Gemeenteblad van Geertruidenberg
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Geertruidenberg | Gemeenteblad 2017, 180935 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Geertruidenberg | Gemeenteblad 2017, 180935 | Beleidsregels |
2e gewijzigde beleidsregels Bijzondere Bijstand Gemeente Geertruidenberg 2017
Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Geertruidenberg;gelezen het daartoe strekkende voorstel behandeld in haar vergadering van 26 september 2017;
gelet op het bepaalde in titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht,
en artikel 35 van de Participatiewet,
overwegende dat het noodzakelijk is om beleidsregels vast te stellen voor de bijzondere bijstand die in de gemeente Geertruidenberg wordt verstrekt,
Vast te stellen: de “2e gewijzigde beleidsregels Bijzondere Bijstand Gemeente Geertruidenberg 2017”.
Artikel 2. Recht op bijzondere bijstand
Onverminderd paragraaf 2.2 van de Participatiewet, heeft de alleenstaande, alleenstaande ouder of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande, de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen Het college bepaalt het begin en de duur van de periode en de hoogte waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Alle inwoners van 18 jaar en ouder van de gemeente met een minimum inkomen en geen of weinig eigen vermogen, kunnen een beroep doen op bijzondere bijstand.
Incidentele bijzondere bijstand:
In de beschikking dient tot uitdrukking te komen tot welk bedrag bijstand wordt toegekend, hoe en naar wie de betaling moet plaatsvinden. Tevens dient in de beschikking te worden opgenomen de wijze waarop de draagkracht en draagkrachtperiode is vastgesteld en voor welk doel de bijstand wordt verstrekt.
Periodieke bijzondere bijstand:
In de toekenningsbeschikking periodieke bijzondere bijstand worden maximum bedragen aangegeven en periodes, hoe en naar wie de betaling moet plaatsvinden. Daarnaast aangeven dat de bijstand wordt uitbetaald na indiening van nota’s op basis van de werkelijk voor eigen rekening blijvende noodzakelijke kosten en voor welk doel de bijstand wordt verstrekt. Tevens dient in de beschikking te worden opgenomen de wijze waarop de draagkracht en draagkrachtperiode is vastgesteld.
Zijn er geen of onvoldoende nota’s, dan vervallen de rechten van de periodes waarover geen nota aanwezig is. Deze voorwaarde geldt niet als daaraan niet voldaan kan worden en dus is gelegen buiten de invloedssfeer van de aanvrager. Deze voorwaarde dient expliciet in de beschikking te worden opgenomen.
Voor personen met een uitkering krachtens de Participatiewet geldt dat er geen sprake is van draagkracht uit inkomen of vermogen, tenzij uit (her-)onderzoeken is gebleken dat het vermogen wel meegenomen moet worden en/of het vermogen door sparen tijdens de bijstandsperiode is toegenomen tot boven de toepasselijke vermogensgrens (zie ook artikel 5 lid 3).
Van het vermogen, voor zover dit méér bedraagt dan de geldende vermogensgrens bedoeld in artikel 34 lid 3 Participatiewet, wordt 100 % in aanmerking genomen. Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf, bedoeld in artikel 50, eerste lid van de Participatiewet.
Bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk zijn worden op grond van artikel 34 lid 2 onderdeel a Participatiewet niet als vermogen aangemerkt.
Indien een auto deel uitmaakt van het vermogen van de aanvrager dan wordt de dagwaarde van een auto als deze lager of gelijk is aan € 4.500 niet meegenomen bij het vaststellen van het vermogen. Ligt de dagwaarde hoger dan € 4.500, dan wordt het meerdere meegenomen in de vaststelling van het vermogen.
Artikel 8. Vorm van de bijzondere bijstand
Tenzij anders vermeld, wordt de bijzondere bijstand om niet verstrekt.
Artikel 9. 18,19,20-jarigen niet in inrichting verblijvend
Indien en voor zover een persoon van 18, 19 of 20 jaar die niet in een inrichting verblijft, hogere algemeen noodzakelijke kosten van bestaan heeft, dan waarin zijn van toepassing zijnde norm in het kader van de Participatiewet voorziet en de middelen van zijn ouders hiertoe ontoereikend zijn of hij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken, kan het college aanvullend bijzondere bijstand verstrekken.
Artikel 10. 18,19,20-jarigen wel in inrichting verblijvend
Indien en voor zover een persoon van 18, 19 of 20 jaar, die wel in een inrichting verblijft, hogere algemeen noodzakelijke kosten van bestaan heeft, dan waarin zijn van toepassing zijnde norm in het kader van de Participatiewet voorziet en de middelen van zijn ouders hiertoe ontoereikend zijn of hij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken kan het college voor deze kosten bijzondere bijstand verstrekken.
Artikel 11. Overbrugging bij terugval in inkomen
Er bestaat recht op een overbruggingsuitkering:
wegens opname in de weekbetaling: In het algemeen wordt de uitkering maandelijks betaalbaar gesteld. Mochten er desondanks toch weekbetalingen noodzakelijk zijn, dan ontstaat er een probleem bij de inpassing in het uitkeringssysteem. Bij wekelijkse betaling wordt er gewerkt met een budget. Alvorens er uitkering kan worden verstrekt, moet het budget zijn voorzien van een saldo. Hiervoor kan een overbruggingsuitkering worden verstrekt.
Bijzondere bijstand voor de kosten genoemd in lid 4 wordt uitsluitend verstrekt indien de medische noodzaak is vastgesteld op basis van een onafhankelijk medisch advies en er sprake is van de goedkoopst adequate oplossing. Hiervan kan worden afgezien conform het bepaalde in artikel 18.
Artikel 13. Maaltijdvoorziening
De hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd op de meerkosten van de maaltijdvoorziening ten opzichte van het, voor de persoon of het gezin relevante bedrag dat vermeld staat in de actuele Prijzengids van het NIBUD, met dien verstande dat de kosten nooit meer mogen bedragen dan 2 keer de hoogte van het relevante bedrag uit de Prijzengids.
Indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er aanleiding zijn bijzondere bijstand te verlenen voor deze kosten. Hiervan is in ieder geval sprake indien er een medische noodzaak is voor het maken van deze kosten. De medische noodzaak van de meerkosten wordt middels een medisch advies vastgesteld. Hiervan kan worden afgezien conform het bepaalde in artikel 18.
Artikel 17. Bewassing en kledingslijtage
Indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er aanleiding zijn bijzondere bijstand te verlenen voor deze kosten. Hiervan is in ieder geval sprake indien er een medische noodzaak is voor het maken van deze kosten. De medische noodzaak van de meerkosten wordt middels een medisch advies vastgesteld. Hiervan kan worden afgezien conform het bepaalde in artikel 18.
