Gemeenteblad van Harderwijk
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Harderwijk | Gemeenteblad 2017, 168085 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Harderwijk | Gemeenteblad 2017, 168085 | Verordeningen |
Bouwverordening Harderwijk 2010
HOOFDSTUK 2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen
Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden
Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit:
de resultaten van een verkennend bodemonderzoek NEN 5740, bijlage B. In de resultaten dient verwerkt te worden of er asbestverdachte bestanddelen in het opgeboorde materiaal zijn aangetroffen. Indien uit het onder a. bedoelde vooronderzoek is gebleken dat het om een asbestverdachte bouwlocatie gaat, dan dient dit onderzoek te worden aangevuld met een bodemonderzoek op aanwezigheid van asbest conform NEN 5707 (onderzoek naar asbest in bodem) en zonodig NEN 5897 (onderzoek naar asbest in aanwezig puinverharding en sloopafval).
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht (NVN 5725 basis niveau en NEN 5740, bijlage B) geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. In die situaties dient een historisch bodemonderzoek NVN 5725, verminderd basisniveau te worden overlegd.
Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruibare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
Er is sprake van bruikbare en recente onderzoeksresultaten wanneer uit de resultaten van het historisch vooronderzoek NVN 5725 blijkt dat de kwaliteit van de grond en het grondwater niet negatief is beïnvloed in de periode gelegen tussen de datum van het beschikbare bodemonderzoek en de datum van indiening van de bouwvergunningaanvraag. Bovendien dient het beschikbare bodemonderzoek nog te vallen onder de normen en regelgeving zoals die gelden ten tijde van het indienen van de bouwvergunningaanvraag.
Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingeneen volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.
Het bevoegd gezag kan een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 1 sub a en b van dit artikel toestaan, indien er sprake is van een bouwwerk met een te verwezenlijken bebouwingsoppervlakte van ten hoogste 50 m2, onder de voorwaarde dat een historisch vooronderzoek NVN 5725, verminderd basisniveau, wordt ingediend, aangevuld met gegevens of er asbestverdachte bestanddelen op en in de bodem zijn aangetroffen, blijkend uit de historie en de terreininspectie.
Indien op grond van het vierde of vijfde lid van dit artikel toegestaan is af te wijken en uit het historisch vooronderzoek NVN 5725, verminderd basisniveau, blijkt dat de bouwlocatie niet-onverdacht is, dan dient alsnog een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740, bijlage B, te worden uitgevoerd en het historische vooronderzoek te worden aangevuld tot het basisniveau.
Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient vóórafgaande aan de sloop in ieder geval een historisch vooronderzoek NVN 5725, basisniveau, plaats te vinden. Als uit dit onderzoek blijkt dat de bouwlocatie niet-onverdacht is, kunnen op grond van artikel 8.1.1 aan de omgevingsvergunning voor het slopen voorschriften worden verbonden die betrekking hebben op de milieukundige begeleiding die tijdens het slopen moet plaatsvinden.
Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond
Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
Artikel 2.4.2 Voorwaarden bouwvergunning
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in het Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen
Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.
Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:
Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg
In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in:
bijgebouwen, anders dan de in artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht bedoelde gebouwen.
Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.
Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn
De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing - in het belang van de toetreding van daglicht - over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist.;
Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:
het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;
Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen
Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.
Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.
Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen tegenoverliggende rooilijn.Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.
Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, in het vlak door de achtergevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met éénmaal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.
De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk. Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen.Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn
Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt - onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 - de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de - krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 - maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van 45 graden.
Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de - krachtens artikel 2.5.22 - maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.
Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen
De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat - uitgaande van een goothoogte van genoemde maat - daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.
Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten - voor zover zij de maximale hoogte overschrijden - buiten beschouwing worden gelaten.
Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte
Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist;
topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn,mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;
Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte.
