Wijzigingsverordening Participatiewet gemeente Almelo 2017

De raad van de gemeente Almelo;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van [datum en nummer];

gelet op de artikelen 8, 8a en10b van de Participatiewet;

besluit vast te stellen de Wijzigingsverordening Participatiewet gemeente Almelo 2017.

Artikel I Verordening bestrijding misbruik, afstemming en recidiveboete Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Almelo

 

De Verordening bestrijding misbruik, afstemming en recidiveboete Participatiewet,

IOAW en IOAZ gemeente Almelo wordt als volgt gewijzigd:

 

A

De inleiding wordt vervangen door:

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders;

 

gelet op artikel 8b van de Participatiewet, artikel 35 aanhef en onder b van de Wet

inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 aanhef en onder b van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

 

gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a en d, van de Participatiewet, artikel 35 aanhef en onder a en c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 aanhef en onder a en c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

 

B

De artikelen 22, 23 en 24 komen te vervallen.

 

Artikel II Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Almelo 2015

De Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Almelo 2015 wordt als volgt gewijzigd:

 

A

In de overwegingen wordt ‘10b, vierde lid’ vervangen door ‘10b, vijfde en zevende lid’.

 

B

Artikel 8 komt te luiden:

 

Artikel 8. Loonkostensubsidie

1. Het college stelt vast of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie.

2. Hierbij neemt het college de volgende criteria in acht:

a. een persoon moet behoren tot de doelgroep conform artikel 7, lid 1, sub a of de doelgroep zoals beschreven in artikel 10d, lid 2 van de wet;

b. die persoon is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen, dan wel daaraan gerelateerd met deeltijdarbeid het minimum uurloon te verdienen, en

c. die persoon heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.

3. Het college kan bij de vaststelling of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort zich laten adviseren door een externe deskundige. Deze adviseur neemt daarbij de in het tweede lid neergelegde criteria in acht.

4. Het college verstrekt de subsidie alleen als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

5. Het college stelt de loonwaarde van een persoon vast aan de hand van het Koninklijk Besluit Loonkostensubsidie Participatiewet d.d. 6 oktober 2014 en de daarop gebaseerde Regeling Loonkostensubsidie Participatiewet d.d. 10 oktober 2014.

6. Een deskundige adviseert het college op basis van een gevalideerde methode over de vaststelling van de loonwaarde van een persoon. De deskundige neemt daarbij de in het vijfde lid bedoelde voorschriften in acht.

7. Het college kan in overleg met de werkgever vaststellen dat de vaststelling van de loonwaarde gedurende maximaal de eerste zes maanden van de dienstbetrekking achterwege kan blijven (artikel 10d, lid 1, sub b van de wet en artikel 10d, lid 5 van de wet) en in deze periode een forfaitaire loonkostensubsidie wordt verstrekt.

C

De artikelsgewijze toelichting van artikel 8 komt te luiden:

 

Artikel 8. Loonkostensubsidie

De loonkostensubsidie zoals beschreven in dit artikel kan uitsluitend worden ingezet als de persoon in kwestie behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, als bedoeld in artikel 6, lid 1, sub e van de wet: mensen met een arbeidsbeperking. Deze nieuwe vorm van loonkostensubsidie is niet per definitie tijdelijk, maar kan indien nodig voor een langere periode worden ingezet. Met dit instrument compenseert de gemeente werkgevers voor de verminderde productiviteit van de werknemer.

 

Het college kan op verzoek of ambtshalve vaststellen wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort (artikel 10c van de wet).

Personen zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, sub a van de wet die mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben en van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid, dan wel daaraan gerelateerd met deeltijdarbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie (artikel 6, lid 1, sub e van de wet).

 

Dit geldt ook voor personen zoals bedoeld in artikel 10d, lid 2 van de wet waarbij een werkgever reeds een dienstbetrekking is aangegaan met een persoon die met voltijdse arbeid niet in staat blijkt tot het verdienen van het wettelijk minimumloon doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en die in de periode van zes maanden voorafgaande aan de dienstbetrekking deelnam aan:

a. het praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 10f van de Wet op het voortgezet onderwijs,

b. het voortgezet speciaal onderwijs, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de expertisecentra, of

c. de entreeopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2., onderdeel a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, stelt het college op diens aanvraag in aanvulling op artikel 7 de loonwaarde van die persoon vast en verleent het college de loonkostensubsidie, met in achtneming van het vierde lid, aan de werkgever.