Een medisch advies kan worden aangevraagd om de noodzaak van bepaalde kosten vast te stellen tenzij de kosten van de voorziening minder bedragen dan de kosten van het medisch advies zelf en middels een verklaring van huisarts, tandarts, opticien of behandelend specialist de medische noodzaak afdoende kan worden vastgesteld.
Voor de hoogte van de kosten kan gebruik gemaakt worden van de Nibud-prijzenlijst. Gezien het individuele karakter van een begrafenis of crematie dienen de vermelde bedragen als toetsingsmaatstaf gehanteerd te worden. Indien van de richtbedragen wordt afgeweken dient dit in de rapportage te worden gemotiveerd.
Artikel 20. Kosten curator, bewindvoerder en mentor
In het geval bijzondere bijstand wordt gevraagd voor een hoger bedrag dan de bedragen overeenkomstig de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren dient om vaststelling en goedkeuring van de toezichthoudende kantonrechter te worden gevraagd, waaruit blijkt dat de rechter deze hogere beloning heeft vastgesteld.
Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op:
Wet op de rechtsbijstand (Wrb). Op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) kan belanghebbende met een laag inkomen in aanmerking komen voor een toevoeging van een advocaat. Een toevoeging van een advocaat vindt slechts plaats als de Raad voor de rechtsbijstand de procedure noodzakelijk acht. In dat geval worden de kosten (excl. de eigen bijdrage) van de advocaat vergoed op grond van de Wrb.
Artikel 22. Leges voor verblijfsvergunning of naturalisatie
Indien toch bijzondere omstandigheden aanwezig zijn is de hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand gelijk aan de werkelijk te maken (leges-)kosten onder aftrek van de maximale (leges)kosten die een Nederlander verschuldigd is voor een Nederlandse identiteitskaart. De kosten voor de aanschaf/vernieuwing van een identiteitsbewijs voor een Nederlander behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan waarin de bijstandsnorm voorziet.
Artikel 26. (her-)Inrichtingskosten; Eerste, tweede huur en waarborgsom
Indien er sprake is van bijzondere omstandigheden zoals aangegeven in lid 3 dan wordt bijzondere bijstand verstrekt in de vorm van leenbijstand op grond van artikel51 lid 1 Participatiewet, mits belanghebbende geen lening kan afsluiten bij een gemeentelijke kredietbank of andere financiële instelling. Bij de hoogte van de bijzondere bijstand wordt uitgegaan van een kosten overzicht dat door belanghebbende wordt overlegd.
Artikel 27. Suppletie KBN-lening
Er bestaat recht op bijstand voor suppletie voor een geldlening bij de kredietverlenende instantie KBN die in het kader van de Participatiewet als noodzakelijk kan worden aangemerkt en waarvan de maandelijkse termijnbetalingen (aflossing plus rente) hoger zijn dan de in de bijstandsnorm (inclusief vt) begrepen aflossingscapaciteit van 6,5% (NVVK-norm) waarbij wordt uitgegaan van een aflossingsduur van 3 jaar.
De kosten in verband verhuizing behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke uitkering algemene bijstand door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf. Dit betekent dat er in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is voor deze kosten. Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er van deze regel worden afgeweken. Er is in ieder geval sprake van een bijzondere omstandigheid indien:
Kosten in verband met verhuizing. Het gaat hierbij met name om kosten in verband met het transport van de inboedel, zowel binnen als buiten de gemeentegrenzen, maar wel binnen Nederland. De kosten buiten de gemeentegrenzen worden enkel vergoed voor zover het gaat om een verhuizing van binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Geertruidenberg naar daarbuiten.
Artikel 29. Babyuitzet in verband met de geboorte van een kind
De kosten van een babyuitzet behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke uitkering algemene bijstand door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf. Dit betekent dat er in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is voor deze kosten.
Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er van deze regel worden afgeweken. In het algemeen geldt dat de belanghebbende in ieder geval vanaf de vierde maand van de zwangerschap voor deze kosten heeft kunnen reserveren. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met het feit of het om het eerste, dan wel een daaropvolgend kind gaat. In dat laatste geval kunnen nog goederen aanwezig zijn, die hergebruikt kunnen worden.
Verleen de bijzondere bijstand in de vorm van borgtocht indien de belanghebbende alleen onder deze voorwaarde een lening kan afsluiten bij een geldverstrekker (meestal de gemeentelijke kredietbank). Verleen de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening indien borgtocht niet mogelijk is. Alleen wanneer er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, is het mogelijk om de bijzondere bijstand om niet te verstrekken.
De toegekende bijzondere bijstand dient zo mogelijk geheel of gedeeltelijk direct aan de leverancier van de goederen te worden betaald. Dit om te voorkomen dat de bijstand aan andere zaken wordt besteedt of dat het een negatief banksaldo aanvult zonder dat de belanghebbende de bijstand ter bestrijding van de bijzondere kosten kan aanwenden.
Artikel 30. Vaste lasten tijdens verblijf in een geïndiceerde inrichting
De overige woonlasten zoals bijvoorbeeld OZB, verzekering, e.d., worden voor de berekening van de bijzondere bijstand niet meegenomen. Voor de rente en aflossing van een hypotheek bij een eigen woning kan bijzondere bijstand enkel in de vorm van een geldlening worden verleend. In dit geval zou bijstandsverlening leiden tot vermogensvermeerdering, hetgeen niet de strekking is van de PW.
Artikel 31. Woonkostentoeslag voor huurwoning
Er bestaat alleen recht op bijzondere bijstand indien er aantoonbaar sprake is van noodzakelijke kosten van het bestaan. Om in aanmerking te komen voor woonkostentoeslag moet er derhalve sprake zijn van aan wonen verbonden lasten. In zijn algemeenheid gaat het daarbij om de kosten van huur of de kosten die voor een eigenaar aan zijn woning zijn verbonden.
In de volgende situaties is het derhalve mogelijk om een woonkostentoeslag te verlenen aan huurders:
Mogelijk is het college sneller in zijn besluitvorming dan de Belastingdienst/Toeslagen. Indien het college dan van oordeel is dat aan (al) de criteria voor verlening van bijzondere bijstand is voldaan, dan is er aanleiding om de bijzondere bijstand voor woonkosten met toepassing van artikel 48 lid 2 onderdeel a Participatiewet te verlenen als geldlening. In de beschikking waarbij de bijstand in de vorm van een geldlening wordt toegekend wordt de verplichting opgenomen, dat belanghebbende de verstrekte woonkostentoeslag aflost, zodra hij de huurtoeslag over die periode van bijzondere bijstandsverstrekking van Belastingdienst/Toeslagen ontvangt.
