Hoofdstuk 2. Openbare orde
Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden (*)
- 1.
Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.
- 2.
Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een opsporingsambtenaar zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
- 3.
Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.
- 4.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.
- 5.
Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
Artikel 2.1a Vermommingen (*)
- 1.
Het is verboden zich binnen een door de burgemeester aangewezen gebied gemaskerd, vermomd of anderszins onherkenbaar gemaakt te bevinden op een voor het publiek al dan niet met beperking toegankelijke plaats.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de vermomming niet geschiedt met het doel de openbare orde te verstoren.
- 3.
Ieder die het in het eerste lid vervatte verbod overtreedt, is verplicht zich duidelijk herkenbaar te maken, indien een politieambtenaar dit vordert.
Artikel 2.1b Gebiedsontzeggingen (*)
- 1.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene die zich gedraagt in strijd met de wettelijke bepalingen, als in de bijlage bij dit artikel genoemd, een verbod opleggen zich te bevinden in een door het college aangewezen gebied en de daarin gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en inrichtingen.
- 2.
Het verbod van het eerste lid geldt gedurende het in het besluit van de burgemeester genoemde tijdvak van ten hoogste vier dagen nadat het besluit bekend is gemaakt.
- 3.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan diegene aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie binnen zes maanden na het opleggen van dit verbod wordt geconstateerd dat hij zich opnieuw gedraagt in strijd met de in het eerste lid bedoelde artikelen een verbod opleggen zich te bevinden in een door het college aangewezen gebied en in de daarin gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en inrichtingen voor een tijdvak van ten hoogste 3 maanden en op de door de burgemeester aangewezen tijdstippen.
- 4.
Het bepaalde in het voorgaande geldt niet indien de belanghebbende in het door het college aangewezen gebied zijn woning heeft, zijn werk of beroep uitoefent of hulpverlenende instanties bezoekt; alsdan wordt de kortste route aangewezen, langs welke belanghebbende het gebied dient te betreden dan wel te verlaten.
- 5.
Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod.
Bijlage bij artikel 2.1b Gebiedsontzeggingen
De strafbare feiten waarop gebiedsontzeggingen van toepassing kunnen zijn, zijn:
- *
lokaalvredebreuk (artikel 138 WvS)
- *
Openlijke geweldpleging (artikel WvS 141)
- *
Weerspannigheid (artikel 180 WvS)
- *
Niet voldoen aan bevel of vordering (artikel 184 WvS)
- *
Belediging ambtenaar in functie (artikel 266/267 WvS)
- *
Bedreiging (artikel 285 WvS)
- *
Geweld tegen politie en/of burgers (artikel 300/302 WvS)
- *
Deelnemen vechterij (artikel 306 WvS)
- *
Eenvoudige diefstal (artikel 310 WvS)
- *
Gekwalificeerde diefstal (artikel 311 WvS)
- *
Vernieling en vandalisme (artikel 350 WvS)
- *
Baldadigheid (artikel 424 WvS)
- *
Dronken de orde verstoren (artikel 426 WvS)
- *
Openbare dronkenschap (artikel 453 WvS)
- *
Verboden toegang (artikel 461 WvS)
- *
Wapenbezit (artikelen 26 en 27 Wet Wapens en Munitie)
- *
Dealen (artikelen 2 en 3 Opiumwet)
- *
Samenscholing en ongeregeldheden (vechten op de openbare weg) (artikel 2.1 APV)
- *
Overtreding gebiedsontzegging (artikel 2.1b, lid 5 APV)
- *
Ordeverstoring in horecabedrijf (2.33 APV)
- *
Betreden gesloten woning of lokaal (artikel 2.41 APV)
- *
Betreden van plantsoenen e.d. (artikel 2.45 APV)
- *
Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen (artikel 2.47 APV)
- *
Hinderlijk drankgebruik (artikel 2.48 APV)
- *
Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen (artikel 2.49 APV)
- *
Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten (artikel 2.50 APV)
- *
Bedelarij (artikel 2:65 APV)
- *
Drugsgebruik en drugshandel op straat (artikel 2.74 en 2.74a APV)
- *
Weggooien van spuiten (artikel 2.74b APV)
- *
Straat- en raamprostitutie (artikel 3.9 APV)
- *
Natuurlijke behoefte doen (artikel 4.8 APV)
- *
Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging (artikel 16 Afvalstoffenverordening)
Artikel 2:2 Optochten
[gereserveerd]
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
- 1.
Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
- 2.
De kennisgeving bevat:
- a.
naam en adres van degene die de betoging houdt;
- b.
het doel van de betoging;
- c.
de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;
- d.
de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;
- e.
voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;
- f.
maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.
- 3.
Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.
- 4.
Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.
- 5.
De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid, genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.
Artikel 2:4 Afwijking termijn
(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)
Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens
(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)
Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken
Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
- 1.
Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.
- 2.
Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.
- 3.
Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.
- 4.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg
Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.
[gereserveerd]
Artikel 2:8 Dienstverlening
[gereserveerd]
Artikel 2:9 Straatartiest
- 1.
Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.
- 2.
De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.
- 3.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.
- 4.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 2.9a Gokken e.d. (*)
Het is verboden op openbare plaatsen met geld, kaarten, dobbelstenen of andere voorwerpen om geld of geldswaarden te spelen.
Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2:10: vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg
- 1.
Het is verboden zonder voorafgaande vergunning de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.
- 2.
De vergunning wordt verleend:
- a.
als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2:2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- b.
door het college in de overige gevallen.
- 3.
Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:
- a.
indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
- b.
indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
- c.
in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
- 4.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing, voor zover het geen activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of onder k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 2:10a: afbakeningsbepalingen en uitzonderingen
- 1.
Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor:
- a.
evenementen als bedoeld in artikel 2:24;
- b.
terrassen als bedoeld in artikel 2:28a;
- c.
standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18;
- d.
overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.
- 2.
Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt tevens niet voor voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.
- a.
Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterwet of de geldende provinciale Omgevingsverordening.
- b.
De weigeringsgrond van het tweede lid, onder a, van het vorige artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.
- c.
De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b, van het vorige artikel geldt niet voor bouwwerken;
- d.
De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c, van het vorige artikel geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 2:10b: vrij te stellen categorieën
Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid van artikel 2:10 niet geldt.