Het college hoeft voor deze groep niet meer vast te stellen of iemand tot de doelgroep loonkosten subsidie behoort. De werkgever van deze jongeren kan - ook als de dienstbetrekking al tot stand is gekomen - de gemeente verzoeken de loonwaarde vast te stellen. In dat geval stelt het college de loonwaarde van die persoon vast en verleent het college de loonkostensubsidie, met in achtneming van het vierde lid, aan de werkgever.

 

In artikel 10c van de wet is ook bepaald dat het aan college is om vast te stellen of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Binnen de kaders van de wet is het aan de gemeente om vast te stellen op welke wijze zij bepalen of mensen tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren en of loonkostensubsidie voor hen wordt ingezet . In het tweede lid is vastgelegd welke criteria daarbij in acht genomen worden. Deze cumulatieve criteria zijn ontleend aan artikel 6, lid 1, sub e van de wet. Daarin is immers wettelijk de doelgroep loonkostensubsidie vastgelegd.

 

Indien nodig laat het college zich bij de vaststelling of iemand behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie adviseren door een derde. Deze derde neemt daarbij eveneens de in het tweede lid neergelegde criteria in acht. Op basis van het advies beslist het college of iemand tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies, kan besloten worden het advies niet te volgen.

 

Heeft het college vastgesteld dat een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie en is een werkgever voornemens met die persoon een dienstbetrekking aan te gaan, dan stelt het college in beginsel de loonwaarde van die persoon vast (artikel l0d lid 1 van de wet). Hiervoor is geen aanvraag vereist. De vastgestelde loonwaarde legt het college vast in een beschikking waartegen zowel de betrokken persoon als diens (potentiële) werkgever bezwaar en beroep kunnen instellen. De loonwaarde is een vastgesteld percentage van het rechtens geldende loon voor de door een persoon (die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie) verrichte arbeid in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort (artikel 6, lid 1 sub g van de wet).

 

In artikel 8 wordt vermeld dat in nadere regels de methode wordt vastgelegd die het college gebruikt om de loonwaarde van die persoon te bepalen omschreven. Het college maakt daarbij gebruik van een landelijk gevalideerde methodiek om de loonwaarde van een persoon te bepalen. Hiervoor zijn/worden regionale afspraken gemaakt binnen de arbeidsmarktregio Twente c.q. het regionaal werkbedrijf.

Als een dienstbetrekking tot stand komt, verleent het college loonkostensubsidie aan de werkgever met inachtneming van artikel 10d van de wet.

 

Het college kan ook in overleg met de werkgever vaststellen dat de vaststelling van de loonwaarde gedurende maximaal de eerste zes maanden van de dienstbetrekking achterwege kan blijven (artikel 10d, lid 1, sub b, van de wet en artikel 10d, lid 5, van de wet). In deze periode wordt een forfaitaire loonkostensubsidie verstrekt ter hoogte van 50 procent van het totale bedrag van het wettelijk minimumloon en de aanspraak op vakantiebijslag op grond van artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, vermeerderd met een bij ministeriële regeling vastgestelde vergoeding voor werkgeverslasten. Het college stelt de loonwaarde vast over het tijdvak na de periode waarin forfaitaire loonkostensubsidie wordt verleend.

 

D

Artikel 14 komt te luiden:

 

Artikel 14. Participatievoorziening beschut werk

1. Het college biedt ambtshalve of op verzoek de participatievoorziening beschut werk, aan een persoon van wie is vastgesteld dat deze door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat hij/zij alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, en deze persoon:

a. behoort tot de doelgroep zoals omschreven in art. 7 lid 1 sub a van de wet, of;

b. een uitkering ontvangt van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV).