De gekozen woonvorm is mede bepalend voor de aanspraak op huurtoeslag. Eén van de voorwaarden voor het recht op huurtoeslag bij huur van een woning is dat de gehuurde woonruimte een zelfstandige woonruimte of een onvrije etage of een onzelfstandige woonruimte in een door de Belastingdienst/Toeslagen aangewezen woongebouw of woning moet zijn. Voor het recht op huurtoeslag bij huur van een woonwagen geldt als voorwaarde dat de woonwagen is geplaatst op een erkende standplaats. In geval van bewoning van een caravan op een niet erkende standplaats of bewoning van een woonschip bestaat dus in het geheel geen aanspraak op huurtoeslag. Mits voldaan is aan de voorwaarden van artikel 35 Participatiewet, bestaat er recht op bijzondere bijstand voor de woonkosten. Het college zal in voorkomende gevallen zelf (onder meer) de noodzaak van de kosten moeten vaststellen. De redenering met betrekking tot bewoning van een caravan op een niet erkende standplaats of bewoning van een woonschip gaat ook op bij bewoning van een kamer.
In beginsel bestaat er geen recht op huurtoeslag van de Belastingdienst/Toeslagen als de woning een rekenhuur heeft boven de maximale huurgrens. Een uitzonderingssituatie waarin wel recht op een huurtoeslag kan bestaan is bijvoorbeeld wanneer belanghebbende of zijn medebewoner gehandicapt is en men in een aangepaste woning woont. In overige gevallen dient een soortgelijke procedure als die van het "passendheidsadvies" doorlopen te worden. Het verlenen van bijzondere bijstand voor woonkosten is in dat geval alleen mogelijk als er sprake is van een uit bijzondere omstandigheden voortkomende noodzaak om de dure woning te bewonen en de bijstand wordt slechts voor een beperkte periode toegekend onder oplegging van de verplichting om binnen 1 jaar te verhuizen naar een goedkopere woning: de verhuisplicht. Belanghebbende dient de, in die periode ondernomen inspanningen bij het zoeken naar, en het accepteren van andere huisvesting aan te tonen. Het opleggen van de verhuisplicht dient expliciet te gebeuren in de beschikking waarin de bijzondere bijstand voor woonkosten wordt toegekend.
Bij een inkomensdaling – en een ongewijzigde huurprijs – kan er aanleiding zijn om bijzondere bijstand voor woonkosten te verstrekken. Indien het in dat geval een woning betreft met een rekenhuur boven de maximale huurtoeslaggrens wordt aan belanghebbende de verplichting opgelegd dat hij aantoonbare serieuze pogingen onderneemt een goedkopere woning te verkrijgen.
Een Nederlander (of daarmee gelijkgestelde vreemdeling) kan geen beroep doen op de huurtoeslag als hij een niet rechthebbende vreemdeling als huisgenoot heeft. Omdat in de voorliggende voorziening de bewuste keus is gemaakt in deze situatie geen huurtoeslag toe te kennen, staat artikel 15 lid 1 Participatiewet in de weg aan verlening van bijzondere bijstand voor deze kosten. Hiervan mag slechts met toepassing van artikel 16 Participatiewet worden afgeweken op individuele gronden, als daarvoor zeer dringende redenen aanwezig zijn.
Artikel 32. Woonkostentoeslag voor woning in eigendom
De huurtoeslag kan met betrekking tot woonkosten van een woning in eigendom niet worden aangemerkt als een aan de bijstand voorliggende, passende en toereikende voorliggende voorziening aangezien de huurtoeslag niet geldt voor eigen woningen. Verzoeken om bijzondere bijstand voor aan een eigen woning verbonden woonlasten moeten worden beoordeeld op grond van artikel 35 lid 1 Participatiewet.
Op grond van artikel 35 lid 1 Participatiewet geldt, dat voor het recht op bijzondere bijstand dat er sprake moet zijn van noodzakelijke kosten van het bestaan die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Hiervan is in ieder geval geen sprake indien:
belanghebbende aan wie woonkostentoeslag is verstrekt onder de inspanningsverplichting te zoeken naar een goedkopere woning zich onvoldoende heeft ingespannen een goedkopere woning te zoeken omdat hij aanvankelijk zijn zoekopdracht naar woonruimte heeft beperkt tot één of enkele wijken en pas daarna zijn zoekopdracht verder heeft verruimd binnen de gemeente en gedurende twee maanden niet heeft gereageerd op aangeboden woningen;
Er kunnen 3 bijzondere omstandigheden worden onderscheiden:
Compensatie eigen bijdrage kinderopvang. De verstrekking van een tegemoetkoming in de kosten van de eigen bijdrage kinderopvang is bij uitvoeringsbesluit geregeld. Het betreft het Uitvoeringsbesluit compensatie eigen bijdrage kinderopvang gemeente Geertruidenberg, in werking getreden op 1 maart 2013.
Kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie. De verstrekking van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, voortvloeiend uit een sociaal-medische indicatie is bij uitvoeringsbesluit geregeld. Het betreft het Uitvoeringsbesluit kinderopvang sociaal-medische indicatie gemeente Geertruidenberg, in werking getreden op 1 maart 2013.
Met verwervingskosten wordt bedoeld de kosten die het gevolg zijn van het verwerven van werk en het aanvaarden van werk. Denk daarbij aan: sollicitatiekosten, maar ook de aanschaf van (persoonlijke) gereedschappen of kleding, bijvoorbeeld een overall en veiligheidsschoenen voor een timmerman of badkleding en een fluitje voor een zweminstructrice. Het gaat daarbij nadrukkelijk niet om reiskosten woon-werkverkeer en kinderopvang.
Iedereen die werkt, dan wel werk zoekt, heeft in meerdere of mindere mate verwervingskosten. Zolang deze kosten tot het normale uitgavenpatroon behoren, wordt hiermee geen rekening gehouden. Zij kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm. Bijzondere bijstand is slechts mogelijk voor bijzondere kosten die nadrukkelijk het gevolg zijn van werkaanvaarding voor zover zij voor eigen rekening van de belanghebbende komen en waartoe diens middelen ontoereikend zijn.
Artikel 38: Regeling Duurzame gebruiksgoederen
De toegekende bijzondere bijstand dient zo mogelijk geheel of gedeeltelijk direct aan de leverancier van de goederen te worden betaald. Dit om te voorkomen dat de bijstand aan andere zaken wordt besteedt of dat het een negatief banksaldo aanvult zonder dat de belanghebbende de bijstand ter bestrijding van de bijzondere kosten kan aanwenden.
Artikel 39. Regeling Chronisch zieken en gehandicapten
Onder deze regeling vallen meerkosten voor medische voorzieningen voor chronisch zieken en gehandicapten tot een maximum van € 200, voor zover deze meerkosten niet kunnen worden voldaan uit de door belanghebbende afgesloten zorgverzekering en deze niet zijn opgenomen in artikel 13 t/m 18 van deze beleidsregels.
Bijzondere bijstand die is aangevraagd vóór de inwerkingtreding van deze beleidsregels wordt beoordeeld op grond van de voorgaande regelingen voor mensen met een laag inkomen. Overlap van verschillende regelingen is niet mogelijk.
