Nadere regels subsidiëring speeltuinen gemeente Rotterdam 2018

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,

 

gelezen het voorstel van de wethouder Financiën, Organisatie, Haven, Binnenstad en Sport van 12 september 2017; kenmerk 17MO05062;

 

gelet op artikel 1:3, vierde lid, en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3, derde lid van de Subsidieverordening Rotterdam 2014;

 

gezien de adviezen van de gebiedscommissies van mei - juni 2017;

 

overwegende dat:

  • -

    het college op 13 oktober 2013 de beleidsnotitie Toekomst Rotterdamse Speeltuinen heeft vastgesteld om te komen tot een nieuw speeltuinbeleid;

  • -

    het college een kwaliteitsverbetering van de Rotterdamse speeltuinen wenst, en er naar streeft dat Rotterdamse speeltuinen vóór 1 januari 2021 minimaal voldoen aan het criterium vitale speeltuin;

besluit vast te stellen:

 

Nadere regels subsidiëring speeltuinen gemeente Rotterdam 2018

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

  • a.

    Jaarlijkse subsidie: subsidie die wordt verleend per (kalender/boek)jaar;

  • b.

    Speeltuin: openbaar toegankelijke, afgeschermde voorziening binnen de gemeentegrenzen van Rotterdam die spel- en recreatiemogelijkheden biedt voor kinderen tot 12 jaar;

  • c.

    Speeltuinorganisatie: een vereniging of stichting die zich inzet voor een speeltuin als bedoeld onder b;

  • d.

    Wijkprofiel Rotterdam: de thermometer voor de stad welke laat zien hoe de 14 gebieden en 71 wijken er voor staan op sociaal fysiek gebied en qua veiligheid, gebaseerd op meetbare feiten en cijfers en de beleving van Rotterdammers.

Artikel 2 Doel

Deze nadere regels hebben als doel:

  • a.

    speeltuinorganisaties met een jaarlijkse financiële bijdrage in staat te stellen de speeltuinen te beheren en te exploiteren, activiteiten te organiseren en de speeltuinen in kwantitatieve en kwalitatieve zin minimaal op het vitale niveau te brengen en te houden;

  • b.

    te voorzien in een afbouwregeling voor subsidies die langer dan voor drie jaren zijn verstrekt.

Artikel 3 Subsidieplafond, verdeelsleutel en afbouw

  • 1.

    Het subsidieplafond bedraagt € 650.000,00 per kalenderjaar.

  • 2.

    Voor de subsidieaanvragen geldt de volgende verdeling van het beschikbare subsidiebedrag:

    • a.

      het college geeft prioriteit aan aanvragers die reeds langer dan drie jaar subsidie ontvangen boven aanvragers die voor de eerste, tweede of derde maal subsidie aanvragen;

    • b.

      vervolgens geeft het college voorrang aan speeltuinen waarvoor een afbouwregeling geldt op basis van artikel 4;

    • c.

      daaropvolgend is de kwalificatie van de speeltuin bepalend, waarbij geldt dat een aanvraag voor een plus speeltuin prioriteit heeft boven een aanvraag voor een vitale of niet-vitale speeltuin;

    • d.

      indien vervolgens het bedrag van het subsidieplafond niet toereikend is, wordt de subsidie naar rato over de vitale en niet-vitale speeltuinen verdeeld.

Artikel 4 Afbouwregeling

Voor speeltuinen die in 2017 meer subsidie ontvingen dan waarvoor zij, op basis van deze nadere regels in aanmerking komen, geldt de volgende afbouwregeling:

  • a.

    voor 2018 wordt een verlaging toegepast van 20% van het verschil tussen het subsidiebedrag 2017 en het maximale subsidiebedrag waarvoor de aanvrager op grond van deze nadere regels in aanmerking zou komen;

  • b.

    voor 2019 wordt een verlaging toegepast van 50% van het verschil tussen het subsidiebedrag 2017 en het maximale subsidiebedrag waarvoor de aanvrager op grond van deze nadere regels in aanmerking zou komen;

  • c.

    voor het jaar 2020 wordt dan het subsidiebedrag verstrekt waarvoor de aanvrager op grond van deze nadere regels in aanmerking komt.

