Gemeente Borger-Odoorn, Wijziging Leidraad invordering gemeentelijke belastingen 2010 per 1 januari 2017

 

 

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borger-Odoorn;

gelezen het voorstel van de gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen van 09-06-2017, 17.01619;

besluit:

De Leidraad invordering gemeentelijke belastingen, besluit van 27 september 2011, registratienummer 11.10166, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 8 september 2015, 15.19511, wordt gewijzigd als volgt.

ARTIKEL I

A

In de tekst van artikel 1.1 vervalt de eerste volzin, beginnend met ‘Voor u ligt’, alsmede de tekst beginnend met ‘Opzet van de Leidraad’ en eindigend met ‘het college als het bestuursorgaan dat de Leidraad vaststelt.’.

B

In artikel 1.1.2 wordt na het vijfde gedachtestreepje van de opsomming een gedachtestreepje ingevoegd, luidende:

hoger beroep: hoger beroep bij een gerechtshof dan wel, als beroep in cassatie bij de Hoge Raad is ingesteld, cassatieberoep;.

C

In artikel 1.1.8 wordt in de eerste volzin ‘het bij of krachtens artikel 15’ vervangen door: het bepaalde bij of krachtens artikel 15.

D

Artikel 3.3.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin wordt ‘gerechtelijke procedures’ vervangen door: gerechtelijke procedures voor de burgerlijke rechter.

2. De zinsnede ‘Behalve voor in hoger beroep te voeren zaken geldt het voorgaande’ wordt vervangen door: Het voorgaande geldt.

3. Het vierde gedachtestreepje van de opsomming (“aansprakelijkheidsprocedures”) vervalt.

4.Na de opsomming wordt een volzin toegevoegd, luidende:

In afwijking van de vorige volzin geldt voor in hoger beroep te voeren zaken dat altijd toestemming van het college nodig is.

E

In artikel 7.1 wordt in de tweede alinea na ‘Bij betaling’ de volgende zinsnede ingevoegd: bij een bank of betaaldienstverlener.

F

Artikel 7a.3 wordt als volgt gewijzigd:

In de eerste volzin van de tweede alinea wordt de zinsnede ‘Hernieuwde uitbetaling vindt direct plaats als’ vervangen door: In afwijking van de vorige volzin vindt hernieuwde uitbetaling direct plaats als.

G

Aan de opsomming van artikel 14.2.7 wordt na het eerste gedachtestreepje een gedachtestreepje ingevoegd, luidende:

-eigendom zijn van een derde; en.

H

1.Aan artikel 19.3.5 wordt voor de bestaande tekst een alinea ingevoegd, luidende:

Als de belastingschuldige in het buitenland woont, stelt de ontvanger overeenkomstig artikel 475e Rv de beslagvrije voet vast op nihil. Na de vooraankondiging van de loonvordering kan de belastingschuldige door middel van het aanleveren van informatie aannemelijk maken dat hij uitsluitend of nagenoeg uitsluitend periodieke inkomsten uit Nederland geniet. Als de belastingschuldige kan aantonen dat hij buiten deze periodieke inkomsten onvoldoende middelen van bestaan heeft, stelt de ontvanger op basis van de verstrekte informatie de beslagvrije voet vast.

2.Aan artikel 19.3.5, nieuwe alinea, wordt een tevens volzin toegevoegd, luidende:

In dat geval past de ontvanger op de beslagvrije voet het percentage toe dat in artikel 1 van de Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012 en de bijlage bij die regeling is opgenomen voor het woonland van de belastingschuldige. Eventuele periodieke inkomsten die de belastingschuldige uit zijn woonland geniet, komen in mindering op de beslagvrije voet, nadat het in de vorige volzin bedoelde percentage is toegepast.

I.

In artikel 22.3 wordt in de eerste alinea ‘in eigendom’ vervangen door ‘mogelijk in eigendom’ en wordt in de derde alinea ‘eigendom’ vervangen door: mogelijk eigendom.

  • J.

    Artikel 25.1.12 vervalt.

  • K.

    In artikel 25.1.14, tweede volzin, vervallen de woorden ‘in een dagblad’.

L.

Artikel 25.2.2, eerste alinea, slotzin, vervalt.

M.

Artikel 25.2.2.B wordt als volgt gewijzigd:

1.Het opschrift komt te luiden:

25.2.2.b. Nadere gegevens

  • 2.

    De eerste volzin vervalt.

  • 3.