Artikel 41. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien toepassing van de beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.
Verstrekkingen die ten onrechte dan wel tot een te hoog bedrag zijn uitgekeerd, kunnen van de belanghebbende worden teruggevorderd.
Deze regeling wordt aangehaald als “2e gewijzigde Beleidsregels bijzondere bijstand Gemeente Geertruidenberg 2017”.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van gemeente Geertruidenberg van 26 september 2017,
R.C.J. Nagtzaam, drs. W. van Hees
De door de Rijksoverheid vastgestelde Participatiewet vormt het wettelijk kader voor de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand. Specifieker staat in artikel 35 lid 1 Participatiewet:
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen .
Daarbij dient de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afgestemd te worden op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokken persoon.
Uit oogpunt van een eenduidige en rechtmatige uitvoering van de bijzondere bijstand is het daarom ook raadzaam om beleidsregels vast te stellen met betrekking tot de beoordeling van aanvragen bijzondere bijstand.
De categoriale bijzondere bijstand voor in de wet aangewezen groepen is met inwerkintreding van de Participatiewet afgeschaft omdat het Rijk geen ongerichte vergoeding van kosten meer wenst, waarvan slechts aannemelijk is dat ze zijn gemaakt. De gemeenten moeten in plaats daarvan maatwerk leveren in de vorm van een adequate, individuele en gerichte inkomensondersteuning. Dat betekent dat alleen kosten voor vergoeding in aanmerking komen waarvan vast staat dat ze daadwerkelijk noodzakelijk en daadwerkelijk gemaakt zijn. De gemeente moet individueel toetsen aan de omstandigheden van het geval.
In verband daarmee is de categoriale bijzondere bijstand voor chronisch zieken en gehandicapten en gezinnen met een of meer ten laste komende kinderen die onderwijs volgen met ingang van 1 januari 2015 komen te vervallen. Uitzondering daarop vormt de collectieve zorgverzekering, welke in aan apart uitvoeringsbesluit is geregeld.
Er zijn overigens al bestaande mogelijkheden om binnen de kaders van de individuele bijzondere bijstand groepen aan te wijzen waarvan vaststaat dat zij, door de bijzondere omstandigheden waarin zij verkeren, daadwerkelijk specifieke noodzakelijke kosten hebben. Als belangrijk voorbeeld van zo’n groep worden ouders met minderjarige kinderen genoemd. Deze groep krijgt te maken met een cumulatie aan kosten die direct of indirect met de schoolverplichtingen van hun kinderen te maken hebben. De groep kan verder worden gespecificeerd naar leeftijdscategorie en schooltype. Hoe beter de groep wordt gespecificeerd, hoe duidelijker het is dat de kosten daadwerkelijk worden gemaakt. Op deze manier kan toch maatwerk worden geleverd. Een ieder krijgt immers zijn eigen kosten vergoed en niet het gemiddelde van alle kosten van de hele groep. Van een ongerichte inkomenssuppletie is dus geen sprake. Met behulp van gegevens uit het uitkeringsbestand of van bestandskoppeling kan de groep actief worden benaderd. Daarnaast kan gericht voorlichting worden gegeven aan de hand van concrete voorbeelden. Het mes snijdt aan twee kanten, want op die manier kan ook bestaande onderconsumptie van de bijzondere bijstand worden aangepakt. Evenals de WWB schrijft de Participatiewet niet voor in hoeverre moet worden onderzocht of de kosten daadwerkelijk worden gemaakt.
Artikel 1. Begripsomschrijving
Begrippen die in de Participatiewet voorkomen hebben in deze beleidsregels dezelfde betekenis als in de Participatiewet. Ten aanzien van een aantal begrippen die als zodanig niet in de Participatiewet zelf staan is een definitie gegeven in deze beleidsregels.
Er is voor gekozen om de begrippen die zijn omschreven in Awb, het BW en de Wet op de huurtoeslag niet afzonderlijk te definiëren in deze beleidsregel. De begrippen die niet in genoemde wetten staan beschreven worden in het tweede lid verduidelijkt.
In de beleidsregels bijzondere bijstand 2015 had dit artikel nog een andere titel, namelijk “Inleveren van nota’s”. Omdat in deze gewijzigde beleidsregels 2017 bij een aantal regelingen steekproefsgewijze controle achteraf wordt ingevoerd, behoefde dit artikel aanpassing. Er is voor gekozen te benoemen wat er in de beschikking (ook over het inleveren van nota’s) moet worden opgenomen.
Daarnaast is voor de duidelijkheid nog toegevoegd, dat bij mensen die een lopende uitkering hebben, wordt afgezien van het vaststellen van draagkracht en een draagkrachtjaar. De draagkracht wordt op nul gesteld en een draagkrachtperiode is niet aan de orde.
In dit artikel is de draagkracht geregeld. In lid 1 tot en met 3 zijn de algemene bepalingen van de draagkracht opgenomen.
In lid 4 tot en met 10 wordt de draagkracht uit inkomen vastgelegd. Tevens wordt de vaststelling van de hoogte van de draagkracht besproken, zowel als de uitzonderingen daarop.
Het voor de draagkracht in aanmerking te nemen inkomen wordt voorlopig bepaald aan de hand van het meest waarschijnlijke inkomen gedurende de draagkrachtperiode. Daarbij wordt rekening gehouden met voorzienbare wijzigingen in het inkomen. Na afloop van de draagkrachtperiode wordt het definitieve, in aanmerking te nemen, inkomen bepaald aan de hand van het werkelijke inkomen gedurende de draagkrachtperiode. Wordt bijzondere bijstand met terugwerkende kracht toegekend, dan is de eerdere aanvangsdatum van de (periodieke) bijzondere bijstand bepalend voor de vaststelling van het inkomen.
Van het in aanmerking te nemen inkomen worden de middelen bedoeld in artikel 31 lid 2 Participatiewet en artikel 33 lid 5 Participatiewet niet tot het inkomen van belanghebbende gerekend. De middelen als bedoeld in genoemde artikelen worden dus ook voor de bijzondere bijstand vrijgelaten; dit deel van het inkomen wordt niet in aanmerking genomen als draagkrachtinkomen.
Op het inkomen worden eventueel van toepassing zijnde buitengewone lasten in mindering gebracht voor zover - indien van toepassing - voor deze kosten niet reeds bijstand of belastingteruggave is verleend. Denk daar bij aan:
In lid 11 tot en met 13 wordt de draagkracht uit vermogen vastgesteld. Nieuwe hierbij is, dat in lid 11 is opgenomen, dat de waarde van de woning c.s. wordt vrijgelaten bij de vaststelling van het vermogen (N.B. dit geldt alleen voor bijzondere bijstand). Dit is gedaan om te voorkomen, dat belanghebbenden verplichten kunnen worden hun eigen woning te verkopen voor het verkrijgen van middelen ter vergoeding van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.
