Gemeenteblad van Hattem
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hattem | Gemeenteblad 2017, 18384 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hattem | Gemeenteblad 2017, 18384 | Beleidsregels |
Gemeente Hattem – Beleidsregels Werk & Inkomen 2017
1.1 Eerste termijn inleveren gegevens bij aanvraag
Een aanvraag voor een bijstandsuitkering wordt digitaal ingediend via www.werk.nl. De aanvraag komt ook digitaal binnen bij de gemeente, zonder bewijsstukken. De aanvrager wordt schriftelijk uitgenodigd voor een gesprek over werk. Na dit gesprek volgt een uitnodiging voor afhandeling van de aanvraag. In de uitnodiging wordt aangegeven welke gegevens tijdens het gesprek moeten worden ingeleverd.
1.2 Ingangsdatum bijstand na afgewezen WW-aanvraag
De belanghebbende wiens WW-aanvraag is afgewezen dient zich binnen acht dagen na ontvangst van de afwijzing te melden voor een bijstandsuitkering. Het college kent de uitkering in dat geval in beginsel toe per datum van de WW-aanvraag. Bij een latere melding kent het college de uitkering toe per datum
1.3 Afhandeling ingetrokken aanvragen
Het intrekken van een aanvraag moet door de belanghebbende altijd schriftelijk worden bevestigd. Verder geldt dat het intrekken van een aanvraag altijd door het college wordt bevestigd (geen bezwaarclausule).
1.4 Categorieën aanvragen bij UWV i.p.v. college
Er wordt niet afgeweken van artikel 41 lid 2 Participatiewet.
1.5 Locatie(s) indienen aanvragen
Het aanvragen van een bijstandsuitkering gebeurt digitaal via de site van het UWV-Werkbedrijf:
Gegevens UWV-Werkbedrijf in Zwolle:
8017 JG Zwolle (tevens bezoekadres)
De overdrachtstermijn is niet verlengd
1.7 Verkorte aanvraagprocedure na korte onderbreking bijstand
Het college hanteert geen vereenvoudigde aanvraagprocedure. Alle aanvragen dienen volgens de normale procedure gedaan te worden.
Wel zal hiermee rekening worden gehouden bij het opvragen van bewijsstukken. Stukken die nog geldig zijn en in het dossier aanwezig zijn worden niet nogmaals opgevraagd.
Indien belanghebbende minder dan 30 dagen voor de datum van melding nog recht op bijstand had, wordt dit recht niet geacht te zijn geëindigd en hoeft geen nieuwe aanvraag te worden gedaan.
1.8 Zoekperiode personen jonger dan 27 jaar
Jongeren voor wie de zoekperiode geldt, worden direct aangemeld bij WorkFast (tenzij zij niet in staat zijn om te werken/solliciteren). Wanneer zij tijdens de zoekperiode actief aan WorkFast hebben meegewerkt, hebben zij voldaan aan de verplichtingen uit de zoekperiode. Tijdens het WorkFast traject wordt ook de mogelijkheid voor scholing besproken
2 BIJSTAND – RECHT OP BIJSTAND
2.1 Bijzondere bijstand voor legeskosten verblijfsvergunningen en naturalisatie
De kosten van verlenging of wijziging van een verblijfsvergunning worden gedeeltelijk aangemerkt als bijzonder noodzakelijke kosten van het bestaan die niet uit een inkomen op bijstandsniveau kunnen worden voldaan.
Op de bijzondere bijstand worden altijd de kosten van het goedkoopste identiteitsbewijs van de gemeente (identiteitskaart) in mindering gebracht op de bijzondere bijstand. Voor de kosten van een nieuw paspoort of een ID-bewijs wordt geen bijzondere bijstand verstrekt; ook niet in de vorm van een geldlening.
De kosten van naturalisatie worden niet als noodzakelijke kosten van het bestaan aangemerkt, zodat om deze reden verlening van bijzondere bijstand voor die kosten onmogelijk is.
Zie voor actuele tarieven https://ind.nl/Paginas/Kosten.aspx?pk_campaign=funnel-home&pk_kwd=kosten-aanvraag
2.2 Bijstand voor vaste lasten woning gedetineerde
Voor de kosten van het aanhouden van woonruimte in de periode dat de betrokkene rechtens zijn vrijheid is ontnomen kan in de regel geen bijzondere bijstand worden verleend. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van betrokkene om terzake een afdoende regeling te treffen. In acute noodsituaties waarin dit niet mogelijk is, kan mogelijk de gemeente op grond van zeer dringende redenen bijzondere bijstand verstrekken voor woonkosten op grond van artikel 16 Participatiewet. Het betreft echter slechts heel uitzonderlijke situaties waarbij steeds een strikt individuele afweging van de omstandigheden noodzakelijk is. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat er sprake moet zijn van acute levensbedreigende omstandigheden. Hiervan zal in situaties van detentie geen sprake zijn.
2.3 Bijstand voor reiskosten bezoek gedetineerde
De kosten voor het vervoer van het woonadres van de bezoeker (=belanghebbende) naar inrichting waar de gedetineerde verblijft.
Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening artikel 15 Participatiewet; zie ook Voorliggende voorzieningen). Voorzover bekend is er geen voorliggende voorziening.
Hoogte van de bijzondere bijstand
De hoogte van de bijzonder bijstand is gelijk aan de goedkoopste vorm van openbaar vervoer voor het betreffende traject of een kilometervergoeding van € 0,30 per kilometer, zijnde het bedrag dat geldt voor noodzakelijke reiskosten op grond van de Regeling zorgverzekering. Genoemd bedrag geldt per 01-01-2017.
Op deze voor bijstand in aanmerking komende kosten worden het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen (artikel 35 lid 1 Participatiewet) in mindering gebracht. Zie voor de gemeentelijke beleidsregels inzake het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen en het al dan niet toepassen van het drempelbedrag Hoogte en vorm van de bijstand.
Vorm van de bijzondere bijstand
De bijzondere bijstand wordt verleend om niet.
Aan de bijstand verbonden verplichtingen
Naast de algemene verplichtingen wordt op grond van artikel 55 Participatiewet een bestedingsverplichting opgelegd. Betaling vindt plaats na inlevering van vervoers- en/of bezoekbewijzen.
2.4 Bijstand en het vervullen van alternatieve straffen
Het verrichten van onbetaalde arbeid als alternatieve straf kan niet leiden tot een (gedeeltelijke) ontheffing van de arbeidsplicht.
Uitgangspunt is dat een studie van tevoren gemeld moet worden. Toch kan in het kader van de eventuele toepasselijkheid van een verlaging op grond van de Maatregelenverordening worden gesteld dat de belanghebbende voldoet aan zijn inlichtingenplicht door voor aanvang van de studie op het mutatieformulier hiervan melding te maken.
Naar aanleiding van de melding beoordeelt het college of het toestemming kan verlenen voor het volgen van die studie met behoud van uitkering. Middels een beschikking wordt de belanghebbende op de hoogte gesteld van de beslissing. Indien het college toestemming verleent wordt in de beschikking duidelijk omschreven waarvoor toestemming is verleend en onder welke voorwaarden. De belanghebbende dient binnen een maand na aanvang van de studie een bewijs van inschrijving van het opleidingsinstituut te overleggen.
Let wel: het (achteraf) melden via het mutatieformulier na aanvang kan dus tot gevolg hebben dat een reeds aangevangen studie gestaakt moet worden, indien dit de directe arbeidsinschakeling belemmert.
2.6 Meldingsplicht vakantie/verblijf in het buitenland
De belanghebbende is verplicht vooraf via het mutatieformulier melding te maken van verblijf in het buitenland. De belanghebbende moet melden wanneer en hoe lang hij naar het buitenland gaat. De reden van de meldingsplicht met betrekking tot het verblijf in het buitenland is gelegen in de bepaling van artikel 13 lid 1 onderdeel e Participatiewet en de vierwekentermijn.
De belanghebbende is verplicht op de eerste werkdag na terugkeer van de vakantie zijn terugkomst te melden bij het college, in casu het loket van het Cluster Werk & Inkomen. Het feit dat iemand in het buitenland verblijft ontslaat hem/haar niet van de verplichting om het mutatieformulier in te leveren wanneer er wijzigingen zijn.
2.7 Het kunnen volgen van onderwijs
Jongeren die uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen en in verband daarmee aanspraak hebben op studiefinanciering, komen niet in aanmerking voor algemene bijstand (zie artikel 13 lid 2 onderdeel c onder 1 Participatiewet). Het volgen van uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs is ook mogelijk zonder dat een jongere aanspraak heeft op studiefinanciering. Denk bijvoorbeeld aan het voortgezet onderwijs of de beroepsbegeleidende leerweg (BBL-opleiding). Kan een jongere nog zo’n door het Rijk gefinancierde opleiding volgen waarvoor geen recht op studiefinanciering bestaat, maar laat hij dat na, dan bestaat evenmin recht op algemene bijstand (artikel 13 lid 2 onderdeel c onder 2 Participatiewet).
Bovengenoemde hoofdregel is het uitgangspunt. Of iemand in staat is om een dergelijke opleiding te 'kunnen' volgen, wordt individueel bepaald.
3.1 Wijze van korten inkomsten i.v.m. kamerhuurders/kostgangers
Indien een belanghebbende een huurder, onderhuurder of een kostganger heeft op basis van een commerciële huurovereenkomst, dan telt deze persoon niet mee voor de berekening van de hoogte van de kostendelersnorm (artikel 22a lid 4 onderdeel b Participatiewet). Bij het berekenen van de hoogte van de kostendelersnorm wordt daarom in dat geval geen rekening gehouden met de inkomsten uit verhuur. De (kale) huurinkomsten kunnen in dat geval worden gekort.
3.2 Saldo lopende rekening bij vermogensvaststelling
Van het saldo op de lopende rekening wordt bij de aanvraag om bijstand en heronderzoeken geen bedrag vrijgelaten in verband met lopende uitgaven. Een negatief saldo op de lopende rekening moet als schuld worden aangemerkt en telt daarom mee bij de vaststelling van het vermogen.
3.3 Moment vermogensvaststelling bij echtscheiding/verlating
Uitgangspunt is dat het vermogen wordt vastgesteld bij aanvang van de bijstand. In één situatie kan van deze hoofdregel worden afgeweken, te weten:
In dat geval kan gewacht worden met de vermogensvaststelling totdat de boedelscheiding een feit is.
In de toekenningsbeschikking moet dan de mededeling worden opgenomen dat het vermogen na afwikkeling van de echtscheiding wordt vastgesteld en dat bij overschrijding van de toepasselijke vermogensgrens de teveel betaalde bijstand zal worden teruggevorderd.
3.4 Vaststellen vermogen bij overname cliënt uit andere gemeente
Bij overname van een belanghebbende uit een andere gemeente dienen het vermogen en de toepasselijke vermogensgrens opnieuw te worden vastgesteld. Artikel 40 lid 1 Participatiewet bepaalt namelijk dat het recht op bijstand geldt jegens het college van de gemeente waar belanghebbende woonplaats heeft. Daardoor moet bij verhuizing naar een andere gemeente bijstandsuitkering in de oude gemeente beëindigd worden en een nieuwe aanvraag worden ingediend bij het college van de nieuwe gemeente.
Gezien de algehele verantwoordelijkheid van het college voor de uitvoering van de Participatiewet, is het college dus ook verantwoordelijk voor het vaststellen van het vermogen van belanghebbende bij de aanvraag voor bijstand.
3.5 Vaststelling vermogen bij wijziging leefvorm
De hoogte van de vermogensgrens is gelijk aan de actuele vermogensgrens die geldt voor de nieuwe leefvorm van de belanghebbende (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwden).
Stel het vermogen opnieuw vast (bezittingen minus schulden). Voorkom daarbij onbillijkheden en houd daarom in ieder geval rekening met het volgende: Het deel van het vermogen dat is ontstaan tijdens de bijstandsperiode door ontvangen rente en besparingen dient gelet op de vrijlatingsbepalingen buiten beschouwing te blijven. Bij alleenstaande ouders die alleenstaanden worden is het onder omstandigheden aanvaardbaar dat een deel van het vermogen wordt overgedragen aan de (niet meer ten laste komende) kinderen waardoor het vermogen van de bijstandsgerechtigde alleenstaande lager wordt. Maak van deze mogelijkheid gebruik indien bij de oorspronkelijke vermogensvaststelling rekening is gehouden met vermogensbestanddelen van ten laste komende kinderen. De systematiek van de Participatiewet schrijft dit immers voor als de kinderen tot het gezin behoren. Een redelijke wetstoepassing brengt echter met zich mee dat zodra de betreffende kinderen de leeftijd van 18 jaar bereiken (en dus niet langer tot het gezin in de zin van de Participatiewet behoren) bij de vermogensvaststelling van de ouder niet langer rekening wordt gehouden met de vermogensbestanddelen van die kinderen (dus met het saldo op de bankrekening van het kind dat 18 jaar is geworden). Dit is slechts dan anders indien er voorafgaande aan de bijstandsverlening een vermogensoverheveling heeft plaatsgevonden van de ouder naar de kinderen met als kennelijk doel om het recht op bijstand (langer) te waarborgen.
3.6 Beleid inzake korten voorlopige teruggave
Ontvangen bedragen aan teruggave en voorlopige teruggave worden gekort, voorzover deze betrekking hebben op een periode waarin bijstand wordt verleend.
Indien het aannemelijk is dat belanghebbende in aanmerking komt voor een voorlopige teruggave in verband met de heffingskorting wordt hem op grond van artikel 55 Participatiewet de verplichting opgelegd deze bij de belastingdienst aan te vragen. Laat hij dit na, dan wordt het bedrag waarover hij redelijkerwijs zou kunnen beschikken, gekort.
Andere dan de in Participatiewet bedoelde uitkeringen en vergoedingen voor immateriële schade worden niet als middelen (inkomen of vermogen) in aanmerking genomen.
Het komt voor dat in een dergelijke vergoeding een component is opgenomen voor loonderving. Het loondervingsdeel wordt wel bij de middelentoets betrokken. Periodieke vergoedingen worden als inkomen gezien en een eenmalige vergoeding geldt als vermogen.
Andere dan de in artikel 31 lid 2 onderdeel l Participatiewet bedoelde uitkeringen en vergoedingen voor materiële schade worden niet als middelen (inkomen of vermogen) in aanmerking genomen, tenzij:
Er zal steeds individueel beoordeeld moeten worden in hoeverre een gift buiten beschouwing kan worden gelaten. Als het gaat om de hoogte van de gift, moet bezien worden of dit leidt tot een bestedingsniveau dat niet meer in overeenstemming is met hetgeen op bijstandsniveau gebruikelijk is (bijvoorbeeld wanneer de belanghebbende maandelijks een gift van € 450,- ontvangt). Gaat het om de bestemming van gift, dan zal bij een specifieke bestemming (bijvoorbeeld studiekosten of schulden) de vrijlating eerder in de rede liggen dan wanneer deze betrekking heeft op de algemeen noodzakelijk kosten van het bestaan (levensonderhoud).
3.8 Woonkosten worden door een ander voldaan
De verlaging voor het ontbreken van woonkosten bedraagt 20% van de gehuwdennorm.
Deze verlaging wordt niet toegepast wanneer de uitkering is berekend met toepassing van de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet.
3.9 Waarde auto bij vermogensvaststelling
Op grond van artikel 34 Participatiewet worden niet alleen bezittingen in natura die, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk zijn, niet als vermogen aangemerkt, maar ook bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn. Het college vindt:
één auto of motor met een waarde tot maximaal € 2.269,- algemeen gebruikelijk;
Indien de waarde meer bedraagt dan € 2.269,- zijnde het bedrag dat ook in het kader van de kwijtschelding van belastingen op grond van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet geldt, wordt alleen dit meerdere in aanmerking genomen als vermogen.
Voor de vaststelling van de waarde van de auto’s en motoren (inclusief btw) wordt in beginsel uitgegaan van de koerslijsten van de ANWB (verkoopprijzen), zijnde de in aanmerking te nemen waarde in het economisch verkeer (artikel 34 Participatiewet).
Van deze uitgangspunten wordt afgeweken indien er aantoonbare verschillen zijn tussen het goed en de uitgangspunten van de koerslijsten, bijvoorbeeld enerzijds een schade-auto en anderzijds een oldtimer.
3.10 Reservering uitvaartkosten bij vermogensvaststelling
Een verzekering voor de kosten van begrafenis of crematie wordt geacht algemeen gebruikelijk te zijn (artikel 34 lid 2 onderdeel a Participatiewet) Dit kan zowel een verzekering in natura zijn of een verzekering die in contanten uitkeert. Dergelijke verzekeringen worden in beginsel vrijgelaten. Eigen reserveringen van belanghebbende in contanten en verzekeringen die niet voldoen aan onderstaande bepalingen worden, voor zover als zij te gelde gemaakt kunnen worden, op grond van artikel 31 lid 1 Participatiewet als middel in aanmerking te worden genomen.
3.11 Wanneer wordt toepassing gegeven aan de inkomstenvrijlating
In beginsel komt elke vorm van betaald werk in aanmerking voor de inkomstenvrijlating van artikel 31 Participatiewet (lid 2 onder o en r).
Verzwegen inkomsten kunnen (als zij achteraf geconstateerd worden) niet in aanmerking komen voor de vrijlating, daar het achteraf vrijlaten niet meer bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.
De vrijlating bedraagt 25% van de inkomsten met een maximum per maand, gedurende maximaal 6 maanden (artikel 31 lid 2 onderdeel n Participatiewet).
Voor alleenstaande ouder geldt nog een vrijlating van 12,5% van de inkomsten wanneer zij de vrijlating van 25% gedurende een half jaar al hebben gehad (artikel 31 lid 2 onderdeel r). Deze vrijlating geldt gedurende maximaal 30 maanden.
De vrijlating kan worden toegekend met ingang van de eerste dag met inkomsten (of bij aanvang van de uitkering). De cliënt dient er op gewezen te worden dat de vrijlating slechts éénmalig gedurende zes maanden kan worden verstrekt. Deze zes maanden hoeven niet aaneengesloten te zijn.
4 BIJSTAND – VERPLICHTINGEN EN SANCTIES
4.1 Inschrijving bij uitzendbureaus
Het college legt aan iedere belanghebbende de plicht op om zich bij zoveel mogelijk uitzendbureaus in te schrijven. Er wordt per geval beoordeeld wat haalbaar is. In individuele gevallen kan het college belanghebbenden hiervan tijdelijk ontheffen op grond van artikel 9 Participatiewet (lid 2).
4.2 Beleidsregels ontheffing arbeidsplicht
In beginsel wordt geen ontheffing van de arbeidsverplichtingen verleend en geldt voor alle belanghebbenden de volledige plicht tot arbeidsinschakeling.
Een tijdelijke ontheffing wordt alleen verleend, indien daarvoor dringende redenen zijn.
De volgende situaties KUNNEN dringende redenen zijn om een belanghebbende tijdelijk ontheffing van de arbeidsverplichtingen te verlenen:
Het mutatieformulier wordt de eerste werkdag van de maand ingeleverd en heeft betrekking op de voorgaande maand.
4.4 Belanghebbende beschikt niet meer over bewijsstukken
De verwijtbaarheid ten aanzien van het niet, niet tijdig of onvolledig verstrekken van de gevorderde bewijsstukken wordt altijd individueel beoordeeld. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat belanghebbende in beginsel over alle te vorderen bewijsstukken dient te beschikken dan wel hierover (als nog) kan beschikken door deze, op eigen initiatie en voor eigen rekening, op te vragen.