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;
Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid
In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:
Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet over- of onder bemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw. Voor de berekening van de benodigde parkeerplaatsen zijn van toepassing de richtlijnen opgenomen in de door de raad vastgestelde parkeernormennota gemeente Harderwijk
Indien het bouwplan betrekking heeft op een bedrijfsruimte, dient het parkeren plaats te vinden op eigen terrein. Bij parkeren ten behoeve van woningbouw dient er naast het realiseren van openbare parkeerplaatsen bij twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen minimaal 1 parkeerplaats per woning op eigen terrein gerealiseerd te worden.
HOOFDSTUK 4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk
Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden
Vervallen vanwege artikel 2.33 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
HOOFDSTUK 5 Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte
Paragraaf 1 Omgevingsvergunning voor het slopen
Artikel 8.1.2 Aanvraag sloopvergunning
Vervallen in verband met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 8.1.3 In behandeling nemen
Vervallen in verband met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Besluit omgevingsrecht,
ministeriële regeling omgevingsrecht en de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording
De welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:
De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.
Artikel 9.5 Termijn van advisering
Het bevoegd gezag kan in hun verzoek om advies de welstandscommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door het bevoegd gezag worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondeling toelichting
De behandeling van bouwplannen door de welstandscommissie is openbaar. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
Hoofdstuk 10 Overige administratieve bepalingen
Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning
Vervallen vanwege de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (zie artikel 2.1
Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen
Artikel 10.3 Overdragen vergunningen
Vervallen vanwege de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (zie artikel 2.25
Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen
Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
Hoofdstuk 12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 12.4 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning
Vervallen (de gebruiksbepalingen voor bouwwerken van de brandbeveiligingsverordening zijn in 1992 vervallen. Een overgangsbepaling voor vergunningen, die zijn verleend op grond van de brandbeveiligingsverordening van voor 1992 is niet meer relevant).
Op een aanvraag om bouwvergunning, ontheffing of toestemming anderszins, die is ingediend vóór het tijdstip waarop deze bouwverordening 2010 van kracht wordt en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals die luidden vóór de onderhavige wijziging, tenzij de aanvrager de wens te kennen geeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente
Harderwijk in zijn openbare vergadering van
14 september 2017
de heer H.J. van Schaik de heer H.R. Lanning
voorzitter raadsgriffier
Bijlage 1 Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning
Bijlage als bedoeld in de artikelen 2.1.1 en 3.1
Artikel 1 De bij de aanvraag om bouwvergunning behorende bescheiden als bedoeld in artikel 2.1.3 van de bouwverordening
Artikel 2 De bij de aanvraag om bouwvergunning behorende gegevens en bescheiden als bedoeld in artikel 2.1.6 van de bouwverordening
Artikel 4 Constructieve en aanverwante gegevens
Artikel 6 Eisen ten aanzien van tekeningen
Bijlage 2 Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning
Vervallen vanwege inwerkingtreding van het Besluit van 26 juli 2008 houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het gebruik van bouwwerken uit het oogpunt van brandveiligheid (Besluit brandveilig gebruik bouwwerken).
Bijlage 3 Gebruikseisen voor bouwwerken
Vervallen vanwege inwerkingtreding van het Besluit van 26 juli 2008 houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het gebruik van bouwwerken uit het oogpunt van brandveiligheid (Besluit brandveilig gebruik bouwwerken).
Bijlage 4 Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de niet-gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties
Vervallen vanwege inwerkingtreding van het Besluit van 26 juli 2008 houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het gebruik van bouwwerken uit het oogpunt van brandveiligheid (Besluit brandveilig gebruik bouwwerken).
Bijlage 5 Opslag brandgevaarlijke stoffen
Vervallen vanwege inwerkingtreding van het Besluit van 26 juli 2008 houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het gebruik van bouwwerken uit het oogpunt van brandveiligheid (Besluit brandveilig gebruik bouwwerken).