In lid 13 wordt specifiek aandacht besteed aan de auto, waarvan de waarde wordt meegenomen in de vaststelling van het vermogen. Bij een auto wordt de eerste € 4.500 vrijgelaten. Al het meerdere telt wel mee bij de vermogensvaststelling. De dagwaarde van de auto kan bepaald worden met behulp van de waarde zoals deze te vinden is op de website van bijvoorbeeld de ANWB of autotrack. Ook de waarde van een auto met een leeftijd ouder dan 10 jaar wordt in beginsel vrijgelaten. Echter, een auto van meer dan 10 jaar heeft niet altijd een lage dagwaarde. Een oldtimer, klassieker of grote Mercedes kan boven de grens van € 4.500 uitkomen. Dan dient deze dus wel meegenomen te worden in de vaststelling van het vermogen.
Voor de vaststelling van de waarde van de auto's, motoren en caravans (inclusief BTW) wordt in beginsel uitgegaan van de koerslijst van de ANWB (inkoopprijzen), zijnde de in aanmerking te nemen waarde in het economisch verkeer (artikel 34 lid 1 onderdeel a WWB). Indien de auto een leeftijd heeft die niet in de koerslijst van de ANWB is opgenomen kan de waarde worden vastgesteld door de laatste afschrijving door te tellen.
Indien de auto zelf niet meer in de koerslijst is opgenomen wordt de afschrijving genomen zoals deze bij het naast gelegen type wordt gehanteerd.
Indien de waarde van de goederen niet via de koerslijst van de ANWB kan worden gehanteerd dan wordt gebruik gemaakt van bijvoorbeeld via internet (autotrader.nl) ter verkoop aangeboden goederen. In dat geval wordt niet de gevraagde prijs gehanteerd maar 75 % daarvan ter bepaling van de inkoopwaarde.
Van deze uitgangspunten wordt afgeweken indien er aantoonbare verschillen zijn tussen het goed en de uitgangspunten van de koerslijsten, bijvoorbeeld enerzijds een schade-auto en anderzijds een oldtimer.
Via de sociale recherche/ Rijksdienst voor het Wegverkeer kan nagegaan worden of een belanghebbende een kenteken (lees: auto) op zijn naam heeft staan.
Artikel 9. 18,19,20-jarigen niet in inrichting verblijvend
In principe kunnen jongeren van 18, 19 en 20 jaar voor hun algemeen noodzakelijke bestaanskosten een beroep doen op de algemene bijstand. De Participatiewet kent voor jongeren van 18, 19 en 20 jaar aparte (lage) normen. Deze zijn afgeleid van de niveaus van de Algemene Kinderbijslagwet. Dit artikel is dus uitsluitend van toepassing op de alleenstaande.
Indien de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan (lees levensonderhoud) van de jongere hoger zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm, is aanvulling mogelijk in de vorm van bijzondere bijstand. Daarbij geldt, dat het recht op bijzondere bijstand voor een jongere van 18, 19 en 20 jaar alleen maar bestaat voor zover ze de ouders niet kunnen aanspreken voor deze kosten.
Wordt aanvullend op de lage norm algemene bijstand bijzondere bijstand verstrekt voor levensonderhoud dan wordt de hoogte hiervan al individualiserend vastgesteld. Daarbij geldt, dat, omdat de noodzakelijke kosten voor het bestaan niet afwijken van een 21 jarige, de hoogte van de totale uitkering (norm algemene bijstand + toeslag bijzondere bijstand) nooit meer kan bedragen dan toepasselijke norm voor een 21 jarige.
De noodzakelijke kosten van het bestaan voor een jongere tot 21 jaar die in een gast- of pleeggezin verblijft wordt, in afwijking van het bovenstaande, vastgesteld conform de leeftijdsafhankelijke vergoedingsnorm op grond van de Regeling vergoeding pleeggezinnen.
Artikel 10. 18,19,20-jarigen in inrichting verblijvend
Indien een jongere van 18, 19 en 20 jaar in een inrichting verblijft bestaat geen recht op algemene bijstand voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten (lees levensonderhoud).
Bijzondere bijstand is in bepaalde gevallen wel mogelijk. Daarbij geldt, dat het recht op bijzondere bijstand voor een jongere van 18, 19 en 20 jaar alleen maar bestaat voor zover ze de ouders niet kunnen aanspreken voor deze kosten.
Voorheen werd hierbij een maximaal bedrag voor de totale uitkering (norm algemene bijstand + toeslag bijzondere bijstand) van € 700 gehanteerd. Aangezien dit aanzienlijk hoger ligt dan de toepasselijke norm gehuwden in een inrichting verblijvend (± € 480), is daar nu aansluiting mee gezocht. Dit betekent dat de hoogte van de totale uitkering (norm algemene bijstand + toeslag bijzondere bijstand) nooit meer kan bedragen dan toepasselijke norm voor gehuwden verblijvend in een inrichting.
Artikel 11. Overbrugging bij scherpe terugval in inkomen
Lid 1 sub b weekbetaling. Deze komt in Geertruidenberg niet of nauwelijks voor, maar is wel bekend bij de Stadsbank. Een weekbetaling wordt door gemeenten met name toegepast bij mensen die niet met schuldhulpverlening te maken hebben, maar op andere gronden bijv. verslaving of psychische problematiek hun eigen inkomen niet kunnen beheren. Om (indien noodzakelijk) te voorkomen, dat deze mensen direct na uitbetaling hun gehele inkomen opmaken, kan er voor gekozen worden wekelijks uit te betalen.
Lid 1. Het uitgangspunt binnen de gemeente Geertruidenberg is dat de AWBZ en de Zvw in het algemeen toereikende voorliggende voorzieningen zijn waar het gaat om de bestrijding van medische kosten. Anders gezegd de gemeente Geertruidenberg kiest er voor in beginsel geen buitenwettelijk beleid te hanteren waar het gaat om medische kosten. Dus geen bijzondere bijstand is mogelijk waar het gaat om medische kosten welke binnen de voorliggende voorzieningen in beginsel als niet noodzakelijk zijn aangemerkt. De uitzonderingen op dit uitgangspunt volgen in lid 2, 3 en 4.
Lid 2. Wordt door de voorliggende voorziening opgeroepen een eigen bijdrage te betalen, dan moet het college de aanvraag om bijzondere bijstand beoordelen op grond van artikel 35 Participatiewet. De vragen die beantwoord moeten worden zijn of de noodzakelijke kosten voortvloeien uit de bijzondere omstandigheden. In het algemeen wordt gesteld dat kosten waarvoor binnen de voorliggende voorziening AWBZ of Zvw (basisverzekering) een vergoeding wordt verstrekt kunnen als noodzakelijk worden aangemerkt. Bovendien wordt een (eigen) bijdrage beschouwd als bijzonder noodzakelijke kosten die voortvloeien uit de bijzondere omstandigheden. Voor deze eigen bijdrage is bijzondere bijstand dan ook mogelijk. Concreet valt daarbij te denken aan:
Het gaat hierbij nadrukkelijk niet om eigen bijdragen die resteren na een bepaalde vergoeding via een aanvullende ziektekostenverzekering en waarvoor de basisverzekering geen vergoeding kent.