Het niet, niet tijdig of onvolledig verstrekken van gevorderde bewijsstukken leidt in beginsel dan ook tot:
Bij aanvraag en heronderzoek is de belanghebbende verplicht van alle bank-, krediet-, creditcard-, spaar- en effectenrekeningen (van alle gezinsleden) alle afschriften te overleggen die betrekking hebben op de periode van 3 maanden voorafgaande aan de datum van de aanvraag of het heronderzoek.
Bij gerichte individuele fraude-onderzoeken kan deze periode worden verlengd.
De belanghebbende is verplicht om zijn mutatieformulier in te leveren wanneer er wijzigingen zijn of wanneer hij inkomsten heeft. Belanghebbenden die hun mutatieformulier niet op tijd hebben ingeleverd, worden schriftelijk verzocht (termijn van orde) om dit alsnog te doen binnen vijf werkdagen na dagtekening van de brief. Met de betaling van de uitkering wordt gewacht totdat het mutatieformulier is ingeleverd. De reden hiervoor is dat het recht op bijstand over de betreffende maand niet kan worden vastgesteld.
Belanghebbenden die hun mutatieformulier ook niet binnen bovengenoemde termijn inleveren, worden schriftelijk verzocht dit alsnog binnen 5 werkdagen (hersteltermijn) te doen. Daarbij wordt vermeld dat het recht op uitkering wordt opgeschort op grond van artikel 54 lid 1 Participatiewet en er mogelijk een boete zal worden toegepast. Ook wordt er gewezen op het feit dat indien ook nu niet aan het verzoek tot inlevering van het mutatieformulier wordt voldaan de uitkering wordt beëindigd per de eerste dag waarop de inkomsten of de wijziging betrekking heeft.
Indien de belanghebbende binnen de hersteltermijn het mutatieformulier niet inlevert, volgt intrekking van het recht op uitkering per ingang van de eerste dag waarop de inkomsten of de wijziging betrekking hebben of vanaf de datum dat het recht op uitkering niet meer is vast te stellen. Aan belanghebbenden die alsnog binnen de hersteltermijn hun mutatieformulier inleveren kan een boete worden opgelegd of worden volstaan met een waarschuwing.
Er zijn geen categorieën van belanghebbenden aangewezen die zijn vrijgesteld van de verplichting om een mutatieformulier in te vullen.
Elke belanghebbende die algemene bijstand of periodieke bijzondere bijstand ontvangt, moet bij inkomsten of wijzigingen een mutatieformulier invullen en inleveren bij de uitkeringsadministratie in Oldebroek.
In individuele gevallen kan om dringende reden worden afgezien van de verplichting tot het inleveren van het mutatieformulier.
4.8 Meldingsplicht vrijwilligerswerk
De belanghebbende is verplicht om aanvaard vrijwilligerswerk op het eerstvolgende mutatieformulier te melden.
worden niet aangemerkt als vrijwilligerswerk.
Werkzaamheden worden geacht de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt te belemmeren voor zover het een volledige arbeidsweek onmogelijk maakt, indien het niet gebruikelijk is het te verrichten naast een volledige baan of anderszins de inschakeling in betaalde arbeid belemmert.
Zie voor het verrichten van werkzaamheden waarvoor belanghebbende een beloning had kunnen bedingen Inkomen.
4.9 Duur aanvultermijn bij aanvraag op grond van artikel 4:5 lid 1 Awb
De aanvultermijn krachtens artikel 4:5 lid 1 Awb bedraagt in beginsel vijf werkdagen. Indien belanghebbende redelijkerwijs meer of minder tijd nodig heeft kan deze termijn langer of korter worden vastgesteld. De maximale aanvultermijn bedraagt acht weken.
Wanneer belanghebbende van mening is dat hij niet binnen de gestelde termijn aan het verzoek kan voldoen, moet hij binnen deze termijn om verlenging van de termijn vragen.
4.10 Duur hersteltermijn tijdens bijstand
In het geval belanghebbende verwijtbaar de van belang zijnde gegevens niet, niet tijdig of niet volledig heeft verstrekt of anderszins onvoldoende medewerking verleent, wordt belanghebbende een termijn van orde verleend van vijf werkdagen om zijn verzuim te herstellen.
Na afloop van de termijn van orde schort het college het recht op uitkering op conform de procedure van artikel 54 Participatiewet.
De termijn waarbinnen belanghebbende zijn verzuim kan herstellen is in beginsel vijf werkdagen.
De maximale duur van de opschorting bedraagt op grond van artikel 54 lid 1 Participatiewet acht weken.
Het huisbezoek moet een beter beeld opleveren over met name de woon- en leefsituatie van belanghebbende in relatie tot de uitkering. Het huisbezoek is een belangrijk verificatie-instrument. Als uitgangspunt zal in de volgende situaties een huisbezoek worden afgelegd.
Deze verificaties vinden alleen via een huisbezoek plaats voor zover het college geconfronteerd wordt met inconsistentie van gegevens en deze inconsistentie onvoldoende wordt verklaard (gerede twijfels bij de juistheid van de verstrekte informatie). In het geval het huisbezoek plaatsvindt in het kader van een fraudeonderzoek, dan is het gebruikelijk dat het huisbezoek afgelegd wordt door de consulent en een sociaal rechercheur. Deze laatste maakt vervolgens een rapportage waarin de bevindingen worden beschreven.
• Als verificatie van de vermogens- of inkomenssituatie
Verificatie van het verrichten van bedrijfsmatige activiteiten en om de vermogenspositie nader te toetsen, voor zover er onduidelijkheid is over de aard en omvang van de activiteiten c.q. het vermogen.
Een huisbezoek wordt als uitgangspunt aangekondigd. Onder aangekondigd wordt ook verstaan een mededeling in de spreekkamer dat de consulent, eventueel vergezeld van een sociaal rechercheur, samen met belanghebbende naar zijn huis gaat.
Bij inconsistentie van gegevens waarvoor geen plausibele verklaring kan worden afgelegd is een onaangekondigd huisbezoek mogelijk. Daarnaast kan in het kader van een bijzondere onderzoek (repressieve controle) een onaangekondigd huisbezoek plaatsvinden. Bij een huisbezoek dient de consulent zich op verzoek van belanghebbende te legitimeren.
Overigens heeft belanghebbende, ook in het geval dat er sprake is van een bijzondere aanleiding voor het huisbezoek, het recht om het huisbezoek te weigeren. Indien hierdoor het recht op bijstand niet of niet meer kan worden vastgesteld, leidt dit er toe dat de bijstand moet worden beëindigd. Belanghebbende wordt dit, bij weigering van een huisbezoek, ook medegedeeld.
Zie ook het handhavingsbeleid.
4.12 Personen zonder identiteitsbewijs
De belanghebbende die bij de aanvraag van bijstand niet beschikt over een geldig identiteitsbewijs zal zelf en voor eigen rekening een dergelijk document opnieuw moeten aanvragen.
Met inachtneming van artikel 4:5 lid 1 Awb wordt een hersteltermijn gegeven waarbinnen hij alsnog een identiteitsbewijs kan overleggen.
In uitzonderlijke gevallen kan bij wijze van voorschot op grond van artikel 52 Participatiewet leenbijstand worden verstrekt.
4.13 Personen zonder geldig identiteitsbewijs
Belanghebbende dient zich bij eerste aanvraag te kunnen legitimeren met een geldig identiteitsbewijs.
Is de identiteit van belanghebbende met Nederlandse nationaliteit eenmaal vastgesteld, dan wordt ook een verlopen identiteitsbewijs of rijbewijs geaccepteerd als legitimatie, tenzij er twijfels bestaan omtrent het voortduren van het Nederlanderschap van betreffende belanghebbende.
4.14 Uitleg budgetteringsplicht artikel 57 Participatiewet
Het college kan een budgetteringsplicht opleggen, indien er bij belanghebbende sprake is van schulden waardoor de betaling van de maandelijkse vaste lasten in het gedrang kan komen.
In geval van bijzondere bijstand wordt bij een negatief saldo op de lopende rekening van belanghebbende, ten aanzien van betreffende bijzondere bijstand een budgetteringsplicht opgelegd.
Indien aan belanghebbende een budgetteringsplicht is opgelegd op grond van artikel 57 onder a Participatiewet, wordt hem tezamen met de beschikking een machtigingsformulier gezonden.
Zodra het machtigingsformulier ondertekend is ontvangen, gaat het college over tot rechtstreekse betaling van de maandelijkse huur- en energierekeningen van de belanghebbende aan de desbetreffende schuldeisers door middel van inhoudingen op de uitkering.
4.15 Afzien van verlaging en waarschuwing i.p.v. verlaging
Deze richtlijn is geïntegreerd in richtlijn 4.26 hoogte verlaging bij schending geüniformeerde verplichtingen en richtlijn 4.27 hoogte verlaging bij schending niet-geüniformeerde verplichtingen.
Onderstaand beleid is opgenomen in de Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015.
Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging
Een verlaging wordt toegepast op de uitkering respectievelijk de bijzondere bijstand die is verleend met toepassing van artikel 12 Participatiewet over de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het toepassen van de verlaging aan een belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm.
In afwijking hiervan kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering of bijzondere bijstand nog niet is uitbetaald.
Als verlaging overeenkomstig het bovenstaande niet mogelijk is, omdat de uitkering is beëindigd of ingetrokken, kan de verlaging met terugwerkende kracht worden toegepast op de uitkering over de periode waarop de gedraging betrekking heeft gehad dan wel de uitkering over de periode waarin de gedraging heeft plaatsgevonden.
Binnen 12 maanden opnieuw uitkering, alsnog toepassen verlaging
Een op te leggen maatregel die niet kan worden uitgevoerd omdat de uitkering van de belanghebbende inmiddels is beëindigd, wordt alsnog toegepast wanneer de belanghebbende binnen twaalf maanden na beëindiging opnieuw een uitkering ontvangt.
Spreiding verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting
Het bedrag van de verlaging met betrekking tot schending van een geüniformeerde arbeidsverplichting wordt toegepast over de maand van oplegging van de maatregel en de volgende twee maanden als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
Als sprake is van een verlaging op grond van artikel 18 lid 4 onderdeel a Participatiewet, vindt geen spreiding van de verlaging als hiervoor bedoeld plaats.
4.17 Termijn heroverweging besluit tot verlaging
Op grond van artikel 18 lid 3 PW heroverweegt het college een beslissing tot een verlaging krachtens de PW indien de verlaging dan nog voortduurt binnen 3 maanden na de datum van de beslissing.
4.18 Mutatieformulier of inkomstenformulier
Belanghebbende moet een mutatieformulier inleveren wanneer hij wijzigingen heeft die van invloed kunnen zijn op de uitkering.
Belanghebbende moet een inkomstenformulier inleveren wanneer er sprake is van inkomsten.
De formulieren moet de eerste werkdag van de maand (achteraf) binnen zijn bij de uitkeringsadministratie.
4.19 Verlagen algemene bijstand, bijzondere bijstand, inkomens- of studietoeslag
Onderstaand beleid is opgenomen in de Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015.
Een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm.
Toepassing verlaging op bijzondere bijstand
In afwijking hiervan kan een verlaging worden toegepast op de bijzondere bijstand als:
Bij toepassing van onderdeel a, moet "bijstandsnorm" worden gelezen als "bijstandsnorm inclusief de op grond van artikel 12 Participatiewet verleende bijzondere bijstand".
Bij toepassing van onderdeel b moet "bijstandsnorm" worden gelezen als "de verleende bijzondere bijstand".
4.20 Afspraken met OM bij fraudebedrag onder € 50.000,00
Het college heeft geen afspraken met het OM gemaakt.
4.21 Tegenprestatie naar vermogen
Onderstaand beleid is opgenomen in de Verordening Tegenprestatie Participatiewet 2015.
Als tegenprestatie gelden onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, voor zover die werkzaamheden:
Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening beleidsregels vast waarin in ieder geval de duur en omvang van de tegenprestatie wordt aangegeven en wanneer sprake is van verdringing op de arbeidsmarkt.
Het opleggen van een tegenprestatie
Het college kan een belanghebbende een tegenprestatie opleggen.
Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college rekening met de volgende factoren:
Een belanghebbende dient zelf een passende tegenprestatie te zoeken.
Indien een belanghebbende dit nalaat bepaalt het college zelf de inhoud van de tegenprestatie.
Tegenprestatie 'naar vermogen'De werkzaamheden die als tegenprestatie ingezet worden, moeten naar vermogen door een belanghebbende verricht kunnen worden. De term 'naar vermogen' heeft betrekking op de mogelijkheden waarover een belanghebbende beschikt om deze werkzaamheden te verrichten. Immers, niet alle onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden kunnen worden opgedragen aan elke uitkeringsgerechtigde (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).
Persoonlijke situatie en individuele omstandighedenBij het opdragen van de tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding en werkervaring (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171). Hierbij wordt rekening gehouden met het fysieke en psychische vermogen van een belanghebbende. Voorts wordt bij opdragen van een tegenprestatie rekening gehouden met praktische omstandigheden zoals reistijd, beschikbaarheid van kinderopvang.
Onder mantelzorg wordt verstaan: zorg ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensteen als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep (artikel 1.1.1. Wmo 2015).
VrijwilligerswerkOnder vrijwilligerswerk wordt verstaan: werk dat in enig verband onverplicht en onbetaald wordt verricht, voor anderen of de samenleving.
4.22 Waarschuwing i.p.v. bestuurlijke boete
Wanneer sprake is van schending van de inlichtingenplicht zonder benadelingsbedrag (nulfraude), wordt volstaan met een waarschuwing in plaats van een boete. Indien binnen twee jaar na het opleggen van de waarschuwing (datum beschikking) opnieuw sprake is van schending van de inlichtingenplicht zonder benadelingsbedrag, wordt wel een boete opgelegd.
Vanaf 1 januari 2017 wordt door een wetswijziging het opleggen van een waarschuwing bij een beperkt benadelingsbedrag mogelijk.
4.23 Aanvullende criteria van omstandigheden die leiden tot verminderde verwijtbaarheid
In artikel 2a Boetebesluit socialezekerheidswetten zijn criteria opgenomen die in ieder geval leiden tot verminderde verwijtbaarheid. Daarnaast wordt altijd in het individuele geval afgewogen of er dringende redenen zijn die leiden tot verminderde verwijtbaarheid of die het verlagen of afzien van een boete rechtvaardigen.
4.24 Nadere regels bewijsopdracht
Er worden geen nadere regels gesteld. In het individuele geval wordt afgewogen wat noodzakelijk is.
4.25 Overgangsrecht en matigen boete
Bij een schending van de inlichtingenplicht die is begaan vóór 1 januari 2013 en niet is opgeheven of geconstateerd vóór 1 februari 2013 wordt een boete opgelegd conform het nieuwe recht. Uit jurisprudentie blijkt echter dat het college in zo'n geval moet beoordelen of matiging van de boete aan de orde is. Grondslag daarvoor is artikel 15 IVBPR (zie CRvB 19-05-2009, nr. 08/655 WWB). Het college moet de boete volgens deze jurisprudentie herberekenen:
Voor zover het bedrag van deze herberekening lager is dan het boetebedrag dat volgens het nieuwe recht zou moeten worden opgelegd, moet het college de boete matigen tot het bedrag van de herberekening.
4.26 Hoogte verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichtingen
Onderstaand beleid is opgenomen in de Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015.
Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting
Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18 lid 4 Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.
In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering worden in ieder geval vermeld:
Eén gedraging, schending meerdere verplichtingen
Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in artikel 18 lid 4 Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.
Meerdere gedragingen, schending één of meerdere verplichtingen
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in artikel 18 lid 4 Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Samenloop met bestuurlijke boete (één gedraging)
Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in artikel 18 lid 4 Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17 lid 1 Participatiewet genoemde verplichting, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.
Samenloop met bestuurlijke boete (meerdere gedragingen)
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in artikel 18 lid 4 Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17 lid 1 Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Verdubbeling van de duur van de oorspronkelijke verlaging
Als een belanghebbende zich, binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast (of waarmee is afgezien van een verlaging) op grond van schending van geüniformeerde verplichtingen, opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld.
4.27 Hoogte verlaging bij schending niet-geüniformeerde arbeidsverplichtingen
Het beleid is opgenomen in de Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015.
Het beleid met betrekking tot de IOAW en IOAZ is opgenomen in richtlijn 13.11 Overzicht hoogte verlagingen.
Het verlagen van de bijstand in het kader van de Participatiewet bij schending van niet-geüniformeerde verplichtingen
Op grond van de Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 worden de volgende verlagingen toegepast:
In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering worden in ieder geval vermeld:
Eén gedraging, schending meerdere verplichtingen
Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.
Meerdere gedragingen, schending één of meerdere verplichtingen
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Samenloop met bestuurlijke boete (één gedraging)
Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening genoemde verplichting als een in artikel 17 lid 1 Participatiewet genoemde verplichting, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.
Samenloop met bestuurlijke boete (meerdere gedragingen)
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening genoemde verplichting als een in artikel 17 lid 1 Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Verdubbeling van de duur van de oorspronkelijke verlaging
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast (of waarmee is afgezien van een verlaging) opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld. Het betreft:
Verdubbeling van de hoogte van de oorspronkelijke verlaging
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast (of waarmee is afgezien van een verlaging) vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 6, eerste lid, 7, eerste lid of 11 opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de hoogte van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld. Het betreft:
Voor alle gemeenten binnen de arbeidsmarktregio Zwolle wordt op eenduidige wijze invulling gegeven aan de Wet Taaleis Participatiewet. De ROC’s leveren een eenduidig en herkenbaar product aan de gemeenten en volgen dezelfde werkwijze.
Ook is het door de eenduidige werkwijze mogelijk dat toetsing bij één ROC plaatsvindt, maar dat de vervolgopleiding door een ander ROC gedaan wordt. Zeker gezien de aantallen deelnemers in de eerste maanden van 2017 is dit van groot belang. Zo kunnen vanuit de verschillende gemeenten groepen deelnemers gevormd worden, waardoor de kosten voor de gemeente laag blijven. Voor de deelnemers geldt de regel dat een half uur reistijd, gerekend van en naar de centrale toetsplaats, acceptabel is.
Wanneer inwoners vanuit Hattem aangemeld worden voor taaltoetsing, zal dit bekostigd worden uit deze middelen wanneer een taaltoets kandidaat voldoet aan de vereisen vanuit de WEB (analfabeet, laaggeletterd of vrijwillig inburgeraar).
Eventuele trajecten voor taalverhoging dienen door de inwoner zelf bekostigd te worden. Samen met de consulent zal gekeken worden wat de goedkoopst adequate voorziening hiervoor is. Dit kan het zoeken van een taalmaatje zijn of het volgen van een zelfstudie of taalcursus. In principe dienen trajecten voor taalverhoging door de inwoner zelf bekostigd te worden, maar wanneer hiervoor onvoldoende middelen aanwezig zijn bij de inwoner, zal per geval bekeken worden of het mogelijk is hieraan een gemeentelijke bijdrage te leveren. Deze bijdrage dient dan bekostigd te worden uit het Participatiebudget.
5 BIJSTAND – ALGEMENE BIJSTAND
5.1 Verlaging algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten
De verlaging voor het ontbreken van woonkosten bedraagt 20% van de gehuwdennorm.
Deze verlaging wordt niet toegepast wanneer de uitkering is berekend met toepassing van de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet.
5.2 Verlaging algemene bijstand schoolverlaters
De verlaging voor schoolverlaters bedraagt 20% van de gehuwdennorm gedurende zes maanden, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van de aanspraak op studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten.
Deze verlaging wordt niet toegepast wanneer de uitkering is berekend met toepassing van de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet of de bijstandsnorm al lager is dan de studiefinanciering die werd ontvangen.
