeld in lid 8 van dit artikel te overleggen.

  • 11.

    Binnen 8 weken na ontvangst van de in lid 10 bedoelde documenten beslist het college over de definitieve vaststelling van de loonkostensubsidie.

  • 12.

    De hoogte en duur van de subsidie wordt middels een beschikking verleend en vastgesteld en aan zowel werkgever als werknemer bekend gemaakt.

  • 13.

    De werkgever is niet toegestaan de loonkostensubsidie over te dragen aan derden.

 

Artikel 8 Bijdrage in de kosten van begeleiding op de werkplek

  • 1.

    Vergoeding kan op aanvraag worden verstrekt voor kosten van begeleiding die de werkgever maakt ten behoeve van de werknemer en waarvan het college heeft vastgesteld dat deze noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling van werknemer in het kader van arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Vergoeding van de kosten van begeleiding ingevolge dit artikel kan worden verstrekt indien een dienstbetrekking voor minimaal 6 maanden is aangegaan.

  • 3.

    De hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld op basis van de begeleiding die noodzakelijk is ten behoeve van arbeidsinschakeling en verdeeld in 3 categorieën: licht, midden en intensief, waarbij de maximale vergoedingen zijn begrenst op resp. € 2.700, € 4.500, € 6.800 per jaar.

  • 4.

    De mate van begeleiding kan op advies van een gecertificeerd arbeidsdeskundige of het inzicht van de klantmanager worden vastgesteld.

  • 5.

    De begeleiding kan worden verzorgd vanuit het bedrijf zelf met een goedgekeurde interne werkbegeleider/coach of een externe gecertificeerde coach (jobcoachregister) waarbij de maximale vergoeding €75,- per uur bedraagt.

  • 6.

    Vergoeding van de begeleiding op de werkplek kan voor maximaal 3 jaar worden verstrekt waarbij afgebouwd wordt met 1/3 deel per jaar.

  • 7.

    De vergoeding voor begeleiding kan worden toegekend aan de werkgever of aan de werknemer.

 

Artikel 9 Bijdrage in de kosten van begeleiding op een maatschappelijk arrangement

  • 1.

    Vergoeding op een maatschappelijk arrangement kan op aanvraag worden verstrekt voor kosten van begeleiding die een maatschappelijke organisatie maakt:

    • ten behoeve van een bijstandsgerechtigde waarvan het college heeft vastgesteld dat de begeleiding noodzakelijk is voor de ontwikkeling van werknemer in het kader van participatie en

    • indien van toepassing, voor zover deze begeleiding de activiteiten waarvoor de maatschappelijke organisatie reeds een gemeentelijke subsidie ontvangt, overschrijden.

  • 2.

    De begeleiding kan individuele en/of collectieve begeleiding omvatten.

  • 3.

    De hoogte en de duur van de vergoeding wordt vastgesteld naar het oordeel van het college vastgesteld.

 

Artikel 10 Bijdrage in de kosten van werkplekaanpassing

  • 1.

    Vergoeding kan op aanvraag worden verstrekt voor kosten van een werkplekaanpassing die de werkgever maakt ten behoeve van de werknemer en waarvan het college heeft vastgesteld dat deze noodzakelijk zijn voor de arbeidsinschakeling van de werknemer.

  • 2.

    Vergoeding van de kosten van werkplekaanpassing ingevolge dit artikel kan worden verstrekt indien een dienstbetrekking voor minimaal 12 maanden is aangegaan.

  • 3.

    Indien een dienstverband voor korter dan 12 maanden wordt aangegaan kan het college alsnog vergoeding in de kosten van een werkplekaanpassing verstrekken indien de werknemer na 12 maanden nog steeds werkzaam is bij de werkgever.

  • 4.

    Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de goedkoopst adequaat noodzakelijke voorziening, waarbij de maximale vergoeding € 5.000 bedraagt.

  • 5.