Artikel 5 Bij de aanvraag in te dienen gegevens

  • 1.

    Een aanvraag om een jaarlijkse subsidie wordt door een speeltuinorganisatie ingediend met behulp van het door het college vastgestelde aanvraagformulier subsidie speeltuinen.

  • 2.

    Een aanvraag wordt in ieder geval voorzien van de informatie en gegevens die gevraagd worden in het aanvraagformulier.

Artikel 6 Aanvraagtermijn

In afwijking van artikel 6 tweede lid van de SVR 2014 wordt een aanvraag om een jaarlijkse subsidie voor het jaar 2018 ingediend uiterlijk op 15 november 2017.

Artikel 7 Niet-vitale, vitale en plus speeltuinen

Het college hanteert de volgende maximale jaarlijkse subsidiebedragen voor de hierna volgende categorieën speeltuinen:

  • a.

    speeltuinorganisaties van speeltuinen die door het college worden beoordeeld als vitaal, komen in aanmerking voor een jaarlijkse subsidie van maximaal € 9.000,00 per speeltuin;

  • b.

    speeltuinorganisaties van speeltuinen die door het college worden beoordeeld als vitaal, waarbij de speeltuin is gesitueerd in een wijk die volgens het stedelijk instrument wijkprofiel Rotterdam gemiddeld lager scoort op de sociale index dan het stedelijke gemiddelde, komen in aanmerking voor een jaarlijkse subsidie van maximaal € 12.000,00 per speeltuin;

  • c.

    speeltuinorganisaties van speeltuinen die door het college worden beoordeeld als plus, komen in aanmerking voor een jaarlijkse subsidie van maximaal € 15.000,00 per speeltuin;

  • d.

    speeltuinorganisaties van speeltuinen die door het college worden beoordeeld als plus, waarbij de speeltuin is gesitueerd in een wijk die volgens het stedelijk instrument wijkprofiel Rotterdam gemiddeld lager scoort op de sociale index dan het stedelijke gemiddelde, komen in aanmerking voor een jaarlijkse subsidie van maximaal € 18.000,00 per speeltuin;

  • e.

    speeltuinorganisaties van speeltuinen die door het college als niet-vitaal worden beoordeeld, komen vanaf het jaar 2021 niet meer in aanmerking voor een jaarlijkse subsidie. Niet-vitale speeltuinen komen tot en met het jaar 2020 in aanmerking voor een jaarlijkse subsidie van maximaal € 9.000,00 per speeltuin (indien aan de orde aangevuld met een extra subsidie van € 3.000,00 als gevolg van de score op de sociale index binnen het Wijkprofiel Rotterdam).

Artikel 8 Subsidieverstrekking

Het college stelt de subsidie direct bij subsidieverlening vast.

Artikel 9 Criteria vitale speeltuinen

Het college beschouwt een speeltuin als vitaal wanneer aan onderstaande criteria wordt voldaan:

  • a.

    het speeltuinwerk behoort tot het particulier initiatief;

  • b.

    de speeltuinorganisatie heeft een bestuur dat bevoegd is om de speeltuinorganisatie te vertegenwoordigen;

  • c.

    de aanwezige opstal(len) is/zijn schoon, heel en veilig en het onderhoud van de speeltuin is op orde;

  • d.

    de speeltuin is voor een ieder toegankelijk en gericht op kinderen in de leeftijd van 0-12 jaar;

  • e.

    de voor de speeltuin werkzame vrijwilligers, met uitzondering van de vrijwilligers die de speeltuin ondersteunen bij incidentele activiteiten, beschikken over een Verklaring Omtrent het Gedrag, als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, die niet ouder is dan drie jaar;

  • f.

    tijdens openingstijden van de speeltuin is er altijd toezicht van volwassenen;

  • g.

    de speeltuin hanteert een rook- en alcoholbeleid waarin uitgangspunt is dat kinderen niet in aanraking komen met roken en alcohol;

  • h.

    minimaal één van de tijdens openingstijden in de speeltuin aanwezige medewerkers of vrijwilligers beschikt over een Kinder-EHBO-diploma, een EHBO-diploma of een BHV-diploma;