Bijlage 6 Opslag brandgevaarlijke stoffen
Vervallen vanwege inwerkingtreding van het Besluit van 26 juli 2008 houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het gebruik van bouwwerken uit het oogpunt van brandveiligheid (Besluit brandveilig gebruik bouwwerken).
Bijlage 8 Checklist voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare bouwwerken op de aanwezigheid van asbest
Reglement Commissie Ruimtelijke Kwaliteit
1. Benoeming en samenstelling van de CRK
2.1.2 Niet wettelijk verplichte taken
2.2 Taakomschrijving commissieleden
2.2.1 Taken van de deskundige welstand
2.2.2 Taken van de deskundige cultuurhistorie/erfgoed
2.2.3 Taken vertegenwoordiger Oudheidkundige vereniging Herderewich
2.2.6 Secretaris/ambtelijke ondersteuning
3.1 Aanvragen omgevingsvergunningen/vooroverleggen
4.1 Vooroverleg over bouwplannen
4.2.1 welstandsdeskundige en monumentendeskundige
4.2.4 Toelichting opdrachtgever/ontwerper
4.3.2 Advisering aanvragen omgevingsvergunningen en vooroverleggen
4.3.3. Advisering ruimtelijke plannen en inrichtingsplannen
4.3.4 Advisering aanwijzing monumenten en stads en dorpsgezichten
4.3.7 Toelichting opdrachtgever/ontwerper/initiatiefnemer
1. BENOEMING EN SAMENSTELLING VAN DE CRK
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit fungeert als welstandscommissie voor de gemeente Harderwijk als bedoeld in artikel van artikel 1, lid 1 van de Woningwet, juncto artikel 9 van de bouwverordening Harderwijk en als monumentencommissie als bedoeld in artikel 15 van de Monumentenwet 1988(dit artikel gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking is getreden) ,juncto artikel 8 van de erfgoedverordening van de gemeente Harderwijk. Tevens heeft de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit een aantal niet wettelijke adviestaken. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit wordt in de rest van dit document afgekort als CRK.
Alle vaste leden van de CRK worden benoemd voor een periode van maximaal drie jaar. Voor de twee deskundigen bestaat de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal drie jaar. Bij afwezigheid van leden van de commissie, kan een lid een persoon machtigen om als plaatsvervanger in de CRK plaats te nemen.
Indien enig commissielid handelingen verricht welke kennelijk ten nadele strekken van de
commissie en of zijn plichten als commissielid verwaarloost, kan de Commissie of het college de raad verzoeken de betreffende persoon als commissielid te ontslaan.
Alle leden en hun plaatsvervangers zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur en de gemeentelijke organisatie. Er bestaan geen bindingen of relaties op basis waarvan het advies kan worden beïnvloedt .
Volgens artikel 9.2 lid 1 van de bouwverordening bestaat de CRK uit vier leden, waaronder één lid die deskundig is op het gebied van welstand (architectuur, ruimtelijke kwaliteit en affiniteit met cultuurhistorie), één lid die deskundig is op het gebied van cultuurhistorie/erfgoed, één lid namens de Oudheidkundige vereniging Herderewich en één burgerlid. De gemeenteraad wijst op voordracht van het college van B&W de leden van de CRK aan. De commissie wordt ambtelijk ondersteund door de secretaris.
De commissie kan zich naar eigen inzicht laten bijstaan door extra deskundigen van bijvoorbeeld het Gelders Genootschap of daarbuiten. Dit betreft o.a. disciplines als cultuurhistorie, archeologie architectuurhistorie, bouwhistorie, restauratie, stedenbouw en landschap. Afhankelijk van het type plan dat moet worden beoordeeld, nemen de extra deskundigen deel aan de vergadering. Zij hebben geen stemrecht. De CRK kan slechts adviezen uitbrengen indien tenminste drie leden aanwezig zijn, waarbij er altijd de welstandsdeskundige aanwezig is en-in geval van monumentenplannen -altijd de deskundige op het gebied van cultuurhistorie/erfgoed aanwezig is.