Artikel 2:11 (Omgevings) vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
- 1.
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
- 2.
De vergunning wordt verleend:
- a.
als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;
- b.
door het college in de overige gevallen.
- 3.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.
- 4.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.
- 5.
Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Waterwet, de geldende provinciale Wegen- en/of Omgevingsverordening, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg (*)
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college :
- a.
een uitweg te maken naar de weg;
- b.
van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;
- c.
verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
- 2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
- 3.
Een vergunning kan worden geweigerd in het belang van:
- a.
de bruikbaarheid van de weg;
- b.
het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
- c.
de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
- d.
de bescherming van de groenvoorzieningen in de gemeente.
- 4.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterwet de Waterschapskeur of de geldende provinciale Wegen- en/of Omgevingsverordening.
Afdeling 6. Veiligheid op de weg
Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid (*)
- 1.
Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.
- 2.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 4 e van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.
Artikel 2:14 Winkelwagentjes
- 1.
De rechthebbende op een bedrijf dat winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.
- 2.
Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of dat winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.
- 3.
Het is verboden een winkelwagentje dat is gebruikt op de weg, onbeheerd daarop achter te laten anders dan op een daartoe aangewezen plaats.
- 4.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.
[gereserveerd]
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen (*)
- 1.
Het is verboden te roken in bossen, op heidegronden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de maanden april tot en met september.
- 2.
Het is verboden in bossen, op heidegronden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voorzover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.
- 3.
Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.
- 4.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het roken plaatsvindt in gebouwen en, als tuin ingerichte, aangrenzende erven.
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp (*)
- 1.
Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.
- 2.
Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,50 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.
- 3.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
- 4.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:20 Vallende voorwerpen (*)
Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.
Artikel 2:20a Verbod met pijl en boog te schieten
[vervallen]
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
- 1.
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
- 2.
Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
[gereserveerd]
Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs
- 1.
Het is verboden:
- a.
voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;
- b.
bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.
- 2.
Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:24 Begripsbepaling (*)
- 1.
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, waaraan wordt deelgenomen met meer dan 50 personen, met uitzondering van:
- a.
- b.
markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;
- c.
kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
- d.
het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
- e.
betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
- f.
activiteiten als bedoeld in artikel 2:9, 2:9a en 2:39 van deze verordening.
- g.
het houden van een kermis, waarbij door middel van een samenstel van bewegende en stilstaande vermaakattracties, daarbij passende mobiele verkoopzaken en gelegenheden tot het deelnemen aan spelen of tot het bezichtigen van zogenaamd kijkwerk, de bezoekers van dat evenement geamuseerd worden.
- 2.
Onder evenement wordt mede verstaan:
- a.
een herdenkingsplechtigheid;
- b.
- c.
een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;
- d.
een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;
Artikel 2:25 Evenement (*)
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
- 2.
Het verbod van het eerste lid geldt niet voor evenementen korter dan 3 dagen, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- a.
het een evenement in de openlucht betreft;
- b.
het evenement maximaal van 8:00 uur tot 24:00 uur duurt;
- c.
het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan (niet zijnde een woonerf), fiets- of bromfietspad of parkeergelegenheid of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten; hetgeen ook betekent dat er op het trottoir een doorgang van 1,20 meter open moet blijven en op promenades en woonerven een doorgang van minstens 4 meter;
- d.
slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m2 per object en niet meer dan 3 objecten per straat;
- e.
- f.
de organisator de burgemeester tenminste 20 werkdagen voorafgaand aan het evenement in kennis stelt met een door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier;
- g.
indien binnen 10 werkdagen na ontvangst van het meldingsformulier door de burgemeester geen tegenbericht is verzonden kan het evenement zoals gemeld plaatsvinden.
- 3.
Het verbod van het eerste lid geldt voorts niet voor een feest, muziekvoorstelling of een wedstrijd op of aan de weg, voorzover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.
- 4.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:25a Het houden van een kermis
Het is verboden een kermis te organiseren buiten een door de burgemeester aan te wijzen plaats en tijd.
Artikel 2:26 Ordeverstoring
Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.
Afdeling 8. Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- a.
horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.
- b.
terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt
- c.
musea: permanente instellingen ten dienste van de samenleving en haar ontwikkeling, die toegankelijk zijn voor het publiek, niet gericht op het maken van winst en die materiële getuigenissen van de mens en zijn omgeving verwerven, behouden, onderzoeken, presenteren en hierover informeren voor doeleinden van studie, educatie en genoegen en die zijn ingeschreven in het Museumregister van de Stichting Het Nederlands Museumregister.
Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf (*)
- 1.
Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
- 2.
De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een beheersverordening op grond van de Wet ruimtelijke ordening dan wel indien van toepassing een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
- 3.
In afwijking van artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
- 4.
Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.
- 5.
De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid weigeren c.q. intrekken indien de exploitant in enig opzicht van slecht levensgedrag is dan wel niet voldoet aan de moraliteitseisen.
- 6.
De burgemeester weigert voorts de vergunning als bedoeld in het eerste lid c.q. trekt deze geheel of gedeeltelijk in wanneer feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde beschikking een strafbaar feit is gepleegd of wanneer sprake is van ernstig gevaar dat de beschikking mede gebruikt zal worden voor:
- a.
het benutten van voordelen uit strafbare feiten;
- b.
het plegen van strafbare feiten.
- 7.
Het in het eerste lid opgenomen verbod geldt niet voor:
- a.
een inpandig horecabedrijf ten behoeve van bewoners in zorginstellingen en ziekenhuizen;
- b.
een horecabedrijf in musea.
- 8.
De exploitatie van een horecabedrijf als bedoeld in het zevende lid, moet als zodanig geschieden dat daardoor de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
- 9.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:28a Terrassen (*)
- 1.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.10 beslist de burgemeester ingeval van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voor zover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.
- 2.
Onverminderd het bepaalde in het derde en vierde lid van artikel 2:28 kan de burgemeester de in het eerste lid bedoelde ingebruikneming van die weg ten behoeve van een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen weigeren:
- a.
indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;
- b.
indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.
- 3.
Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterwet of de geldende provinciale Omgevingsverordening.