  • i.

    de speeltuin is minimaal 18 uur per week geopend op voor kinderen geschikte tijden;

  • j.

    de speeltuinorganisatie organiseert minimaal drie jaarlijkse reguliere activiteiten voor kinderen;

  • k.

    de speeltuinorganisatie organiseert minimaal één reguliere wekelijkse activiteit voor kinderen;

  • l.

    de speeltuinorganisatie organiseert minimaal drie incidentele activiteiten voor kinderen per jaar, anders dan de activiteiten bedoeld onder j. en k.;

  • m.

    het bestuur van de speeltuinorganisatie zorgt voor een positief en sociaal veilig klimaat in de speeltuin.

Artikel 10 Criteria plus speeltuinen

Het college beschouwt een speeltuin als plus, wanneer deze naast het in artikel 9 gestelde, tevens voldoet aan minimaal vijf van de zes onderstaande criteria:

  • a.

    de speeltuinorganisatie spant zich aantoonbaar in om de kwaliteit van de speeltuin te verhogen;

  • b.

    de speeltuinorganisatie spant zich aantoonbaar in om de betrokkenheid bij de speeltuin van bewoners en organisaties uit de wijk te vergroten, waardoor de rol van de professionals in de speeltuin zal veranderen;

  • c.

    de speeltuinorganisatie spant zich aantoonbaar in om samenwerking tussen andere speeltuinen of andere maatschappelijke organisaties in de wijk te bewerkstelligen of te bevorderen;

  • d.

    de speeltuinorganisatie organiseert méér wekelijkse activiteiten voor kinderen en bewoners in de wijk dan een vitale speeltuin;

  • e.

    de speeltuinorganisatie spant zich aantoonbaar en proactief in voor maatschappelijke doeleinden gericht op re-integratie in de samenleving, werkervaringsplaatsen of stagiaires;

  • f.

    de speeltuinorganisatie draagt zorg voor een sociaal veilig pedagogisch klimaat: Er is een aantoonbare pedagogische visie of beleid, dat bij personeel en vrijwilligers bekend is en dat de continuïteit op dit vlak borgt.

Artikel 11 Niet-vitale speeltuin

Het college beschouwt een speeltuin die niet voldoet aan de criteria uit artikel 9 als niet-vitaal. Aanvragen voor speeltuinen die door het college als niet-vitaal worden beoordeeld, komen vanaf het jaar 2021 niet meer in aanmerking voor een jaarlijkse subsidie.

Artikel 12 Uitgezonderde speeltuinen

Deze nadere regels zijn niet van toepassing op de volgende speeltuinen:

  • a.

    Weena;

  • b.

    De Speeldernis;

  • c.

    Pietje Bell;

  • d.

    Taka Tukaland.

Artikel 13 Weigeringsgronden

Het college kan, naast de in de Algemene wet bestuursrecht en de SVR 2014 genoemde gevallen, een subsidieaanvraag geheel of gedeeltelijk weigeren indien de aanvraag of de aanvrager naar zijn oordeel niet voldoet aan deze nadere regels.

Artikel 14 Evaluatie

Het college evalueert de toepassing van deze nadere regels uiterlijk op 31 december 2019.

Artikel 15 Hardheidsclausule

Het college handelt overeenkomstig deze nadere regels, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de nadere regels te dienen doelen.

Artikel 16 Overgangsbepaling

Deze nadere regels zijn niet van toepassing op subsidieaanvragen die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze nadere regels.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden in werking op de eerste dag na de dagtekening van het Gemeenteblad waarin zij worden geplaatst.

Artikel 18 Citeertitel

Deze nadere regels worden aangehaald als: Nadere regels subsidiëring speeltuinen gemeente Rotterdam 2018.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van 12 september 2017.