    De vergoeding als bedoeld in dit artikel kan eenmalig bij aanvang van het dienstverband worden verstrekt met uitzondering van verstrekkingen als bedoeld in lid 3 van dit artikel.

  • 6.

    De vergoeding in de kosten van een werkplekaanpassing kan worden verstrekt aan de werkgever of aan de werknemer.

 

Artikel 11 Bijdrage in de kosten van een voorziening op een maatschappelijk arrangement

  • 1.

    Vergoeding kan op aanvraag worden verstrekt voor kosten van een voorziening die noodzakelijk is ten behoeve van een bijstandsgerechtigde bij de inzet van een maatschappelijk arrangement, voor zover deze voorziening niet tot de gebruikelijke inventaris van de maatschappelijke organisatie behoort.

  • 2.

    Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de goedkoopst adequaat noodzakelijke voorziening, waarbij de maximale vergoeding € 5.000 bedraagt.

  • 3.

    De vergoeding als bedoeld in dit artikel kan eenmalig bij aanvang van de plaatsing worden verstrekt.

  • 4.

    De vergoeding voor een voorziening kan worden toegekend aan de maatschappelijke organisatie of aan de bijstandsgerechtigde.

 

Artikel 12 No-risk polis

(vervallen).

 

Artikel 13 Werkgeverspremie

  • 1.

    Een werkgeverspremie kan op aanvraag worden verleend aan werkgevers die een dienstbetrekking aan zijn gegaan met een persoon die minimaal 12 maanden aaneengesloten een bijstandsuitkering heeft ontvangen en welke door het dienstverband geen beroep meer hoeft te doen op de bijstandsuitkering.

  • 2.

    De premie als bedoeld in dit artikel bedraagt € 1.000,00 bij een dienstverband van minimaal 6 maanden.

  • 3.

    De premie als bedoeld in dit artikel bedraagt € 2.000,00 bij een dienstverband van minimaal 12 maanden.

  • 4.

    De premie kan slechts eenmalig –bij aanvang van het dienstverband- worden verstrekt.

  • 5.

    De werkgeverspremie wordt niet verstrekt als de werkgever op grond van een ander artikel van de Verordening Participatiewet of deze beleidsregels aanspraak maakt op een financiële tegemoetkoming in verband met indiensttreding van de werknemer.

 

Hoofdstuk 3 Individuele toeslagen

Artikel 14 Individuele inkomenstoeslag

  • 1.

    Een belanghebbende komt niet in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag indien:

    • a.

      aan hem in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeids- of re-integratieverplichting;

    • b.

      hij uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of tijdens de referteperiode heeft gevolgd.

  • 2.

    Indien sprake is van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid (80% of minder arbeidsongeschikt), dient aangetoond te worden dat de belanghebbende heeft getracht te komen tot inkomensverbetering. Dit dient te worden aangetoond door het overleggen van bewijsstukken van 12 sollicitaties in het afgelopen jaar. Indien de belanghebbende gemotiveerd kan uitleggen waarom hij/zij hier niet aan kan voldoen, kan deze motivatie in de afweging voor het wel of niet toekennen van een individuele inkomenstoeslag worden betrokken.

 

Artikel 15 Individuele studietoeslag

  • 1.

    Een verzoek om een individuele studietoeslag, als bedoeld in artikel 15 van de Verordening Participatiewet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld format.

  • 2.

    Voor de beoordeling of een persoon in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon kan het college het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen om advies vragen.

  • 3.

    De individuele studietoeslag wordt ineens ter beschikking gesteld aan de belanghebbende persoon en bedraagt per 6 maanden:

    • a.

      € 1.236,00 bij een leeftijd van 18 tot 23 jaar;

    • b.

      € 1.800,00 bij een leeftijd van 23 jaar en ouder.

 

Hoofdstuk 4 Handhaving

Artikel 16 Waarschuwing in plaats van boete

  • 1.