- 4.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:29 Sluitingstijd (*)
- 1.
Het is de exploitant verboden het horecabedrijf geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven: op maandag tot en met vrijdag tussen 02.00 uur en 06:00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 03.00 uur en 06:00 uur.
- 2.
Het is de exploitant verboden het horecabedrijf waar, al dan niet door middel van een automaat, eetwaar en/of alcoholvrije drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven: op maandag tot en met vrijdag tussen 03.00 uur en 06.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 04.00 uur en 06.00 uur.
- 3.
De burgemeester kan aan de houder van een vergunning, als bedoeld in artikel 2:28, vergunning verlenen voor het geopend hebben van zijn horecabedrijf gedurende andere dan de in het eerste genoemde openingstijden (nachtvergunning).
- 4.
De burgemeester kan bepalen dat het bepaalde in het derde lid slechts geldt voor nader aan te duiden categorieën horecabedrijven, en/of voor nader aan te wijzen gedeelten van de gemeente en/of voor nader aan te wijzen dagen.
- 5.
De burgemeester weigert de in het derde lid bedoelde vergunning indien naar zijn oordeel door de openstelling van het horecabedrijf gedurende andere dan de in het eerste en tweede lidgenoemde openingstijden de openbare orde wordt aangetast en/of het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting nadelig wordt beïnvloed.
- 6.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de in het derde lid bedoelde vergunning intrekken indien ten gevolge van gebruikmaking van de vergunning de openbare orde wordt aangetast en/of het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting nadelig wordt beïnvloed.
- 7.
De burgemeester kan, onverminderd het bepaalde in het derde lid, door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of lokaliteit of een daartoe behorend terras.
- 8.
Het in het eerste, tweede lid en zevende lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
- 1.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor één of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
- 2.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.
Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.
Artikel 2:31a Aanwezigheid leidinggevende in horecabedrijf
Het is verboden een horecabedrijf voor het publiek geopend te houden indien in het horecabedrijf geen leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op een vergunning met betrekking tot dat horecabedrijf of een andere vergunning van dezelfde vergunninghouder.
Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven
- 1.
In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
- 2.
De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.
Artikel 2:33 Ordeverstoring
Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.
Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een horecabedrijf geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30.
AFDELING 8A BIJZONDERE BEPALINGEN OVER HORECABEDRIJVEN ALS BEDOELD IN DE DRANK- EN HORECAWET
Artikel 2:34a Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- -
- -
- -
- -
- -
paracommerciële rechtspersoon,
- -
- -
zwak-alcoholhoudende drank,
dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.
Artikel 2:34b Reguliering paracommerciële rechtspersonen
- 1.
Een paracommerciële rechtspersoon die zich richt op het organiseren van activiteiten van sportieve aard kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf 1 uur vóór aanvang van de activiteit tot 2 uur na afloop van de activiteit, met dien verstande dat de verstrekking uitsluitend mag plaatsvinden op:
- a.
maandag tot en met zaterdag vanaf 16.00 uur tot 23.00 uur;
- b.
zondag vanaf 10.00 uur tot 23.00 uur.
- 2.
Overige paracommerciële rechtspersonen kunnen alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken op 1 uur vóór aanvang van de activiteit tot 2 uur na afloop van de activiteit, maar niet later dan 01.00 uur.
- 3.
Een paracommerciële rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.
Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2:35 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2:37 Nachtregister
De houder van een inrichting is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van strafrecht, bij te houden dat ingericht is volgens het door de burgemeester vastgesteld model.
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2:39 Exploitatievergunning speelgelegenheid
- 1.
Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.
- 2.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:
- a.
speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;
- b.
speelgelegenheden waarvoor de raad van bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen, en;
- c.
speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.
- 3.
De burgemeester weigert de vergunning:
- a.
indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;
- b.
indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een beheersverordening op grond van de Wet ruimtelijke ordening dan wel indien van toepassing een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
- 4.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:40 Speelautomaten
[gereserveerd]
Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.
Artikel 2:42 Plakken en kladden
- 1.
Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.
- 2.
Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:
- a.
een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
- b.
met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.
- 3.
Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.
- 4.
Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.
- 5.
Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.
- 6.
Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.
- 7.
De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.
- 1.
Het is verboden tussen op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.
- 2.
Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen (*)
- 1.
Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.
- 2.
Het is verboden op een openbare plaats, in een winkel of in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een tas en andere voorwerpen die er kennelijk toe is c.q. zijn uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.
- 3.
De in het eerste en tweede lid gestelde verboden zijn niet van toepassing indien de in die leden bedoelde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in die leden bedoelde handelingen.
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d. (*)
[gereserveerd]
Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.
[gereserveerd]
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen (*)
- 1.
Het is verboden :
- a.
op een openbare plaats te klimmen in of zich te bevinden in/op een boom, op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;
- b.
zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan gebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.
- c.
op een openbare plaats tussen zonsondergang en zonsopgang te liggen of te slapen;
- d.
in bijzondere gevallen kan het college plaatsen aanwijzen waarop gedurende bepaalde uren het verbod, bedoeld onder c, niet van toepassing.
- 2.
Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
- 1.
Het is verboden voor personen die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
- 2.
Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:
- a.
een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;
- b.
de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
- 1.
Het is verboden:
- a.
zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;
- b.
zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.
- 2.
Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten (*)
- 1.
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d. (*)
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:
- a.
dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;
- b.
daardoor die ingang versperd wordt;
- c.
daardoor de doorgang voor voetgangers wordt belemmerd.
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2:53 Bespieden van personen
[gereserveerd]
Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur
[gereserveerd]
Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren
[gereserveerd]
Artikel 2:56 Alarminstallaties
[gereserveerd]
Artikel 2:57 Loslopende honden (*)
- 1.
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
- a.
op een openbare plaats binnen de bebouwde kom zonder dat die hond aangelijnd is;
- b.
op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;
- c.
op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.
- 2.
Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.
- 3.
De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden (*)
- 1.
De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:
- a.
op een openbare plaats gelegen binnen de bebouwde kom;
- b.
op verharde wegen buiten de bebouwde kom;
- c.
op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;
- d.
op een andere door het college aangewezen plaats.
- 2.