Daarnaast zal worden nagegaan met welke reden de opleiding is beëindigd. Dit zal worden meegewogen in het besluit om de bijstand te verlagen.
5.3 Anticumulatiebepaling verlaging algemene bijstand
Er is een verlaging van de algemene bijstand mogelijk voor het ontbreken van woonkosten (zie 3.8) en voor schoolverlaters (zie 5.2). Deze verlaging wordt niet toegepast wanneer de uitkering is berekend met toepassing van de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet.
5.4 Ingangsdatum normwijziging bij verblijf in inrichting
Bij verblijf in een inrichting wordt de bijstandsnorm omgezet in een lagere norm op grond van artikel 23 Participatiewet (zak- en kleedgeldnorm) nadat, na de maand waarin de opname plaats vond, nog een volledige kalendermaand is verstreken. Dus een lopende uitkering algemene bijstand wordt pas met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand waarin de belanghebbende verblijft in een inrichting omgezet in de lagere norm op grond van artikel 23 Participatiewet (eventueel vermeerderd met bijzondere bijstand voor vaste lasten).
5.5 Bijzondere bijstand voor vaste lasten tijdens verblijf in inrichting
Voor onontkoombare kosten in verband met het aanhouden van de woning kan gedurende maximaal één jaar bijzondere bijstand worden verleend. Dit geldt ook voor gehuwden waarvan beide partners in een inrichting verblijven.
Bijzondere bijstand kan worden verleend voor de volgende kosten:
Zie CRvB 01-02-2005, nr. 02/5981 NABW.
Indien vooraf vaststaat dat de opname langer dan een jaar zal duren dan kan er slechts bijstand worden verleend voor de periode van huuropzegging en kan, indien noodzakelijk, bijstand worden verstrekt in de opslagkosten van de inboedel. Wel moet daarbij worden beoordeeld of de totale opslagkosten in reële verhouding staan tot de waarden van de inboedel.
5.6 Beleid inzake bijstandsverlening aan daklozen
De gemeente is niet aangewezen voor bijstandsverlening aan adreslozen.
Belanghebbenden zonder adres kunnen zich voor bijstand wenden tot een van de volgende gemeenten:
Alkmaar, Almelo, Almere, Amersfoort, Amsterdam, Apeldoorn, Arnhem, Assen, Bergen op Zoom, Breda, Delft, Den Bosch, Den Haag, Den Helder, Deventer, Doetinchem, Dordrecht, Ede, Eindhoven, Emmen, Enschede, Gouda, Groningen, Haarlem, Heerlen, Helmond, Hilversum, Hoorn, Leeuwarden, Leiden, Maastricht, Nijmegen, Oss, Purmerend, Rotterdam, Spijkenisse, Tilburg, Utrecht, Venlo, Vlaardingen, Vlissingen, Zaanstad of Zwolle.
5.7 Bijstand voor ALO-kop bij co-ouders
Het is mogelijk dat een van de co-ouders niet de ALO-kop ontvangt van de Belastingdienst. Zie “Doelgroep” over de ALO-kop. Indien de ene co-ouder de ALO-kop ontvangt en de andere niet, moeten de co-ouders de verdeling van de ALO-kop in beginsel onderling regelen. In geval van zeer dringende redenen is het college wel gehouden de bijstand individueel hoger vast te stellen (zie “Individualisering en maximale verlaging / anticumulatie”).
De juridische grond voor het afwijkend berekenen van de bijstand ingeval van co-ouderschap is gelegen in de individualiseringsbepaling van artikel 18 lid 1 Participatiewet.
5.8 Vaststelling vermogen bij co-ouderschap
Bij co-ouderschap wordt uitgegaan van de vermogensgrens van een alleenstaande ouder.
5.9 Verlaging algemene bijstand voor personen van 18, 19 of 20 jaar
In de normen van artikel 20 Participatiewet en artikel 21 Participatiewet is al rekening gehouden met het feit dat een jongere van 18, 19 of 20 jaar lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft doordat hij meestal nog een beroep op zijn ouders kan doen. Nog eens verlagen is dan 'dubbelop'.
5.10 Commerciële relatie kostendelersnorm
Wat een commerciële huurprijs is hangt af van de feitelijke situatie. Het gaat er om dat sprake is van een commerciële overeenkomst. Hierdoor wordt een zakelijk relatie tussen bewoner en de verhuurder verondersteld. De hoogte van de huurprijs hangt af van de individuele situatie.
Er moet sprake zijn van een individueel contract waarbij de huurder één huurprijs betaalt en die prijs dus niet deelt met andere bewoners.
Als slechts een bijdrage in de kosten of een tegenprestatie voor het medebewonen wordt geleverd, zoals boodschappen doen of schoonmaken, is geen sprake van een commerciële prijs, en is de kostendelersnorm van toepassing.
6 BIJSTAND – BIJZONDERE BIJSTAND
6.1 Moment aanvragen bijzondere bijstand (terugwerkende kracht)
Aanvragen voor bijzondere bijstand kunnen worden ingediend tot en met 2 maanden na het moment waarop de kosten zijn gemaakt. Hierbij kan worden uitgegaan van de notadatum. Het is dus mogelijk om met terugwerkende kracht bijzondere bijstand te verlenen. Dit in tegenstelling tot de algemene bijstand, waarbij dit in beginsel niet kan.
Bij het in aanmerking te nemen inkomen wordt uitgegaan van de norm die van toepassing is bij NIET-kostendelers. Dus de kostendelersnorm wordt niet toegepast.
6.3 Draagkrachtperiode bijzondere bijstand
Er wordt geen draagkrachtperiode vastgesteld. Zolang er recht op een bijstandsuitkering bestaat, is geen sprake van draagkracht.
De draagkracht in het inkomen wordt vastgesteld voor een periode van één jaar, met ingang van de eerste dag van de maand waarin de aanvraag om bijstand is ingediend. Als op het moment van de aanvraag om bijstand reeds bijzondere noodzakelijke bestaanskosten zijn gemaakt, wordt de begindatum van het draagkrachtjaar vastgesteld op de eerste dag van de maand waarin de reeds gemaakte kosten zijn gemaakt.
De draagkracht die is vastgesteld voor de draagkrachtperiode van een jaar wordt in één keer verrekend. Wanneer er daarna nog draagkracht resteert, wordt dit bij de volgende aanvraag/aanvragen bijzondere bijstand verrekend.
6.4 Wijziging draagkracht tijdens draagkrachtperiode
In het belang van de rechtszekerheid en de uitvoeringspraktijk geldt als uitgangspunt dat de draagkracht binnen de vastgestelde draagkrachtperiode in beginsel voor die periode definitief is. Met andere woorden: een eenmaal vastgestelde draagkracht wordt in beginsel niet meer aangepast.
Er wordt geen drempelbedrag gehanteerd voor de kosten voor bijzondere bijstand.
6.6 Stappenplan berekening bijzondere bijstand
De berekening van de bijzondere bijstand verloopt als volgt:
Bereken het verschil tussen stap 1 en 7.
Resteert er een positief bedrag, dan wordt dit uitgekeerd als bijzondere bijstand. Indien de aard van de kosten daartoe aanleiding geeft wordt de bijstand gespreid over de draagkrachtperiode betaald (periodieke bijzondere bijstand).
De voor bijstand in aanmerking komende kosten van de volgende aanvraag in dezelfde draagkrachtperiode komen dan in hun geheel voor bijstandsverlening in aanmerking.
De gemeente heeft een collectieve verzekering afgesloten bij Menzis en bij Zilveren Kruis. Bij beide verzekering is het volledige eigen risico meeverzekerd.
Er geldt een inkomensgrens van 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Aanmelden bij de verzekering kan via www.gezondverzekerd.nl
Meer informatie over de bedragen is te vinden via Collectieve verzekering
6.8 Waar en wanneer medisch advies vragen
De medische noodzaak van kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd wordt vastgesteld aan de hand van het verstrekkingenpakket van voorliggende voorzieningen zoals de Zvw en de Wlz. In dit verband is het dus niet nodig een advies aan te vragen. Wanneer dit niet mogelijk is, kan advies worden opgevraagd bij TriviumPlus (www.triviumplus.nl).
Adviezen met betrekking tot medische beperkingen ten aanzien van de arbeidsverplichtingen kunnen zonodig worden ingewonnen bij een geschikte organisatie.
6.9 Standaard aanvullende of collectieve ziektekostenverzekering
De gemeente heeft een collectieve verzekering afgesloten bij Menzis en bij Zilveren Kruis. Bij beide verzekeringen is het volledige eigen risico meeverzekerd.
Er geldt een inkomensgrens van 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Aanmelden bij de verzekering kan via www.gezondverzekerd.nl
Meer informatie over de bedragen is te vinden via www.hattem.nl
De Zvw wordt in beginsel als een aan de PW voorliggende, toereikende en passende voorziening beschouwd. In gevallen waarin deze zorg, als zijnde niet noodzakelijk, niet tot de prestaties behoren die op grond van het bij of krachtens de Zvw bepaalde voor vergoeding in aanmerking komen wordt op grond van artikel 15 lid 1 PW géén bijzondere bijstand verstrekt.
6.11 Overig beleid inzake medische kosten
De Zvw wordt in beginsel als een aan de PW voorliggende, toereikende en passende voorziening beschouwd. In gevallen waarin deze zorg, als zijnde niet noodzakelijk, niet tot de prestaties behoren die op grond van het bij of krachtens de Zvw bepaalde voor vergoeding in aanmerking komen wordt op grond van artikel 15 lid 1 PW géén bijzondere bijstand verstrekt.
Alle kosten die verband houden met de begrafenis of crematie van een overledene, voor zover deze kosten noodzakelijk zijn.
Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening artikel 15 lid 1 Participatiewet; zie ook Voorliggende voorzieningen). Denk in dit geval bijvoorbeeld aan:
• uitvaart-, levens- of ongevallenverzekering.
Bijzondere bijstand ten behoeve van uitvaartkosten kan verleend worden aan erfgenamen en bloed- en aanverwanten die krachtens de artikelen 392-396 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek tot onderhoud van de overledene verplicht zouden zijn geweest, voorzover de uitvaartkosten niet uit de nalatenschap voldaan kunnen worden en de erfgenaam of bloed-/aanverwante niet over toereikende middelen beschikt om (zijn aandeel in) de uitvaartkosten te voldoen.
Aangezien de aanvrager(s) veelal geen volledige zeggenschap hebben gehad over de uitvoering van de uitvaart (wens van de overledene zelf, andere nabestaanden) gaat het te ver om tot in detail te berekenen welke kosten tot welk bedrag als noodzakelijk kunnen worden beschouwd. De totale kosten voor een uitvaart worden daarom noodzakelijk geacht tot een bedrag van € 5.666,-; binnen deze grens is er bestedingsvrijheid.
Dit bedrag geldt voor 2017. Jaarlijks wordt dit bedrag geïndexeerd volgens het CBS indexeringspercentage.
Richtprijzen per kostensoort kunnen worden afgeleid uit de richtprijzen opgenomen in de NIBUD-Prijzengids tabel 33-35 t/m 41.
Op deze voor bijstand in aanmerking komende kosten worden de eventueel aanwezige voorliggende voorziening en de (eventueel) aanwezige draagkracht, overeenkomstig de regels opgenomen in Hoogte en vorm van de bijstand, in mindering gebracht.
De bijzondere bijstand voor uitvaartkosten wordt in beginsel om niet verleend.
Aan de bijstand verbonden verplichtingen
De beschikking moet vermelden, dat de belanghebbende verplicht is om de verleende bijstand te besteden aan het voldoen van zijn aandeel in de uitvaartkosten van de overledene.
De conform de Regeling beloning en curatoren, bewindvoerders en mentoren vastgestelde kosten van de beloning van de beschermingsbewindvoerder komen, als belanghebbende die kosten zelf niet kan dragen, in aanmerking voor vergoeding uit de bijzondere bijstand.
Als de kantonrechter beschermingsbewind heeft ingesteld en de kosten daarvan heeft vastgesteld, moet het college de noodzaak van de kosten in beginsel aannemen.
De conform de Regeling beloning en curatoren, bewindvoerders en mentoren vastgestelde kosten van de beloning van de curator komen, als belanghebbende die kosten zelf niet kan dragen, in aanmerking voor vergoeding uit de bijzondere bijstand.
Als de kantonrechter curatele heeft ingesteld en de kosten daarvan heeft vastgesteld, moet het college de noodzaak van de kosten in beginsel aannemen.
Het betreft kosten met betrekking tot het voeren van een juridische procedure. Het gaat daarbij met name om de kosten van een advocaat, griffierecht en proceskosten.
Ten aanzien van de kosten van een advocaat bestaan er twee belangrijke voorliggende voorzieningen.
De eerste is een rechtsbijstandsverzekering. Als de belanghebbende een rechtsbijstandsverzekering heeft afgesloten, betaalt de verzekeraar de kosten van de advocaat. Er bestaat dan geen recht op bijzondere bijstand (artikel 15 lid 1 Participatiewet; zie ook “Voorliggende voorzieningen”).
Het feit dat de belanghebbende geen rechtsbijstandsverzekering heeft afgesloten is geen grond om een verzoek om bijzondere bijstand in de kosten van rechtsbijstand af te wijzen.
Wet op de rechtsbijstand (Wrb).Op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) kan belanghebbende met een laag inkomen (en laag vermogen) tot de doelgroep van deze wet behoren. Deze wet voorziet in gesubsidieerde rechtsbijstand voor personen met een laag inkomen.
Er is echter wel een eenmalige eigen bijdrage verschuldigd. Als er een toevoeging van de Raad voor de Rechtsbijstand aanwezig is, wordt deze eigen bijdrage beschouwd als noodzakelijke kosten van het bestaan. Voor deze kosten kan in dat geval bijzondere bijstand worden verstrekt. (Zie ook “Bewindvoering, mentor, curatele en rechtsbijstand”).
De eigen bijdrage voor de rechtzoekende wordt verlaagd met €53,- als hij eerst (gratis) rechtshulp vraagt aan het Juridisch Loket. Als de belanghebbende een aanvraag bijzondere bijstand doet voor de kosten van de eigen bijdrage kan deze een diagnosedocument van het Juridisch Loket overhandigen waaruit blijkt dat inschakeling van een advocaat noodzakelijk is. De toevoeging van de Raad voor de Rechtsbijstand volstaat echter om de noodzaak te beoordelen.
In de toekenning van de bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage gaat het college uit van een verlaging van € 53,- ook al heeft de belanghebbende zich niet eerst gericht tot het Juridisch Loket.
Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand indien op grond van een toevoeging krachtens de Wrb rechtsbijstand is/wordt verleend.
De volgende kosten komen in beginsel niet in aanmerking voor bijzondere bijstand:
R eiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van rechtszittingen bij de bestuursrechter. In beginsel is het niet noodzakelijk dat belanghebbende in persoon aanwezig is op deze rechtszittingen zodat reiskosten ten behoeve van belanghebbende niet noodzakelijk zijn. Let op: dit geldt niet ten aanzien van privaat-, familie- en strafrechtszittingen (zie boven).
De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten. De belanghebbende dient hiervan bewijsstukken te overleggen.
Op deze voor bijstand in aanmerking komende kosten wordt de (eventueel) aanwezige draagkracht, overeenkomstig de regels opgenomen in “Hoogte en vorm van de bijstand”, in mindering gebracht.
Verleen de bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand in beginsel om niet (artikel 48 lid 1 PW). Indien de kosten het gevolg zijn van een tekortschietende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, verleen de bijzondere bijstand dan in de vorm van borgtocht of een geldlening (artikel 48 lid 2 onder b Participatiewet; zie ook “Lening en borgtocht”).
Griffierechten in het bestuursrechtArtikel 8:74, eerste lid Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat als het beroep gegrond verklaard wordt, de gemeente het griffierecht aan de belanghebbende moet terugbetalen. In andere gevallen kan de rechter bepalen dat de gemeente het griffierecht geheel of gedeeltelijk moet vergoeden aan de belanghebbende (artikel 8:74, tweede lid Awb).
Uit het bovenstaande volgt dat het griffierecht meestal aan de belanghebbende wordt terugbetaald.
De gemeente hoeft het griffierecht niet te vergoeden als het verzoek van de belanghebbende zodanig onredelijk is geweest. Omdat de kosten van het griffierecht (in het bestuursrecht) meestal aan de belanghebbende worden vergoed, wordt voor deze kosten geen bijzondere bijstand verstrekt.
Griffierechten civiel rechtDe hoogte van de verschuldigde griffierechten is afhankelijk van de soort procedure en van de rechterlijke instantie die de zaak behandeld. Het is belangrijk duidelijk te krijgen of de belanghebbende wel griffierechten verschuldigd is. In een procedure bij de kantonrechter hoeft namelijk alleen de eiser griffierechten te betalen. De wederpartij in de procedure bij de Kantonrechter dus niet. Onderzoek verder of de hoogte van het griffierecht lager vastgesteld kon worden op grond van de Wet tarieven in burgerlijke zaken. Als dit mogelijk is, is er sprake van een voorliggende voorziening. Voor het gedeelte dat door middel van een voorliggende voorziening vergoed kan worden, kan geen bijzondere bijstand worden verstrekt.
Als de procedure noodzakelijk is (wat moet blijken uit een toevoeging van de Raad voor de Rechtsbijstand), wordt er, met inachtneming van het bovenstaande, bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van het griffierecht. Het college legt in een beschikking aan de belanghebbende de verplichting op om op verzoek de uitspraak in het geschil te overleggen.
Als blijkt dat de wederpartij het griffierecht heeft vergoed, zal tot herziening van de toekenning en terugvordering van de bijzondere bijstand overgegaan moeten worden.
NB In het strafrecht is geen griffierecht verschuldigd.
Een juridische procedure kan verschillende kosten met zich meebrengen. Denk bijvoorbeeld aan reis-, verblijf- en telefoonkosten. Deze zogenaamde overige proceskosten worden niet vergoed.
Overige proceskosten in het bestuursrecht
Op grond van artikel 8:75 Awb kan de belanghebbende de kosten van de procedure vergoed krijgen. De rechter kan de gemeente namelijk verplichten de door de belanghebbende gemaakte kosten te vergoeden.
De overige proceskosten in het bestuursrecht kunnen via een kostenveroordeling vergoed worden. Voor de overige proceskosten kosten kan dan ook geen bijzondere bijstand worden toegekend. Als de belanghebbende de kosten niet, dan wel gedeeltelijk, vergoed krijgt, zal de belanghebbende deze kosten zelf moeten voldoen.
Overige proceskosten in het civiel recht
In een civiele procedure bestaat de mogelijkheid om de wederpartij in de kosten van de procedure te laten veroordelen. De overige kosten van de procedure kunnen derhalve afgewenteld worden op de wederpartij. Als de belanghebbende zelf (een gedeelte van) de proceskosten moet voldoen, komt dit voor eigen risico. Voor deze overige proceskosten kan geen bijzondere bijstand worden verstrekt.
6.16 Hoogte bijzondere bijstand 18 t/m 20-jarigen niet in inrichting
Ouders kunnen aan hun onderhoudsverplichting voldoen door hun kind te laten inwonen. Een thuiswonende kan daarmee dus wel een beroep op zijn ouders doen en heeft daarom geen recht op aanvullende bijzondere bijstand.
Wordt aanvullend op een lage norm van artikel 20 Participatiewet bijzondere bijstand verstrekt voor levensonderhoud dan wordt de hoogte hiervan in beginsel zodanig vastgesteld, dat de hoogte van de totale bijstandsuitkering (norm algemene bijstand op grond van artikel 20 Participatiewet + bijzondere bijstand op grond van artikel 12 Participatiewet) overeenkomt met hoogte van de bijstandsuitkering (norm + toeslag - verlaging) die in een vergelijkbare situatie zou gelden voor personen van 21 jaar.