    De zinsnede “De ontvanger kan voorts” wordt vervangen door: De ontvanger kan.

N.

Aan artikel 25.5.2, eerste alinea, wordt toegevoegd:

De ontvanger kan echter op verzoek van de belastingschuldige toestaan dat nieuwe belastingaanslagen, waarvan het ontstaan of onbetaald laten niet aan de belastingschuldige kan worden toegerekend, in een bestaande betalingsregeling worden opgenomen. Voorwaarde is dat de belastingschuldige zijn gehele betalingscapaciteit al heeft ingezet in het kader van de bestaande betalingsregeling.

O.

In artikel 25.5.6 vervalt de zin beginnend met ‘Uitgangspunt ’ en eindigend met ‘echtgenoot.’.

P.

Aan artikel 25.5.6, derde alinea, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Voor een belastingschuldige die in het buitenland woont, past de ontvanger op de hiervoor bedoelde betalingscapaciteit het percentage toe dat in artikel 1 van de Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012 en de bijlage bij die regeling is opgenomen voor het woonland van de belastingschuldige. Eventuele periodieke inkomsten die de belastingschuldige uit zijn woonland geniet, telt de ontvanger op bij de aldus berekende betalingscapaciteit.

Q.

Artikel 26.1.9 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    De puntkomma aan het eind van het twaalfde gedachtestreepje wordt vervangen door een punt.

  • 2.

    Het dertiende gedachtestreepje, luidende: ‘– de gemeentelijke sociale dienst de belastingaanslag vergoedt.’ vervalt.

R.

In artikel 26.2.10, vervalt de tweede volzin van de derde alinea, beginnend met ‘Ook wanneer’ en wordt in de vierde alinea ‘stammen uit’ vervangen door ‘betrekking hebben op’ en wordt ‘vóór de aanvang van’ vervangen door: buiten.

S

Artikel 26.2.12 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In de volzin, beginnend met ‘Daarbij wordt rekening gehouden met’, wordt voor ‘rekening gehouden’ ingevoegd ‘voor zover van toepassing’.

  • 2.

    In artikel 26.2.12, onderdeel A, wordt “€ 61” vervangen door: € 62.

  • 3.

    In onderdeel B wordt ‘€ 53’ vervangen door: € 54.

    • T.

      Artikel 26.2.12 wordt als volgt gewijzigd:

      1. In de eerste volzin wordt ‘WSF 2000’ vervangen door: WSF.

  • 2.

    In de vierde volzin vervallen de woorden ‘de partnertoeslag of’.

U.

Artikel 26.3.8 wordt als volgt gewijzigd:

1.Aan de opsomming wordt een gedachtestreepje toegevoegd, luidende:

Dwangcrediteuren. Onder ‘dwangcrediteuren’ worden in dit verband verstaan leveranciers die niet bereid zijn aan een akkoord mee te werken terwijl de onderneming zonder hen niet verder kan werken. Hiermee vergelijkbaar is de adviseur/boekhouder die de stukken moet produceren die voor de beoordeling van het aanbod nodig zijn. Bij de beoordeling van het akkoord houdt de ontvanger rekening met de volledige betaling van de vordering van de adviseur/boekhouder.

2.De tweede en derde alinea vervallen.

V.

Artikel 32.2 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het opschrift komt te luiden:

  • 32.2.

    Gemeenschapsschulden

  • 2.

    De tweede en derde volzin vervallen.

W

Aan de opsomming van artikel 49 wordt na het tweede gedachtestreepje een gedachtestreepje ingevoegd, luidende:

vooraankondiging aansprakelijkstelling;.

X

Na artikel 49.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

49.2a. Vooraankondiging aansprakelijkstelling

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

Y

De tekst van artikel 53 komt te luiden:

In aansluiting op artikel 53 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

geen zelfstandige verjaring van de aansprakelijkheidsschuld;

ontslag van betalingsverplichting aansprakelijk gestelde bestuurder en verwijtbaarheid.

Z

Na artikel 53.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

53.2. Ontslag van betalingsverplichting aansprakelijk gestelde bestuurder en verwijtbaarheid

De ontvanger verleent geen ontslag van betalingsverplichting als sprake is van verwijtbaarheid van de kant van de aansprakelijk gestelde. Dit volgt uit artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de regeling. De vraag of sprake is van verwijtbaarheid beoordeelt de ontvanger op basis van gedragingen van de aansprakelijk gestelde. Dit betekent dat als de aansprakelijkstelling van een bestuurder is gebaseerd op artikel 36, vierde lid, van de wet, het enkele feit dat het lichaam niet op de juiste wijze heeft gemeld niet in de weg hoeft te staan aan ontslag van betalingsverplichting.