Het in het eerste lid genoemde gebod geldt niet voor door het college na raadpleging van de verantwoordelijke raadscommissie aan te wijzen hondentoiletten, hondenuitlaatstroken en hondenuitlaatplaatsen.
- 3.
De strafbaarheid wegens overtreding van het in lid 1 onder a, b en d gestelde gebod wordt opgeheven indien de houder of eigenaar van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.
- 4.
De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod geldt niet voor de eigenaar of houder van een blindegeleidehond of een soho-hond.
Artikel 2:58a Ruimmiddel (*)
- 1.
Het is eenieder verboden zich op de plaatsen bedoeld in artikel 2:58, eerste lid, te bevinden met een hond, zonder dat men een middel dat redelijkerwijs kan dienen tot het opruimen van uitwerpselen van honden bij zich draagt. Dit verbod geldt niet voor de op basis van artikel 2.58, lid 2, aangewezen gedeelten van de gemeente. Het verbod geldt eveneens niet voor de in de laatste zin van artikel 2.57, lid 3, genoemde categorie personen.
- 2.
Degene die zich met een hond op een in het eerste lid bedoelde plaats bevindt, is verplicht het middel op eerste vordering van een met het toezicht op de naleving van dit artikel belaste ambtenaar te tonen.
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
- 1.
Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
- 2.
Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.
- 3.
Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:
- a.
vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;
- b.
door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en
- c.
zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.
Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
- 1.
Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:
- a.
- b.
aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, of
- c.
aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.
- 2.
Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.
- 3.
Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.
Artikel 2:60a Duiven en andere overlastveroorzakende dieren
Het is verboden op door het college aan te wijzen openbare plaatsen duiven en andere overlastveroorzakende dieren te voeren of gelegenheid te bieden deze te voeren.
Artikel 2:61 Wilde dieren
[gereserveerd]
Artikel 2:62 Loslopend vee
De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.
Artikel 2:63 Doden van dieren
[gereserveerd]
Artikel 2:64 Laten vechten door dieren
[gereserveerd]
Artikel 2:65 Bedelarij
Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.
Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2:66 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
- 1.
De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:
- a.
het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;
- b.
de datum van verkoop of overdracht van het goed;
- c.
een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voorzover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;
- d.
de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;
- e.
de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.
- 2.
De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
- a.
de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:
- 1°
dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;
- 2°
van een verandering van de onder a, sub 1º, bedoelde adressen;
- 3°
als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;
- 4°
dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;
- b.
de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;
- c.
aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;
- d.
een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.
Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
[gereserveerd]
Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven
(Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op horecabedrijven) onder artikel 2:32).
Artikel 2:71 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.
Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling (*)
- 1.
Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.
- 2.
Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
- 3.
De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
- 4.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
Afdeling 13a. Naaktrecreatie (*)
Artikel 2:73a Naaktrecreatie (*)
Het gebied rondom de plas genaamd "Driehoek", zoals nader aangeduid op een bij deze verordening behorende tekening*, is aangewezen voor ongeklede openbare recreatie als bedoeld in artikel 430a van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:73b Zoeken van contact, verrichten van handelingen van seksuele aard (*)
Het is verboden binnen het gebied rondom de plas genaamd “Driehoek”, zoals bedoeld in artikel 2:73a:
- a.
Zich op te houden met het kennelijke doel gericht contact te zoeken tot het aldaar verrichten van handelingen van seksuele aard;
- b.
Al dan niet met een ander of anderen handelingen te verrichten van seksuele aard.
Afdeling 14. Drugsoverlast
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:74a Openlijk gebruik (*)
Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/ of stoffen voorhanden te hebben.
Artikel 2:74b Weggooien van spuiten (*)
Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers, e.d. of daarop gelijkende voorwerpen op een openbare plaats dan wel in afvalbakken achter te laten indien redelijkerwijze kan worden aangenomen, dat zulks geschiedt om afstand van het voorwerp te doen.
Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2:11, 2.16, 2:19, 2:21, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73 of 5:34 groepsgewijs niet naleven.
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen (*)
- 1.
De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
- 2.
De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere openbare plaatsen, te weten:
- -
alle openbare parkeergelegenheden.
Afdeling 16. Toezicht op winkelbedrijven (*)
Artikel 2:78 Begripsomschrijvingen (*)
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
- a.
Inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als een smartshop, headshop, growshop, belwinkel of internetcafé;
- b.
Leidinggevende:
- 1.
de natuurlijke persoon voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;
- 2.
de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;
- 3.
de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;
- c.
Bezoeker: een ieder, die zich in een inrichting bevindt, met uitzondering van:
- 1.
de levenspartner en kinderen van de leidinggevende van de inrichting, alsmede zijn elders wonende bloed- of aanverwanten of die van zijn levenspartner;
- 2.
de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3.
de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.
- d.
Bevoegde bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.
Artikel 2:79 Vergunningplicht (*)
Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een inrichting te exploiteren (winkelvergunning).
Artikel 2:80 Eisen leidinggevende (*)
Een leidinggevende:
- a.
staat niet onder curatele;
- b.
is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;
- c.
is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;
- d.
heeft de leeftijd van 18 jaar bereikt.
Artikel 2:81 Vergunningaanvraag (*)
- 1.
Voor het verkrijgen van een vergunning moet een aanvraag bij het bevoegde bestuursorgaan worden ingediend aan de hand van een door het bevoegde bestuursorgaan vast te stellen formulier.
- 2.
Bij de aanvraag, bedoeld in het vorige lid, wordt tenminste:
- a.
opgaaf gedaan van de personalia dan wel zetel van de aanvrager en de personalia en het adres van de leidinggevende voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;
- b.
opgaaf gedaan van de personalia en het adres van iedere overige leidinggevende;
- c.
overgelegd een recente pasfoto van de leidinggevende(n);
- d.
opgaaf gedaan van het adres en de aard van de inrichting;
- e.
overgelegd een niet meer dan drie maanden tevoren ten behoeve van de leidinggevende afgegeven verklaring omtrent het gedrag;
- f.
overgelegd een nauwkeurige beschrijving van de inrichting, waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan en een plattegrond van de inrichting.
Artikel 2:82 Beslistermijn (*)
- 1.
Het bevoegde bestuursorgaan beslist binnen dertien weken na de datum waarop de aanvraag met bijbehorende bescheiden is ontvangen.