Op het verzoek van het college kan de CRK één of meerdere leden van de CRK aanstellen als subcommissie voor een specifiek project. In deze subcommissie kunnen ook extern(en) aangesteld worden indien er specifieke kennis vereist is voor betreffende project. Deze subcommissie werkt onder mandaat van de CRK.
Het burgerlid en het lid namens de Oudheidkundige vereniging Herderewich ontvangen via de gemeente een presentievergoeding. De deskundige leden worden betaald conform het uurtarief wat met hun is overeenkomen. Indien overeengekomen worden ook de reiskosten en reisuren vergoed.
De CRK is belast met zowel wettelijk verplichte als niet wettelijk verplichte taken. De wettelijke taken van de CRK worden uitgevoerd op grond van de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de bouwverordening, de Monumentenwet 1988(omgevingswet, de Erfgoedwet en de erfgoedverordening van de gemeente Harderwijk. De commissie is voor de welstandsadvisering beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijk welstandsbeleid, zoals dat is vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota. De commissie streeft naar voortdurende afstemming met het beleid inzake de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.
a advisering aanvragen omgevingsvergunning
De commissie adviseert over de welstandsaspecten en de monumentenaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor de activiteiten: ‘Bouwen’, ‘wijzigen beschermd rijksmonument’, ‘wijzigen gemeentelijk monument’ en ‘handelsreclame’. Voorgelegde plannen worden in de regel binnen twee weken van een advies voorzien. Veel voorkomende kleine bouwwerken, waarvoor in de welstandsnota criteria zijn geschreven, worden niet voor advies voorgelegd aan de CRK. De toetsing van deze plannen vindt ambtelijk plaats. In geval van twijfel kunnen deze plannen alsnog worden voorgelegd aan de CRK.
b. advisering aanwijzen of afvoeren van een gemeentelijk monument
c. advisering aanwijzing of afvoeren beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht
De CRK legt de gemeenteraad eenmaal per jaar een verslag voor van de door haar verrichte werkzaamheden op het gebied van welstandsadvisering. In het verslag zet de commissie tenminste uiteen op welke wijze zij toepassing heeft gegeven aan de welstandscriteria.
2.1.2 Niet wettelijk verplichte taken
De CRK krijgt de opdracht om naast de reguliere taken de volgende (niet wettelijk verplichte) taken uit te voeren:
a. Onder de regie van de gemeente - en op verzoek van de commissie, de gemeente of de aanvrager noodzakelijk geacht vooroverleg voeren met betrokkenen bij de voorbereiding van plannen;
b. gevraagd of ongevraagd advies uitbrengen aan B&W of de raad over de ruimtelijke kwaliteitsaspecten van in voorbereiding zijnde structuurvisies, bestemmingsplannen, ontheffingen / projectbesluiten, beheersverordeningen, beeldkwaliteitplannen, stedenbouwkundige plannen, landschappelijke plannen en andere relevante gemeentelijke beleidsstukken. De CRK krijgt deze stukken reeds in het ontwerpstadium voorgelegd ter advisering en brengt hier desgevraagd schriftelijk advies over uit;
c. gevraagd of ongevraagd advies uitbrengen over stedenbouwkundige, architectonische en cultuurhistorische ontwikkelingen die van belang zijn voor de gemeente;
d. gevraagd of ongevraagd adviseren in het geval van excessen: buitensporigheden in het uiterlijk van bouwwerken die ook voor niet-deskundigen evident zijn.
f ongevraagd adviseren om een object aan te wijzen of af te voeren als gemeentelijk monument.
g ongevraagd adviseren om een gebied aan te wijzen of af te voeren als gemeentelijk beschermd stads of dorpsgezicht.