AA

Na artikel 67 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 67a

Er zijn in deze leidraad op artikel 67a van de wet geen beleidsregels gemaakt.

AB

In artikel 73 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van de opsomming door een puntkomma, toegevoegd:

-wettelijk breed moratorium.

AC

Aan artikel 73.4.6 wordt een tweede volzin toegevoegd, luidende:

Het voorgaande geldt ook voor in hoger beroep te voeren zaken over een faillissementsaanvraag.

AD

Artikel 73.5.1 wordt als volgt gewijzigd:

1.Het opschrift komt te luiden:

73.5.1. Voorwaarden voor MSNP

2.Voor de bestaande tekst wordt ingevoegd:

Stabilisatiefase

Een schuldhulpverleningstraject vangt in het algemeen aan met een stabilisatie-overeenkomst tussen de schuldenaar en de schuldhulpverlener als hierna bedoeld in onderdeel b. Voor de toepassing van dit artikel wordt met een stabilisatie-overeenkomst gelijkgesteld een schriftelijke mededeling van de schuldhulpverlener waarin staat dat hij activiteiten ontplooit die erop gericht zijn de financiële situatie van de schuldenaar op korte termijn te stabiliseren.

Vanaf de ontvangst van een afschrift van de stabilisatie-overeenkomst neemt de ontvanger gedurende 120 dagen geen dwanginvorderingsmaatregelen. Lopende invorderingsmaatregelen schort de ontvanger op, zo nodig in overleg met de schuldhulpverlener. Daarnaast vindt verrekening alleen plaats met belastingteruggaven die (materieel) zijn ontstaan tot en met de dag waarop het afschrift van de stabilisatie-overeenkomst is ontvangen. Als zich bijzondere omstandigheden voordoen kan de schuldhulpverlener de voormelde termijn in overleg met de ontvanger met maximaal 120 dagen verlengen. Het in deze alinea beschreven terughoudende beleid geldt niet in situaties waarin op voorhand duidelijk is dat de belastingschuldige niet in aanmerking komt voor uitstel van betaling op basis van het hierna in dit artikel beschreven beleid. De ontvanger informeert de schudhulpverlener hierover.

3.Boven de alinea die begint met de zinsnede “De ontvanger verleent uitstel van betaling voor een periode van maximaal 36 maanden als” wordt het volgende kopje geplaatst:

Schuldregelingsovereenkomst

AE

Artikel 73.5.2 vervalt.

AF

In artikel 73.5.1, onderdeel a, wordt ‘Gedragscode Schuldregeling’ vervangen door: Gedragscode Schuldhulpverlening.

AG

In artikel 73.5.4 wordt in de derde alinea ‘de betalingscapaciteit’ vervangen door ‘de in artikel 13 van de regeling bedoelde betalingscapaciteit’, wordt ‘door de schuldhulpverlener wordt beheerd’ vervangen door ‘onder het financieel beheer door de schulpverlener valt’ en wordt ‘beheer’ vervangen door: financieel beheer.

AH

In artikel 73.5.6 wordt na de laatste volzin toegevoegd:

Voor de gevolgen van een buitengerechtelijk akkoord wordt verwezen naar artikel 73.6.3 van deze leidraad.

AI

Na artikel 73.6.9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

73.7. Wettelijk breed moratorium

Gedurende een door de rechtbank afgekondigde afkoelingsperiode als bedoeld in artikel 5 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, schort de ontvanger lopende invorderingsmaatregelen op. Verrekeningen met belastingteruggaven vinden gedurende de afkoelingsperiode niet plaats, ongeacht de periode waarin die teruggaaf is ontstaan. De afkoelingsperiode is niet van invloed op een eventueel verleend uitstel van betaling of een voorwaardelijk verleende kwijtschelding. Hierop blijft het in deze leidraad opgenomen beleid op de artikelen 25 en 26 van de wet van toepassing. Gedurende de afkoelingsperiode schort de ontvanger de uitbetaling aan een derde op in verband met een executoriaal beslag op belastingteruggaven van de belastingschuldige.

AJ

In artikel 75.3 wordt ‘Besluit beroep in belastingzaken 2005’ vervangen door: Besluit Beroep in Belastingzaken.