2. Het college bepaalt, rekening houdend met de door de rijksoverheid vastgestelde minimum taakstelling en de bepalingen in artikel 3 van deze verordening.

a. de omvang van de participatievoorziening beschut werk, en

b. legt vast of, en zo ja, hoeveel additionele plekken voor beschut werk de gemeente beschikbaar stelt.

In verband hiermee overlegt het college met het UWV, aan de gemeente gelieerde bedrijven en andere reguliere werkgevers.

3. Het college draagt zorg voor het beheer van de wachtlijst van de door het UWV geïndiceerde ingezetenen die geen beschutte dienstbetrekking hebben en beschikbaar zijn om een dergelijke dienstbetrekking te aanvaarden, en stelt hiervoor eventueel een beleidsregel vast met daarin de volgorde waarin de geïndiceerde personen voor plaatsing van een beschutte werkplek in aanmerking komen.

4. Onverminderd het bepaalde in het eerste en derde lid krijgt een persoon van wie is vastgesteld dat:

a. deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, en

b. die nog niet in aanmerking is gekomen voor een beschut werkplek omdat het aantal geraamde beschut werkplekken in één jaar al is gerealiseerd,

voorrang op personen van wie later is vastgesteld dat zij alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

5. Het college kan uit de personen uit de doelgroep een voorselectie maken en wint bij het UWV advies in voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Het college selecteert voor deze beoordeling uitsluitend personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt;

6. Om de in artikel 10b, eerste lid, van de wet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken worden de volgende ondersteunende voorzieningen op de arbeidsinschakeling aangeboden:

a. fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving,

b. uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.

7. Voor zover nodig worden de volgende voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aangeboden tot het moment dat de dienstbetrekking beschut werk aanvangt:

a. deelname aan vrijwilligerswerk,

b. (arbeidsmatige) dagbesteding,

c. scholing,

d. sociale activering,

e. of andere voorzieningen die bijdragen aan het participeren in de samenleving.

E

De artikelsgewijze toelichting van artikel 14 komt te luiden:

 

Artikel 14. Participatievoorziening beschut werk

Doelstelling.

Op grond van artikel 8a, lid 1, sub e van de wet en artikel 10b, lid 5 en lid 7 van de wet is de gemeenteraad verplicht om in een verordening regels op te nemen over de voorziening beschut werk. Omdat beschut werk één van de voorzieningen is op grond van de wet, maakt dit artikel deel uit van de brede re-integratieverordening Participatiewet.

Het college biedt ambtshalve of op verzoek de voorziening beschut werk aan een persoon van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en deze persoon behoort tot de doelgroep van artikel 7, lid 1, sub a van de wet of een persoon is aan wie het UWV een uitkering verstrekt.

 

Doelgroep.

Het college is verplicht om iemand de voorziening beschut werk aan te bieden wanneer die persoon daarop aangewezen is (artikel 10b, lid 1 van de wet). Daarbij gaat het om personen die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassing van de werkplek nodig hebben, dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze personen in dienst neemt (zie TK 2013-2014, 33 161, nr. 107, p. 66).

Deze verplichting geldt tot wanneer de vastgestelde aantallen beschut werkplekken zijn bereikt (artikel 10b, lid 6 van de wet). De voorziening beschut werk kan samen met de voorziening loonkostensubsidie worden ingezet (artikel 10b, lid 9 van de wet).

 

Aantal plekken beschut werk.

De gemeente is verplicht om elk jaar een aantal beschut werkplekken te realiseren. Deze verplichting geldt tot wanneer de vastgestelde aantallen beschut werkplekken zijn bereikt (artikel 10b, lid 6 van de wet) (zie TK 2016-2017, 34 578, nr. 3, p. 22). Bij ministeriële regeling kan jaarlijks per gemeente het aantal ten minste te realiseren dienstbetrekkingen beschut werk worden bepaald (artikel 10b, lid 4 van de wet).