De eigen bijdrage dient bovendien onvermijdelijk te zijn. Dit is bij voorbeeld niet het geval als bij de aanschaf van een gehoortoestel wordt gekozen voor een duurder dan medisch noodzakelijk toestel.
Lid 3. Het deel van een eigen bijdrage dat gebaseerd is op een besparing van reguliere kosten komt echter in beginsel niet voor bijstand in aanmerking. Een voorbeeld hiervan is de eigen bijdrage die moet worden voldaan bij de aanschaf van orthopedisch schoeisel. Aan deze eigen bijdrage ligt een besparing wegens het achterwege kunnen blijven van de aanschaf van normale schoenen ten grondslag.
Lid 4. Voor zover in deze beleidsregels niet anders is/wordt bepaald betekent dat er (nog) wel bijzondere bijstand mogelijk is voor medische kosten dan wel aan medische problemen gerelateerde kosten die buiten de werkingsfeer van Zvw en AWBZ vallen. De opsomming van deze medische kosten is limitatief. Voor al deze kosten geldt: Indien er wel sprake is van een vergoeding vanuit een aanvullende ziektekostenverzekering geldt dit als voorliggend (artikel 15 lid 1 Participatiewet).
Kosten orthodontie voor ten laste komende kinderen (jongeren onder de 18)
De gemeente Geertruidenberg heeft ervoor gekozen het aanspraak kunnen maken op buitenwettelijke vergoedingen voor medische kosten, zoals dat kan door middel van een aanvullende ziektekostenverzekering, te scharen onder de eigen verantwoordelijkheid. Omdat jongeren daarbij afhankelijk zijn van keuzes van hun ouders is voor hen aangaande de kosten van orthodontie een uitzondering gemaakt.
Kosten van Concerta voor ten laste komende kinderen
Indien in het kader van de AWBZ en Zvw op grond van een bewuste beslissing over de noodzakelijkheid van een voorziening de keuze is gemaakt om één of meer kostensoorten niet in de voorziening op te nemen of de voorziening in een bepaalde situatie niet noodzakelijk te achten, dient de WWB zich bij die keuze aan te sluiten en komt men ten aanzien van die kosten niet voor bijstandsverlening in aanmerking. Dit betekent in het algemeen dat kostensoorten die niet op grond van de Zvw of AWBZ worden vergoed ook niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand krachtens artikel 35 lid 1 Participatiewet. Dit is slechts dan anders als de betreffende kosten noodzakelijk zijn, maar de kosten om budgettaire redenen niet of niet langer op grond van een voorliggende voorziening (volledig) worden vergoed. Dan heeft het college wel de mogelijkheid om op grond van artikel 35 lid 1 Participatiewet (aanvullende) bijzondere bijstand te verlenen. Op dit moment wordt Concerta op basis van individuele omstandigheden vergoed, echter dit komt veelvuldig voor. Voor dit geneesmiddel, Concerta, is het daarom wenselijk generiek beleid vast te stellen.
Tandartskosten die behoren tot het vergoedingenpakket waarvoor belanghebbende zich aanvullend heeft verzekerd en die de maximale vergoeding overstijgen
Dit is een uitzondering op lid 2 én 3. De tandartskosten komen uitsluitend voor vergoeding in aanmerking als de belanghebbende een aanvullende verzekering voor tandartskosten heeft afgesloten. Indien de belanghebbende geen aanvullende verzekering voor tandartskosten heeft afgesloten kan geen bijstand worden verleend: de gevolgen van de keuze door betrokkene kunnen niet worden afgewenteld op de WWB. Behandelingen die onnodig kostbaar, onnodig gecompliceerd of tandheelkundig niet doelmatig zijn worden niet vergoed.(zie tweede lid van dit artikel) Indien de belanghebbende, die een aanvullende verzekering heeft afgesloten, een verzoek doet om bijzondere bijstand voor kronen en bruggen o.i.d dient een onafhankelijk medisch advies gevraagd te worden ten aanzien van de noodzaak van de kosten, waarbij tevens gevraagd wordt te adviseren over de goedkoopste adequate oplossing.
Zelfzorgmiddelen in geval van een chronische aandoening
De basisverzekering vergoedt zelfzorggeneesmiddelen (niet-receptplichtige geneesmiddelen) in het algemeen niet. Hierop zijn echter uitzonderingen voor patiënten die deze medicijnen langdurig gebruiken. Zij krijgen op grond van de Regeling zorgverzekering deze geneesmiddelen wel vergoed door de zorgverzekeraar.
Een chronische gebruiker is degene die het middel langer dan 6 maanden gebruikt. De arts schat van te voren in of het zelfzorggeneesmiddel langer dan 6 maanden moeten worden gebruikt. Op het recept van de arts staat dan ‘voor chronisch gebruik’ (CG) is. Alleen dan krijgt men deze medicijnen vergoed van de zorgverzekering. Indien dit geneesmiddel voor de eerste keer aan de verzekerde wordt voorgeschreven, komt het niet voor vergoeding in aanmerking. Voor deze eerste keer is bijzondere bijstand mogelijk.
Als de medicijnen bij een drogist of ergens anders worden gekocht, dan moet belanghebbende deze volledig zelf betalen.
Kosten van (speciale) diëten, voor zover de kosten ervan meer bedragen dan reguliere voeding
Dieetkosten en de kosten van voedingssupplementen vallen buiten de reikwijdte van Zvw en AWBZ gezien de jurisprudentie (CRvB 07-09-2004, nr. 02/2162 NABW en CRvB 13-06-2006, nr 05/1128 NABW). In beginsel bestaat er geen recht op bijzonder bijstand voor de kosten van een dieet omdat deze kosten doorgaans niet medisch noodzakelijk zijn of niet leiden tot kosten die meer bedragen dan de kosten voor normale voeding. De kosten voor normale voeding moeten worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm. Bijzondere omstandigheden in het individuele geval kunnen aanleiding zijn om bijzondere bijstand te verlenen voor deze (meer)kosten. Dat is het geval als er een medisch adviseur een medische indicatie afgeeft voor het volgen van een dieet.
Kosten alternatieve geneeswijze
Alleen op grond van de individuele omstandigheid dat geen hulp door de reguliere medische hulpverlening mogelijk is gebleken en er dringende redenen zijn kan bijstand voor de kosten van alternatieve geneeswijze worden verstrekt. Dat geen hulp door de reguliere medische hulpverlening mogelijk is gebleken moet blijken uit een onafhankelijk medisch advies.