2.2 Taakomschrijving commissieleden
2.2.1 Taken van de deskundige welstand (welstandsdeskundige)
De welstandsdeskundige van de commissie voert als gemandateerd lid van de CRK de eerste gesprekken – het vooroverleg - met de gemeente, planindieners, ontwerpers en andere belanghebbenden, De plannen waarvoor de welstandsdeskundige een mandaat heeft, worden door hem/haar van een advies voorzien (Zie verder 4.2 Gemandateerde behandeling). Onder de verantwoordelijkheid van de welstandsdeskundige wordt de beraadslaging en conclusie over een bouwplan / aanvraag omgevingsvergunning / vooroverleg c.q. schetsplan uitgewerkt in een schriftelijk advies, dat in beginsel binnen twee weken na de commissievergadering verzonden wordt.
2.2.2 Taken deskundige cultuurhistorie/erfgoed (monumentendeskundige)
De monumentendeskundige van de commissie voert als gemandateerd lid van de CRK de eerste gesprekken – het vooroverleg - met de gemeente, planindieners, ontwerpers en andere belanghebbenden, over monumentenplannen. De plannen waarvoor de monumentendeskundige een mandaat heeft, worden door hem/haar van een advies voorzien (Zie verder 4.2 Gemandateerde behandeling). Onder de verantwoordelijkheid van de monumentendeskundige wordt de beraadslaging en conclusie over een monumentenplan / aanvraag omgevingsvergunning / vooroverleg c.q. schetsplan uitgewerkt in een schriftelijk advies, dat in beginsel binnen twee weken na de commissievergadering verzonden wordt.
2.2.3 Taken vertegenwoordiger Oudheidkundige vereniging Herderewich.
Deze vertegenwoordiger moet inwoner zijn van de gemeente Harderwijk. Hij of zij wordt door de oudheidkundige vereniging Herderwich voorgedragen aan B&W, die hem of haar vervolgens voordraagt aan de raad. Het lid vertegenwoordigd de oudheidkundige vereniging, maar adviseert zonder last en ruggespraak. Hij of zij geeft vanuit zijn of haar ervaring en beleving een visie op de adviesaanvragen en probeert het belang van het Erfgoed en cultuurhistorie van de gemeente Harderwijk in het advies te vertalen Hij of zij heeft daarom minimaal een kennis van de lokale historie.
Het burgerlid moet inwoner zijn van de gemeente Harderwijk Het burgerlid heeft geen vertegenwoordigende functie, maar spreekt op persoonlijke titel als lid van de CRK. Het burgerlid geeft vanuit zijn of haar ervaring en beleving een onafhankelijke visie op de adviesaanvragen en probeert ‘de kijk van de burger’ in een welstandsadvies te vertalen. Het burgerlid heeft daarom minimaal een inbreng op het gebied van de bij hen aanwezige gebiedskennis, maatschappelijke verhoudingen en plaatselijke factoren en kenmerken.
De leden bepalen in onderling overleg wie tijdens de vergadering de rol als voorzitter op zich neemt. Tijdens de vergadering treedt de voorzitter op als gastheer/-vrouw voor alle aanwezigen. Hij/zij legt in het kort de vergaderprocedure uit en informeert wie van de aanwezigen bij een plan wil inspreken. De voorzitter leidt de discussie en biedt alle commissieleden de gelegenheid om hun mening voldoende naar voren te brengen. Hij/zij zorgt ervoor dat na een inhoudelijke discussie over een adviesaanvraag een voor alle aanwezigen korte en heldere samenvatting wordt gegeven. De voorzitter bewaakt verder de voortgang van de agenda. Bij het overleg met de gemeente (bestuurders en ambtenaren) en met de pers treedt de voorzitter namens de commissie naar buiten.
