Bekendmaking wijziging APV Gemeente Sint Anthonis 2014

De Raad van de gemeente Sint Anthonis;

 

gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 29 augustus 2017;

 

gelet op het besprokene in de commissievergadering van 3 oktober 2017; gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

BESLUIT:

 

De Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente 2014 als volgt te wijzigen:

 

Toevoeging Artikel 2.28

 

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf

Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder of in afwijking van de vergunning van de burgemeester.

De burgemeester kan soorten openbare inrichtingen aanwijzen waarvoor het verbod van het eerste lid niet geldt.

De burgemeester kan een nadere termijn bepalen gedurende welke het verbod van lid 1 uitsluitend geldt voor openbare inrichtingen die niet beschikken over een vergunning conform artikel 3 van de Drank en Horecawet.

De burgemeester kan voorschriften verbinden aan de exploitatievergunning.

Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat ten minste één van de op de vergunning vermelde exploitanten, beheerders of leidinggevenden in de inrichting aanwezig zijn.

In de aanvraag om vergunning wordt in ieder geval vermeld:

personalia en het adres van de exploitant en de beheerder;

adres en de aard en exploitatiewijze van de inrichting;

personalia en het adres van de leidinggevenden;

nauwkeurige beschrijving van de inrichting, waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan en een plattegrond van de inrichting.

De burgemeester weigert de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk indien één of meer van de exploitanten, beheerders of leidinggevenden niet voldoen aan de volgende eisen:

zij mogen niet onder curatele staan dan wel uit de ouderlijke macht of voogdij ontzet zijn;

zij mogen niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn;

zij moeten de leeftijd van eenentwintig jaar hebben bereikt.

De burgemeester weigert de vergunning volledig:

indien voor de exploitatie of vestiging van een openbare inrichting tevens een vergunning op basis van de Drank- en Horecawet is vereist en deze vergunning is geweigerd;

indien de openbare orde en/of veiligheid ter plaatse door de aanwezigheid van de openbare inrichting in gevaar komt;

indien de woon en/of leefomgeving op onaanvaardbare wijze negatief zal worden beïnvloed;

indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet in overeenstemming is met de ingediende aanvraag;

in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

De burgemeester kan de exploitatievergunning weigeren:

indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

indien de termijn zoals bedoeld in het twaalfde lid nog niet is verstreken.

De vergunning wordt door de burgemeester ingetrokken indien:

deze is verleend op grond van door de exploitant verstrekte onjuiste of onvolledige informatie en een ander besluit op de aanvraag zou zijn genomen indien bij het nemen daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

een leidinggevende niet langer voldoet aan de eisen, zoals die zijn vermeld in het zevende lid;

zich in of in de nabijheid van de openbare inrichting feiten hebben voorgedaan, die- naar het oordeel van de burgemeester – de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, de veiligheid, de volksgezondheid, het woon- en leefklimaat of de zedelijkheid;

voor de exploitatie van een openbare inrichting tevens een vergunning op basis van de Drank- en Horecawet is vereist en deze vergunning is ingetrokken.

De vergunning kan door de burgemeester worden ingetrokken indien:

gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen;

het bij het vijfde lid gestelde verbod wordt overtreden.

Ten aanzien van een openbare inrichting waarvan de exploitatievergunningen ingevolge het tiende lid, onder c wordt ingetrokken, kan tevens worden bepaald dat een exploitatievergunning voor de desbetreffende locatie gedurende een bepaalde termijn van maximaal vijf jaar zal worden geweigerd.

De exploitatievergunning vervalt wanneer:

De exploitatie van het bedrijf feitelijk is beëindigd of (gedeeltelijk) overgedragen;

Zes maanden zijn verlopen na het onherroepelijk worden van de exploitatievergunning, zonder dat van deze vergunning gebruik is gemaakt;

Gedurende zes maanden anders dan wegens overmacht geen gebruik is gemaakt van de exploitatievergunning.

De burgemeester stelt een uitvoeringsplan op in het kader van het overgangsrecht.

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning bedoeld in het eerste lid.