De secretaris,

C.M. Sjerps

De burgemeester,

A. Aboutaleb

Toelichting op de Nadere regels subsidiëring speeltuinen gemeente Rotterdam 2018

Rol speeltuinen

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal speeltuinen. Een speeltuin is een afgeschermde voorziening die spel- en recreatiemogelijkheden biedt voor (primair) kinderen tot 12 jaar en als ontmoetingsplek dient voor ouders en buurtbewoners. Speeltuinen onderscheiden zich van openbare speelplekken op een aantal punten:

  • er is sprake van een afgeschermd gebied;

  • de organisatie is gebaseerd op vrijwillige inzet;

  • er is toezicht aanwezig;

  • er is vaak een gebouw aanwezig;

  • er worden activiteiten georganiseerd;

  • een speeltuin wordt bestuurd en beheerd door een private organisatie, een vereniging of een stichting.

Deze kenmerken bieden jonge kinderen (tot 12 jaar) de mogelijkheid om veilig te kunnen spelen op fysiek vlak (afgeschermde omgeving, veilige speeltoestellen en ondergronden) en sociaal gebied (vertrouwde omgeving, aanwezigheid van toezicht, structuur via activiteiten en aangesproken worden op ongewenst gedrag).

Speeltuinen dragen met de speelfunctie bij aan de fysieke en sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen en hebben een gunstig pedagogisch effect. Door de stimulerende omgeving worden kinderen uitgedaagd om samen te spelen en zo hun sociale, motorische en cognitieve vaardigheden te versterken. Speeltuinen leveren zo een belangrijke bijdrage aan het gemeentelijke sport-, welzijn- en jeugdbeleid. De exploitatie en het dagelijkse beheer van de speeltuinen vindt plaats door speeltuinorganisaties. De speeltuinlocaties worden door de gemeente verhuurd aan de speeltuinorganisaties. Voor de exploitatie en het beheer van de speeltuinen ontvangen de speeltuinorganisaties een gemeentelijke subsidie.

Opheffing deelgemeenten en toekomst speeltuinen

Voor de herinrichting van het bestuurlijk bestel viel het speeltuinbeleid onder de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de deelgemeenten. In 2012 heeft het toenmalige college, mede naar aanleiding van het afbouwen van de subsidie aan het Buurt- en Speeltuinwerk, de afbouw van de I/D-regeling en de aankomende introductie van de kostendekkende huur, een beleidsnotitie ‘Toekomst Rotterdamse Speeltuinen’ opgesteld en eind 2013 vastgesteld. In deze beleidsnotitie is aangegeven, dat er gefaseerd zou worden toegewerkt naar een meer eenduidige subsidiesystematiek. Dat proces heeft in samenspraak met de voormalige deelgemeenten en speeltuinorganisaties plaatsgevonden. Na het opheffen van het deelgemeentebestel in 2014, is voornoemde beleidsnotitie gebruikt als basis om de speeltuinen in Rotterdam verder vorm te geven.

Ten eerste is daarvoor in 2014 en 2015 tweemaal een subsidiebedrag beschikbaar gesteld van € 500.000,00. Speeltuinorganisaties konden subsidie aanvragen om de kwaliteit van de speeltuin in bredere zin te verbeteren. De subsidie was gericht op het werven van vrijwilligers, het versterken van het bestuur en het verbreden van de samenwerking met instellingen in de wijk. Aan ruim 23 speeltuinen is in het kader van deze regeling subsidie verleend.

Daarna is het college in 2015, in samenspraak met de belangenvereniging Verenigde Rotterdamse Speelorganisaties (VeRS), waarbij de meerderheid van de Rotterdamse speeltuinen is aangesloten, gestart met het opstellen van een nieuwe, meer eenduidige, nadere regels speeltuinen. Het college streeft naar een evenwichtige verdeling van de beschikbare subsidiemiddelen, gericht op kwaliteitsverbetering van speeltuinen in de stad, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de verschillen tussen de gebieden. Het doel van het gemeentelijke speeltuinbeleid is en blijft het in stand houden van een kwantitatief ruime en kwalitatief verantwoorde infrastructuur aan speeltuinen. Dit heeft geresulteerd in onderhavige nadere regels.