2.2.6 Secretaris/ambtelijke ondersteuning.
De agenda van de (mandaat)vergadering wordt samengesteld door de secretaris. De secretaris zorgt voor de aanleveren van de benodigde gegevens. De plannen worden- indien nodig- ambtelijk toegelicht. De vergaderruimtes en dergelijke worden door de secretaris geregeld. Van de vergadering wordt door de secretaris een besluitenlijst opgesteld. De Inhoudelijke motiveringen van adviezen worden door de welstanddeskundige en/of de monumentendeskundige opgesteld, waarna deze administratief worden verwerkt door de gemeente. De secretaris zorg ervoor dat er een jaarverslag wordt opgesteld en dat deze aan de raad wordt voorgelegd. De secretaris is fungeert als de ambtelijk contactpersoon van de commissieleden.
Op het moment dat een commissielid op de een of andere wijze een persoonlijke binding heeft met een bepaald plan trekt hij/zij zich voor de betreffende commissievergadering terug. Bij langlopende projecten waarbij de inbreng van de commissie verwacht wordt en het commissielid een persoonlijke binding heeft, treedt deze in overleg tijdelijk terug.
3.1 Aanvragen omgevingsvergunningen/vooroverleggen
De procedure begint met een intake van (bouw)plannen door de gemeente. Ten behoeve van de welstandstoets en/of monumententoets beoordeelt de behandeld ambtenaar of het bouwplan is voorzien van de benodigde bescheiden om het te kunnen toetsen. Welke gegevens nodig zijn, is vastgelegd in de Mor (Ministeriële regeling Omgevingsrecht). De behandeld ambtenaar toets de aanvraag aan de welstandsnota. Indien de aanvraag onder de categorie ‘welstandsvrij bouwwerk’ of ambtelijk mag worden getoetst aan welstand handelt hij of zij deze verder af. Wanneer het plan voor advies moet worden voorgelegd aan de CRK, zorgt bij/of zij ervoor dat het plan op de agenda van de (mandaat)vergadering komt.
4.1 Vooroverleg over (bouw)plannen
De gemeente biedt de aanvrager de mogelijkheid, om – op afspraak - een nog niet formeel aangevraagd (bouw)plan in een vooroverleg met de CRK toe te lichten en te bespreken. Vooroverleg vindt in principe in het openbaar plaats. Hiervan kan worden afgeweken na overleg tussen de gemeente, de aanvrager en de CRK. Het plan dient vooraf als vooroverleg/principe-uitspraak bij de gemeente te worden ingediend.
4.2.1 Welstandsdeskundige en monumentendeskundige
De welstandsdeskundige behandelt in de regel om de twee weken bij de gemeente de (bouw)plannen. Indien er monumentenaspecten aan de orde zijn doet hij of zij dat gezamenlijk met de monumentendeskundige. De welstandsdeskundige heeft een mandaat van de commissie om zelfstandig (bouw)plannen af te handelen. Het uitgangspunt voor de mandaatverlening is dat de welstandsdeskundige alleen grootschalige (bouw- en stedenbouwkundige) plannen en de meer complexe plannen doorschuift naar de voltallige commissie. Voor de overige plannen heeft hij / zij zowel een positief als negatief mandaat. De commissie zelf is eindverantwoordelijk voor het welstandsadvies.
De monumentendeskundige behandelt ook in de regel om de twee weken bij de gemeente de monumentenplannen. Indien er welstandsaspecten aan de orde zijn doet hij of zij dat gezamenlijk met de welstandsdeskundige. De monumentendeskundige heeft een mandaat van de commissie om zelfstandig monumentenplannen af te handelen. Het uitgangspunt voor de mandaatverlening is dat de monumentdeskundige alleen complexe plannen (ingrijpende wijzigingen, functiewijziging, reconstructie en substantiële/gehele sloop) doorschuift naar de voltallige commissie. Voor de overige plannen heeft hij / zij zowel een positief als negatief mandaat. De commissie zelf is eindverantwoordelijk voor het monumentenadvies.
De welstandsdeskundige brengt welstandsadviezen uit aan het bevoegd gezag over de vraag of 'het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet is strijd is met redelijke eisen van welstand’. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de welstandsnota. Een positief mandaatwelstandsadvies wordt niet verder gemotiveerd. Een negatief mandaatadvies wordt schriftelijk gemotiveerd met een verwijzing naar de relevante criteria uit de welstandsnota.