    Wanneer een schending van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van uitkering wordt geen boete opgelegd, maar wordt volstaan met een schriftelijke waarschuwing.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 wordt wel een boete opgelegd indien:

    • a.

      er een gegrond vermoeden is dat de uitkeringsgerechtigde zijn inlichtingenverplichting opzettelijk niet of niet behoorlijk is nagekomen;

    • b.

      het niet nakomen van de inlichtingenverplichting plaatsvindt binnen twee jaar nadat eerder een waarschuwing of een boete is gegeven op grond van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ.

 

Artikel 17 Hoogte bestuurlijke boete

  • 1.

    De hoogte van de bestuurlijke boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de (financiële) situatie van betrokkene(n).

  • 2.

    De bestuurlijke boete wordt gebaseerd op het benadelingsbedrag, met als uitgangspunt:

    • a.

      100% van het benadelingsbedrag als opzet is bewezen;

    • b.

      75% van het benadelingsbedrag als grove schuld is bewezen;

    • c.

      50% van het benadelingsbedrag in overige gevallen;

    • d.

      25% van het benadelingsbedrag bij verminderde verwijtbaarheid.

  • 3.

    Bij recidive wordt de bestuurlijke boete gebaseerd op 150% van het benadelingsbedrag, met als uitgangspunt:

    • a.

      100% van 150% van het benadelingsbedrag als opzet is bewezen;

    • b.

      75% van 150% van het benadelingsbedrag als grove schuld is bewezen;

    • c.

      50% van 150% van het benadelingsbedrag in overige gevallen;

    • d.

      25% van 150% van het benadelingsbedrag bij verminderde verwijtbaarheid.

  • 4.

    Als iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, wordt geen boete opgelegd.

  • 5.

    Bij opzet mogen de boetes niet hoger zijn dan de boetes van de vijfde categorie en wanneer geen sprake is van opzet mogen de boetes niet hoger zijn dan de boetes van de derde categorie van artikel 23 vierde lid van het Wetboek van Strafrecht.

  • 6.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de inlichtingenverplichting waarnaar gerefereerd wordt in artikel 16 tweede lid van deze beleidsregels, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 7.

    Bij de beoordeling van de boete wordt rekening gehouden met de financiële draagkracht. Voor de bepaling van de fictieve draagkracht bij personen met een inkomen op bijstandsniveau moet in beginsel steeds 10% van de toepasselijke bijstandsnorm worden aangehouden als de voor beslag vatbare ruimte.

  • 8.

    Bij termijnbetaling van de boete geldt een maximale duur, die mede is gerelateerd aan de mate van verwijtbaarheid:

    • a.

      Opzet: 24 maanden

    • b.

      Grove schuld: 18 maanden

    • c.

      Schuld: normale verwijtbaarheid: 12 maanden

    • d.

      Verminderde verwijtbaarheid: 6 maanden

 

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 18 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing ervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

 

Artikel 19 Inwerkingtreding

  • 1.

    Het besluit tot vaststelling van deze beleidsregels wordt bekendgemaakt door publicatie ervan in het Veldhovens weekblad en op www.overheid.nl.

  • 2.

    Deze beleidsregels treden in werking op de dag na publicatie.

  • 3.

    Deze beleidsregels zijn van toepassing op aanvragen die op of na de datum van inwerkingtreding zijn ontvangen. Deze beleidsregels zijn per 1 januari 2018 van toepassing op aanvragen die voor de datum van inwerkingtreding zijn ontvangen en beschikkingen die voor de datum van inwerkingtreding van deze beleidsregels op grond van de Verordening Participatiewet zijn afgegeven.

  • 4.

    De beleidsregels kunnen worden aangehaald als ‘Beleidsregels Participatiewet Veldhoven’.

 

Aldus vastgesteld door het college van de gemeente Veldhoven in zijn vergadering van 14 november 2017.

HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN VELDHOVEN,

H.J. de Ruiter A.M. Demmers – van der Geest

secretaris burgemeester

Naar boven