Nadere regels speeltuinen

Zoals reeds opgemerkt zijn deze nadere regels tot stand gekomen in samenspraak met VeRS. Tevens zijn alle speeltuinorganisaties, waaronder de organisaties die niet zijn aangesloten bij VeRS, in een aantal bijeenkomsten in de gelegenheid gesteld om een zienswijze te geven ten aanzien van het nieuwe beleid zoals neergelegd in deze nadere regels. Het college heeft dankbaar gebruik gemaakt van de opmerkingen van de VeRS en de niet bij de VeRS aangesloten speeltuinorganisaties en deze zoveel mogelijk meegenomen bij het ontwerpen van deze nadere regels. Tevens hebben alle gebiedscommissies advies uitgebracht en ook deze adviezen zijn meegenomen bij de vaststelling van deze nadere regels.

Onderhavige nadere regels vormen een aanvulling op de Subsidieverordening Rotterdam 2014. Het college geeft in de nadere regels aan hoe en op welke wijze de subsidiëring aan de Rotterdamse speeltuinen voor het jaar 2018 en verder zal plaatsvinden. Het betreft hier de jaarlijkse subsidies die worden verleend aan speeltuinorganisaties voor het beheren en exploiteren van een Rotterdamse speeltuin. Deze nadere regels moeten derhalve worden gelezen in samenhang met de Subsidieverordening Rotterdam 2014.

Visie en ambities van de gemeente voor de speeltuinen

Rotterdam streeft naar een kwantitatief ruime en een kwalitatief goede infrastructuur ter ondersteuning van de speeltuinen. Tevens is binnen de speeltuin het dagelijks beheer dusdanig dat kinderen in een fysiek en sociaal veilige omgeving kunnen spelen. Rotterdam faciliteert de personele inzet bij de speeltuinen. Met behulp van dit subsidie-instrument ‘nadere regels speeltuinen’ wil de gemeente Rotterdam de komende jaren zoveel mogelijk speeltuinen op minimaal het niveau ‘vitaal’ brengen en houden.

Doel en inzet van middelen

Het doel van de inzet van middelen is het in stand houden van een kwantitatief ruime en kwalitatief verantwoorde infrastructuur aan speeltuinen. Hiervoor wordt onderscheid gemaakt tussen de ‘basiseisen’ waar een speeltuin minimaal aan moet voldoen (vitale speeltuin) en de aanvullende voorwaarden voor speeltuinen die meer (willen) zijn dan een vitale speeltuin (plus speeltuin). Daarnaast wordt het stedelijk instrument ‘Wijkprofiel Rotterdam’ nadrukkelijk als leidraad gebruikt om speeltuinen in een wijk met een gemiddeld lage sociale index extra te ondersteunen. In de ‘vitale’ en ‘plus’ speeltuin, is het uitgangspunt dat de bewoners in de buurt een centrale rol spelen bij het in stand houden van de speeltuin.

In het bijzonder bij ‘plus’ speeltuinen is hierbij (en onder specifieke voorwaarden) speciale aandacht voor de kansen die deze speeltuinen ook bieden aan andere buurtbewoners, vooral mensen met een ondersteuningsbehoefte, zoals bijvoorbeeld stagiaires, ouderen, mensen met een beperking en/of met een afstand tot de arbeidsmarkt.

Gemeenschappelijke agenda 2018-2025

Rotterdam heeft samen met VeRS aan een ‘stip aan de horizon’ gewerkt en het volgende beeld geschetst van de wijze waarop speeltuinen in Rotterdam in de toekomst functioneren, als richtpunt bij invulling van haar beleid:

  • Speeltuinen werken samen met andere partijen in de wijk / regio om de maatschappelijke cohesie van de buurt te vergroten, vooral met het oog op kinderen en gezinnen met een ondersteuningsbehoefte.

  • Vrijwilligers hebben een sleutelrol bij de dagelijkse gang van zaken.

  • Professionele inzet op speeltuinen is erop gericht om de continuïteit te borgen en daarom overwegend actief in de rol van coördinator, mogelijk voor meer speeltuinen tegelijk. De traditionele ‘toezichthouder’ is maar op een enkele plek nog actief.

  • Speeltuinen werken met elkaar samen op onderwerpen die logisch zijn in de omgeving en efficiency verhogen. Voorbeelden zijn: afstemmen activiteiten, accountantscontrole, invulling van bestuur etc.

  • Speeltuinen zijn één van de focuspunten in de wijk, versnippering van activiteiten voor kinderen wordt zoveel mogelijk ontmoedigd vooral met het oog op integratie- en participatiebeleid. De gebiedsnetwerkers van de gemeente hebben hier een regisserende rol.