- 2.
Het bevoegde bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste 13 weken verdagen. De aanvrager van de vergunning wordt voor de afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn schriftelijk in kennis gesteld van de verdaging.
Artikel 2:83 Weigeringsgronden (*)
- 1.
Het bevoegde bestuursorgaan weigert de vergunning indien de vestiging en/of de exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, de beheersverordening op grond van de Wet ruimtelijke ordening, dan wel indien van toepassing een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
- 2.
Het bevoegde bestuursorgaan weigert de vergunning indien naar zijn oordeel door de aanwezigheid van de inrichting de openbare orde wordt aangetast en/of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting nadelig wordt beïnvloed.
- 3.
Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgrond houdt het bevoegde bestuursorgaan rekening met:
- a.
het karakter van de straat en van de wijk waarin de inrichting is gelegen of zal komen te liggen;
- b.
de aard van de inrichting;
- c.
de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de inrichting;
- d.
de concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied;
- e.
de wijze van bedrijfsvoering van een leidinggevende van de inrichting in deze of in andere inrichtingen;
- f.
de wijze van exploitatie van de inrichting in het verleden.
- 4.
Een vergunning wordt voorts geweigerd indien de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is dan wel niet voldoet aan de moraliteitseisen.
- 5.
Een vergunning wordt voorts geweigerd indien er sprake is van een van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordeling door het openbaar bestuur (wet Bibob).
Artikel 2:84 Vergunning (*)
- 1.
In een vergunning worden vermeld:
- a.
de natuurlijke of rechtspersoon, vennoten, bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden aan wie de vergunning is verleend en voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;
- b.
- c.
tot welke bedrijfsuitoefening de vergunning strekt;
- d.
de plaats waar de inrichting zich bevindt;
- e.
de situering en de oppervlakten van de lokaliteiten en terrassen.
- 2.
De geldende vergunning of een afschrift daarvan dient in de inrichting aanwezig te zijn.
Artikel 2:85 Aanwezigheid leidinggevende (*)
Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting geen leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op een vergunning met betrekking tot die inrichting.
Artikel 2:86 Intrekkingsgronden (*)
- 1.
In aanvulling op het bepaalde in artikel 1:6 kan het bevoegde bestuursorgaan de vergunning intrekken, indien:
- a.
aannemelijk is, dat een leidinggevende van de inrichting betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;
- b.
een leidinggevende van de inrichting toestaat danwel gedoogt, dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd;
- c.
zich in of vanuit de inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;
- d.
een niet daarin vermelde persoon leidinggevende is geworden met betrekking tot de inrichting, waarop de vergunning betrekking heeft;
- e.
de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is dan wel niet voldoet aan de moraliteitseisen;
- f.
er sprake is van het geval en onder voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur.
- 2.
Voordat toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, aanhef en onder f, kan het Bureau bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.
Artikel 2:87 Vervallen vergunning (*)
- 1.
De vergunning vervalt, indien:
- 2.
de exploitatie van de inrichting voor een periode van langer dan drie maanden is of wordt onderbroken;
- 3.
er sprake is van een gewijzigde exploitatie, waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd;
- 4.
een vergunning, strekkende ter vervanging van de eerstbedoelde vergunning is verleend.
- 5.
Van het feit dat de vergunning is vervallen op grond van het bepaalde in het eerste lid onder a en b doet het bevoegde bestuursorgaan mededeling aan hem op wiens naam de vergunning is gesteld.
Artikel 2:88 Sluiting van inrichtingen (*)
- 1.
Het bevoegde bestuursorgaan kan een inrichting - al dan niet voor een bepaalde duur – gesloten verklaren:
- a.
indien die inrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;
- b.
indien die inrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;
- c.
indien het bevoegde bestuursorgaan oordeelt, dat een van de in artikel 2:86 genoemde situaties waarbij intrekking van de vergunning mogelijk is, zich voordoet.
- 2.
De sluiting wordt geacht in het openbaar bekend te zijn gemaakt zodra een besluit tot sluiting op, in of nabij de toegang of toegangen van de inrichting is aangebracht.
- 3.
Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door het bevoegde bestuursorgaan worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
- 4.
Het is verboden, na het van kracht worden van de sluiting als bedoeld in het eerste lid, bezoekers tot de inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven.
- 5.
Het is een ieder verboden in een bij besluit van het bevoegd gezag gesloten inrichting als bezoeker te verblijven.
Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1. Geluid en geluidhinder
Artikel 4:1 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- a.
Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;
- b.
inrichting: een inrichting type A of type B, als bedoeld in het Besluit;
- c.
houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;
- d.
collectieve festiviteit: een festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden en waarbij een overschrijding van de reguliere geluidgrenswaarden mogelijk is;
- e.
incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen en waarbij een overschrijding van de en waarbij een overschrijding van de reguliere geluidgrenswaarden mogelijk is;
- f.
gevoelige gebouwen: woningen en gebouwen, die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als andere geluidsgevoelige gebouwen, met uitzondering van die gebouwen, behorende bij de betreffende inrichting.
Artikel 4:1a (*)
(vervallen)
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten (*)
- 1.
Het college kan, al dan niet op verzoek, een onbeperkt aantal collectieve festiviteiten aanwijzen.
- 2.
Een verzoek zoals bedoeld in lid 1 dient te worden gedaan door tenminste drie houders van een inrichting.
- 3.
Het college maakt de aanwijzing als bedoeld in het eerste lid tenminste vier weken voor de festiviteit bekend.
- 4.
Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit aanwijzen.
- 5.
In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en vierde lid, kan het college regels stellen ter beperking van de geluidshinder.
Artikel 4:3 Deelname aan collectieve festiviteiten (*)
- 1.
Het is een inrichting toegestaan ten hoogste 12 dagen of dagdelen per kalenderjaar deel te nemen aan een collectieve festiviteit.
- 2.
De geluidsgrenswaarden in de artikelen 2.17, 2.19, en 2.20 van het Besluit zijn niet van toepassing tijdens een collectieve festiviteit waarvan door de houder van de inrichting het college in kennis is gesteld van deelname aan de collectieve festiviteit dan wel de aanwijzing van de collectieve festiviteit heeft plaatsgevonden op basis van artikel 4:2 lid 4.