Kosten van een bril of contactlenzen tot een totaalbedrag van maximaal het bedrag zoals deze door de collectieve ziektekostenverzekering van de gemeente Geertruidenberg wordt vergoed
Op dit moment is via de collectieve zorgverzekering van het VGZ een vergoeding mogelijk van maximaal € 295 per 3 kalenderjaren. In de tussenliggende perioden kunnen zich situaties voordoen, waardoor er via de (collectieve) zorgverzekering geen vergoeding mogelijk is terwijl er wel sprake is van bijzondere noodzakelijke kosten. Hierbij kan gedacht worden aan verlies/diefstal van bril of contactlenzen, onherstelbare schade, maar ook aan plotseling sterk toe- of afgenomen sterkte. De klant kan dan met bijzondere bijstand worden ondersteund, echter wel tot maximaal de hoogte van de vergoeding in de collectieve zorgverzekering.
Omdat het college zelf de daartoe vereiste medische kennis doorgaans niet in huis heeft zal het om de noodzakelijkheid van medische kosten te kunnen beoordelen zich veelal bedienen van een medisch advies. Het college zal zich ervan moeten vergewissen dat het advies aan de zorgvuldigheidseisen voldoet, wil het college zijn oordeel erop mogen baseren.
Artikel 20. Kosten curator, bewindvoerder en mentor
In de Staatscourant van 10 november 2014 is gepubliceerd de ministeriële regeling "Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren" van 4 november 2014.
Voor professionele bewindvoerders betekent dit, kort weergegeven, het volgende.
Iedere professionele bewindvoerder heeft recht op het basistarief (in 2015 is dat € 1.105 incl. onkostenvergoeding en ex BTW). Hiervoor wordt geen machtiging afgegeven. Dit geldt ook voor curatoren (€ 1.989 incl. onkostenvergoeding en ex BTW in 2015) en voor mentoren (€ 1.105 incl. onkostenvergoeding ex BTW in 2015 ).
Als er sprake is van problematische schulden, hebben de bewindvoerder en curator recht op een hoger tarief (in 2015 is dat € 1.430 respectievelijk 2.281,50). Als sprake is van een persoon in de leeftijd van 18 tot en met 23 jaar, die jeugdhulp heeft gehad i.v.m. een psychisch of psycho-sociaal probleem, psychische stoornis, gedragsproblemen of verstandelijke beperking, heeft de mentor recht op een hogere beloning dan het basistarief (in 2015 is dat € 1.430).
De beloningen voor verhuizing, ontruiming en verkoop van een woning zijn cumulatief, d.w.z. er kan bijvoorbeeld zowel voor de verkoop van de woning als voor de verhuizing een vergoeding worden toegekend.
Voor instellingen van beschermingsmaatregelen vanaf 1-1-2015 geldt dat in de instellingsbeslissing van de rechtbank zal worden opgenomen op welk tarief de bewindvoerder/curator/mentor aanspraak kan maken. Dit tarief geldt totdat er een wijziging in de omstandigheden plaatsvindt. Er wordt dus geen machtiging meer afgegeven voor de beloning van de bewindvoerder/curator/ mentor, met uitzondering van de incidentele machtigingen, zoals voor een verhuizing.
Als de bewindvoerder/curator aanspraak heeft op het hogere tarief wegens problematische schulden en de schulden zijn opgelost, dan dient de bewindvoerder/curator de kantonrechter daarover te informeren. Dan zal de rechtbank een beschikking afgeven voor het lagere tarief. Zolang de schulden aanwezig zijn, dus ook gedurende gemeentelijke schuldhulp of WSNP, blijft de bewindvoerder/curator recht houden op het hogere tarief.
In nieuwe zaken wordt in beginsel geen machtiging door de rechtbank afgegeven voor het hogere tarief. Incidenteel zal het kunnen zijn dat een bewindvoerder er pas na het instellen van het bewind achter komt dat er, anders dan rechthebbenden hadden doen voorkomen, wel problematische schulden zijn. In een dergelijk uitzonderlijk geval kan nog wel een machtiging worden afgegeven.
De staatssecretaris heeft een overgangsregeling getroffen voor lopende zaken. Indien een bewindvoerder/curator in 2014 toestemming heeft gekregen om tenminste zes uur extra te declareren in verband met de schuldenpositie van de cliënt, dan heeft deze bewindvoerder/curator in 2015 geen recht op het hogere tarief. Als de schulden voortbestaan, heeft de bewindvoerder/curator dit recht wel vanaf 2016. Om hierop aanspraak te maken, dient een bewindvoerder/curator over een machtiging te beschikken. Aan de bewindvoerders is verzocht om het verzoek machtiging voor het hogere tarief 2016 in te dienen tegelijk met de "rekening en verantwoording" over 2014 (die in 2015 moet worden ingediend). Voor dit verzoek geldt een (landelijk) format, dat gebruikt moet worden. Aan de hand van die rekening en verantwoording kan dan vastgesteld worden of inderdaad sprake is van een problematische schuldensituatie. In dat geval wordt de machtiging verleend. Dit geldt als een beschikking van de rechtbank. Omdat dit verzoek bij de rekening en verantwoording wordt ingediend, kan er geruime tijd zitten tussen de afgifte van de machtiging en de feitelijke ingang van het hogere tarief. Mocht blijken dat in 2016 geen sprake meer is van problematische schulden, dient de bewindvoerder/curator dit te melden en zal de rechtbank een nieuwe beschikking afgeven.
De verwachting is dat de overgangsmaatregel ertoe leidt dat eind 2014, begin 2015 slechts een zeer beperkt aantal verzoeken voor het hogere tarief zal worden ingediend. De verzoeken voor 2016 zullen verspreid over het jaar worden ontvangen, waardoor de rechtbank de machtigingen ook verspreid over het jaar zal afgeven.
Artikel 25. Doorbetaling vaste lasten bij detentie
Gelet op het bepaalde in artikel 13 lid 1 onderdeel a Participatiewet is een persoon wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen uitgesloten van het recht op (algemene en bijzondere) bijstand. In de toelichting bij dit artikel stelt de wetgever dat in de noodzakelijke kosten van het bestaan van gedetineerden wordt voorzien door het ministerie van Justitie. Dit geldt zowel voor algemene als bijzondere bestaanskosten. De financiële verantwoordelijkheid van het ministerie van Veiligheid en Justitie heeft mede betrekking op perioden van weekendverlof. Volgens de Memorie van toelichting bij de Wet Werk en Bijstand kan slechts in heel uitzonderlijke situaties, waarbij steeds een strikt individuele afweging is gemaakt, bijstandsverlening aan een gedetineerde aan de orde zijn (zie TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, blz. 43 - 44).