  • Speeltuinen kunnen, in het kader van ‘wijkprogrammering’, erkend worden voor de welzijnsactiviteiten en andere activiteiten die zij realiseren. Waar van toepassing kan dat ook door de welzijnsinstelling, bijvoorbeeld in de vorm van onderaannemerschap, worden beloond.

  • Er zijn voldoende speeltuinen in de wijk, zodanig dat bij evaluatie van alle speelgelegenheden en de Sociaal Economische Status van een wijk, vastgesteld kan worden dat kinderen binnen redelijke afstand in een speeltuin kunnen spelen.

  • De autonomie van speeltuinen is op verschillende gebieden verbeterd, waaronder inhoudelijke en financiële verantwoording, de verbondenheid met partners in de wijk/regio, etc.

  • De gemeente streeft altijd naar een zo integraal mogelijke benadering om externe partners ondersteuning te bieden. Dit wordt gekenmerkt door interne en externe afstemming, gericht op gebiedsgerichte inzet en aansluiting op de behoefte van de Rotterdammer.

Deze nieuwe nadere regels zijn bedoeld als een belangrijke stap naar bovenstaande ontwikkelingen en ambities.

In een bijlage behorende bij de ‘nadere regels speeltuinen’ is de gemeenschappelijke agenda toegevoegd.

Twee kwaliteitsniveaus speeltuinen

Met ingang van 2021 kunnen alleen nog speeltuinen vanaf het niveau vitaal voor subsidie in aanmerking komen. Tussen 2018 en 2020 geldt een ‘overgangsperiode’ waarbij speeltuinen die het ‘vitale’ niveau nog niet bereikt hebben, worden gestimuleerd om maatregelen te nemen en verbeteringen aan te brengen.

De gemeente Rotterdam houdt (vanaf begin 2021) rekening met een tweetal kwaliteitsniveaus van speeltuinen:

  • A)

    De ‘vitale speeltuin’ is een plek die invulling geeft aan ‘meer dan’ spelen alleen. Er wordt regelmatig samenwerking gezocht met andere instellingen in de wijk, zoals het onderwijs, gebiedsorganisatie, welzijn en jeugd. Tevens worden er meerdere keren per jaar activiteiten georganiseerd voor de kinderen in de wijk, maar ook voor andere doelgroepen. Daarbij is inzet van vrijwilligers vanzelfsprekend en hebben deze speeltuinen, al dan niet in lokaal of thematisch samenwerkingsverband, de beschikking over een professionele coördinator, die aanwezig is om het speeltuinbestuur en zijn vrijwilligers de gewenste ondersteuning te bieden.

  • B)

    De gemeente Rotterdam wil een ruim aantal speeltuinen (de hoeveelheid is afhankelijk van de ontwikkelingen per wijk) stimuleren om zich verder te ontwikkelen in deze maatschappelijke rol. Hiervoor wordt een deel van de beschikbare subsidiemiddelen gereserveerd en worden speeltuinen uitgenodigd aanvullende activiteiten te ontwikkelen en samenwerkingen aan te gaan.

    Hierdoor zijn deze speeltuinen een plek, waar buurtbewoners elkaar ontmoeten en samen met andere organisaties een structurele toegevoegde waarde geven aan de wijk en de buurt. Daarmee ontstaat een aantal zogenaamde ‘plus-speeltuinen’, waarvoor extra subsidiemiddelen beschikbaar zijn.

    Het college streeft ernaar, dat alle door het college gesubsidieerde Rotterdamse speeltuinen uiterlijk vóór het jaar 2021 minimaal worden gekwalificeerd als ‘vitaal’. Het college beoordeelt elk jaar op basis van de subsidieaanvraag of een speeltuin wordt beoordeeld als niet-vitale speeltuin, vitale speeltuin, of plus speeltuin.