LET OP: de vakantietoeslag wordt alleen berekend over de norm voor de algemene bijstand en niet over de aanvulling via de bijzondere bijstand.
6.17 Hoogte bijzondere bijstand 18 t/m 20-jarigen in inrichting
Wordt bijzondere bijstand voor zak- en kleedgeld verstrekt aan personen van 18 t/m 20 jaar die in een inrichting verblijven, dan wordt de hoogte van de bijzondere bijstand (artikel 12 Participatiewet) afgeleid van de normen algemene bijstand die gelden voor personen van 21 jaar of ouder die in een inrichting verblijven (artikel 23 Participatiewet; zie ook “Personen die in een inrichting verblijven”).
De hoogte van de bijstand is gelijk aan de som van de norm van artikel 23 lid 1 onderdeel a Participatiewet het bedrag van artikel 23 lid 2 onderdeel a Participatiewet. Voor zover de ouders kunnen bijdragen wordt het de bijstand verlaagd met het bedrag van die bijdrage.
Let op: de kinderbijslag eindigt op de eerste dag van het kwartaal volgend op de maand waarop het kind 18 jaar is geworden. Tot die tijd ontvangen kinderbijslag wordt in aanmerking genomen.
6.18 Procedure verhaal bijzondere bijstand jongeren
Er geldt geen bijzondere procedure.
In het geval bijzondere bijstand is verleend aan een 18, 19 of 20 jarige met toepassing van artikel 12 onderdeel b Participatiewet wordt deze bijstand niet op de ouders verhaald.
6.19 Indirecte schoolkosten schoolgaande kinderen
Indirecte studiekosten van ten laste komende kinderen in het voortgezet onderwijs.
Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 Participatiewet; zie Voorliggende voorzieningen).
In overeenstemming met het oordeel van de CRvB ten aanzien van de WTS, de rechtsvoorganger van de WTOS, wordt de WTOS als een passende en toereikende voorliggende voorziening gezien voor de directe en indirecte schoolkosten. Er kan daarom in beginsel voor deze kosten geen bijzondere bijstand worden verleend (zie zie CRvB 06-07-1999, nr. 98/662 NABW en zie Pres. CRvB 24-08-2001, nrs. 01/3877 NABW-VV e.a.).
De ouderbijdrage in de jeugdhulp wordt afgeschaft. In afwachting van deze wetswijziging is de bijdrage op nihil gesteld.
De kosten van een babyuitzet in verband met de geboorte van een kind. Zie Inrichtingskosten (duurzame gebruiksgoederen) voor zover de kosten betrekking hebben op duurzame gebruiksgoederen.
Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 Participatiewet; zie Voorliggende voorzieningen). Denk in dit geval aan:
een lening bij een kredietverlenende instelling of een betalingsregeling bij de leverancier.
De kosten van een babyuitzet, als bedoeld in tabel 21 van de NIBUD-Prijzengids, behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke uitkering algemene bijstand door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf. Dit betekent dat er in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is voor deze kosten. Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er van deze regel worden afgeweken.
In hoeverre de belanghebbende voor de kosten van een babyuitzet heeft kunnen reserveren zal individueel beoordeeld moeten worden. In het algemeen geldt dat de belanghebbende in ieder geval vanaf de vierde maand van de zwangerschap voor deze kosten heeft kunnen reserveren.
Kosten van aangepaste kleding voor de moeder behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm en komen derhalve niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.
Bepaal de hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand aan de hand van de richtprijzen zoals opgenomen in tabel 21 van de NIBUD-Prijzengids. Voor artikelen uit tabel 22 kan in individuele gevallen eveneens bijzondere bijstand worden verstrekt.
Indien de belanghebbende de kosten van de betreffende goederen niet kan voldoen uit bijstand ter hoogte van de richtprijzen is het nodig om hiervan af te wijken (zie Hoogte noodzakelijke kosten).
Op deze voor bijstand in aanmerking komende kosten worden de eventueel aanwezige voorliggende voorziening en de (eventueel) aanwezige draagkracht, overeenkomstig de regels opgenomen in Hoogte en vorm van de bijstand, in mindering gebracht.
Vorm en betaling bijzondere bijstand
Verleen de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening. Alleen wanneer er sprake is van bijzondere omstandigheden (zie hiervoor), is het mogelijk om de bijzondere bijstand om niet te verstrekken (zie ook Lening en borgtocht).
Aan de bijstand verbonden verplichtingen
Verbind indien nodig een of meer van de volgende verplichtingen aan de toe te kennen bijzondere bijstand:
Er is geen voorliggende voorziening.
Alleen noodzakelijk gebruik van een warme maaltijdvoorziening kan voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Een medische indicatie (eventueel laten beoordelen door TriviumPlus) of een sociale indicatie is in deze vereist.
De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de werkelijke kosten onder aftrek van het bedrag voor een warme maaltijd volgens het NIBUD, dat verondersteld wordt in de norm te zijn inbegrepen.
Op deze voor bijstand in aanmerking komende kosten wordt de (eventueel) aanwezige draagkracht en het (eventueel) van toepassing zijnde drempelbedrag, overeenkomstig de regels opgenomen in Hoogte en vorm van de bijstand, in mindering gebracht.
De bijstand wordt om niet toegekend.
De eigen bijdragen van kostensoorten die slechts ten dele door de Zvw of Wlz worden vergoed, komen voor vergoeding in aanmerking (zie “binnen de Wlz en Zvw”).
Op deze voor bijstand in aanmerking komende kosten wordt de (eventueel) aanwezige draagkracht en het (eventueel) van toepassing zijnde drempelbedrag, overeenkomstig de regels opgenomen in “Hoogte en vorm van de bijstand”, in mindering gebracht.
6.24 Communicatie en signalering
Telefoonkosten (gesprekskosten, abonnementskosten, aanschaf- en aansluitkosten) behoren in beginsel tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die kunnen worden voldaan uit een inkomen op bijstandsniveau.
Indien het hebben van communicatie- of alarmeringsmiddelen gebaseerd is op een medische noodzaak zijn de regelingen op grond van de Wlz en Zvw voorliggende voorzieningen.
Voor deze kosten is in beginsel geen bijzondere bijstand mogelijk.
Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 Participatiewet; zie Voorliggende voorzieningen). Voor stookkosten zijn er geen voorliggende voorzieningen.
Tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren ook de stookkosten. Aangezien de algemene bijstand dan wel een inkomen op bijstandsniveau voorziet in deze kosten kan er in beginsel geen bijstand worden verleend voor deze kosten.
Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er aanleiding zijn bijzondere bijstand te verlenen voor deze kosten. Hiervan is in ieder geval sprake indien:
• er een medische noodzaak is voor het maken van deze kosten. De medische noodzaak van de meerkosten wordt door TriviumPlus vastgesteld. In de adviesaanvraag wordt aangegeven dat het extra stook- of verwarmingskosten betreft en de naam van de behandelend specialist. Is er een medische noodzaak dan wordt vastgesteld of de noodzakelijke verwarming betrekking heeft op:
Het voorgaande is geen limitatieve opsomming van situaties waarin recht bestaat op bijzondere bijstand voor de stookkosten. Het betreft slechts een beleidsregel. Zowel op grond van de artikel 35 lid 1 Participatiewet als op grond van artikel 4:84 Awb kan en moet in individuele gevallen worden afgeweken.
De hoogte van de voor bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van het in het vermelde aantal graden dat de woning om medische redenen extra moet worden verwarmd. Elke graad extra betekent 7% meerverbruik ten opzichte van normaal, dus: aantal extra graden x 7% normaalverbruik = extra m³. Het aantal extra m³ x de prijs per m³ = de meerkosten.
Het Nibud geeft het normaalverbruik naar type woning per jaar en het meerverbruik in m3 bij 1 t/m 5 graden extra.
Op deze voor bijstand in aanmerking komende kosten wordt de (eventueel) aanwezige draagkracht en het (eventueel) van toepassing zijnde drempelbedrag, overeenkomstig de regels opgenomen in Hoogte en vorm van de bijstand, in mindering gebracht.
Vorm van de bijzondere bijstand
De bijzondere bijstand wordt om niet verleend.
Aan de bijzondere bijstand te verbinden verplichtingen
Aan de verlening van de bijzondere bijstand wordt de volgende verplichting verbonden:
Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor reiskosten woon-werkverkeer. Indien noodzakelijk kan het college reïntegratiemiddelen inzetten voor deze kosten.
6.27 Reiskosten bezoek zieke familieleden
De kosten voor het vervoer van het woonadres van de bezoeker (=belanghebbende) naar het verpleegadres waar de zieke verblijft.
Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 Participatiewet; zie ook Voorliggende voorzieningen). Denk in dit verband aan:
• een aanvullende ziektekostenverzekering die belanghebbende heeft afgesloten (zie Relatie Zvw en Participatiewet en Voorliggende voorzieningen). Let op: op grond van het Zvw bestaat er geen recht op een vergoeding voor ziekenbezoek. Vergoeding van reiskosten in het kader van Zvw heeft alleen betrekking op medisch noodzakelijke reiskosten van belanghebbende zelf (zie Reiskosten voor medische behandelingen).
Belanghebbende wordt geacht uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm de vervoerskosten te kunnen voldoen om in aanvaardbare mate deel te kunnen nemen aan het leven van alledag en sociale contacten te onderhouden. Het mag dus niet gaan om incidentele kosten.
De kosten moeten noodzakelijk zijn. De noodzaak voor het bezoeken van een zieke wordt aanwezig geacht indien:
Het aantal te vergoeden bezoeken (de frequentie) hangt onder meer af van de ernst van de situatie en de afstand tussen de woonplaats en het ziekenhuis of de inrichting. Een en ander zal individueel beoordeeld moeten worden.
De bijzondere bijstand wordt afgestemd op de kosten van openbaar vervoer of, indien het gebruik van de auto goedkoper is dan wel openbaar vervoer geen reëel alternatief is vanwege de reistijd, een kilometervergoeding. De kilometervergoeding bedraagt € 0,30, zijnde het bedrag dat geldt voor noodzakelijke reiskosten op grond van de Regeling zorgverzekeringswet.
Op deze voor bijstand in aanmerking komende kosten worden het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen (artikel 35 lid 1 Participatiewet) in mindering gebracht. Zie voor de gemeentelijke beleidsregels inzake het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen en het al dan niet toepassen van het drempelbedrag Hoogte en vorm van de bijstand.
Vorm van de bijzondere bijstand
De bijzondere bijstand wordt verleend om niet.
Aan de bijstand verbonden verplichtingen
Naast de algemene verplichtingen (zie Verplichtingen en sancties) wordt op grond van artikel 55 Participatiewet een bestedingsverplichting opgelegd. Tevens moeten vervoers- of bezoekbewijzen worden overgelegd binnen 5 werkdagen na de aangevraagde bezoekdatum, ter controle van de bestedingsverplichting.
6.28 Reiskosten bezoek Werkplein
De kosten voor het vervoer van het woonadres van belanghebbende naar het UWV Werkbedrijf.
Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 Participatiewet; zie ook Voorliggende voorzieningen). Voorzover bekend zijn er geen voorliggende voorzieningen.
Tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren ook de kosten van vervoer voor de deelname aan het maatschappelijk verkeer. Hieronder wordt ook begrepen het doen van aanvragen, het komen voor gesprekken e.d. op het UWV Werkbedrijf. Aangezien de algemene bijstand dan wel een inkomen op bijstandsniveau voorziet in deze kosten kan er in beginsel geen bijstand worden verleend voor deze kosten.
Daarnaast moeten aanvragen digitaal worden ingediend, waardoor er vaak geen noodzaak is om naar het UWV Werkbedrijf te reizen.
De kosten die verbonden zijn aan een geldlening bij een kredietverlenende instantie voor zover die uitgaan boven maximale aflossingscapaciteit in gevolge de bepaling van de kredietverlenende instantie.
Er is geen voorliggende voorziening.
Er bestaat geen recht op bijstand voor suppletie.
In de situaties waarin belanghebbende de (totaal) benodigde geldlening voor incidenteel voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan niet tot stand kan brengen bij een (normale) kredietverlenende instantie omdat de door de kredietverlenende instantie berekende aflossingcapaciteit van belanghebbende ontoereikend is, verleent het college bijstand voor de (totale) kosten van de incidenteel voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan. De (normale) kredietverlenende instantie is dan namelijk geen voorliggende voorziening meer omdat belanghebbende er niet daadwerkelijk gebruik van kan maken (zie Beroep kunnen doen op een voorliggende voorziening). Bovendien is dit voor belanghebbende en de gemeente goedkoper omdat geen rente hoeft te worden betaald . Zie voor het beleid ten aanzien van duurzame gebruiksgoederen Inrichtingskosten (duurzame gebruiksgoederen).
6.30 Kosten schuldhulpverlening
Iedereen kan in een zodanige positie raken, dat hij zijn financiële situatie niet (meer) kan beheren. Er kunnen problematische schulden ontstaan, of deze zijn reeds ontstaan. Indien dit het geval is, kan iedere inwoner van Hattem een beroep doen op schuldhulpverlening. Schuldhulpverlening is in eerste instantie een taak en een zorg van de gemeente.
De gemeente Hattem heeft deze taak uitbesteed aan de gemeente Zwolle (afdeling inkomensondersteuning). Hattemers kunnen zich eerst melden bij Op Ko€rs van Stichting Welzijn Hattem. Zij kijken wat zij voor belanghebbende kunnen betekenen (bijvoorbeeld hulp bij administratie). Wanneer zij constateren dat er sprake is van een problematische schuldensituatie kunnen zij doorverwijzen naar de gemeente Zwolle voor schuldhulpverlening. Op Ko€ers kan vervolgens ook ondersteuning bieden bij het invullen van de benodigde formulieren en het verzamelen van de benodigde bewijsstukken.
De kosten voor deze hulpverlening wordt doorberekend aan de gemeente Hattem. Er worden geen kosten in rekening gebracht bij de klant, waardoor bijzondere bijstand niet nodig is.
Na een periode van doorgaans 36 maanden komt aan de schuldhulpverlening een eind en zijn belanghebbenden in principe schuldenvrij. Het kan voorkomen dat een belanghebbende binnen één of twee jaar weer (problematische) schulden ontwikkelt. Behoudens bijzondere situaties, vindt binnen 2 jaar geen schuldhulpverlening meer plaats.
Voor nadere informatie omtrent schuldhulpverlening https://www.zwolle.nl/node/19539
6.31 Kosten van sociaal culturele en educatieve activiteiten
Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 Participatiewet; zie Voorliggende voorzieningen). Denk in dit geval aan de activiteitenbijdrage (zie onder).
Er wordt geen bijzondere bijstand verleend voor kosten van deelname aan maatschappelijke, sportieve of culturele activiteiten, omdat de voorliggende voorziening als passend en toereikend wordt beschouwd.
De gemeente Hattem kent de activiteitenbijdrage:
De activiteitenbijdrage is bedoeld om binnen een huishouden sociale uitsluiting te voorkomen en de mogelijkheden tot participatie in de samenleving te bevorderen.
Niet voor een bijdrage komt in aanmerking de belanghebbende die een opleiding volgt in de zin van de WTOS danwel een studie volgt genoemd in de WSF 2000.
De bijdrage bedraagt € 160,- per lid (voor 2017) van het huishouden per kalenderjaar en is niet overdraagbaar. Dit bedrag wordt elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm van het daar aan voorafgaande jaar. De bedragen worden op hele euro’s naar boven afgerond.
De aanvraag kan vanaf 1 januari van het betreffende kalenderjaar worden ingediend en kan tot en met 31 januari van het kalenderjaar erna worden ingediend.
Betaling van de bijdrage vindt plaats na toekenning van de bijdrage. Achteraf kan de besteding van de bijdrage steekproefsgewijs worden gecontroleerd. De aanvrager is derhalve verplicht:
Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 Participatiewet; zie Voorliggende voorzieningen). Voor de kosten van bewassing en ten gevolge van slijtage zijn er geen voorliggende voorzieningen.
Ter voorkoming van extra bewassing bestaat er op grond van de Regeling zorgverzekering wel recht op incontinentie-absorptiemiddelen.
Tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren ook kosten van bewassing en ten gevolge van slijtage. Aangezien de algemene bijstand dan wel een inkomen op bijstandsniveau voorziet in deze kosten kan er in beginsel geen bijstand worden verleend voor deze kosten.
Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er aanleiding zijn bijzondere bijstand te verlenen voor deze kosten. Hiervan is in ieder geval sprake indien:
• als gevolg van lichamelijke gebreken of het extra wassen als gevolg van het noodzakelijk gebruik van zalf sprake is van meer dan normale slijtage
Het voorgaande is geen limitatieve opsomming van situaties waarin recht bestaat op bijzondere bijstand voor de kosten van bewassing en ten gevolge van kledingslijtage. Het betreft slechts een beleidsregel. Zowel op grond van de artikel 35 lid 1 Participatiewet als op grond van artikel 4:84 Awb kan en moet in individuele gevallen worden afgeweken.
Let op: Voor bewoners van verzorgingshuizen geldt dat alle waskosten zijn begrepen in de verzorgingsprijs.
De hoogte van de voor bijzondere bijstand in aanmerking komende
Op deze voor bijstand in aanmerking komende kosten wordt de (eventueel) aanwezige draagkracht en het (eventueel) van toepassing zijnde drempelbedrag, overeenkomstig de regels opgenomen in Hoogte en vorm van de bijstand, in mindering gebracht.
Vorm van de bijzondere bijstand
De bijzondere bijstand wordt om niet verleend.
Aan de bijzondere bijstand te verbinden verplichtingen
Aan de verlening van de bijzondere bijstand wordt de volgende verplichting verbonden:
Compensatie van inkomstenverlaging die samenhangt met of voortvloeit uit kosten ten behoeve van het meerderjarige kind, zijn geen kosten die betrekking hebben op de alleenstaande zelf. Daarom kan voor deze kosten aan artikel 35 lid 1 Participatiewet geen aanspraak op bijzondere bijstand worden ontleend (zie CRvB 05-06-2012, nrs. 10/1846 e.a., CRvB 17-07-2012, nrs. 10/924 WWB e.a. en CRvB 26-02-2013, nr. 11/754 WWB). Het 18-jarige kind kan zo nodig zelf (algemene) bijstand aanvragen. Is de lagere jongerennorm ontoereikend en kunnen zijn ouders niet bijdragen in zijn levensonderhoud, dan kan hij een beroep doen op artikel 12 Participatiewet (zie “Jongeren niet in een inrichting”). Beleid op grond waarvan de ouder aanspraak maakt op compensatie van inkomensdaling in verband met normwijziging (lees: verlies alleenstaande-ouderkop) is buitenwettelijk begunstigend beleid (zie CRvB 11-08-2009, nr. 08/4116 WWB en CRvB 17-07-2012, nrs. 10/924 WWB e.a.). In de Participatiewet is geen sprake meer van een normwijziging, nu de hoogte van de norm alleenstaande ouder en alleenstaande gelijkgesteld is. Alleenstaande ouders kunnen als gevolg van de Wet hervorming kindregelingen wel te maken krijgen met inkomensachteruitgang doordat zij geen recht hebben op de alleenstaande-ouderkop. Beleid dat wordt gevoerd als compensatie voor deze inkomstenverlaging, moet ook onder de Participatiewet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid.
6.34 Kosten van scholing en opleiding
Voor de kosten van noodzakelijk geachte scholing wordt in beginsel geen bijzondere bijstand verleend. Indien nodig kan het college reïntegratiemiddelen inzetten ter dekking van deze kosten.