TOELICHTING

De Leidraad invordering gemeentelijke belastingen wordt gewijzigd in verband met de aanpassing van de belastingwetgeving per 1 januari 2017 en de invoering van het Wettelijk breed moratorium in 2017. Daarnaast bevat dit besluit een aantal benodigde technische aanpassingen van de Leidraad invordering gemeentelijke belastingen.

Artikel I, onderdeel A, houdt verband met het schrappen van de toelichting die wij hadden opgenomen. Deze toelichting hoort niet in het besluit zelf te staan.

Artikel I, onderdelen B, C en E, bevatten redactionele aanpassingen. De wijziging in artikel 7.1 van de leidraad is bedoeld om duidelijk te maken dat contante betaling uitsluitend mogelijk is bij een bank of betaaldienstverlener en in beginsel niet bij de gemeente. Dit laatste is alleen mogelijk als de gemeente de optionele bepalingen over kasbetaling en betaling aan de belastingdeurwaarder in artikel 7.1 heeft overgenomen

Artikel I, onderdeel D 1 en 2, regelt een tweetal wijzigingen in artikel 3.3. Dat artikel regelt wanneer de ontvanger in gerechtelijke procedures toestemming van het ministerie moet hebben. Dit beleid is alleen van toepassing op procedures voor de burgerlijke rechter. Dus niet in bijvoorbeeld aansprakelijkheidsprocedures voor de fiscale rechter. Om misverstanden hierover te voorkomen is dit in de tekst van artikel 3.3 opgenomen. Het betreft geen inhoudelijke beleidswijziging. Daarnaast wordt geregeld dat in civiele procedures die zijn uitgezonderd van het toestemmingsvereiste, ook geen toestemming nodig is voor het hoger beroep. Dit sluit aan bij de inmiddels gangbare praktijk binnen de Belastingdienst. Een uitzondering hierop geldt voor in hoger beroep te voeren zaken over een faillissementsaanvraag. Daarvoor is wél toestemming van het ministerie nodig en volstaat een eerder afgegeven toestemming voor de faillissementsaanvraag niet. Dit is geregeld door een aanpassing van artikel 73.4.6 in artikel I, onderdeel AC, van dit besluit.

Artikel I, onderdeel D 3 en 4, heeft betrekking op artikel 3.3 van de leidraad. Artikel 3.3 regelt dat toestemming vereist is voor civiele procedures waarin de ontvanger als eisende partij optreedt. Voor een aantal met name genoemde procedures geldt het toestemmingsvereiste niet. Het betreft relatief eenvoudige door de ontvanger zelf te voeren zaken. Tot 1 december 2002 werden alle aansprakelijkheidsprocedures voor de civiele rechter gevoerd. Met de inwerkingtreding per 1 december 2002 van het wetsvoorstel 'Herziening procesrecht inzake aansprakelijkstelling' is dit gewijzigd. Aansprakelijkheidsprocedures die op het civiele recht zijn gebaseerd, voert de ontvanger voor de burgerlijke rechter, aansprakelijkheidsprocedures die op de Invorderingswet 1990 zijn gebaseerd, voert hij voor de fiscale rechter. De gevallen waarin de ontvanger een civiele aansprakelijkheidsprocedure voert, zijn schaars. Bovendien zijn daarmee extra kosten gemoeid in verband met de verplichte procesvertegenwoordiging. Daarom ligt het in de rede dat de ontvanger daarvoor toestemming van het college voor vraagt. Civiele aansprakelijkheidsprocedures zijn om die reden geschrapt uit de opsomming met uitzonderingen. Daarnaast is geregeld dat de ontvanger altijd toestemming van het college moet vragen voor hoger beroep in procedures die hij voor de burgerlijke rechter voert. Het toestemmingsvereiste voor hoger beroep was per 1 juli 2016 al geschrapt. Achteraf bezien is dit ten onrechte gebeurd. Daarom is deze wijziging van artikel 3.3 in dit onderdeel teruggedraaid.