- 3.
De houder van een inrichting stelt het college ten minste twee weken voor de aanvang van de collectieve festiviteit van de deelname in kennis.
- 4.
Het college stelt de wijze vast voor het doen van een kennisgeving als bedoeld in dit artikel.
Artikel 4.4 Kennisgeving incidentele festiviteiten (*)
- 1.
Het is een inrichting toegestaan ten hoogste 8 dagen of dagdelen individuele festiviteiten per kalenderjaar te houden.
- 2.
De geluidsgrenswaarden in de artikelen 2.17, 2.19, en 2.20 van het Besluit zijn niet van toepassing tijdens een individuele festiviteit waarvan de houder van een inrichting het college in kennis heeft gesteld.
- 3.
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, bepaald volgens de methoden genoemd in het Besluit, mag ten gevolge van de festiviteit aan de gevel van een woning van derden of een andere geluidsgevoelige bestemming, niet meer bedragen dan:
- -
75 dB(A) in de periode van 07.00 tot 19.00 uur;
- -
70 dB(A) in de periode van 19.00 tot 23.00 uur;
- -
65 dB(A) in de periode van 23.00 tot 07.00 uur;
tenzij er een collectieve festiviteit is aangewezen waarin hogere geluidsgrenswaarden zijn opgenomen.
- 4.
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, bepaald volgens de methoden genoemd in het Besluit, mag ten gevolge van de festiviteit in inpandige of aanpandige gevoelige gebouwen, niet meer bedragen dan:
- -
55 dB(A) in de periode van 07.00 tot 19.00 uur;
- -
50 dB(A) in de periode van 19.00 tot 23.00 uur;
- -
45 dB(A) in de periode van 23.00 tot 07.00 uur;
tenzij er een collectieve festiviteit is aangewezen waarin hogere geluidsgrenswaarden zijn opgenomen.
- 5.
De houder van de inrichting stelt het college ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan in kennis tenzij het college van mening is dat de individuele festiviteit redelijkerwijs niet eerder was te voorzien.
- 6.
Het college stelt de wijze vast voor het doen van een kennisgeving als bedoeld in het vijfde lid.
Artikel 4.5 Verboden incidentele festiviteiten
[gereserveerd]
Artikel 4.6 Overige geluidhinder
- 1.
Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
- 2.
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
- 3.
Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de geldende provinciale Omgevingsverordening of wanneer het een toestel betreft dat deel uitmaakt van een standplaats op de kermis als bedoeld in artikel 2:24, eerste lid onder g.
- 4.
Op de ontheffinging is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing
Artikel 4:6a (Geluid)hinder door dieren
Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat.
Artikel 4:6b Mosquito's
- 1.
In dit artikel wordt onder een mosquito verstaan: een apparaat dat een slechts voor jongeren hoorbare, hinderlijke hoge pieptoon produceert, met als doel groepen jongeren weg te houden van plaatsen waar zij overlast veroorzaken.
- 2.
In afwijking van het bepaalde in artikel 4:6 kan de burgemeester, na raadpleging van verantwoordelijke raadscommissie, in het belang van de openbare orde besluiten op een openbare plaats een mosquito aan te brengen bij gebleken ernstige overlast door jongeren op die plaats.
- 3.
De aanwezigheid van een mosquito wordt duidelijk kenbaar gemaakt op de plaats waar deze is aangebracht.
- 4.
Een mosquito is alleen in werking op die tijdstippen dat overlast redelijkerwijs valt te verwachten.
- 5.
Een mosquito wordt aangebracht voor een periode van ten hoogste zes maanden. De burgemeester kan die periode telkens met een periode van ten hoogste zes maanden verlengen.
Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4:7 Straatvegen
[gereserveerd]
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4:10 Begripsbepalingen
- 1.
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- a.
boom: houtachtig overblijvend gewas, dood of levend, met een dwarsdoorsnede van minimaal tien centimeter op 1,30 meter boven het maaiveld. In geval van meerdere stammen geldt de dikste stam.
- b.
houtopstand: hakhout, een houtwal of één of meer bomen;
- c.
hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;
- d.
dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;
- e.
bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder a., van de Wet natuurbescherming;
- f.
iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);
- g.
iepespintkever: het insekt, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaeus.
- 2.
In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: het rooien, kappen, verplanten, het snoeien van meer dan 20% van de kroon of het wortelgestel met inbegrip van kandelaberen en het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van de boom tot gevolg kan hebben.
Artikel 4:10a Afstand van de erfgrens
De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heggen en heesters.
Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.
- 2.
Het verbod geldt niet voor:
- a.
wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet beknotte populieren of wilgen;
- b.
fruitbomen, coniferen aangeplant als erfafscheiding en windschermen om boomgaarden;
- c.
fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
- d.
- e.
houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;
- f.
houtopstand die zijn gelegen buiten de bebouwde kom, met uitzondering van monumentale bomen die zijn opgenomen in het gemeentelijk bomenplan;
- g.
houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van burgemeester en wethouders, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4:12d.
- 3.
Het verbod van lid 1 geldt tevens niet voor houtopstand, niet zijnde monumentale en/ of beeldbepalende bomen, op particulier terrein wanneer de te vellen houtopstand niet meer dan 5 bomen per jaar betreft. Onder particulier terrein wordt daartoe niet begrepen terrein in eigendom van gemeentelijke, provinciale- of rijksoverheid
- 4.
Het verbod van lid 1 geldt tevens niet als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.
Artikel 4:12 Aanvraag vergunning
De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.
Artikel 4:12a Weigeringsgronden
De vergunning kan worden geweigerd op grond van:
- a.
de natuurwaarde van de houtopstand;
- b.
de landschappelijke waarde van de houtopstand;
- c.
de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
- d.
de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
- e.
de cultureel-historische waarde van de houtopstand;
- f.
de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
Artikel 4:12b Vergunning ex lege (*)
(vervallen)
Artikel 4:12c Bijzondere vergunningsvoorschriften
- 1.
Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.
- 2.
Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.
Artikel 4:12d Herplant - / instandhoudingsplicht
- 1.
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het college is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.
- 2.
Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.
- 3.
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
- 4.
Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.