De monumentendeskundige brengt adviezen uit aan het bevoegd gezag over de vraag of de voorgestelde wijziging van het monument zich niet verzet tegen het belang van de monumentenzorg. Een positief mandaatadvies wordt niet verder gemotiveerd. Een negatief mandaatadvies wordt schriftelijk gemotiveerd.
De behandeling van omgevingsvergunningplichtige aanvragen en schetsplannen c.q. vooroverleggen onder mandaat is openbaar. De agenda wordt niet gepubliceerd. Informatie is verkrijgbaar via de gemeente. De mandaatbehandeling is niet openbaar in gevallen als bedoeld in art. 10, eerste lid, van de Wet Openbaarheid van Bestuur en in gevallen waarin het belang van openbaarheid niet opweegt tegen de in art. 10, tweede lid, van die wet genoemde belangen.
4.2.4 Toelichting opdrachtgever/ontwerper
Opdrachtgevers en ontwerpers worden altijd in de gelegenheid gesteld om de gemandateerde behandeling van hun plan bij te wonen en toe te lichten. Indien zij bij de behandeling aanwezig willen zijn, vermelden ze dit op het daarvoor bestemde formulier of rechtstreeks bij de gemeente. De gemeente zorgt voor de uitnodigingen.
Tijdens de gemandateerde behandeling wordt de mogelijkheid tot spreekrecht geboden. Zowel opdrachtgevers/ontwerpers als direct belanghebbenden hebben spreekrecht.
De CRK vergadert in de regel één keer per vier weken. De welstandsdeskundige en monumentendeskundige behandelt in de tussenliggende periode de aanvragen omgevingsvergunning en schetsplannen c.q. vooroverleggen, waarvan de mening van de CRK als bekend mag worden verondersteld (zie 2.2.1 t/m 2.2.4 voor taken leden CRK tijdens de commissievergadering).
4.3.1. Stedenbouwkundig beraad
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingsplannen van de openbare ruimte worden in een zo vroeg mogelijk stadium besproken in het zogenaamde ‘Stedenbouwkundig beraad’ van de CRK. Doel van dit overleg is om samen met de commissieleden, de ontwerpers, de opdrachtgever en de gemeente, de ambitie, uitgangspunten en kaders te formuleren voor de beoogde nieuwe ontwikkeling. Er is hier sprake van een gelijkwaardige verhouding tussen de CRK, de ontwerpers, de opdrachtgever en de gemeente. Dit overleg is in principe niet openbaar.
4.3.2 Advisering aanvragen omgevingsvergunning en vooroverleggen
De CRK brengt advies uit aan het bevoegd gezag over de vraag of 'het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk, handelsreclame, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet is strijd is met redelijke eisen van welstand’. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de welstandsnota. Een positief welstandsadvies wordt niet verder gemotiveerd. Een negatief mandaatadvies wordt schriftelijk gemotiveerd met een verwijzing naar de relevante criteria uit de welstandsnota. In de motivatie wordt ook de achterliggende doel(en) van de criteria uitgelegd. De CRK brengt advies uit aan het bevoegd gezag over de vraag of de voorgestelde wijziging van een monument zich niet verzet tegen het belang van de monumentenzorg. Een positief advies wordt niet verder gemotiveerd. Een negatief mandaatadvies wordt schriftelijk gemotiveerd.