Daarnaast kan de gemeenteraad een hoger aantal door het college te realiseren dienstbetrekkingen vaststellen (artikel 10b, lid 5 van de wet). In lid 2 van dit artikel wordt deze verantwoordelijkheid neergelegd bij het college, rekening houdend met de door de raad te bepalen budgettaire kaders. In lid 3 van dit artikel wordt geregeld dat het college een wachtlijst bijhoudt indien er meer geïndiceerde personen zijn dan beschikbare beschutte werkplekken. In het verlengde daarvan wordt ook aan het college overgelaten om – binnen de wettelijke kaders – al dan niet in beleidsregels de plaatsingsvolgorde voor aanstelling op een beschutte werkplek te regelen.

 

Als de behoefte aan beschut werkplekken lager is en er daardoor minder beschut werkplekken worden gerealiseerd, heeft dit geen gevolgen voor de integratie-uitkering sociaal domein die gemeenten hebben ontvangen. Uitgangspunt is dat de behoefte blijkt uit het aantal door het UWV afgegeven positieve adviezen beschut werk. Het college moet personen voor wie een positief advies beschut werk is afgegeven een beschut werkplek aanbieden zolang het voor de gemeente in een jaar geraamde aantal beschut werkplekken nog niet is gehaald (zie TK 2016-2017, 34 578, nr. 3. p. 9).

 

Andersom kan zich de situatie voordoen dat een persoon een positief advies beschut werk heeft gekregen en het minimumaantal beschut werkplekken in dat jaar is gerealiseerd. Voor de gemeente vervalt in dat jaar dan de verplichting om deze persoon op een beschut werkplek te plaatsen. In lid 3 wordt geregeld dat deze persoon dan op een door het college bij te houden wachtlijst wordt geplaatst. Lid 4 bepaalt dat deze persoon in het volgende jaar bij voorrang in aanmerking komt voor de nieuw te realiseren plaatsen. Verder kan het college nadere beleidsregels vast te stellen voor het beheer van de wachtlijst.

 

Ambtshalve of op verzoek aanbieden voorziening beschut werk

 

Het college kan ambtshalve of op verzoek van een belanghebbende een voorziening beschut werk aanbieden (artikel 10b, lid 1 van de wet).

 

Bij de ambtshalve aanbieding selecteert het college personen die mogelijk tot de doelgroep beschut werk behoren. In lid 5 wordt geregeld dat het college hiervoor uitsluitend personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt selecteert. Ten aanzien van de wijze waarop en in welke situaties het college deze voorselectie maakt, kan het college nader beleid ontwikkelen op grond van artikel 4, lid 2 van deze verordening. De personen worden vervolgens door het college voorgedragen aan het UWV met het verzoek om een advies beschut werk uit te brengen. Zie hierover verder Advies beschut werk door UWV.

 

Ook kan een belanghebbende zelf een verzoek doen om in aanmerking te komen voor een beschut werkplek (artikel 10b, lid 1 van de wet). Hiertoe kan belanghebbende zich ook zelf, al dan niet met ondersteuning, bij het UWV melden. Het verzoek moet door belanghebbende zelf worden gedaan en niet door een ander, zoals bijvoorbeeld de werkgever. Als het UWV tot het oordeel komt dat iemand tot de doelgroep beschut werk behoort, adviseert het UWV het college van de gemeente waar belanghebbende staat ingeschreven (zie TK 2016-2017, 34 578, nr. 3, p. 21). Als een persoon zelf een advies beschut werk bij UWV aanvraagt, dan informeert het UWV het betreffende college over dit verzoek en het feit dat er een advies beschut werk zal volgen (zie TK 2016-2017, 34 578, nr. 3, p. 5). De persoon zelf ontvangt een mededeling en een schets van de inhoud zodra het UWV advies heeft uitgebracht. Het besluit of de persoon tot de doelgroep beschut werk behoort, ontvangt de persoon van het college (zie TK 2016-2017, 34 578, nr. 3. p. 20).

 

Advies beschut werk door UWV

Zowel bij het ambtshalve aanbieden van de voorziening beschut werk, als bij het op verzoek aanbieden van de voorziening beschut werk, adviseert het UWV of belanghebbende behoort tot de doelgroep beschut werk (artikel 10b, lid 2 en lid 3 van de wet). Op basis van het advies van het UWV beslist het college of iemand tot de doelgroep beschut werk behoort. Dit is een besluit in de zin van de Awb waartegen bezwaar en beroep open staat (zie TK 2016-2017, 34 578, nr. 3, p. 8).