Voor algemene verwervingskosten wordt in beginsel geen bijzondere bijstand verleend. Indien nodig kan het college reïntegratiemiddelen inzetten ter dekking van deze kosten.
Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op sociaal medische reden wordt gezien als een aanvraag bijzondere bijstand in het kader van de Participatiewet. De gemeente stelt de noodzaak vast en toetst aan de hand van de regels van de bijzondere bijstand of een tegemoetkoming mogelijk is.
Bij een verzoek om tegemoetkoming op grond van sociaal medische indicatie, moet de noodzaak tot kinderopvang op sociaal medische gronden worden vastgesteld. Indien nodig kan een advies worden opgevraagd bij TriviumPlus.
Wanneer iemand onder één van de volgende doelgroepen valt, bestaat er recht op kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst:
ouders in een re-integratietraject die een uitkering ontvangen op grond van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) of de Algemene nabestaandenwet (Anw);
De hoogte van de tegemoetkoming bedraagt maximaal het verschil tussen de werkelijke kosten van de kinderopvang en de toegekende kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst.
6.37 Duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten
De kosten van duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten. Voorbeelden hiervan zijn: wasmachine, koelkast, huisraad en vloerbedekking.
Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 Participatiewet; zie Voorliggende voorzieningen). Denk in dit geval aan:
De kosten van duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke uitkering algemene bijstand door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf. Dit betekent dat er in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is voor deze kosten. Indien de betreffende kosten voorzienbaar waren, versterkt dit het argument dat belanghebbende wordt geacht hiervoor te reserveren. Dit geldt ook voor de kosten van een computer.
Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er van deze regel worden afgeweken. In dat geval wordt bijzondere bijstand verleend, ook als dit bijstand betekent in aanvulling op een voorliggende voorziening.
Het feit dat belanghebbende wegens schulden niet heeft kunnen reserveren is op zich nog geen bijzondere omstandigheid.
De volgende omstandigheden kunnen mogelijk wel als bijzonder worden aangemerkt:
Als noodzakelijke verhuizing wordt aangemerkt een verhuizing die het gevolg is van een verhuisverplichting in verband met de verstrekking van een woonkostentoeslag (WKT; zie ook Woonkostentoeslag). Gelet op de voor verhuizing aanwezige hoge woonlasten in combinatie met de relatief korte periode waarbinnen de verhuizing moet plaatsvinden kan onvoldoende worden gereserveerd voor de noodzakelijk stoffering van deze nieuwe woning. Zie tabel 9 van de NIBUD-Prijzengids voor de kostensoorten die worden begrepen onder stoffering. Zie in dit verband ook onderdeel 6 van deze paragraaf voor de verhuiskosten zelf. In beginsel wordt er vanuit gegaan dat in de rest van de inrichting reeds is voorzien.
Langdurige afhankelijkheid van een inkomen op bijstandsniveau
Indien belanghebbende 3 jaar is aangewezen op een inkomen tot 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt verondersteld dat dit inkomen geen mogelijkheid biedt om te reserveren.
Indien belanghebbende recht heeft op een individuele inkomenstoeslag (zie Individuele inkomenstoeslag) is er in beginsel niet langer sprake van een bijzondere omstandigheid ten aanzien van het niet kunnen reserveren.
De hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van de richtprijzen zoals vermeld in de NIBUD-Prijzengids. Indien de belanghebbende de kosten van de betreffende goederen niet in redelijkheid kan voldoen uit bijstand ter hoogte van de richtprijzen is het nodig om hiervan af te wijken.
Bij complete woninginrichting wordt echter in afwijking hiervan uitgegaan van geïndexeerde bedragen op basis van het oude Prijzenboekje van Divosa 1998. Hieraan ligt het idee ten grondslag dat niet alle gebruiksgoederen - zoals bij de NIBUD-Prijzengids wel gebeurd - deel uit hoeven te maken van een complete woninginrichting. De Divosa-bedragen worden jaarlijks geïndexeerd met de alimentatie-index (zie Overzicht Indexeringspercentages alimentatie) en afgerond op hele euro's. Voor 2017 gelden dan de volgende bedragen:
Op deze voor bijstand in aanmerking komende kosten wordt de (eventueel) aanwezige draagkracht en het (eventueel) van toepassing zijnde drempelbedrag, overeenkomstig de regels opgenomen in Hoogte en vorm van de bijstand, in mindering gebracht.
Vorm en betaling bijzondere bijstand
De bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt verleend in de vorm van een lening en wordt maandelijks afgelost met een bedrag wat overeenkomst met 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Kwijtschelding is van het restant bedrag is mogelijk wanneer 36 onderonderbroken aan de aflossingsverplichting is voldaan.
Alleen wanneer er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, is het mogelijk om de bijzondere bijstand om niet te verstrekken.
De bijstand voor de overige inrichtingskosten wordt in beginsel om niet verleend, tenzij zich ten aanzien van de belanghebbende omstandigheden voordoen als bedoeld in artikel 48 lid 2 Participatiewet.
Aan de bijstand verbonden verplichtingen
Aan de bijstand wordt een bestedingsverplichting verbonden en de verplichting om betalingsbewijzen te overleggen. Voor specifieke verplichtingen in verband met het feit dat de bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht zie Verplichtingen.
Kosten in verband met verhuizing bijvoorbeeld de kosten in verband met het transport van de inboedel en dubbele vaste lasten voor woning gedurende overgangsperiode.
Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 Participatiewet; zie Voorliggende voorzieningen). Denk in dit geval aan:
De kosten in verband met verhuizing behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke uitkering algemene bijstand door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf. Dit betekent dat er in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is voor deze kosten. Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er van deze regel worden afgeweken (zie CRvB 20-04-1999, nr. 97/6694 ABW). Er is in ieder geval sprake van een bijzondere omstandigheid indien:
De hoogte van de bijstand voor verhuiskosten is gelijk aan:
Op deze voor bijstand in aanmerking komende kosten wordt de eventueel aanwezige draagkracht, overeenkomstig de regels opgenomen in Hoogte en vorm van de bijstand, in mindering gebracht.
Vorm waarin de bijstand wordt verstrekt
De bijstand wordt om niet verstrekt.
Aan de bijstand te verbinden verplichtingen
Aan belanghebbende worden de volgend verplichtingen opgelegd:
6.40 Overbrugging scherpe terugval in inkomen
Het college verstrekt geen bijzondere bijstand ter (gedeeltelijke) compensatie van een (scherpe) inkomensachteruitgang. De bijstandsnorm (norm + toeslag - verlaging) wordt toereikend geacht voor de voorziening in de algemeen noodzakelijke bestaanskosten.
6.41 Overige bijzondere kosten
Gelet op de grote diversiteit aan resterende kostensoorten waarvoor bijzondere bijstand kan worden verleend, zijn hier geen voorbeelden opgenomen. Deze zullen individueel moeten worden beoordeeld.
6.42 In aanmerking te nemen middelen voor draagkracht
Het voor de draagkracht in aanmerking te nemen inkomen wordt bepaald aan de hand van het - meest waarschijnlijke - inkomen gedurende de draagkrachtperiode (zie Draagkrachtperiode). Daarbij wordt rekening gehouden met voorzienbare wijzigingen in het inkomen.
In aanmerking te nemen inkomen
1.Van het in aanmerking te nemen inkomen worden de middelen bedoeld in artikel 31 lid 2 Participatiewet en artikel 33 lid 5 Participatiewet niet tot het inkomen van belanghebbende gerekend. De middelen als bedoeld in genoemde artikelen worden dus ook voor de bijzondere bijstand vrijgelaten; dit deel van het inkomen wordt niet in aanmerking genomen als draagkrachtinkomen. Het inkomen wordt dus op dezelfde wijze vastgesteld als bij de algemene bijstand.
Inkomsten uit arbeid van ten laste komende kinderen (artikel 31 lid 2 onderdeel h Participatiewet) worden dus alleen vrijgelaten, indien het bijzondere bijstand betreft voor een ander in de bijstand begrepen persoon dan het minderjarig kind met inkomsten uit arbeid. Betreft het een aanvraag voor het minderjarige kind zelf dan moeten deze inkomsten wel worden meegenomen.
In aanmerking te nemen vermogen
100% van het vermogen dat uitstijgt boven het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34 lid 3 Participatiewet.
Stap 4: aanvullende WKT bij huur boven maximum huurgrens
Wanneer de huur meer bedraagt dan de maximum huurgrens (zie Voorwaarden), dan kan op grond van individuele omstandigheden overwogen worden om een (aanvullende) woonkostentoeslag te verlenen. Besteedt in dit verband in ieder geval aandacht aan het betoonde besef van verantwoordelijkheid: was de ontstane situatie te voorzien en dus te voorkomen? Daarnaast speelt de situatie op de lokale woningmarkt een rol.
Indien er aanleiding bestaat om een woonkostentoeslag te verstrekken, stel de hoogte hiervan dan vast op de woonkosten minus de eigen bijdrage die verschuldigd zou zijn bij een huur gelijk aan de maximum huurgrens (zie "berekeningsformulier huurders").
De woonkostentoeslag wordt in dit geval toegekend voor de periode van maximaal 1 jaar. Daarbij wordt de verplichting opgelegd om te zoeken naar goedkopere huisvesting waarvoor wel recht bestaat op huurtoeslag. De periode waarover de woonkostentoeslag is toegekend kan na afloop tijdelijk worden verlengd indien het feit dat de belanghebbende nog niet over goedkopere woonruimte beschikt hem niet te verwijten valt.
6.44 Berekening woonkostentoeslag eigenaren
De berekening van de hoogte van de woonkostentoeslag voor eigenaren komt grotendeels overeen met die voor huurders. Alleen stap 1 is anders. Hieronder volgt een opsomming van de woonkosten van eigenaren die in aanmerking komen voor woonkostentoeslag.
De woonkosten van eigenaren die in aanmerking komen voor woonkostentoeslag zijn:
Voor het overige zij verwezen naar de stappen 2 t/m 4 van de berekening van de woonkostentoeslag voor huurders (zie hiervoor).
6.45 Extra kosten chronisch zieken, gehandicapten en ouderen
Leven met een chronische ziekte of handicap brengt extra kosten met zich mee. Tot 2014 werd door het CAK een tegemoetkoming betaald voor deze extra kosten. Vanaf 2014 is het een taak van de gemeente om personen met een chronische ziekte of handicap te ondersteunen. De gemeente Hattem doet dit in de vorm van een financiële tegemoetkoming van € 385,-.De tegemoetkoming over 2016 kan worden aangevraagd tot 1 mei 2017.
Om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming, gelden de volgende voorwaarden:
Wanneer aanvrager deze tegemoetkoming al ontvangt van het UWV, kan door de gemeente het verschil worden betaald tussen € 385,- en € 212,- (tegemoetkoming van het UWV in 2016).
Er is sprake is van een chronische ziekte of handicap indien:
Er kan gebruik worden gemaakt van de collectieve ziektekostenverzekering OF de tegemoetkoming chronisch zieken.
Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er aanleiding zijn bijzondere bijstand te verlenen voor deze kosten. Hiervan is in ieder geval sprake indien:
• er een medische indicatie is voor het volgen van een dieet. De medische indicatie moet worden vastgesteld door de medisch adviseur (zie “Wanneer en waar medisch advies vragen”).
De hoogte van de bijzonder bijstand is gelijk aan de meerkosten van voeding zoals aangegeven in het advies. Het bij advies vastgestelde bedrag van de meerkosten wordt jaarlijks geïndexeerd met de alimentatie-index.
6.47 Zelfzorgmiddelen bij een chronische aandoening
De Wlz en Zvw vergoeden in het algemeen alle noodzakelijke kosten die verband houden met medische of paramedische behandeling. Beide regelingen gelden samen in het kader van de Participatiewet als een voorliggende voorziening die passend en toereikend is. Bijstandsverlening voor deze kosten is daarom in beginsel uitgesloten (artikel 15 Participatiewet).
De Zvw wordt in beginsel als een aan de PW voorliggende, toereikende en passende voorziening beschouwd. In gevallen waarin deze zorg, als zijnde niet noodzakelijk, niet tot de prestaties behoren die op grond van het bij of krachtens de Zvw bepaalde voor vergoeding in aanmerking komen wordt op grond van artikel 15 lid 1 PW géén bijzondere bijstand verstrekt.
6.49 Geneeskundige geestelijke gezondheidszorg
De Zvw wordt in beginsel als een aan de PW voorliggende, toereikende en passende voorziening beschouwd. In gevallen waarin deze zorg, als zijnde niet noodzakelijk, niet tot de prestaties behoren die op grond van het bij of krachtens de Zvw bepaalde voor vergoeding in aanmerking komen wordt op grond van artikel 15 lid 1 PW géén bijzondere bijstand verstrekt.
6.50 Fysiotherapie en oefentherapie
De Zvw wordt in beginsel als een aan de PW voorliggende, toereikende en passende voorziening beschouwd. In gevallen waarin deze zorg, als zijnde niet noodzakelijk, niet tot de prestaties behoren die op grond van het bij of krachtens de Zvw bepaalde voor vergoeding in aanmerking komen wordt op grond van artikel 15 lid 1 PW géén bijzondere bijstand verstrekt.
Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 Participatiewet; zie Voorliggende voorzieningen). Bij beantwoording van de vraag of onder een eigen risico voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) vallende kosten voor bijstandsverlening in aanmerking komen, dient te worden opgemerkt dat de Zvw niet alleen een verplicht eigen risico voor iedere verzekerde van 18 jaar of ouder kent (artikel 18a lid 1 Zvw), maar ook een vrijwillig (hoger) eigen risico (artikel 19 lid 2 Zvw).
Vrijwillig (hoger) eigen risico
De onder een vrijwillig gekozen (hoger) eigen risico vallende kosten worden als niet noodzakelijk beschouwd en kunnen niet worden afgewenteld op de Participatiewet.
De onder het verplicht eigen risico vallende kosten vormen weliswaar noodzakelijke kosten van het bestaan, maar aangezien het verplicht eigen risico een algemene maatregel betreft die voor alle Nederlanders geldt, is er geen sprake van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke bestaanskosten.
In beginsel is er geen ruimte voor bijzondere bijstandsverlening voor het verplicht eigen risico.
De noodzaak van het mentorschap moet in beginsel worden aangenomen als de rechter een mentor heeft benoemd. Dit betekent dat de kosten van het mentorschap in principe ook als noodzakelijk moeten worden gezien.
De algemene bijstand voorziet niet in de kosten van mentorschap. In het kader van de bijzondere bijstand is van belang te beoordelen of de kosten zich daadwerkelijk voordoen. Als de kantonrechter geen beloning heeft vastgesteld voor de werkzaamheden van de mentor, is belanghebbende de mentor geen beloning verschuldigd. De kosten doen zich dan dus niet voor en er is geen aanleiding bijzondere bijstand te verlenen.
Evenals de onder bewindstelling kan ook het mentorschap gezien worden als een bijzondere omstandigheid (vergelijk CRvB 10-06-2008, nr. 07/06 WWB).
Er is geen voorliggende voorziening waar belanghebbende een beroep op kan doen voor de kosten van het mentorschap. Afhankelijk van de draagkracht van belanghebbende zal het college daarom in voorkomende gevallen bijzondere bijstand moeten verlenen voor de kosten van het mentorschap.
7 BIJSTAND – INKOMENS- EN STUDIETOESLAG
7.1 Gemeentelijke uitvoeringsregels inzake individuele inkomenstoeslag
Onderstaand beleid is opgenomen in de Verordening individuele inkomenstoeslag 2015.
Onder inkomen wordt verstaan: het totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 Participatiewet en de algemene bijstand.
Onder peildatum wordt verstaan: de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt.
Onder referteperiode wordt verstaan: de periode van 3 jaar voorafgaand aan de peildatum.
Een verzoek als bedoeld in artikel 36 lid 1 Participatiewet wordt ingediend door middel van een door het college beschikbaar gesteld formulier.
Het college kan bij het beoordelen van vervolgrechten ambtshalve beslissen.
Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36 lid 1 Participatiewet als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm.
Hoogte individuele inkomenstoeslag
Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar (2017):
Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikel 11 Participatiewet of artikel 13 lid 1 Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande (ouder) zou gelden.
Situatie op de peildatum bepalend
Voor toepassing van het bovenstaande is de situatie op de peildatum bepalend.
De bedragen genoemd in het eerste lid worden jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.
Uitgesloten van het recht op een individuele inkomenstoeslag zijn:
Onderstaand beleid is opgenomen in de Verordening individuele studietoeslag 2015.
Een verzoek als bedoeld in artikel 36b lid 1 Participatiewet wordt ingediend door middel van een door het college beschikbaar gesteld formulier.
De aanspraak op een individuele studietoeslag ontstaat niet eerder dan de dag van aanvraag.
Het college kan bij het beoordelen van vervolgrechten ambtshalve beslissen.
Advies over oordeel verdienen wettelijk minimumloon
Het college kan advies inwinnen over het oordeel of een persoon niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie overeenkomstig het gestelde in artikel 36b Participatiewet.
Aanspraak op individuele studietoeslag
Een persoon kan slechts eenmaal in een studiejaar in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag.
Het studiejaar bedoeld in het eerste lid loopt van 1 augustus tot 1 augustus.
Hoogte individuele studietoeslag
Een individuele studietoeslag bedraagt € 1.220,00 per studiejaar.
Gedeelte van een studiejaar; naar rato
Indien ten tijde van de aanvraag over een gedeelte van een studiejaar aanspraak bestaat op een studietoeslag, is de hoogte van de studietoeslag naar rato.
IndexeringHet genoemde bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.
Betaling individuele studietoeslag
De studietoeslag wordt in twee gedeelten verdeeld over het studiejaar uitbetaald.
DoelgroepVoor de betaling van de tweede termijn wordt beoordeeld of de aanvrager nog tot de doelgroep behoort.
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien onverkorte toepassing daarvan zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.
8 BIJSTAND – VORMEN VAN BIJSTAND
8.1 Gevallen waarin bij leenbijstand zekerheden als pand of hypotheek worden verlangd
Het college maakt in beginsel geen gebruik van de mogelijkheden om een pand- of hypotheekrecht te vestigen.
In het geval de bijstandsbehoevendheid het gevolg is van een tekortschietend besef voor de verantwoordelijkheden van het bestaan verleent het college de bijstand echter als geldlening onder verband van pand of hypotheek als de door belanghebbende of zijn gezin bewoonde eigen woning met bijbehorend erf een waarde heeft van meer dan € 50.100,- (bedrag geldt per 1 januari 2017) en er (naar verwachting) meer bijstand verleend wordt op jaarbasis dan het wettelijk netto minimumloon op maandbasis.
Daarbij worden voor de berekening van de waarde van de woning de daarop rustende schulden, alsmede de kosten van de pand- of hypotheekvestiging in mindering gebracht.
Hypotheek wordt gevestigd op registergoederen (huizen en geregistreerde woonschepen).
Pandrecht wordt gevestigd op niet-registergoederen (woonwagens en niet-geregistreerde woonschepen).
In beginsel dient er 36 maanden onafgebroken te worden afgelost op een lening. Wanneer hier aan is voldaan kan het restant van de lening worden kwijtgescholden.
Bij stagnering van de aflossing kan worden overgegaan tot terugvordering van de gehele lening. De terugvordering dient volledig te worden betaald.
8.3 Hoogte aflossing leenbijstand
Bij een inkomen op bijstandsniveau :
• 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (norm + toeslag - verlagingen) inclusief vt.
Bij een inkomen boven bijstandsniveau :
Wanneer tijdens de looptijd van de lening blijkt dat de belanghebbende niet in staat is om de aflossingsverplichtingen na te komen, kunnen deze worden gematigd (verminderd), indien sprake is van noodzakelijk te achten extra financiële lasten. Er is geen aanleiding voor matiging wanneer de extra financiële lasten het gevolg zijn van niet noodzakelijk te achten aankopen in de consumptieve sfeer.