De wijzigingen in artikel I, onderdelen F en G, betreffen het herstel van een omissie. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

De in artikel I, onderdeel H 1, opgenomen wijziging heeft betrekking op de vaststelling van de beslagvrije voet van een belastingschuldige die in het buitenland woont. Overeenkomstig artikel 475e Rv stelt de ontvanger in dergelijke situaties de beslagvrije voet vast op nihil. Als de belastingschuldige aantoont dat hij over onvoldoende bestaansmiddelen beschikt, kan hij vervolgens naar de kantonrechter om een beslagvrije voet te laten vaststellen. De ratio achter deze regeling is dat de Nederlandse schuldeiser geen zicht heeft op inkomen in het buitenland. Als de belastingschuldige echter na ontvangst van de vooraankondiging van de loonvordering aannemelijk maakt dat hij nagenoeg al zijn inkomsten uit Nederland geniet, gaat dit argument niet meer op. De ontvanger heeft in zo’n geval het inkomen in beeld. Op basis van de ontvanger ter beschikking staande gegevens stelt deze vervolgens de beslagvrije voet vast. Voorwaarde is wel dat de belastingschuldige kan aantonen dat hij buiten deze periodieke inkomsten onvoldoende middelen van bestaan heeft. Een gang naar de kantonrechter wordt hiermee voorkomen. Dit is geregeld door middel van een aanvulling op artikel 19.3.5 van de leidraad.

Artikel I, onderdeel H 2, bevat een wijziging van artikel 19.3.5 van de leidraad. Dat artikel stelt regels voor situaties waarin beslag wordt gelegd of een vordering wordt gedaan op een periodieke uitkering ten laste van een in het buitenland wonende belastingschuldige. Een schuldenaar die niet in Nederland woont of vast verblijft heeft op grond van artikel 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen recht op een beslagvrije voet, tenzij hij bij de kantonrechter kan aantonen dat hij onvoldoende middelen van bestaan heeft buiten de vordering waarop beslag is gelegd. Dit is omslachtig. Daarom biedt artikel 19.3.5 de belastingschuldige de mogelijkheid om op basis van te overleggen bewijsstukken de ontvanger te overtuigen dat hij (nagenoeg) uitsluitend periodieke inkomsten uit Nederland ontvangt en onvoldoende middelen van bestaan heeft buiten de vordering waarop de ontvanger beslag heeft gelegd. Uitgangspunt bij het vaststellen van de beslagvrije voet is de in Nederland geldende bijstandsnorm. Die is afgestemd op de noodzakelijke kosten van levensonderhoud in Nederland. Voor landen waar de noodzakelijke kosten van levensonderhoud lager zijn dan in Nederland, leidt het toepassen van de Nederlandse bijstandsnorm tot een beslagvrije voet die hoger is dan het bestaansminimum in het betreffende land. Dit gaat voorbij aan doel en strekking van de regeling van de beslagvrije voet. Door verschillende kantonrechters wordt daarom inmiddels de zogenoemde woonlandfactor toegepast. Dat is een factor die wordt toegepast bij uitkeringen op grond van de socialezekerheidswetten en die is gebaseerd op de verhouding tussen het kostenniveau in het woonland en dat van Nederland. In navolging daarvan is ook in artikel 19.3.5 van de leidraad deze woonlandfactor opgenomen.

Artikel I, onderdeel I, bevat een verfijning van artikel 22.3 van de leidraad. De bedoeling is om te verduidelijken dat overbetekening op grond van artikel 435, derde lid, Rv geen erkenning van de juridische eigendom inhoudt.

Artikel I, onderdeel J, bevat een technische aanpassing. Artikel 25.1.12 van de leidraad verbindt aan het verlenen van uitstel van betaling wegens betalingsmoeilijkheden de voorwaarde dat lopende verplichtingen worden voldaan. Deze zelfde voorwaarde is bij de specifieke bepalingen over betalingsregelingen voor particulieren/ondernemers genoemd (zie de artikelen 25.5.2 en 25.6.2 van de leidraad). Artikel 25.1.12 kan daarom komen te vervallen. Er zijn geen inhoudelijke gevolgen beoogd.

De in artikel I, onderdeel K, opgenomen wijziging is van redactionele aard. Het betreft de verwijzing in artikel 25.1.14 naar de aankondiging van een executoriale verkoop. Dit vindt niet meer in een dagblad plaats. In plaats daarvan wordt periodiek een advertentie in een dagblad geplaatst met een verwijzing naar veilingdeurwaarder.nl.

De wijziging die in artikel I, onderdeel L, is opgenomen, heeft te maken met de wijze waarop de ontvanger uitstel in verband met bezwaar verleent. Deze is veranderd. Een bezwaarschrift geldt ook als verzoek om uitstel van betaling als het bestreden bedrag niet wordt vermeld in het bezwaarschrift. In verband daarmee is de laatste volzin van artikel 25.2.2, eerste alinea, vervallen. De in artikel 25.2.8 van de leidraad opgenomen voorwaarde dat het niet bestreden bedrag voor de vervaldatum moet zijn betaald, blijft onverkort van toepassing.