Bijzondere speeltuinen

Vanwege hun ontstaansgeschiedenis zijn van de werking van deze nadere regels uitgezonderd de speeltuinen: Weena, De Speeldernis, Pietje Bell en Taka Tukaland. Deze speeltuinen zijn in het verleden vanuit de gemeente opgericht met een natuur-, milieu- en welzijnsopgave en bijbehorende prestaties en middelen. De inhoudelijke taken van deze speeltuinen zijn afwijkend van die van de reguliere speeltuinen. Er is meer tijd nodig om met de afzonderlijke organisaties de toekomst uit te stippelen die recht doet aan de specifieke situatie per speeltuin.

Personele inzet speeltuinen

Onderhavige nadere regels zijn niet van toepassing op de jaarlijkse loonkostensubsidie aan de organisatie, die zorgdraagt voor de personele inzet bij de speeltuinorganisaties. Op dit moment is dat de Stichting Buurt- en Speeltuinwerk Rotterdam (BSW).

Speeltuinorganisaties krijgen een aantal uren professionele ondersteuning toebedeeld. De verdeling van de uren zal worden gebaseerd op het stedelijk instrument Wijkprofiel Rotterdam.

Alle speeltuinorganisaties krijgen maximaal 18 uur toebedeeld. Speeltuinenorganisaties waarvan de speeltuin in een wijk is gesitueerd die lager dan gemiddeld scoort op de sociale index krijgen maximaal 36 uur toebedeeld.

Afbouw, wijziging, verlaging en beëindiging subsidie

Tot en met het jaar 2017 werd (in afwachting van onderhavige nadere regels) de wijze van subsidieverstrekking door de voormalige deelgemeenten voor de exploitatie van de speeltuinen tijdelijk gecontinueerd.

 

Met het oog op het nieuwe stedelijke speeltuinbeleid, worden alle speeltuinen vanaf de subsidieaanvragen voor het jaar 2018 beoordeeld aan de hand van het gewijzigde beleid, zoals vastgelegd in deze nadere regels. Vanaf de inwerkingtreding van deze nadere regels kunnen zich voor de speeltuinorganisaties verschillende situaties voordoen:

  • a.

    vanaf 2018 ontvangt een speeltuin meer subsidie ten opzichte van de voor 2017 verstrekte subsidie;

  • b.

    vanaf 2018 ontvangt een speeltuin minder subsidie ten opzichte van de voor 2017 verstrekte subsidie; of

  • c.

    de subsidie aan een speeltuin wordt met ingang van het jaar 2021 beëindigd, omdat deze speeltuin niet kan worden aangemerkt als vitale of plus-speeltuin.

  • c.

     

  • Ad. a.

    In het geval een vitale of plus-speeltuin, met inachtneming van onderhavige nadere regels, voor meer subsidie in aanmerking komt ten opzichte van de subsidie voor 2017, wordt geen bijzondere voorziening getroffen. Bijvoorbeeld een speeltuin die als plus wordt gekwalificeerd en voor 2017 minder dan € 15.000 aan subsidie ontving, zal vanaf het jaar 2018 vanwege zijn goede prestaties in aanmerking komen voor een hogere subsidie van maximaal € 15.000,00 subsidie.

  • Ad b.

    Wanneer een vitale of plus speeltuin, met inachtneming van deze nadere regels, in aanmerking komt voor een lagere subsidie dan voor 2017, zal het college zorgvuldigheidshalve een redelijke termijn hanteren. Daarbij wordt de subsidie in maximaal twee jaar verlaagd tot het subsidiebedrag conform deze nadere regels.

     

    Bijvoorbeeld, indien een vitale speeltuin voor het jaar 2017 een subsidie ontving hoger dan € 9.000,00 zal bij de subsidieverlening vanaf het jaar 2018 (ervan uitgaande dat zij op hetzelfde vitale niveau blijft) gedurende twee jaar een redelijke verlaging van de subsidie worden toegepast. Uiterlijk bij de subsidieverlening voor het jaar 2020 zal de maximale subsidie dan conform deze nadere regels zijn.

     

    Uitgangspunt voor de toepassing van de verlaging is de voor het jaar 2017 aan de betreffende speeltuin verstrekte subsidie, waarbij de volgende richtlijn wordt gehanteerd:

    • voor 2018 wordt een verlaging toegepast van 20% van het verschil tussen het subsidiebedrag 2017 en het maximale subsidiebedrag waarvoor de speeltuin op grond van deze nadere regels in aanmerking zou komen.