Als alternatief voor matiging kunnen in de aflossingsverplichtingen tijdelijk worden opgeschort. Daarbij dient te worden bezien of schuldhulpverlening nodig is. Opschorting ten behoeve van andere schuldeisers, zeker wanneer de schulden zijn ontstaan terzake van niet-noodzakelijke uitgaven, is alleen mogelijk in uitzonderlijke gevallen en dient in de rapportage uitdrukkelijk te worden gemotiveerd. Tijdens heronderzoeken dient te worden bezien of, en zo ja in hoeverre, de matiging of opschorting van de aflossingsverplichting moet worden voortgezet. Wanneer er sinds de toekenning van de leenbijstand vijf jaar zijn verstreken en er is geen uitzicht op een situatie waarin de belanghebbende (weer) aan de volledige aflossingsverplichtingen kan gaan voldoen, wordt het restant van de leenbijstand omgezet in bijstand om niet.
8.5 Aanpassing aflossing leenbijstand
De hoogte van het aflossingsbedrag wordt voor belanghebbenden die een uitkering ontvangen bij elke wijziging van de normuitkering aangepast. In beginsel dus ieder half jaar. Het aflossingsbedrag wordt eveneens aangepast bij verandering van persoonlijke en financiële omstandigheden zoals wijziging van inkomsten, gezinssamenstelling, etc.
Voor belanghebbenden die geen uitkering meer ontvangen, wordt de hoogte van het aflossingsbedrag aangepast naar aanleiding van het (jaarlijks) debiteurenonderzoek, mits het inkomen met tenminste 10% is gewijzigd.
Een tussentijdse aanpassing van het aflossingsbedrag is wel mogelijk indien de belanghebbende daar zelf om verzoekt vanwege een verandering van persoonlijke en financiële omstandigheden, zoals wijziging van inkomsten, gezinssamenstelling, etc.
Indien bijstand als geldlening wordt verstrekt, wordt in beginsel geen rente in rekening gebracht.
Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven kan van de hoofdregel worden afgeweken en toch rente worden berekend. Een voorbeeld hiervan is het geval waarin de behoefte aan het verstrekken van leenbijstand het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
8.7 Gevallen waarin bijstand in natura wordt verstrekt
Het college gaat in beginsel niet over tot bijstandsverlening in natura.
8.8 Verkoop of vererving van woning ingeval van leenbijstand
Bij verkoop of vererving van de woning moeten het restant van de hoofdsom alsmede de eventueel bijgeschreven rentevorderingen in één keer worden terugbetaald. Dit geldt ook wanneer de verkoop geschiedt in het kader van een om dringende redenen noodzakelijke verhuizing.
Wanneer de woning wordt verkocht wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard of wegens werkaanvaarding elders kan tot maximaal het (in het kader van de verkoop verplicht) afgeloste deel een nieuwe lening (onder verband van hypotheek of pand) worden verstrekt. De hypotheek- of pandovereenkomst kan dan als het ware worden meegenomen naar de nieuwe woning. Voorwaarde hiervoor is dat de belanghebbende het na afrekening vrijgekomen vermogen (inclusief het op grond van artikel 34 lid 2 onderdeel b Participatiewet niet in aanmerking genomen vermogen) binnen drie maanden volledig inzet voor de aankoop van de nieuwe woning.
Bij verkoop van de woning tegen de waarde in het economisch verkeer komt, voorzover de opbrengst daartoe toereikend is, aan de belanghebbende in ieder geval een bedrag toe ter hoogte van het in artikel 34 lid 2 onderdeel d Participatiewet genoemde bedrag.
Indien bij verkoop van de woning tegen de marktwaarde het voor afrekening beschikbare bedrag (dus na aftrek van het in artikel 34 lid 2 onderdeel d Participatiewet genoemde bedrag) lager is dan de resterende vordering, wordt het verschil kwijtgescholden.
8.9 Herleving geldlening i.v.m. eigen woning na onderbreking bijstand
Wanneer binnen twee jaar na beëindiging van de bijstand die is verleend in de vorm van een geldlening in verband met vermogen gebonden in de woning opnieuw recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatste geldlening. De geldlening herleeft als het ware. Een reeds afgelost deel kan dan opnieuw als lening verstrekt worden.
Voor de toepassing van bovenstaande is het moment bepalend waarop de bijstand in de vorm van een geldlening (artikel 50 lid 2 Participatiewet) eindigt. Dit kan een moment zijn waarop er in het geheel geen recht meer bestaat op bijstand (bijvoorbeeld wegens werkaanvaarding of de ontvangst van vermogen), maar ook het moment waarop de bijstand in de vorm van de geldlening wordt omgezet in bijstand om niet, omdat het plafond van de geldlening bereikt is.
Duurt de onderbreking van de bijstand in de vorm van een geldlening langer dan twee jaar dan zal opnieuw de hoogte van de geldlening vastgesteld moeten worden. Daarbij moet de woning opnieuw worden getaxeerd en mag niet worden uitgegaan van de waarde van de woning in verband met een vorige periode van bijstandsverlening in de vorm van een geldlening.
9 BIJSTAND – BETALING BIJSTAND
9.1 Moment uitbetalen vakantietoeslag
De gereserveerde vakantietoeslag wordt betaald in juni.
In afwijking hiervan wordt bij beëindiging van de bijstand de vakantietoeslag uitbetaald uiterlijk in de tweede maand na de beëindiging (indien er geen vordering openstaat waarmee het vakantiegeld wordt verrekend).
9.2 Verstrekken voorschotten tijdens aanvraag
Op grond van Artikel 52 lid 1 Participatiewet wordt er binnen vier weken na de aanvraag om algemene bijstand een voorschot verstrekt.
Dit geldt echter niet, indien belanghebbende de voor de vaststelling van het recht op algemene bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt of indien belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent (artikel 52 lid 1 onderdeel a Participatiewet). Deze verplichting geldt evenmin indien bij de aanvraag duidelijk is dat geen recht op algemene bijstand bestaat (artikel 52 lid 1 onderdeel b Participatiewet).
De verplichting om een voorschot te verstrekken geldt pas vanaf het moment dat een aanvraag is ingediend. Personen jonger dan 27 jaar kunnen pas vier weken na de melding een aanvraag indienen (zie artikel 41 lid 4 Participatiewet). Over die eerste vier weken kan het college derhalve geen voorschot verstrekken, tenzij sprake is van een acute noodsituatie (zie “Toepassen artikel 16 Participatiewet”).
Artikel 52 lid 3 Participatiewet geeft het college de discretionaire bevoegdheid om een voorschot te verlenen in het kader van een aanvraag om bijzondere bijstand.
De bevoegdheid tot het verlenen van voorschotten tijdens de aanvraag om bijzondere bijstand is beperkt tot situaties waarin de individuele omstandigheden in een concreet geval voorschotverlening noodzakelijk maken. Of voorschotverlening tijdens de aanvraag om bijzondere bijstand aan de orde is, zal dus steeds individueel beoordeeld moeten worden.
9.3 Hoogte en duur voorschotten tijdens aanvraag
De hoogte van het voorschot bedraagt 90% van de bijstandsnorm (exclusief vakantietoeslag en minus de inkomsten) welke vermoedelijk voor belanghebbende van toepassing is. Het voorschot wordt verstrekt over de voorgaande maand, aangezien de betaling van de uitkering ook achteraf plaatsvindt (wanneer de aanvraag wordt gedaan op bijvoorbeeld 15 januari, wordt in februari een voorschot betaald over de periode van 15 tot en met 31 januari).
Er wordt individueel beoordeeld of een voorschot noodzakelijk is.
9.4 Verrekening van bij aanvraag verstrekte voorschotten
In beginsel wordt toegekende bijstand over een periode waarin belanghebbende op grond van artikel 52 Participatiewet een voorschot is verstrekt, verrekend met dit voorschot.
Ingeval belanghebbende hierdoor in ernstige financiële problemen zou geraken, kan het college met belanghebbende een gespreide terugbetaling van het voorschot overeenkomen. Zo mogelijk geschiedt dit door een maandelijkse inhouding op de uitkering van belanghebbende.
Voorzitter van Gedeputeerde Staten van Gelderland
9.6 Moment uitbetalen algemene bijstand exclusief vt
De algemene bijstand exclusief vakantietoeslag wordt uitbetaald uiterlijk op de zevende dag van de maand volgend op de maand waarop de algemene bijstand betrekking heeft.
Het college verstrekt in beginsel geen overbruggingsuitkeringen voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. De voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt geacht toereikend te zijn. Indien een belanghebbende gesteld wordt voor noodzakelijke kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, waardoor liquideitsproblemen kunnen ontstaan omdat hij deze niet uit de eigen middelen kan voldoen kan voor deze kosten bijzondere bijstand worden verstrekt (zie Recht op bijzondere bijstand ).
In het geval dat, ondanks het bovenstaande beleidsuitgangspunt, op grond van bijzondere omstandigheden aan belanghebbende toch een overbruggingsuitkering voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan wordt verstrekt, wordt de bijstand verstrekt als algemene bijstand om niet. Het college maakt, gezien de bijzondere situatie ten gevolge waarvan de noodzaak van een overbruggingsuitkering is ontstaan, geen gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering ervan na beëindiging van de bijstand.
In principe verkeren cliënten die vanuit een AZC in Hattem komen wonen in bijzondere omstandigheden waardoor een overbruggingsuitkering (om niet) noodzakelijk kan zijn. Aan hen kan dan ook een overbruggingsuitkering worden toegekend van éénmaal de van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag.
De overbruggingsuitkering dient betaalt te worden als algemene bijstand (dus niet als bijzondere bijstand).
10 BIJSTAND – HERZIENING, INTREKKING, TERUG- EN INVORDERING
10.1 Beleidsregels inzake beslag
Beslag op de aan de debiteur toekomende goederen en/of periodiek inkomen, wordt gelegd conform de rechtsregels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
10.2 Gevallen waarin wordt afgezien van herziening en intrekking
In gevallen waarin de bijstand herzien of ingetrokken kan worden, ziet het college in beginsel niet af van herziening/intrekking.
10.3 Gevallen waarin wordt afgezien van terugvordering
Afzien van terugvordering of invordering
Het college kan afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit als:
Van terugvordering of invordering wordt geheel of gedeeltelijk afgezien als er sprake is van dringende redenen. Het moet hier dan gaan om incidentele gevallen, gebaseerd op een individuele afweging van alle relevante feiten en omstandigheden.
De termijn waarbinnen de belanghebbende de ten onrechte ontvangen bijstand dient terug te betalen bedraagt tenminste zes weken na de datum van bekendmaking van de terugvordering (artikel 4:87 Awb).
Voor de verrekening, de aflossingsverplichting, de aflossingscapaciteit en kwijtschelding zie gemeentelijk debiteurenbeleid.
10.5 Beleidsregels invordering
Als de belanghebbende bijstand ontvangt van de gemeente, wordt de vordering in maandelijkse termijnen met deze bijstand verrekend. Deze verrekening vindt plaats op grond van artikel 60 lid 3 Participatiewet en artikel 6:127 Burgerlijk Wetboek.
Als belanghebbende bijstand ontvangt van een andere gemeente of een andere instantie zoals genoemd in artikel 60a Participatiewet, wordt de vordering of geldlening in maandelijkse termijnen met deze bijstand verrekend. Deze verrekening vindt plaats op grond van het in dit lid genoemde artikel (pseudo-verrekening).
Bij terugvordering van een niet verwijtbare vordering of geldlening bedraagt het in te houden bedrag 6% van de bijstandsnorm inclusief toeslag en vakantietoeslag.
Bij terugvordering van een verwijtbare vordering bedraagt het in te houden bedrag 10% van de bijstandsnorm inclusief toeslag en vakantietoeslag. De beslagvrije voet kan worden verhoogd met zorgpremie, bestuursrechtelijke premie, woonkosten en alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget.
Zie Verhoging beslagvrije voet
De beslagvrije voet kan ook worden verlaagd, zie Verlaging beslagvrije voet.
Bij een IOAZ of IOAW uitkering wordt het aflossingsbedrag bepaald op 5% (niet verwijtbare vordering) respectievelijk 10% (verwijtbare vordering) van de bruto uitkeringsgrondslag.
Aflossing na beëindiging uitkering
Als de bijstand van de gemeente op enig moment wordt beëindigd, wordt aan de belanghebbende verzocht om de verschuldigde aflossingen zelf te blijven voldoen. Er wordt vervolgens wel een onderzoek ingesteld naar de aflossingscapaciteit van de belanghebbende, en wanneer nodig wordt het aflossingsbedrag gewijzigd vastgesteld.
Als de bijstand wordt beëindigd, wordt de reservering van het vakantiegeld met de vordering verrekend.
Vaststellen aflossingscapaciteit
Voor ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen bijstand wordt de hoogte van de maandelijkse aflossingsverplichting gedurende de eerste drie jaar van de betalingsregeling vastgesteld op het verschil tussen het netto inkomen en de hoogte van de belastingvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c en 475d Rv.
Als drie jaar aan de bedoelde aflossingsverplichting is voldaan wordt de maandelijkse aflossingsverplichting gesteld op 6% van de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm, vermeerderd met 50% van de inkomsten boven die norm.
In voorkomende gevallen kan de hoogte van de aflossingsverplichting individueel worden bepaald.
Als belanghebbende een inkomen heeft dat gelijk is aan de bijstandsnorm vindt aflossing als volgt plaats:
Als belanghebbende geen bijstand ontvangt en verzoekt om een aflossingsregeling kan hiermee worden ingestemd wanneer de vordering in 36 maanden afgelost kan zijn en het aflossingsbedrag minimaal
Als de vordering niet in 36 maandelijkse termijnen kan zijn afgelost, wordt een onderzoek ingesteld naar de aflossingscapaciteit van de belanghebbende. Daarbij worden de financiële- en persoonlijke omstandigheden van belanghebbende in acht genomen.
Niet meewerken onderzoek draagkracht
Als belanghebbende niet meewerkt aan een onderzoek naar zijn draagkracht, wordt het aflossingsbedrag ambtshalve vastgesteld. Ook kan onder toepassing van artikel 60 lid 6 Participatiewet in dat geval direct beslag worden gelegd op het inkomen van de belanghebbende, waarbij de beslagvrije voet geheel komt te vervallen.
Heronderzoek naar financiële omstandigheden
Tenminste een keer per twee jaar verrichten burgemeester en wethouders onderzoek naar de hoogte van het inkomen van degene op wie wordt teruggevorderd.
Uitstel van de aflossingsverplichting
Als belanghebbende gedurende een bepaalde periode niet in staat is om aan zijn aflossingsverplichting te voldoen, kan op zijn verzoek de aflossingsverplichting gedurende deze periode opgeschort worden.
Kwijtschelding na schuldenregeling
Het college kan op verzoek van de belanghebbende (of een verzoek dat door een derde namens de belanghebbende is ingediend) tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand overgaan als:
Het college verleent geen kwijtschelding:
Kwijtschelding na voldoen aan de aflossingsverplichting
Het college ziet van verdere terugvordering van een niet verwijtbare vordering af als de belanghebbende:
Het college verleent geen kwijtschelding:
Bij verzuim van betaling of het niet naleven van de aflossingsregeling, wordt belanghebbende tenminste eenmaal schriftelijk aangemaand. Als belanghebbende dan nog niet aan de betalingsverplichting voldoet, wordt een dwangbevel afgegeven (artikel 4:116 Awb).
Kosten van aanmaning en dwangbevel
Als de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een betalingsregeling niet nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd door middel van:
De kosten van aanmaning en invordering worden als volgt in rekening gebracht:
De deurwaarder kan de invordering overnemen wanneer blijkt dat de belanghebbende niet bereid is de vordering op minnelijke wijze te voldoen en er geen vereenvoudigd beslag op het inkomen mogelijk is.
Oninbare vorderingen (bij verblijf in het buitenland) kunnen worden overgedragen aan een daarin gespecialiseerd bedrijf of organisatie.
Als de belanghebbende overlijdt, wordt het restant van de vordering buiten invordering gesteld tenzij deze verhaald kan worden op de nalatenschap of een pand of hypotheekrecht kan worden uitgewonne
10.6 Gemeentelijke regels inzake verrekening bestuurlijke boete bij recidive
Onderstaand beleid is opgenomen in de Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015.
Verrekening bestuurlijke boete zonder toepassing beslagvrije voet
Het college verrekent het openstaande boetebedrag met de algemene bijstand gedurende de eerste drie maanden na dagtekening van het besluit tot oplegging van een recidiveboete zonder dat het bepaalde in artikel 4:93 vierde lid Awb in acht wordt genomen.
Huur of hypotheekrente direct voldoen uit bijstand
Belanghebbende kan verzoeken om de huur dan wel hypotheekrente na aftrek van huurtoeslag respectievelijk hypotheekrenteaftrek, en de premie ziektekostenverzekering gedurende de eerste drie maanden na dagtekening van het besluit tot oplegging van een recidiveboete direct vanuit de bijstand te voldoen. Indien dit verzoek wordt toegekend wordt de verrekening daarop aangepast. Dat verzoek wordt in ieder geval afgewezen indien belanghebbende(n) redelijkerwijs over voldoende gelden kan beschikken om de genoemde drie maanden in zijn levensonderhoud te voorzien dan wel redelijkerwijs deze gelden op korte termijn kan verwerven.
Verrekenen met toepassing beslagvrije voet
In afwijking van het bovenstaande verrekent het college het openstaande boetebedrag met inachtneming van artikel 4:93 vierde lid van de Awb voorzover:
11.1 Gevallen waarin wordt afgezien van verhaal
In beginsel worden de kosten van bijstand niet verhaald. Indien van toepassing wordt de verplichting opgelegd om alimentatie te eisen.
12.1 Frequentie heronderzoeken
Wanneer daartoe aanleiding bestaat voert het college een heronderzoek uit naar het recht op bijstand.
Met betrekking tot de mogelijkheden voor arbeidsinschakeling staat er altijd een heronderzoek gepland. De frequentie is afhankelijk van het individuele geval.
De procedure van het heronderzoek bestaat uit de volgende onderdelen:
1.Het toezenden van het inlichtingenformulier e.a.
Belanghebbende krijgt schriftelijk bericht dat er een heronderzoek zal plaatsvinden. Hem wordt daarbij verzocht om het bijgevoegde algemene inlichtingenformulier ingevuld en ondertekend tezamen met een aantal bewijsstukken voor of op een bepaalde datum in te leveren. Daarbij wordt er op gewezen dat het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht kan leiden tot het opschorten van de uitkering gevolgd door een verlaging dan wel intrekking van de uitkering.
1.Het verstrekken van inlichtingen
Worden de gevraagde gegevens (of een deel daarvan) niet tijdig verstrekt dan wordt de bijstand opgeschort. De belanghebbende wordt hiervan schriftelijk in kennis gesteld, waarbij hem een hersteltermijn wordt gegeven om alsnog het gevraagde over te leggen. Daarbij wordt hij gewezen op de gevolgen van het ook niet binnen de hersteltermijn voldoen aan de inlichtingenplicht (intrekking).
Meer informatie over het geven van hersteltermijnen is opgenomen in Overige gevallen (opschortingsprocedure artikel 54 Participatiewet).
Zijn de gevraagde gegevens en bewijsstukken (tijdig) overgelegd, dan vindt aan de hand hiervan een eerste controle plaats. Daarbij gaat het vooral om de samenhang tussen de verschillende gegevens. Zo mogelijk vindt al een deel van de verificatie plaats. Eventuele vragen worden genoteerd ten behoeve van het heronderzoeksgesprek.