De gemeente moet beoordelen of het advies van het UWV op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Als het advies op een zorgvuldige manier tot stand is gekomen, is er voor het college geen reden aanwezig om het advies niet (integraal) over te nemen. Is het advies van het UWV onzorgvuldig tot stand gekomen, dan hoeft de gemeente het advies niet (integraal) over te nemen. Hieruit volgt dat het college niet bevoegd is om het advies van het UWV inhoudelijk te beoordelen (zie TK 2013-2014, 33 161, nr. 113, p. 3 en TK 2016-2017, 34 578, nr. 3. p. 9).

 

Beoordeling door UWV

De beoordeling of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort, verricht het UWV op basis van de voorwaarden die gesteld zijn in het Besluit advisering beschut werk. Het UWV brengt binnen 8 weken advies uit nadat van het college of de belanghebbende een verzoek is ontvangen (artikel 2 lid 1 Besluit advisering beschut werk).

Het UWV verricht onderzoek naar de vraag of de persoon met arbeidsvermogen bij het verrichten van werkzaamheden is aangewezen op (artikel 3 lid 1 Besluit advisering beschut werk):

a) een of meer technische of organisatorische aanpassing die niet binnen redelijke grenzen door een werkgever kunnen worden gerealiseerd;

b) permanent toezicht of intensieve begeleiding die niet binnen redelijke grenzen door een reguliere werkgever kan worden aangeboden.

Alleen als minimaal een van de vragen genoemd onder a. of b. bevestigend wordt beantwoord tijdens het onderzoek, adviseert het UWV aan het college om vast te stellen dat de persoon behoort tot de doelgroep beschut werk (artikel 3 lid 2 Besluit advisering beschut werk).

 

Dienstbetrekking

Nadat is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep beschut werk behoort, zorgt de gemeente ervoor dat deze persoon in een dienstbetrekking onder beschutte omstandigheden aan de slag gaat (artikel 10b, lid 1 van de wet). Het kan dan gaan om een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking (artikel 6, lid 1, sub f van de wet).

Het college kan zelf bepalen waar de beschut werkplek wordt georganiseerd. Dan kan zijn binnen de gemeente, maar ook bij bestaande SW-bedrijven, of bij een andere, aan de gemeente gelieerde organisatie. Het kan zijn dat een reguliere werkgever bereid is de benodigde beschutte omstandigheden te bieden (zie TK 2016-2017, 34 578, nr. 3, p. 21). Het toekennen van een beschut werkplek is een besluit in de zin van de Awb waartegen bezwaar en beroep open staat (zie TK 2016-2017, 34 578, nr. 3, p. 8).

 

Voorzieningen.

In het zesde lid zijn de aanvullende voorzieningen vastgelegd die voor arbeidsinschakeling ingezet worden om deze dienstbetrekking mogelijk te maken.

Tot het moment dat de dienstbetrekking aanvangt, kan belanghebbende in aanmerking komen voor voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling (artikel 10b, lid 7 van de wet). De invulling hiervan is afhankelijk van het gemeentelijk beleid. Dit is geregeld in lid 7 van dit artikel. Welke (combinatie van) voorziening(en) in een concreet geval ingezet wordt, zal gezien het maatwerk-karakter van dat geval afhangen.

 

Rechtsbescherming

Zowel het besluit door het college of iemand tot de doelgroep beschut werk behoort als het besluit om een beschut werkplek toe te kennen, zijn besluiten in de zin van de Awb waartegen bezwaar en beroep open staat (zie TK 2016-2017, 34 578, nr. 3, p. 8).

Artikel III Inwerkingtreding

 

Dit besluit treedt in werking na datum bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2017.

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 10 oktober 2017.

De griffier, de burgemeester,

drs. C.M. Steenbergen A.J. Gerritsen

 

Toelichting

 

Ingaande 2017 zijn eer een aantal wijzigingen in de Participatiewet doorgevoerd die ook van invloed zijn op de verordeningen rondom de Participatiewet.