De in artikel I, onderdeel M, opgenomen wijziging van artikel 25.2.2.B hangt samen met het vervallen van de verplichting om het bestreden bedrag in het bezwaarschrift te vermelden. Zie hiervoor de toelichting op artikel I, onderdeel H 2, van dit besluit.

Artikel I, onderdeel N, bevat een verruiming van het beleid bij uitstel wegens betalingsproblemen. Uitgangspunt voor het toestaan van een betalingsregeling is dat de belastingschuldige nieuwe belastingaanslagen tijdig voldoet. Dit om te voorkomen dat een structurele situatie van betalingsachterstanden ontstaat. In de praktijk blijkt dat dit uitgangspunt rigide uitwerkt als belastingschuldigen hun gehele betalingscapaciteit inzetten in het kader van een afgesproken betalingsregeling. In zo’n situatie kan er aanleiding zijn voor de ontvanger om de betalingsregeling te heroverwegen als de belastingschuldige in staat is om de nieuwe en de oude belastingschuld binnen de kaders van wet- en regelgeving af te lossen. Dit is geregeld in artikel 25.5.2 van de leidraad.

Artikel I, onderdeel O, bevat een verduidelijking van artikel 25.5.6 van de leidraad. Het in de leidraad opgenomen uitstelbeleid verwijst voor de duiding van vermogen en betalingscapaciteit naar het kwijtscheldingsbeleid (zie artikel 25.5.4). Het kwijtscheldingsbeleid bevat op het punt van de belastingschulden die zijn ontstaan voor de aanvang van de gezamenlijke huishouding een uitdrukkelijke bepaling in artikel 19 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Die bepaling is dus van overeenkomstige toepassing op het uitstelbeleid. De tweede alinea van artikel 25.5.6 van de leidraad lijkt hier van af te wijken, hoewel dit niet bedoeling is. Om misverstanden te voorkomen, komt deze alinea te vervallen. De wijziging van artikel 25.5.6 is dus een verduidelijking die verschillen van interpretatie uitsluit.

In artikel I, onderdeel P, wordt in artikel 25.5.6 van de leidraad de woonlandfactor opgenomen voor de vaststelling van de betalingscapaciteit van belastingschuldigen die niet in Nederland wonen. Verwezen wordt naar wat in artikel I, onderdeel H 2, over de woonlandfactor is opgemerkt.

Artikel I, onderdeel Q, herstelt een onterechte leidraadwijziging van 2e halfjaar 2015. Ten onrechte was het dertiende gedachtestreepje in artikel 26.1.9 overgenomen. Deze bepaling is echter niet van toepassing voor de gemeente.

Artikel I, onderdeel R, bevat een verduidelijking van artikel 26.2.10 van de leidraad. In de derde alinea wordt de volzin over de aanwezigheid van huwelijkse voorwaarden of een samenlevingscontract geschrapt. Omdat artikel 26.2.10 spreekt over ‘echtgenoten’, is een dergelijke aanvulling niet nodig. Het begrip ‘echtgenoot’ verwijst ingevolge artikel 1.1.2 van de leidraad namelijk naar artikel 3 van de Participatiewet. In de Participatiewet geldt voor echtgenoten en ongehuwd samenwonenden als bedoeld in genoemd artikel 3 van die wet geen voorbehoud voor een eventueel huwelijksgoederenregime. Daarom hoeft dit in de leidraad ook niet. Daarnaast wordt in de vierde alinea een tweetal tekstuele wijzigingen aangebracht.

In artikel I, onderdeel S, worden de forfaitaire bedragen voor boeken en leermiddelen in artikel 26.2.12 geactualiseerd. Daarnaast wordt de tekst aangepast aan het nieuwe stelsel voor studiefinanciering. Dit stelsel – aangeduid als studievoorschot - geldt voor studenten in het hoger onderwijs en is ingegaan vanaf het studiejaar 2015-2016. Voor de financiering van de normbudgetten voor levensonderhoud komt het onderscheid tussen een basisbeurs en een rentedragende lening te vervallen. Als gevolg hiervan is het onderscheid thuis- of uitwonend ook niet meer van belang. Voor studenten die onder het overgangsrecht voor het studievoorschot vallen, is de situatie ongewijzigd gebleven.