Er vindt een heronderzoeksgesprek plaats. Hierin wordt naast de informatie die nodig is voor het recht op bijstand met name ook gesproken over de verplichtingen, meer in het bijzonder de plicht tot arbeidsinschakeling (zie ook Plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie). De mogelijkheden tot arbeidsinschakeling kunnen evenwel onbesproken blijven als het college deze reeds als afwezig heeft aangemerkt (zie Wanneer een heronderzoek?) of wanneer deze in een afzonderlijk gesprek zijn besproken.
1.Het heronderzoek wordt afgerond
Het heronderzoek wordt, voorzover er wijzigingen zijn, afgerond met een beschikking waarin de nieuwe rechten en plichten van de belanghebbende worden vastgesteld.
Indien er geen wijzigingen zijn wordt volstaan met een brief waarin belanghebbende wordt medegedeeld dat het heronderzoek geen aanleiding heeft geven om zijn recht op uitkering te wijzigen.
Het college stuurt belanghebbende een brief waarin om bewijsstukken wordt gevraagd (indien nog niet aanwezig) met een termijn van inlevering, zijnde vijf werkdagen. Ingeval van beëindiging wegens werkaanvaarding of verkrijging van een andere uitkering dient in elk geval een stuk te worden overgelegd waaruit de ingangsdatum van werk of uitkering blijkt.
Indien belanghebbende geen gehoor geeft aan het verzoek om inlichtingen te verstrekken ten behoeve van het beëindigingsonderzoek wordt er in beginsel uitbetaald tot en met de maand waarover alle gegevens bekend zijn, met uitzondering van de gereserveerde vakantietoeslag.
Indien belanghebbende niet tijdig de gevraagde gegevens overlegt, wordt het recht op bijstand opgeschort met ingang van de daaropvolgende maand, waarbij aan belanghebbende een hersteltermijn wordt gegeven om alsnog de inlichtingen te verstrekken (procedure artikel 54 lid 1 Participatiewet).
Indien belanghebbende alsnog de gevraagde inlichtingen verstrekt en er nog een recht op bijstand kan worden vastgesteld wordt dit verlaagd overeenkomstig de Maatregelenverordening.
Indien ten gevolge van de schending van de inlichtingenplicht het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld of anderszins wordt herzien of ingetrokken, wordt teveel betaalde bijstand teruggevorderd en voor zover mogelijk verrekend met gereserveerde vakantietoeslag.
12.5 Frequentie debiteurenonderzoeken
In beginsel vindt een debiteurenonderzoek eenmaal per jaar plaats. Hiervan kan worden afgeweken wanneer daar in het individuele geval aanleiding toe is.
12.6 Procedure debiteurenonderzoek
Tijdens het heronderzoek wordt nagegaan of de aflossingsregeling is nagekomen en of deze correct is afgeboekt.
Indien en voor zover betaling ineens van de terugvorderingschuld niet mogelijk is, wordt de aflossing in overleg met belanghebbende vastgesteld. Tijdens het heronderzoek wordt nagegaan of de hoogte van de aflossing nog in overeenstemming met het inkomen is.
Wanneer belanghebbende niet mee wil werken aan het afspreken van een betalingsregeling of de betalingsregeling niet nakomt, wordt beslag gelegd op 100% van het inkomen boven de beslagvrije voet.
Heeft belanghebbende nog recht op vakantietoeslag of een individuele inkomenstoeslag, dan worden deze niet uitbetaald, maar verrekend met de terugvorderingsschuld.
12.7 Het archiveren en bewaren van dossiers
De dossiers worden bewaard in de archiefkasten op de afdeling. Van lopende dossiers dienen de afgelopen 3 jaar in de archiefkast te blijven, oudere stukken kunnen naar het archief in de kelder. Afgesloten dossiers (ook geen heronderzoeken of openstaande vorderingen meer) kunnen na 1 jaar naar het archief in de kelder.
13 BIJSTAND – VOORLIGGENDE VOORZIENING
13.1 Duur aanvultermijn zelfstandigen
De Bbz wordt uitgevoerd door het Regionaal Bureau Zelfstandigen (RBZ) te Zwolle. Indien nodig, zullen zij zorgdragen voor een aanvultermijn voor het inleveren van gegevens.
De beoordeling Bbz 2004 en IOAZ vindt, volgens onderstaand protocol, plaats door:
Regionaal bureau zelfstandigen
Klant meldt zich telefonisch, schriftelijk of per e-mail bij het Regionaal bureau zelfstandigen(Rbz).
De consulent zelfstandigen verstrekt informatie en zendt eventueel de benodigde schriftelijke informatie en formulieren toe. Tevens kan er reeds een afspraak worden gepland voor een bezoek op kantoor of bij het bedrijf.
Screening, vaststelling doelgroep Bbz 2004/Ioaz en intakegesprek.
Gespreksbevestiging inname aanvraag en/of ontbreken (bewijs)stukken.
Opboeken van de gegevens in GWS4all volgens de gebruikelijke procedures bij het Regionaal bureau zelfstandigen(Rbz), inclusief toepassen hersteltermijnen.
De inname van de aanvraag wordt via de e-mail o.v.v. naam, adres, postcode en toegekend persoonsnummer bevestigd bij de gemeente Hattem.
De consulent zelfstandigen onderzoekt de mogelijkheden o.g.v. het Bbz/Ioaz en vraagt in voorkomende gevallen een advies op bij derden (o.a. IMK, RVO, Flynth).
Voor lichte gevallen (uitkering en/of beperkt kapitaal) wordt het onderzoek door een consulent van het Rbz uitgevoerd.
In het algemeen moet er vanuit worden gegaan dat de gevalsaanvragen redelijk complex zijn, waardoor een onderzoek door een extern adviesbureau wenselijk wordt geacht.
Na afronding onderzoek en rapportage wordt door de consulent een definitief advies uitgebracht. Dit advies resulteert in een concept beschikking en bij toekenning inclusief de daarbij behorende overeenkomsten van geldlening of pandrecht o.g.v. het Bbz. Hierbij wordt het format van de gemeente Hattem gebruikt.
In die gevallen dat advies bij derden wordt ingewonnen dient de nota rechtstreeks naar de contactpersoon van de gemeente Hattem te worden verzonden.
Er wordt vooraf geen gesprek meer gevoerd met de aanvrager.
Wel wordt de aanvrager vooraf geïnformeerd over de bevindingen van de consulent.
Het bestandswerk als gevolg van nieuwe aanvragen, zoals onderzoek jaarrekening, debiteurenonderzoek en heronderzoeken in het kader van Ioaz worden eveneens uitgevoerd door het Regionaal bureau zelfstandigen (Rbz).
Mocht de klant nalatig zijn bij het verstrekken van de gevraagde informatie of in het geheel niet meewerken, dient een tussentijdse rapportage te worden opgesteld. Deze rapportage kan via de mail worden verzonden naar de contactpersoon van de gemeente Hattem.
De heronderzoekstermijn wordt bepaald op 12 maanden.
De contactpersoon van de gemeente informeert het Rbz over het betalingsverloop, voor zover de verplichtingen niet of onregelmatig worden nagekomen.
Één keer per jaar wordt door of namens de contactpersoon een totaaloverzicht doorgegeven, waarin opgenomen restantsaldo bedrijfskrediet en evt. achterstanden in aflossing en rente.
De consulent neemt vervolgens contact op met de klant en rapporteert over de uitkomsten.
In voorkomende gevallen wordt tevens een concept-beschikking opgesteld.
Na invordering van het verstrekte of restant bedrijfskrediet middels een beschikking van de consulent wordt het schaduwdossier bij het Rbz afgesloten. De opdrachtgever draagt zelf zorg voor de terugvordering.
Op verzoek van de opdrachtgever neemt de consulent het voorbereiden en afhandelen van bezwaar en beroepzaken voor zijn rekening.
Jaarlijks vindt minimaal één bijeenkomst plaats met de contactpersonen van de gemeenten en een vertegenwoordiging van het Rbz.
Het Regionaal bureau zelfstandigen ontwerpt en beheert het foldermateriaal van de uit te voeren regelingen o.g.v. het Bbz en Ioaz.
Inmiddels kan de informatie ook worden verkregen via de website van het Rbz (rbzzwolle.nl)
13.3 Bijzondere bijstand specifieke kosten zelfstandigen
Er zijn geen aparte beleidsregels voor deze kosten. Er wordt een individuele afweging gemaakt.
Onder marginale zelfstandige activiteiten wordt verstaan (omschrijving zoals genoemd in punt 3 van de Verzamelbrief van 18-02-2003 van de Staatssecretaris SZW):
“Productieve activiteiten van geringe omvang, die bescheiden inkomsten opleveren en die voor eigen rekening en risico worden uitgevoerd door uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt vanwege oorzaken als sociaal-culturele achtergronden, het ontbreken van een opleiding, het gebrek aan ervaring met het werken in loondienst, of de lange werkloosheidsduur. Kenmerkend voor de activiteiten is dat deze naar verwachting ook op termijn, niet zullen leiden tot voldoende inkomsten om zelfstandig in de kosten van het levensonderhoud te kunnen voorzien.”
Uit de bovenstaande definitie blijkt dat activiteiten als zelfstandige die gericht zijn op het (op termijn) wel zelfstandig kunnen voorzien in de kosten van het bestaan niet worden gerekend tot marginale zelfstandige activiteiten van bescheiden aard. Om die reden worden gevestigde zelfstandigen, startende zelfstandigen en bijstandsgerechtigden die aangemerkt worden als startende zelfstandigen (artikel 2 lid 3 Bbz 2004), ook al ligt het eigen inkomen beneden de bijstandsgrens, niet als marginaal zelfstandige aangemerkt. Voor hen gelden de regels voor bijstandsverlening aan zelfstandigen.
Er is geen aanleiding om ten aanzien van bijstandsgerechtigden die inkomsten verwerven uit marginale zelfstandige activiteiten af te wijken van de in de PW opgenomen algemeen geldende regels met betrekking tot de verrekening van die eigen inkomsten. Inkomsten uit marginale zelfstandige activiteiten zijn immers niet anders te waarderen dan inkomsten uit bijvoorbeeld enkele uren arbeid in loondienst.
Alle eigen inkomsten van bijstandsgerechtigden, waaronder begrepen worden de inkomsten uit marginale zelfstandige activiteiten dienen dan ook in beginsel voor 100% in mindering te worden gebracht op de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Dit is slechts dan anders indien belanghebbende recht heeft op een (gedeeltelijke) vrijlating van deze inkomsten.
Op grond van de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is het bijstandsgerechtigden toegestaan om werkzaamheden te verrichten als zelfstandige, mits die werkzaamheden niet van een meer dan bescheiden omvang zijn en niet gericht zij op het (op termijn) wel zelfstandig kunnen voorzien in de kosten van het bestaan. In dit verband wordt dan ook gesproken over marginale zelfstandigen. De beoordeling of er sprake is van een marginale zelfstandige dan wel van een zelfstandige met werkzaamheden van meer dan bescheiden omvang dient volgens de CRvB plaats te vinden aan de hand van de zich in het concrete geval voordoende feiten en omstandigheden. Hierbij dient onder meer te worden gelet op de volgende aspecten (zie CRvB 06-04-1999, nr. 98/7798 NABW):
Het college kan indien daartoe aanleiding bestaat eerder verleende toestemming om werkzaamheden als marginale zelfstandige te verrichten weer intrekken. Van belang daarbij is dat belanghebbende voor de afbouw en beëindiging van zijn activiteiten een redelijke termijn wordt gegund. Zodoende kan hij eventuele lopende zaken afwikkelen. Indien belanghebbende het niet eens is met het intrekken van de toestemming, zal hij een bezwaarschrift moeten indienen. Aangezien dit geen schorsende werking heeft, zal hij aan de Voorzieningenrechter van de Rechtbank een voorlopige voorziening moeten vragen als hij toch zijn activiteiten wil blijven voortzetten (zie CRvB 15-10-2002, nr. 00/726 NABW).
Onderstaand wordt het gemeentelijke beleid vermeld ten aanzien van de marginale zelf-standigen.
Belanghebbenden met een uitkering op grond van de Participatiewet mogen bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten ontplooien of continueren, voor zover deze van bescheiden omvang zijn, de marginale zelfstandige. De marginaal zelfstandige is geen zelfstandige. Om van werkzaamheden van “bescheiden omvang” te kunnen spreken, moet de daaraan bestede tijd en het verdiende inkomen bescheiden zijn. Voor de bepaling van de omvang van de werkzaamheden gelden de volgende criteria:
Wanneer de jaarlijkse netto winst het vorenstaande niveau bereikt moet in samenhang met de andere voorwaarden gekeken worden of belanghebbende door kan starten met toepassing van de bepalingen van de PW en het Bbz 2004 of dat de werkzaamheden teruggebracht moeten worden naar een meer bescheiden niveau.
Aan de hand van de boekhoudgegevens (netto winst), belastingaangifte en definitieve aanslag, wordt het recht op uitkering op grond van de Participatiewet over het betreffende jaar, indien nodig, herberekend waarbij de netto winst evenredig als inkomen wordt verdeeld over de maanden waarover in het betreffende jaar recht op bijstand heeft bestaan.
Voordat toestemming tot het verrichten van zelfstandige activiteiten wordt verleend, dient te worden vastgesteld dat er geen mogelijkheden bestaan op een baan in loondienst of een werkgelegenheidstraject. Belanghebbenden die activiteiten van bescheiden omvang als zelfstandige uitvoeren, moeten blijven voldoen aan de gebruikelijke verplichtingen die aan de uitkering worden gesteld. Daarnaast moeten aan de activiteiten verplichtingen worden gesteld die eigen zijn aan het zelfstandig ondernemerschap, te weten:
De zelfstandige activiteiten moeten een eigen inkomen opleveren waardoor vermindering van de bijstand mogelijk wordt. De netto winst mag echter niet hoger zijn dan de minimum aftrek voor zelfstandigen bij een winst in de laagste categorie zoals genoemd in de Tabel Zelfstandigenaftrek van de Belastingdienst. *)
De brutowinstmarge, het prijsniveau, dient zich redelijk te verhouden tot die van de concurrenten. De bedrijfskosten dienen in verhouding te zijn tot de omvang van het bedrijf, dit een tot maximum van 50% van de bruto-inkomsten.
*) Voor het jaar 2016 bedraagt dit € 7280,00. Zie Tabel Zelfstandigenaftrek Belastingdienst.
13.5 Rapporterende instanties zelfstandigen
Zie 13.2 voor Gegevens Bbz-commissie
13.6 Beleid startende zelfstandigen
De mogelijkheden voor startende zelfstandigen worden beoordeeld door het Rbz (zie 13.2)
13.7 Aangewezen gemeente voor bijstandsverlening aan schippers
De bijstand aan een ondernemer in de binnenvaart wordt verleend door de centrumgemeente als bedoeld in artikel 36 Bbz 2004. Schippers die verblijven op het grondgebied van deze gemeente dienen zich voor bijstand te wenden tot de gemeente Nijmegen.
13.8 Samenvatting beleid inburgering
Sinds 1 januari 2013 is inburgering geen verantwoordelijkheid meer van de gemeente.
Op grond van overgangsrecht blijven gemeenten vanaf 2013 verantwoordelijk voor personen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden. De inburgering voor deze personen wordt uitgevoerd door de gemeente Zwolle.
13.9 Hoogte bestuurlijke boete Wet inburgering
De bestuurlijke boete bedraagt 20% van de voor de inburgeringsplichtige van toepassing zijnde norm verhoogd met de toeslag bedoeld in artikel 25 lid 2 Participatiewet voorzover het een alleenstaande van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar of een alleenstaande ouder betreft.
Indien de inburgeringsplichtige geen algemene bijstand (en evenmin een uitkering op grond van een de in artikel 4.23 Besluit inburgering genoemde socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen) ontvangt, wordt voor de bepaling van de hoogte van de boete uitgegaan van de norm die voor hem zou gelden in het geval hij wel belanghebbende in de zin van de Participatiewet zou zijn.
Bij herhaling van een gedraging die in strijd is met de verplichtingen verbonden aan de WI binnen twaalf maanden nadat aan de inburgeringsplichtige ter zake van die gedraging een bestuurlijke boete is opgelegd, bedraagt de bestuurlijke boete 40% van de van toepassing zijnde norm verhoogd met de toeslag bedoeld in artikel 25 lid 2 Participatiewet voorzover het een alleenstaande van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar of alleenstaande ouder betrof.
13.10 Kinderopvang voor sociaal-medisch geindiceerden
Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op sociaal medische reden wordt gezien als een aanvraag bijzondere bijstand in het kader van de Participatiewet. De gemeente stelt de noodzaak vast en toetst aan de hand van de regels van de bijzondere bijstand of een tegemoetkoming mogelijk is.
Bij een verzoek om tegemoetkoming op grond van sociaal medische indicatie, moet de noodzaak tot kinderopvang op sociaal medische gronden worden vastgesteld. Indien nodig kan een advies worden opgevraagd bij TriviumPlus.
13.11 Overzicht hoogte verlagingen
Zie voor de verlagingen de Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015.
Het verlagen van de bijstand in het kader van de IOAW en IOAZ bij schending van verplichtingen
Op grond van de Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 worden de volgende verlagingen toegepast:
In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering worden in ieder geval vermeld:
Eén gedraging, schending meerdere verplichtingenAls sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.
Meerdere gedragingen, schending één of meerdere verplichtingenAls sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Samenloop met bestuurlijke boete (één gedraging)Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening genoemde verplichting als een in artikel 17 lid 1 Participatiewet genoemde verplichting, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.
Samenloop met bestuurlijke boete (meerdere gedragingen)Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening genoemde verplichting als een in artikel 17 lid 1 Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ
Als het college de uitkering op grond van artikel 20 lid 1 IOAW of artikel 20 lid 2 IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.
Verdubbeling van de duur van de oorspronkelijke verlaging
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast (of waarmee is afgezien van een verlaging) opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld. Het betreft:
• gedragingen tweede en derde categorie;
Verdubbeling van de hoogte van de oorspronkelijke verlagingAls een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast (of waarmee is afgezien van een verlaging) vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 6, eerste lid, 7, eerste lid of 11 opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de hoogte van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld. Het betreft:
• gedragingen eerste categorie.
14 WERK – DOELSTELLINGEN, VOORZIENINGEN EN SAMENWERKING
14.1 Afspraken met UWV inzake aanbieden voorzieningen aan personen met uitkering via UWV
Zie artikel 7 eerste lid onder a Participatiewet.
Personen die werkloos worden na arbeid met loonkostensubsidie vanuit de gemeente vallen de eerste 2 jaar na hun werkloosheid of ziekte onder de verantwoordelijkheid van de gemeente als het gaat om hun re-integratie.
14.2 Procedure aanvraag en toekenning re-integratievoorzieningen
Onderstaand beleid is opgenomen in de Re-integratieverordening Participatiewet 2015.
De wettelijke doelgroep is vastgelegd in artikel 7 van de Participatiewet.
Er is sprake van schaarse middelen in tijd en personeel en de gemeente Hattem heeft in de Nota Werk en Inkomen 2015-2016 een prioritering aangebracht in de doelgroepen die bediend worden.
De prioriteit wordt gelegd bij mensen met een korte of middellange afstand tot de arbeidsmarkt (profiel Werk) en de nieuwe doelgroep jongeren met een arbeidsbeperking.
Het uitkeringsbestand verdelen wij in 3 profielen Werk, Activering en Zorg. Deze verdeling wordt gemaakt met behulp van de Participatieladder. Niet de huidige trede is doorslaggevend, maar de verwachte groeipotentie.