 

Het gaat om:

• bestuurlijke boetes

• loonkostensubsidies

• beschut werk

 

Bestuurlijke boetes

Voor 1 januari 2017 moest een recidiveboete in principe, drie maanden lang, zonder rekening te houden met de beslag vrije voet worden verrekend met de uitkering. Via een verordening moest dit in goede banen worden geleid.

Artikel 22, 23 en 24 van de Verordening bestrijding misbruik, afstemming en recidiveboete Participatiewet,

IOAW en IOAZ gemeente Almelo, die gaan over de recidiveboete zijn per 1 januari 2017 van rechtswege vervallen. Dit komt doordat artikel 60b Participatiewet en artikel 8 lid 1 onderdeel d Participatiewet per 1 januari 2017 zijn vervallen. De gemeenteraad hoeft de betreffende verordening artikelen niet te laten vervallen, maar omdat het voor de duidelijkheid wel wenselijk is gebeurd het via deze wijzigingsverordening.

 

Loonkosten subsidies

 

Ook rond loonkostensubsidies is wat gewijzigd. Zo mag er nu gedurende 6 maanden een forfaitaire loonkostensubsidie worden gebruikt. Ook mag er voor mensen die al aan het werk zijn een loonkostensubsidie worden toegepast. Verder zijn de periodes waarna een loonkostensubsidie op nieuw moet worden vastgesteld flexibel geworden. Met de wetwijziging kwam er geen nieuwe verordening plicht. Maar door de verordening licht aan te passen wordt duidelijk gemaakt dat gebruik wordt gemaakt van de nieuwe mogelijkheden die er zijn.

 

Beschut werk

 

Met ingang van 1 januari 2017 is het college verplicht beschut werk aan te bieden aan personen van wie het college, op advies van UWV, heeft vastgesteld dat zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben (artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet). Die verplichting is begrensd: het aantal jaarlijks te realiseren beschutte werkplekken wordt bij ministeriële regeling bepaald. Bij een lager aantal positieve adviezen van UWV blijft de verplichting beperkt tot dat aantal afgegeven positieve adviezen. Bij een hoger aantal positieve adviezen van UWV blijven de aantallen zoals neergelegd in de ministeriële regeling van toepassing.

 

De gemeenteraad, gelet op artikel 10b, zevende lid, van de Participatiewet, verplicht om bij verordening in elk geval vast te stellen:

a. welke voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling worden aangeboden om adequaat functioneren op een beschutte werkplek mogelijk te maken, en

b. welke voorzieningen worden aangeboden tot het moment dat de dienstbetrekking aanvangt.

Met deze verordening wordt hieraan voldaan.

 

Bij verordening kan worden geregeld dat een hoger aantal te realiseren dienstbetrekkingen wordt vastgesteld dan op grond van de ministeriële regeling is bepaald (artikel 10b, vijfde lid, van de Participatiewet). Als daarvoor wordt gekozen, dient de gemeenteraad in de verordening ook aan te geven hoe dit aantal extra plekken wordt bepaald en welke criteria dan gelden voor plaatsing op deze extra plekken (ook dit volgt uit artikel 10b, vijfde lid). In deze verordening is hier niet voor gekozen.

 

In artikel 10b, vierde lid, onderdeel a, van de Participatiewet (oud) was bepaald dat de gemeenteraad diende te regelen op welke wijze werd bepaald welke personen in aanmerking komen voor de ambtshalve vaststelling of iemand tot de doelgroep behoorde. Met de inwerkingtreding van artikel 10b van de Participatiewet (nieuw) is de verplichting om dat te regelen komen te vervallen, omdat vanaf 1 januari 2017 een persoon die meent tot de doelgroep te behoren, zelf bij UWV een daartoe strekkend verzoek kan indienen. Tevens is vervallen de verplichting om te regelen op welke wijze het aantal beschutte werkplekken wordt vastgesteld (zie artikel 10b, vierde lid, onderdeel c, van de Participatiewet (oud).

 

Naar boven