Artikel 4:12e Schadevergoeding
Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4:11, artikel 4:12c of artikel 4.12d schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het college hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Artikel 4:12f Bestrijding iepziekte
- 1.
Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:
- a.
indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;
- b.
de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;
- c.
of de niet-ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.
- 2.
Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan, met uitzondering van geheel ontschorst iepenhout en iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm, voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren. Het college kan ontheffing verlenen van dit verbod.
Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
- 1.
In het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, kan het college plaatsen aanwijzen die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg zijn gelegen, waar het verboden is de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
- a.
onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
- b.
bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
- c.
kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of
- d.
mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.
- 2.
Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.
- 3.
Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of door of krachtens de Provinciale Omgevingsverordening.
Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen
[gereserveerd]
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.
- 2.
Het verbod geldt niet voor onverlichte:
- a.
opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;
- b.
opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;
- c.
opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50 m² en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:
- -
een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, mits deze zijn aangebracht op of aan de desbetreffende onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
- -
het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;
- d.
opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
- e.
opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer.
- 3.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits:
- a.
van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college;
- b.
het college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;
- c.
deze opschriften of aankondigingen niet langer dan negen weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.
- 4.
Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede en derde lid de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.
- 5.
Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:
- a.
indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
- b.
in het belang van de verkeersveiligheid;
- c.
in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
- 6.
- a.
De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken;
- b.
De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame
[gereserveerd]
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen
Artikel 4:17 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan:
een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
- 1.
Het is verboden kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.
- 2.
Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen recreatief gebruik door de rechthebbende op een terrein.
- 3.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:
- a.
de bescherming van natuur en landschap;
- b.
de bescherming van een stadsgezicht.
- 5.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing
Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
- 1.
Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:18, eerste lid niet geldt.
- 2.
Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:18, vierde lid.
Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
Afdeling 1. Parkeerexcessen
Artikel 5:1 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- a.
voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;
- b.
parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
- 1.
Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:
- a.
het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;
- b.
het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.
- 2.
Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:
- a.
voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;
- b.
voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.
- 3.
Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:
- a.
drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;
- b.
de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.
- 4.
Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.
- 5.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
- 1.
Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.
- 2.
Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 5:5 Voertuigwrakken
- 1.
Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.
- 2.
Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.
- 1.
Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
- a.
langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;
- b.
op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
- 2.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.
- 3.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.
Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen
- 1.
Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.
- 2.
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
- 1.
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
- 2.
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.
- 3.
Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.
- 4.
Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.
Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
- 1.
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
- 2.
Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.
Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
[gereserveerd]
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
- 1.
Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.
- 2.
Dit verbod is niet van toepassing:
- a.
- b.
op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;
- c.
op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.
- 3.
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets (*)
- 1.
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
- 2.
Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in verwaarloosde toestand verkeren op de weg te laten staan.
- 3.
Het is verboden om een fiets of bromfiets, al dan niet voor onmiddellijk gebruik geschikt, langer dan vier weken onbeheerd in een door het college aangewezen fietsenstalling achter te laten.
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.
- 2.
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
- 3.
Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.
Artikel 5:14 Begripsbepaling
- 1.
In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;
- 2.
Onder venten wordt niet verstaan:
- a.
het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;
- b.
het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;
- c.
het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.
Artikel 5:15 Ventverbod (*)
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het college te venten.
- 2.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:7 kunnen vergunningen voor bepaalde tijd worden verleend.
- 3.
Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van het Wegenverkeerswet 1994.
- 4.
Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
- 5.
Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.
Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting
(Vervallen)
Afdeling 4. Standplaatsen
Artikel 5:17 Begripsbepaling
- 1.
In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aanbieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
- 2.
Onder standplaats wordt niet verstaan:
- a.
een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
- b.
een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.
- 2.
Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, een beheersverordening op grond van de Wet ruimtelijke ordening dan wel indien van toepassing een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
- 3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:
- a.
indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
- b.
indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
- 4.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5:19a Particuliere terreinen (*)
Het college kan particuliere terreinen aanwijzen waar de in artikel 5:18, eerste lid, en 5:19 gestelde verboden niet gelden.
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
- 1.
Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.
- 2.
De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.
Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht
(Vervallen)
Afdeling 5. Snuffelmarkten
Artikel 5:22 Begripsbepaling
- 1.
In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.
- 2.
Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:
- a.
een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
- b.
een evenement als bedoeld in artikel 2:24.
Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.
- 2.
Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.
- 3.
De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, een beheersverordening op grond van de Wet ruimtelijke ordening dan wel indien van toepassing een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
- 4.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing
Afdeling 6. Openbaar water
Artikel 5.24 Algemene bepalingen en definities (*)
- 1.
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- a.
schip: elk vaartuig of watervliegtuig, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als een middel van vervoer te water;
- b.
klein schip: een schip waarvan de lengte minder dan 20 meter bedraagt, waartoe als lengte wordt aangemerkt de afstand van de voorkant van het voorste tot de achterkant van het achterste vaste deel van de romp, zonder boegspriet, de papegaaistok en het trimvlak, zulks met uitzondering van
- -
een schip dat is gebouwd of ingericht om andere dan kleine schepen te assisteren, te duwen of langs zijde vastgemaakt mee te voeren;
- -
een schip dat meer dan 12 passagiers mag vervoeren;
- -
een veerpont, een visserschip, een duwbak.
- c.
snelle motorboot: een klein schip dat, bij gebruikmaking van zijn mechanische middelen tot voortbeweging, sneller kan varen dan 20 kilometer per uur;
- d.
waterscooter: een snelle motorboot, gebouwd of ingericht om door een of meer personen skiënd door of over het water te worden voortbewogen;
- e.
visboot: een vaartuig, kennelijk ingericht om enkel door spierkracht te worden voortbewogen en bestemd voor de uitoefening van de sportvisserij;
- f.
bedrijfsvaartuig: een vaartuig waarin of waarmede een bedrijf of beroep wordt of kan worden uitgeoefend;
- g.
haven: een tot duurzame exploitatie bestemde accommodatie te land en/ of te water, waar bedrijfsmatig gelegenheid wordt geboden tot het ter plaatse al of niet onder toezicht gedurende langere tijd achterlaten van een vaartuig, ongeacht of met die exploitatie al of niet winst wordt beoogd;
- h.
surfoever: een veelal door borden of andere merktekens aangeduide plaats op de oever waar door surfers pleegt te worden aangeland;
- i.
zweminrichting: een voor het publiek toegankelijke plaats welke is ingericht om te worden gebruikt voor het zwemmen, tezamen met de daarbij behorende terreinen, gebouwen en getimmerten en uitrustingen;
- j.
zwemgelegenheid in oppervlaktewater: locatie in oppervlaktewater, niet zijnde een zweminrichting, waar door een aanmerkelijk aantal personen in elkaars nabijheid pleegt te worden gezwommen;
- k.
passantenplaats; een ligplaats uitsluitend bestemd voor pleziervaartuigen, welke maximaal drie achtereenvolgende dagen mag worden ingenomen. Onder dag wordt verstaan de periode tussen 00.00 uur en 24.00 uur.