De instrumenten die ingezet kunnen worden zijn aangepast op de profielen.
Werk--> Werkzoekenden met een groeipotentie naar trede 5 of 6; dit kunnen ook mensen die nu al op trede 5 zitten.
Activering --> Bijstandsgerechtigden met een groeipotentie naar trede 3 of 4; dit kunnen ook mensen die al op trede 3 of 4 zitten.
Zorg --> Bijstandsgerechtigden die op trede 1 of 2 zitten zonder groeipotentie.
Concurrentieverhoudingen; verdringing op de arbeidsmarkt
Verdringing op de arbeidsmarkt is van toepassing als voor de werkzaamheden binnen het afgelopen jaar nog werd betaald, of als de organisatie waarbij de werkzaamheden worden uitgevoerd, een vacature heeft openstaan voor dezelfde of bijna dezelfde werkzaamheden.
Omstandigheden en functionele beperkingen van de persoon
Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk.
Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:
Onderstaand beleid is opgenomen in de Re-integratieverordening Participatiewet 2015.
Beëindigen van de voorziening door het college
Het college kan een voorziening beëindigen indien:
Terugvordering onnodig gemaakte re-integratiekosten
De Participatiewet voorziet niet in een terugvorderingsgrond van re-integratiekosten die onnodig zijn gemaakt. Noch van een bijstandsgerechtigde, noch van een niet bijstandsgerechtigde kunnen die kosten worden teruggevorderd. Terugvordering dient te geschieden op grond van het Burgerlijk Wetboek.
Zie Rechtbank Arnhem 14-09-2006, nr. AWB 06/999,ECLI:NL:RBARN:2006:AZ3540.
In de Maatregelverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Hattem 2015 artikel 6 tot en met 9 en artikel 12 is het beleid opgenomen ten aanzien van het niet voldoen aan de arbeidsverplichtingen waaronder het gebruik maken van een voorziening in het kader van de Participatiewet.
14.4 Overzicht gemeentelijke re-integratiepartners
Hattem heeft op voorhand geen re-integratietrajecten ingekocht naast de afgesproken inzet van WorkFast gedurende het jaar 2015.
14.5 Overzicht diagnostische instrumenten
De gemeente Hattem gaat werken met de diagnostische methode van Dariuz: de Wegwijsmethode. In het eerste kwartaal van 2015 worden de consulenten gecertificeerd.
14.6 Plan van aanpak/trajectplan
Ten behoeve van de reïntegratie wordt een trajectplan gemaakt. Dit trajectplan beschrijft welke voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling worden ingezet c.q. aangeboden, alsmede de daaraan verbonden rechten en plichten van de belanghebbende. Tevens wordt het beoogde einddoel in het trajectplan opgenomen.
14.7 Hulpverleningsinstellingen
Alle informatie over hulpverleningsinstellingen wordt ontsloten via de digitale sociale kaart. Deze sociale kaart is aan het eind van het eerste kwartaal in 2015 gereed.
In deze richtlijn wordt het beleid ten aanzien van sociale activering uitgewerkt. Ook wordt kort de inhoud van wet en Re-integratieverordening Participatiewet 2015 verwoord.
Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering. Ook het toeleiden naar activiteiten en het stimuleren tot het zelfstandig organiseren van deze activiteiten valt onder sociale activering. Sociale activering is een onderdeel van de trajectbegeleiding die een consulent een uitkeringsgerechtigde geeft. De activiteiten worden afgestemd op de mogelijkheden en capaciteiten van de persoon. Bij activiteiten in het kader van sociale activering kan worden gedacht aan het zelfstandig, zonder externe begeleiding, verrichten van vrijwilligerswerk of deelnemen aan activiteiten in de wijk of buurt.
Sociale activering heeft tot doel personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt terug te leiden naar de arbeidsmarkt. Als betaald werk nóg niet mogelijk is is sociale activering een tussendoel.
Sociale activering is er voor de uitkeringsgerechtigden van het profiel Werk. Niet alleen mensen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt behoren tot het profiel Werk. Het kan ook gaan om mensen waarbij verwacht wordt dat betaald werk op termijn haalbaar zal zijn, maar nu nog niet. Om de grote stap naar betaalde arbeid te overbruggen is sociale activering een passend instrument.
Bij de opdracht om de duur van activiteiten in het kader van sociale activering nader te bepalen moet het college de duur afstemmen op de mogelijkheden en capaciteiten van een persoon. Het gaat hierbij om individueel maatwerk.
Aan dit instrument zijn geen kosten verbonden.
Sociale activering voor uitkeringsgerechtigden zonder arbeidsperspectief.
De gemeente Hattem maakt afspraken met het maatschappelijk middenveld om ook uitkeringsgerechtigden die geen arbeidsperspectief hebben te activeren.
Onderstaand beleid is opgenomen in de Re-integratieverordening Participatiewet 2015. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep scholing aanbieden.
Scholing moet in ieder geval aan de volgende vereisten voldoen:
Het bovenstaande is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7 lid 3 onderdeel a Participatiewet.
Scholing in combinatie met participatieplaats
Wanneer een persoon die in aanmerking is gebracht voor een participatieplaats niet over een startkwalificatie beschikt, dient het college aan deze persoon scholing of opleiding aan te bieden. Dit geldt vanaf zes maanden na aanvang van de werkzaamheden op de participatieplaats. De scholing of opleiding moet zijn gericht zijn vergroting van de kansen op de arbeidsmarkt. Het college hoeft aan een persoon alleen geen scholing of opleiding aan te bieden als dergelijke scholing of opleiding naar zijn oordeel de krachten of bekwaamheden van de persoon te boven gaan of als naar zijn oordeel scholing of opleiding niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van de persoon. Dit volgt uit artikel 10a lid 5 Participatiewet.
14.10 Loonkostensubsidie (overige doelgroep)
De loonkostensubsidie (niet specifiek voor mensen met een arbeidshandicap) wordt in Hattem indienstnemingssubsidie genoemd. Het beleid is verwerkt in W017 onder Overige voorzieningen.
14.11 Persoonlijke ondersteuning; WorkFast, trajectbegeleiding en persoonlijke begeleiding op de werkvloer waaronder jobcoaching
Deze richtlijn is een uitwerking van de Re-integratieverordening Participatiewet 2015.
Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan het college persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken aanbieden in de vorm van structurele begeleiding als hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te verrichten.
Persoonlijke ondersteuning dient meerdere doelen. Het kan gaan om begeleiding naar een situatie waarbij begeleiding niet meer noodzakelijk is. Maar ook is het mogelijk dat begeleiding blijvend nodig is, omdat de uitkeringsgerechtigde anders niet in staat is om de opgedragen taken uit te voeren
Vormen persoonlijke ondersteuning
Hattem onderscheidt 3 vormen van persoonlijke ondersteuning afgestemd op de situatie van de uitkeringsgerechtigde.
Bij WorkFast wordt de uitkeringsgerechtigde intensief begeleid naar werk door middel van contactmomenten tot driemaal per week.
Intensieve begeleiding bij het vinden van regulier werk.
Uitkeringsgerechtigden met een korte afstand tot de arbeidsmarkt zonder zwaarwegende belemmeringen.
3 maanden met een mogelijkheid tot een verlenging van maximaal 3 maanden als op korte termijn uitstroom naar regulier werk reëel is. De verlenging is dus alleen mogelijk als er een concreet en haalbaar doel is dat binnen 3 maanden gerealiseerd is.
Betaald vanuit het Participatiebudget € 70 per uur.
Bij trajectbegeleiding wordt de uitkeringsgerechtigde begeleid door de consulent van de gemeente Hattem.
Gemiddeld intensieve, maar wel structurele begeleiding door de consulent met als doel activering, het vinden van vrijwilligerswerk of betaald werk.
Uitkeringsgerechtigden binnen het profiel Werk, die niet (meer) onder de doelgroep van WorkFast vallen.
Afhankelijk van het doel intensief 3 – 6 maanden. In ieder geval na 6 maanden vindt een heroverweging plaats ten aanzien van het te bereiken doel en nut en noodzaak van een langere begeleiding.
Reguliere loonkosten binnen de bestaande formatie.
Jobcoaching of een andere vorm van begeleiding op de werkplek
Wanneer er aanvullende begeleiding op de (gesubsidieerde) werkplek noodzakelijk is kan jobcoaching worden ingezet. Gedacht moet worden aan een voorziening waarbij zoals op vaste tijden en gedurende een langere periode de werknemer met beperkingen bij het verrichten van zijn taken ondersteunt.
Het kunnen verrichten van betaalde arbeid, waarbij de taken niet naar behoren kunnen worden uitgevoerd zonder deze ondersteuning.
(Voormalige) Uitkeringsgerechtigden die betaald werk verrichten, maar hier ondersteuning bij nodig hebben, omdat zij anders de werkzaamheden niet behoren kunnen verrichten. Een belangrijke doelgroep zullen de mensen zijn die met loonkostensubsidie werken, waaronder jongeren die voor 2015 tot de Wajongdoelgroep behoorden.
Richtlijn is een uurtarief van maximaal € 70 per uur.
In deze richtlijn is het gemeentelijk beleid opgenomen en informatie vanuit de Re-integratieverordening Participatiewet 2015.
Participatievoorziening beschut werk
Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt.
Hattem maakt de keuze om zeer terughoudend om te gaan met het instrument beschut werk. Mocht beschut werk aan de orde zijn, dan denkt Hattem aan een koppeling met arbeidsmatige dagbesteding die in Hattem lokaal vormgegeven zal worden.
Als het college het instrument wil inzetten, wordt advies gevraagd aan het UWV. Het UWV beoordeelt of iemand uitsluitend in een beschutten omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Om de in artikel 10b lid 1Participatiewet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken zet het college de volgende ondersteunende voorzieningen in:
In deze richtlijn is aanvullend beleid geformuleerd op de Verordening loonkostensubsidie 2015. Daarnaast wordt de inhoud van wet en verordening hier kort weergegeven.
Vaststelling doelgroep loonkostensubsidie
Het college stelt vast of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie. Iemand behoort tot de doelgroep als hij behoort tot de doelgroep van de Participatiewet én
Het college kan advies inwinnen over het oordeel of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. De adviseur neemt daarbij bovenstaande criteria in acht.
Loonkostensubsidie is een voorziening die ingezet kan worden om mensen met een arbeidsbeperking aan betaald werk te helpen. Het gaat hierbij om personen die niet het wettelijk minimumloon per uur kunnen verdienen, en hierdoor niet volledig productief zijn. Voor personen die door een medische beperking alleen maar in deeltijd kunnen werken maar daarbij per uur wel volledig productief zijn, kan geen loonkostensubsidie worden ingezet.
Dit instrument is vanuit de wet bedoeld voor uitkeringsgerechtigden met een loonwaarde tussen de 30 en 80 %. In de praktijk is het haalbaar om dit instrument in te zetten vanaf een loonwaarde van ongeveer 50 %.
Loonkostensubsidie is in principe niet gebonden aan een termijn en kan indien nodig voor een langere periode worden ingezet.
De loonwaarde en de loonkostensubsidie worden jaarlijks opnieuw beoordeeld. Wordt de loonkostensubsidie ingezet bij de voorziening beschut werk, dan worden de loonwaarde en loonkostensubsidie eenmaal per drie jaar vastgesteld.
Het college maakt gebruik van de Dariuz Works loonwaardemeting of daaraan gelijkwaardig instrument om de loonwaarde van een persoon te bepalen.
De loonwaardemethode is een objectieve meting van competenties gebaseerd op kennis van werknemers met een verminderde loonwaarde. De definitieve bepaling van de loonwaarde vindt eerst plaats na bedrijfsbezoek. De bepaling van de loonwaarde wordt vastgelegd in een schriftelijke rapportage met advies.
Een definitieve loonwaardebepaling vindt alleen plaats als de persoon die behoort tot de doelgroep een werkgever heeft die een arbeidsovereenkomst met hem aangaat binnen de geldende cao.
De loonkostensubsidie is een aanvulling op het loon dat op basis van de loonwaarde wordt verdiend, tot het wettelijk minimumloon. De hoogte van de subsidie is maximaal 70 procent van het wettelijk minimumloon. Wanneer de werknemer een Cao-loon heeft dat hoger is dan het WML dan komen de loonkosten boven WML voor rekening van de werkgever. De gemeente gaat bij het vaststellen van de loonkostensubsidie dus altijd uit van het WML.
In de loonkostensubsidie wordt daarnaast een bedrag voor vergoeding van werkgeverslasten opgenomen, waarbij gedacht moet worden aan premies werknemersverzekering, inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en pensioenpremie.
Loonkostensubsidie komt niet ten laste van het Participatiebudget, maar van het Inkomensdeel.
14.14 Ondersteuning leer-werktrajecten
In deze richtlijn wordt het beleid op grond van de Re-integratieverordening Participatiewet 2015 uitgewerkt.
Het college kan ondersteuning aanbieden aan personen van wie het college van oordeel is dat een leer-werktraject nodig is, voor zover deze ondersteuning nodig is voor het volgen van een leer-werktraject. Het gaat hierbij om personen:
Doel van de voorziening is het bieden van extra ondersteuning aan jongeren in de leeftijd van 16 tot 27 jaar die dreigen uit te vallen op school, maar door middel van een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen.
De duur van de ondersteuning is gekoppeld aan de duur van het leer-werktraject. Tijdens leer-werkstage vinden tussentijdse evaluatie plaats, daarin dient meegenomen te worden of ondersteuning nog nodig is.
Persoonlijke ondersteuning maximaal € 70 per uur.
14.15 Overige voorzieningen; proefplaatsing, indienstnemingssubsidie, detacheringsbaan, participatieplaats en werkstage
In deze richtlijn wordt aanvullend beleid geformuleerd op de Re-integratieverordening Participatiewet 2015.
Het college kan een persoon, die behoort tot de doelgroep een proefplaatsing. gericht op arbeidsinschakeling aanbieden voor zover dit gezien zijn afstand tot de arbeidsmarkt passend is.
De proefplaatsing houdt in dat iemand met behoud van uitkering onbetaalde werkzaamheden verricht bij een werkgever. De proefplaatsing is een voor werkgevers stimulerend middel om een uitkeringsgerechtigde relevante en perspectiefvolle werkervaring op te laten doen. Daarnaast kan tijdens deze proefperiode beoordeeld worden of de uitkeringsgerechtigde voldoende competenties heeft voor een beoogde arbeidsplaats.
De proefplaatsing kan worden ingezet als voorloper op een dienstverband. De proefplaatsing wordt ook gebruikt in de periode dat de loonwaarde moet worden bepaald in het kader van loonkostensubsidie.
Deze voorziening wordt passend geacht voor alle personen uit de WWB-doelgroep. En is daarnaast specifiek bedoeld voor het bepalen van de loonwaarde in het kader van loonkostensubsidie.
De duur van de proefplek bedraagt maximaal drie maanden. Tijdens de proefplek werkt de uitkeringsgerechtigde onbetaald, terwijl zijn uitkering doorloopt.
Aan deze voorziening zijn geen kosten verbonden.
Het college kan indienstnemingssubsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon, die behoort tot de doelgroep, een arbeidsovereenkomst sluiten voor zover dit gezien zijn afstand tot de arbeidsmarkt passend is. Anders dan loonkostensubsidie is deze subsidie niet noodzakelijk gericht op personen met een arbeidsbeperking.
Het doel van de indienstnemingssubsidie is het bieden van compensatie voor het feit dat voor de belanghebbende tenminste het wettelijk minimumloon moet worden betaald, terwijl de werkgever de belanghebbende (nog) niet ten volle kan inzetten.
Gezien de kosten van dit instrument in relatie tot de beschikbare middelen is inzet van dit instrument alleen in zeer uitzonderlijke gevallen inzetbaar voor een zeer beperkt bedrag. Hieruit volgt dat de doelgroep voor dit instrument bestaat uit uitkeringsgerechtigden die zonder een (kleine) financiële ondersteuning van de werkgever niet in dienst worden genomen gezien hun afstand tot de arbeidsmarkt, werknemersvaardigheden en arbeidsvermogen.
De indienstnemingssubsidie wordt maximaal twaalf maanden verstrekt.
De hoogte van de subsidie wordt bepaald op basis van de individuele omstandigheden, maar bedraagt maximaal 50% van de werkelijke loonkosten. Gedurende het jaar wordt de subsidie afgebouwd.
Het college kan zorgen voor toeleiding van een persoon die behoort tot de doelgroep naar een dienstverband met een werkgever, waaronder een detacheerder. Er is naast de verordening geen aanvullend beleid geformuleerd
Het college kan een persoon van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand overeenkomstig artikel 10a Participatiewet onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten voor zover dit gezien zijn afstand tot de arbeidsmarkt passend is.
Voor uitkeringsgerechtigden voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die als gevolg daarvan nog niet bemiddelbaar zijn kan een participatieplaats worden ingezet. Het gaat hierbij om onbeloonde additionele werkzaamheden.
Uitkeringsgerechtigden met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt die nog niet of niet meer bemiddelbaar zijn.
Maximaal vier jaar. (Tussentijds wel verlengen conform de wettelijke bepalingen)
• Premie: Na iedere periode van 6 maanden werken op een participatieplaats wordt een premie toegekend van € 100. Voorwaarde is dat iemand voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.
Het college kan een persoon een werkstage gericht op arbeidsinschakeling aanbieden. Tijdens de werkstage werkt de uitkeringsgerechtigde onbetaald, terwijl de uitkering doorloopt.
Een werkstage kan twee doelen hebben.
Uitkeringsgerechtigden die nog niet actief op de arbeidsmarkt zijn geweest of een afstand tot de arbeidsmarkt hebben door langdurige werkloosheid. Wanneer iemand één of meerdere keren kort aan het werk is geweest en terug komt in de uitkering, wordt hij gelijkgesteld aan iemand die langdurig werkloos is.
De duur van de werkstage bedraagt in de regel 6 maanden, waarbij verlenging tot maximaal 12 maanden mogelijk is. Tijdens de werkstage werkt de uitkeringsgerechtigde onbetaald, terwijl zijn uitkering doorloopt.
Aan deze voorziening zijn geen kosten verbonden.
15 OVERGANGSRECHT EN FINANCIERING – OVERIGE ONDERWERPEN PARTICIPATIEWET
Het UWV Werkbedrijf is niet gemandateerd tot het nemen van besluiten inzake de verlening van bijstand. Zie Mandaatbesluit voor de mandaten aan medewerkers van het Cluster Werk & Inkomen.
15.2 Wijze waarop cliëntenparticipatie concreet vorm is gegeven
De participatieraad bestaat uit maximaal 11 leden, een voorzitter en een secretaris. De raad adviseert het college gevraagd en ongevraagd over bestaand en toekomstig beleid, pikt signalen op en weet wat er speelt in de samenleving. De participatieraad heeft als doel zelfredzaamheid en participatie van inwoners te bevorderen en de kwaliteit van gemeentelijk beleid en de uitvoering te verbeteren.
16 BESTUURS(PROCES)RECHT – RECHTSBESCHERMING
16.1 Adres rechtbank, sector bestuursrecht
De Gemeente Hattem valt onder de Rechtbank Gelderland:
Bezoekadres: Walburgstraat 2-4 6811 CD Arnhem
Correspondentie-adres: Postbus 9030 6800 EM Arnhem
16.2 Rechtstreeks beroep bij rechtbank
Het college acht de bezwaarfase vanwege de volledige bestuurlijke heroverweging in beginsel onmisbaar.
17.1 Voorbeelden van inrichtingen
Inrichtingen in de zin van de Participatiewet:
Geen inrichtingen in de zin van de Participatiewet:
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2017-18384.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.