Artikel I, onderdeel T, bevat een redactionele aanpassing die samenhangt met het vervallen van de partnertoeslag per 1 januari 2016 in de Wet studiefinanciering 2000. Dit is alsnog in artikel 26.2.12 verwerkt. Het betreft geen inhoudelijke wijziging.

Artikel I, onderdeel U, bevat een redactionele aanpassing die bedoeld is om het begrip ‘dwangcrediteuren’ in artikel 26.3.8 een plek te geven in de opsomming van speciale crediteuren die niet mee hoeven te werken aan een saneringsakkoord. In de huidige tekst is dat niet duidelijk. Een inhoudelijke wijziging is niet beoogd.

Artikel I, onderdeel V, bevat een wijziging van artikel 32.2 van de leidraad. De tweede en derde volzin van artikel 32.2, zoals dat artikel tot de inwerkingtreding van dit besluit luidde, waren ontleend aan artikel 102 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Omdat artikel 32.2 van de leidraad op dit punt geen beleid bevatte en de tekst van de genoemde bepaling in het Burgerlijk Wetboek inmiddels is gewijzigd, zijn de tweede en derde volzin van artikel 32.2 vervallen.

Artikel I, onderdeel W, en in samenhang daarmee artikel I, onderdeel X, betreffen de toevoeging van een vooraankondiging aansprakelijkstelling. Omdat deze niet van toepassing is voor de gemeente, wordt dat bij het ingevoegde artikel 49.2a vermeld.

Voor de toelichting op artikel I, onderdeel Y, wordt verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel Z.

Artikel I, onderdeel Z, bevat een verduidelijking van het bestaande beleid ter zake van ontslag van betalingsverplichting bij bestuurdersaansprakelijkheid. Het gaat om situaties waarin sprake is van een wettelijk vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur wegens het niet melden van betalingsonmacht (artikel 36, vierde lid, van de Invorderingswet 1990). Verwijtbaar handelen staat op grond van artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 aan het verlenen van ontslag van betalingsverplichting in de weg. Dat zou betekenen dat een aansprakelijk gestelde bestuurder die de betalingsonmacht van het lichaam niet heeft gemeld, altijd geacht wordt verwijtbaar te hebben gehandeld. Voor ontslag van betalingsverplichting is dan geen ruimte meer. Dit specifieke gevolg van het niet melden van betalingsonmacht is onwenselijk. Daarom is in het nieuwe artikel 53.2 van de leidraad verduidelijkt dat de ontvanger de vraag of sprake is van verwijtbaarheid beoordeelt op basis van gedragingen van de aansprakelijke en niet op basis van het wettelijke vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur.

Artikel I, onderdeel AA, hangt samen met de introductie van artikel 67a in de wet met ingang van 1 januari 2016.

Voor een toelichting op artikel I, onderdeel AB, wordt verwezen naar de hierna opgenomen toelichting op artikel I, onderdeel AI.

In artikel I, onderdeel AC, is een wijziging van artikel 73.4.6 opgenomen. Voor een toelichting op deze wijziging wordt verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel D 1 en 2.

Artikel I, onderdelen AD en AE, ziet op een redactionele herschikking van de artikelen 73.5.1 en 73.5.2 van de leidraad. Artikel 73.5.2 bevatte het stabilisatiebeleid dat vooraf gaat aan een schuldregeling in het kader van minnelijke schuldsanering. De minnelijke schuldsaneringsregeling zelf is geregeld in artikel 73.5.1 van de leidraad. Omdat dat geen logische volgorde is, leidde dit in het proces van schuldhulpverlening tot misverstanden. Daarom is de volgorde van de genoemde artikelen omgedraaid. Dit is geregeld door de tekst van artikel 73.5.2 in te voegen in artikel 73.5.1. Inhoudelijk verandert er niets.

Artikel I, onderdeel AF, bevat een redactionele aanpassing die verband houdt met de naamswijziging van de in artikel 73.5.1 genoemde gedragscode.