 

Toevoeging Afdeling 10A en Artikel 2.40a van de APV

 

Afdeling 10A Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

Artikel 2:40a Verbod exploiteren bedrijf zonder benodigde vergunning

1. In dit artikel wordt verstaan onder:

a. Exploitant: natuurlijke persoon of personen of de bestuurder(s) van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

b. Beheerder: de exploitant alsmede andere natuurlijke personen die de algemene of onmiddellijke leiding hebben over de bedrijfsmatige activiteiten;

c. Bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een gebouw, of een daarbij behorend perceel, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

 

2. De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot een of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit of door de exploitant en/of beheerder onder druk staat. Het aanwijzingsbesluit bepaalt de duur van de periode dat de aanwijzing geldt. Deze duur bedraagt maximaal vijf jaar en kan – indien dat met het oog op de bovengenoemde belangen naar het oordeel van de burgemeester nodig is – eenmalig worden verlengd met nogmaals een termijn van maximaal vijf jaar.

 

3. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

a. in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied, of

b. in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester genoemde bedrijfsmatige activiteiten, of

c. in door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige activiteiten.

 

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

b. indien de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

c. indien de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

d. indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met de aanvraag in overeenstemming zal zijn;

e. indien niet voldaan is aan de bij of krachtens de in dit artikel gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag;

f. indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

g. indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldende beheersverordening of een geldende omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of

h. indien een of meer beheerders van het bedrijf binnen 3 jaar vóór de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.

 

5. Naast en in aanvulling op artikel 1:4 lid 1 APV kunnen voorschriften en beperkingen worden worden verbonden aan een exploitatievergunning die wordt verleed krachtens het tweede lid van deze bepaling, die strekken ter bescherming van de belangen, zoals opgenomen in het vierde lid van deze bepaling. 

6. De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

a. de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant of beheerder;

b. het adres en telefoonnummer waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

c. het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

d. indien van toepassing de verblijftitel van de exploitant of beheerder;

e. een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant of beheerder gerechtigd is om in Nederland arbeid te verrichten;

f. een verklaring omtrent gedrag (VOG);

g. een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd.

h. naast de bovengenoemde gegevens kunnen gegevens en bescheiden worden verlangd van de aanvrager die verband houden met registraties van het specifieke gebouw of de specifieke bedrijfsmatige activiteit, waarop de aangevraagd exploitatievergunning betrekking heeft.

i. indien de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd.

 

7. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen:

a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

b. indien het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

c. indien de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

d. indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is;

e. indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

f. indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldende beheersverordening of een geldende omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

g. indien de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf danwel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;

h. indien er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden;

i. indien door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast;

j. indien de voorschriften uit de vergunning niet worden nageleefd en/of

k. indien de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd.

 

8. Een vergunning kan ingevolge artikel 7 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur voorts door de burgemeester worden geweigerd dan wel ingetrokken, indien er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de voornoemde wet. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van voornoemde wet, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

 

9. De burgemeester kan de sluiting van een gebouw of gedeelte van een gebouw bevelen indien het daarin gevestigde bedrijf in strijd met het verbod uit het derde lid van deze bepaling wordt geëxploiteerd of indien van de situaties als bedoeld in het zesde lid, sub a tot en met k, van toepassing is.

 

10. Het is een ieder verboden een overeenkomstig het zevende lid van deze bepaling gesloten bedrijf of gebouw te betreden of daarin te verblijven.

 

11. De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien uit later bekend geworden feiten en omstandigheden moet worden afgeleid dat de bescherming van de belangen in verband waarmee deze regeling van kracht is, geen langere sluiting vergen.

 

12. De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand, aan de burgemeester te melden en een wijziging van zijn vergunning aan te vragen. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet. Indien niet binnen een maand na de verandering van omstandigheden een aanvraag wordt ingediend, kan de burgemeester de verleende vergunning intrekken. Een bestaande vergunning vervalt, zodra de vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, in werking treedt.

 

13. Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat een op de vergunning vermelde beheerder in het bedrijf aanwezig is.

 

14. Het aanwijzingsbesluit geldt voor het aangewezen gebouw, het aangewezen gebied en de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten direct na de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Voor bedrijven die vóór de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit in het aangewezen gebouw of gebied gevestigd waren en/of zich bezig hielden met de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten, dient in het aanwijzingsbesluit een redelijke overgangstermijn geboden te worden, na het verstrijken waarvan het verbod uit het derde lid van toepassing wordt. De overgangstermijn bedraagt minimaal 6 maanden en maximaal 1 jaar.

 

15. Op de vergunning als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Naar boven