- 2.
Onder oevers zijn mede begrepen de oeverbeschermingen en de daarvan deel uitmakende beplantingen.
Artikel 5:25 Gebruik van openbaar water (*)
- 1.
Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in, of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.
- 2.
Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.
- 3.
Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
- 4.
De verboden in het eerste en derde lid gelden niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepsverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
Artikel 5:26 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen (*)
- 1.
Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.
- 2.
Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:
- a.
nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;
- b.
beperkingen stellen naar tijdsduur, alsmede naar soort en aantal vaartuigen.
- 3.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement en de Waterwet de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, of de Provinciale vaarwegenverordening.
- 4.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bedrijfsvaartuigen die direct betrokken zijn bij de ontgronding dan wel bij de inrichting van het openbaar water.
- 5.
Het is verboden vaartuigen te bouwen, te verbouwen of te slopen, behoudens binnen de daartoe op grond van andere wettelijke voorschriften bestemde en als zodanig in gebruik zijnde inrichtingen.
Artikel 5:27 Aanwijzingen ligplaats
- 1.
Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:26 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.
- 2.
De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.
- 3.
Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement en de Waterwet.
Artikel 5:28 Verbod innemen ligplaats (*)
- 1.
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5:26, tweede lid, en 5:27 bepaalde.
- 2.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bedrijfsvaartuigen die direct betrokken zijn bij de ontgronding dan wel bij de inrichting van het openbaar water.
- 3.
Het is verboden om een ligplaats in te nemen in een voor de oever gelegen rietkraag.
- 4.
Het is verboden in een rietkraag, in de oever, of binnen twintig meter van een als zodanig in gebruik zijnde zweminrichting, zwemgelegenheid of surfoever te ankeren;
- 5.
Het is verboden vaartuigen te water te laten, uit het water te laten, op gronden neer te leggen of te laten liggen anders dan op de daarvoor door het college aangewezen plaatsen welke ter plaatse zijn aangeduid.
- 6.
Het college kan gedeelten van het openbaar water aanwijzen waar de in dit artikel vervatte verboden niet gelden ten aanzien van visboten.
Artikel 5:29 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers (*)
- 1.
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
- 2.
Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement en de Waterwet.
- 3.
Dit verbod geldt tevens niet voor handelingen of gedragingen die direct voortvloeien uit werkzaamheden verband houdende met ontgrinding of herinrichting.
Artikel 5:30 Reddingsmiddelen (*)
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor onmiddellijk gebruik ongeschikt te maken.
Artikel 5:31 Veiligheid op het water
- 1.
Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.
- 2.
Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement en de Waterwet.
Artikel 5:31a Overlast aan vaartuigen
- 1.
Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.
- 2.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.
Artikel 5:31b Commerciële activiteiten (*)
Het is verboden zonder vergunning van het college zich met een vaartuig binnen de wateren te begeven met het doel commerciële activiteiten te verrichten zoals het drijven van handel of het beroepsmatig verschaffen van nachtverblijf.
Artikel 5:31c Watersportvoorzieningen
- 1.
Het is verboden havens, aanlegsteigers, dag-en/of surfstranden, hellingen, beschoeiingen dan wel andere watersportvoorzieningen te hebben zonder ontheffing van het college.
- 2.
Dit verbod geldt niet voor die voorzieningen die ingevolge een geldend bestemmingsplan als zodanig zijn aangewezen dan wel waarvoor wettelijk benodigde medewerking ingevolge de Woningwet en/ of de Wet ruimtelijke ordening is verleend.
Artikel 5:31d Snelle motorboot
De bestuurder van een snelle motorboot is verplicht het registratiebewijs als bedoeld in artikel 8.01 van het Binnenvaartpolitiereglement op eerste verzoek aan een ambtenaar of persoon, als bedoeld in artikel 6.2, ter inzage te verstrekken.
Artikel 5:31e Waterscooters
Het is verboden op oevers, wateren en plassen een waterscooter, welke zich in een kennelijk voor onmiddellijk gebruik geschikte en beoogde staat bevindt, bij zich te hebben anders dan op daartoe door of namens de minister van verkeer en waterstaat ingevolge het Binnenvaartpolitiereglement of door het college aangewezen plaatsen.
Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 5:32 Crossterreinen
- 1.
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
- 2.
Het college kan terreinen aanwijzen waarop het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:
- a.
in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
- b.
in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;
- c.
in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.
- 3.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
- 1.
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.
- 2.
Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:
- a.
in het belang van het voorkomen van overlast;
- b.
in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;
- c.
in het belang van de veiligheid van het publiek.
- 3.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:
- a.
ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;
- b.
die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;
- c.
die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;
- d.
van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;
- e.
voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.
- 4.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:
- a.
op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;
- b.
binnen de bij of krachtens de geldende provinciale Omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.
- 5.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
Afdeling 8. Verbod vuur te stoken
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
- 1.
Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
- 2.
Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:
- a.
verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;
- b.
sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;
- c.
vuur voor koken, bakken en braden
- 3.
Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.
- 5.
Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de geldende provinciale Omgevingsverordening.
- 6.
Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Afdeling 9. Verstrooiing van as
Artikel 5:35 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Artikel 5:36 Verboden plaatsen (*)
- 1.
Incidentele asverstrooiing is verboden op verharde delen van de weg.
- 2.
Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.
- 3.
Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid.
Artikel 5:37 Hinder of overlast
Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.