De in artikel I, onderdeel AG, geregelde wijziging van artikel 73.5.4 betreft een verduidelijking van de bestaande tekst. De verduidelijking is bedoeld om aan te sluiten bij de terminologie van de Gedragscode Schuldhulpverlening. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

De in artikel I, onderdeel AH, opgenomen wijziging van artikel 73.5.6 zorgt ervoor dat het onderscheid tussen uitstel van betaling ingevolge MSNP en kwijtschelding in het kader van een buitengerechtelijk akkoord expliciet wordt gemaakt. Als sprake is van een schuldregelingsovereenkomst waarbij de schuld ineens wordt afgekocht tegen finale kwijting – dit wordt aangeduid als een saneringskrediet – treedt de ontvanger toe tot een buitengerechtelijk akkoord door aanvaarding van het betalingsvoorstel van de schuldhulpverlener. Nadat de ontvanger het bedrag dat hem toekomt op grond van het akkoord heeft ontvangen, verleent hij kwijtschelding voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft. In dat geval is niet artikel 73.5.6 maar artikel 73.6.3 van de leidraad van toepassing. Er zijn met deze wijziging geen inhoudelijke gevolgen beoogd.

De wijziging die is geregeld in artikel I, onderdeel AI, heeft betrekking op de invoering van het zogenoemde wettelijk breed moratorium. Ingevolge artikel 5 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening kan de rechtbank op verzoek van het college van burgemeester en wethouders een afkoelingsperiode van maximaal zes maanden afkondigen. Dit houdt in dat de schuldeiser zijn bevoegdheid tot verhaal op de goederen van de schuldenaar gedurende die periode niet kan uitoefenen. De schuldeiser zet de incasso, inclusief eventuele getroffen executiemaatregelen, tijdelijk stop met als doel de schuldhulpverlener in staat te stellen financieel orde op zaken te stellen. Een onder de ontvanger gelegd derdenbeslag op belastingteruggaven valt onder de executiemaatregelen die moeten worden stilgelegd. Gedurende de afkoelingsperiode zal de ontvanger de uitbetaling aan de beslagleggende deurwaarder dan ook opschorten.

Een schuldenaar kan slechts in aanmerking komen voor een breed moratorium als hij is toegelaten tot de gemeentelijke schuldhulpverlening. De afkoelingsperiode vertoont dan ook een sterke gelijkenis met het in artikel 73.5 van de leidraad geregelde stabilisatiebeleid ingeval een schuldhulpverlener om toepassing van de minnelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen verzoekt. De overeenkomst tussen beide regelingen is dat de ontvanger in beide gevallen de lopende invorderingsmaatregelen tijdelijk opschort en eventueel getroffen dwanginvorderingsmaatregelen stil legt. Een belangrijk verschil tussen beide regelingen is echter dat verrekening tijdens de afkoelingsperiode niet is toegestaan omdat dit wordt gezien als een verhaalshandeling. In de stabilisatiefase van een minnelijk schuldsaneringstraject is verrekening daarentegen wel toegestaan voor zover de teruggaaf materieel vóór de toepassing van de stabilisatiefase is ontstaan (zie artikel 73.5 van de leidraad).

Voor een ten tijde van de afkondiging van de afkoelingsperiode lopend uitstel van betaling blijft het reguliere uitstelbeleid van kracht. Dit betekent dat als de belastingschuldige niet meer op het uitstel betaalt, de ontvanger het uitstel beëindigt. Hetzelfde geldt voor een voorwaardelijk toegezegde kwijtschelding met een daaraan verbonden betalingsregeling.

Artikel I, onderdeel AJ, herstelt een verwijzingsfout in artikel 75.3. In dat artikel wordt abusievelijk verwezen naar het Besluit beroep in belastingzaken 2005. Dat besluit is met ingang van 1 januari 2012 vervangen door het Besluit Beroep in Belastingzaken. Dit wordt hersteld met deze wijziging.

Artikel II van dit besluit regelt de datum van inwerking van de onderhavige Leidraadwijzigingen. Deze datum is gesteld op 1 januari 2017, met uitzondering van artikel I, onderdeel M, van dit besluit. Dat onderdeel bevat het beleid op het Wettelijk breed moratorium dat zijn basis vindt in artikel 5 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. De inwerkingtreding van dat artikel moet nog plaatsvinden bij koninklijk besluit. Op dat moment treedt artikel I, onderdeel M, van dit besluit in werking. Dat is geregeld in het tweede lid van artikel II.

ARTIKEL II

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2017.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, treedt artikel I, onderdeel M, in werking op het tijdstip dat artikel 5 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening in werking treedt.

  • 3.

    Dit besluit wordt aangehaald als: Wijziging leidraad invordering gemeentelijke belastingen

Borger-Odoorn 2010 per 1 januari 2017.

Borger-Odoorn, 20 juni 2017

Het college van burgemeester en wethouders,

de secretaris, de burgemeester,

mr. P. Post mr. J. Seton

Naar boven