Het college kan een dergelijke uitzondering maken op grond van artikel 16 lid 1 Participatiewet als daartoe zeer dringende redenen zijn. Maar gezien het feit dat in het levensonderhoud van een gedetineerde reeds wordt voorzien door het ministerie van Veiligheid en Justitie zal dat doorgaans niet het geval zijn. Ook de uitleg die CRvB gaf aan de uitzonderingsmogelijkheid van artikel 11 lid 1 Abw, de voorganger van artikel 16 lid 1 Participatiewet, om aan gedetineerde bijstand te verlenen wijst in die richting. De CRvB stelde dat het college eerst dan bevoegd zijn met toepassing van artikel 11 Abw bijstand te verlenen, indien in concreto vast staat dat sprake is van een acute noodsituatie. Ook de situatie waarin sprake is van ernstige consequenties voor de psychische gezondheidstoestand van de belanghebbende, kan onder het begrip "acute noodsituatie" vallen (zie bijvoorbeeld President Rechtbank 's-Hertogenbosch 09-03-1999, nrs. Awb 99/1142 VV e.a., JABW 1999, 85).
Het ten aanzien van gedetineerden gebruikmaken van artikel 16 lid 1 Participatiewet kan dus niet helemaal worden uitgesloten, maar zal in verreweg de meeste gevallen niet aan de orde zijn. Aangezien het steeds om een strikt individuele afweging moet gaan is beleid maken op grond van artikel 16 lid 1 Participatiewet niet mogelijk. De Staatssecretaris van SZW heeft gemeenten er in punt 2 van zijn verzamelbrief van 18-02-2003 en punt 7 van zijn verzamelbrief mei 2003 nog eens uitdrukkelijk op gewezen dat dergelijk beleid binnen de Abw niet is toegestaan. Gezien de bovenbedoelde passage uit de Memorie van toelichting bij de WWB behoeft niet betwijfeld te worden dat deze visie nog steeds onverkort geldt.
Indien het college toch een beleid van bijstandsverlening voor het aanhouden van de woning gedurende detentie wil voeren, kan dit dus alleen op grond van zogenaamd buitenwettelijk beleid (zie CRvB 28-08-2001, nr. 99/2599 NABW, CRvB 20-09-2011, nr. 11/1974 WWB en CRvB 12-06-2013, nr. 11/6847 WWB). Buitenwettelijk beleid wordt door de rechter slechts terughoudend getoetst, doch zou kunnen leiden tot een aanwijzing door de minister om hiermee te stoppen (artikel 76 lid 1 Participatiewet). Een dergelijke aanwijzing gaat gepaard met een opschorting van de betaling van het budget van het inkomensdeel (artikel 76 lid 3 Participatiewet).
Overigens heeft ook de Reclassering in dit verband een duidelijke taak om de veroordeelde respectievelijke de gedetineerde te begeleiden zowel binnen als buiten de gevangenis.
Een kosten-batenanalyse tussen enerzijds de kosten van het aanhouden van de woning en anderzijds de kosten van de herinrichting van een nieuwe woning (incluis de eventuele druk op de woningmarkt die hierdoor kan ontstaan) kan aanleiding zijn om (toch) bijzondere bijstand te verlenen voor het aanhouden van de woning.
Let wel: een in de ogen van de minister (veel) te royale bijstandsverlening in deze kan daarentegen gevolgen hebben voor de toekenning van een eventuele aanvulling van het inkomensdeel (artikel 74 Participatiewet).
Bijstand verlenen aan gedetineerden is dus eigenlijk niet mogelijk. Desalniettemin kan het college het, bijvoorbeeld in het kader van de resocialisatie van de (ex-)gedetineerde, wenselijk achten dat de (ex-)gedetineerde kan terugkeren naar zijn eigen woning. In dat geval is het wellicht te overwegen om de voor ogen staande regeling onder te brengen in bijvoorbeeld een gemeentelijk noodfonds.
Indien (toch) buitenwettelijk beleid wordt geformuleerd kunnen de volgende overwegingen een rol spelen bij de invulling van deze richtlijn:
De duur van de periode waarin bijzondere bijstand kan worden verstrekt al dan niet in relatie tot de duur van de detentie. Op grond van oude jurisprudentie blijkt dat een maximale periode van 6 maanden aanvaardbaar was. Een korte detentieperiode (bijvoorbeeld: maximaal 1 maand) kan aanleiding zijn om geen bijstand te verlenen omdat zo'n periode te overbruggen moet zijn. Zie echter in dit verband ook de overwegingen bij punt 5. Een langere detentieperiode (meer dan 6 maanden) kan aanleiding zijn om van de belanghebbende te verwachten dat hij zijn woning opgeeft.
De aard van de kosten die in aanmerking komen voor vergoeding. Hierbij kan aansluiting worden gezocht bij het begrip woonkosten al dan niet aangevuld met de kosten voor de nutsvoorzieningen. Wordt ten aanzien van de nutsvoorzieningen van belanghebbende verwacht dat hij deze laat afsluiten dan wel een regeling treft met de leverancier, of komt zondermeer slechts het vastrecht voor vergoeding in aanmerking?
Artikel 24. Reiskosten bezoek gedetineerde
Lid 8 is aangepast zodat nu bij alle kilometervergoeding hetzelfde bedrag van € 0.19 wordt gebruikt.
Artikel 25. Reiskosten bezoek ziek(e) familielid(leden)
Lid 6 is aangepast zodat nu bij alle kilometervergoeding hetzelfde bedrag van € 0.19 wordt gebruikt.
Artikel 26. (her-)Inrichtingskosten; Eerste, tweede huur en waarborgsom
In deze versie is lid 5 toegevoegd, waarin de procedure van uitbetaling van deze leenbijstand wordt vastgelegd.
Daarnaast zijn de leden 7 en 8 toegevoegd, om te herstellen, dat, zoals in het verleden wel in het handboek was opgenomen, gehuisveste vergunninghouders de eerste, tweede huur en waarborgsom wel als gift ontvangen.
Artikel 36. Reiskosten woon-werk verkeer
Dit artikel behoeft geen toelichting.
HOOFDSTUK 3 BIJZONDERE REGELINGEN
In verband met het opstellen van een kindregeling zijn Artikel 40. Overstapregeling, Artikel 41. Regeling bevordering maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen en de doelgroep 0 t/m 4 uit de tegemoetkomingsregeling komen te vervallen.
Artikel 37. Tegemoetkomingsregeling
In dit artikel zijn een aantal wijzigingen opgenomen. Als gevolg van de invoering van de steekproefsgewijze controle is lid 4 van de beleidsregels uit 2015 vervangen voor de leden 4 t/m 8 in 2016. Tevens is de doelgroep 0 t/m 4 uit deze regeling komen te vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de kindregeling.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2017-180935.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.