4.3.3 Advisering ruimtelijke plannen en inrichtingsplannen
Deze plannen zijn in een eerder stadium vaak al besproken in het Stedenbouwkundig beraad. De CRK brengt advies uit aan het bevoegd gezag over welke waardering zij geven voor de ruimtelijke kwaliteit van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Van een nieuwe ontwikkeling is in ieder geval sprake als er een ontheffing van het bestemmingsplan moet worden verleend en/of als er een wijziging van het vigerende bestemmingsplan moet plaatsvinden. De CRK brengt ook advies aan het bevoegd gezag over welke waardering zij geven voor de ruimtelijke kwaliteit Van (her)inrichtingsplannen van de openbare ruimte van en langs de invalswegen (de dragers), cultuurhistorische waardevolle gebieden en in het beschermde stadsgezicht. Het advies heeft geen wettelijke of bindende status. Van het college en/of de raad wordt verwacht om dit advies mee te wegen in de ruimtelijke afweging om wel, niet, of onder welke voorwaarden mee te willen werken aan de ruimtelijke ontwikkeling of om de beoogde herinrichting wel, niet of onder welke voorwaarden uit te voeren.
4.3.4 Advisering aanwijzing monumenten en stads en dorpsgezichten.
De CRK brengt advies om een object wel of niet aan te wijzen als gemeentelijk monument op grond van de erfgoedverordening. Hiervoor baseert zij zich op de door het college vastgestelde selectiecriteria, de (concept) redengevende beschrijving ne overige (bouw)historische onderzoeken.
De CRK brengt advies uit om een gebied aan te wijzen als gemeentelijk beschermd stads dorpsgezicht op grond van de erfgoedverordening. Zij baseert zich op de door de raad vastgestelde selectiecriteria, de (concept) redengevende beschrijving en overige (bouw)historische onderzoeken.
De advisering van over aanvragen omgevingsvergunning/vooroverleggen wordt in een separaat adviesformulier vastgelegd. Dit formulier wordt bij het betreffende bouwdossier gevoegd. Van het stedenbouwkundig beraad wordt een (korte) interne afsprakenlijst gemaakt. Van de overige vergaderpunten wordt een besluitenlijst opgesteld, waarin tenminste de aanwezigen en het advies van de commissie is weergeven.
De commissievergaderingen zijn openbaar, met uitzondering van het stedenbouwkundig beraad. De commissievergadering of een gedeelte daarvan is niet openbaar in gevallen als bedoeld in art. 10, eerste lid, van de Wet Openbaarheid van Bestuur en in gevallen waarin het belang van openbaarheid niet opweegt tegen de in art. 10, tweede lid, van die wet genoemde belangen. De agenda wordt niet gepubliceerd. Informatie over de agenda voor de commissievergadering is op te vragen bij de gemeente.
4.3.7 Toelichting opdrachtgever/ontwerper/initiatiefnemer
Opdrachtgevers en ontwerpers worden altijd in de gelegenheid gesteld om de behandeling van hun plan bij te wonen en toe te lichten. Indien zij hun plan willen toelichten, kunnen ze hiervoor een afspraak maken bij de afdeling Ruimte. De gemeente zorgt voor de uitnodigingen.
Tijdens de openbare vergadering wordt de mogelijkheid tot spreekrecht geboden. Zowel opdrachtgevers/ontwerpers/initiatiefnemer als direct belanghebbenden hebben spreekrecht.
De commissie mag geen besluiten nemen wanneer minder dan drie van de zitting hebbende stemgerechtigde leden aanwezig zijn, tenzij zich een situatie voordoet waarbij in de opvolging van aftredende leden nog niet is voorzien
Adviezen van de vorige welstandscommissie/CRK en de monumentencommissie blijven in stand. De aanstellingstermijn(en) van de leden in de vorige welstandscommissie/CRK of de monumentencommissie tellen mee in de maximale aanstellingstermijn en bij (her)benoeming in deze commissie.
Voor zaken waarin dit reglement niet voorziet, of bij gerezen geschillen, beslist het College, na de CRK hierover te hebben gehoord.
Bijlage 10 Brandmeldinstallaties
Vervallen vanwege inwerkingtreding van het Besluit van 26 juli 2008 houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het gebruik van bouwwerken uit het oogpunt van brandveiligheid (Besluit brandveilig gebruik bouwwerken).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2017-168085.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.