    • voor 2019 wordt een verlaging toegepast van 50% van het verschil tussen het subsidiebedrag 2017 en het maximale subsidiebedrag waarvoor de speeltuin op grond van deze nadere regels in aanmerking zou komen;

    • voor het jaar 2020 wordt dan het subsidiebedrag verleend waarvoor de speeltuin op grond van deze nadere regels in aanmerking komt.

  • Ad c.

    Aan speeltuinorganisaties die thans een jaarlijkse subsidie ontvangen, maar (nog) niet worden gekwalificeerd als ‘vitaal’, zal een redelijke termijn worden geboden om vóór 1 januari 2021 (minimaal) als ‘vitaal’ te kunnen worden aangemerkt.

    De redelijke termijn is bedoeld om de subsidieontvanger in staat te stellen maatregelen te treffen om de gevolgen van de beëindiging op te vangen.

Het college realiseert zich dat het gewijzigde beleid van sommige speeltuinorganisaties een forse inspanning vraagt, zeker wanneer de subsidie wordt afgebouwd en de speeltuinorganisatie tegelijk verbeteringen moet doorvoeren. Het college is daarom bereid speeltuinorganisaties die daarvoor in aanmerking komen hierbij tijdelijk extra ondersteuning te bieden. Hierbij kan worden gedacht aan sturing via de subsidiëring van personeel (loonkosten) door middel van de gemeentelijke subsidie aan Buurt- en Speeltuinwerk Rotterdam, waarbij extra personele inzet kan worden gerealiseerd voor niet-vitale speeltuinen. Ook kan worden gedacht aan immateriële ondersteuning, zoals het inzetten van het eigen gemeentelijke netwerk ten bate van de speeltuin, of een ondersteunende rol door de gemeente vanuit haar positie van eigenaar/verhuurder van de speeltuinlocaties.

 

Mocht bij de subsidieaanvraag voor het jaar 2021 echter blijken, dat een speeltuin nog steeds niet als ‘vitaal’ kan worden aangemerkt, dan zal de subsidie voor 2021 worden geweigerd. Het college wenst immers een kwaliteitsverbetering van de Rotterdamse speeltuinen, waarbij alle Rotterdamse speeltuinen uiterlijk vóór 1 januari 2021 minimaal worden gekwalificeerd als ‘vitaal’.

 

Voor speeltuinorganisaties van speeltuinen die in 2021 als ‘niet vitaal’ worden aangemerkt zal per situatie beoordeeld moeten worden welke vervolgstappen er mogelijk zijn. Een mogelijk scenario is dat de ‘niet vitaal’ speeltuinorganisatie samen gaat met een speeltuinorganisatie van een ‘vitale’ speeltuin. Behoort dit echter niet tot de mogelijkheden, maar het behoud van de speelplek is gewenst dan bestaat de mogelijkheid dat de speeltuin wordt omgevormd tot een openbare speelplek. De hekken worden in dat geval verwijderd en de toestellen die niet geschikt zijn om veilig te spelen zonder toezicht worden verwijderd. Is in genoemde situatie het behoud van de speelplek niet noodzakelijk, dan kan het zo zijn dat de volledige speeltuin wordt verwijderd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

Het wijkprofiel is de thermometer voor de stad en laat zien hoe de 14 gebieden en 71 wijken er voor staan op sociaal en fysiek gebied en qua veiligheid. Het wijkprofiel kunt is te vinden via de volgende link: http://wijkprofiel.rotterdam.nl/.

 

Op deze website vindt u de resultaten van het wijkprofiel in een zogenoemd ‘pac man’ figuur:

Het figuur laat schematisch zien hoe een wijk er voor staat op drie domeinen:

  • fysiek (bijvoorbeeld leegstand van panden, openbare ruimte, woonbeleving)

  • veiligheid (bijvoorbeeld criminaliteit, overlast) en

  • sociaal (bijvoorbeeld schooluitval, woonsituatie, omgang met buurtbewoners).

Elk domein is weergegeven in een kwart van de cirkel. Alle cijfers van alle wijken samen zijn het gemiddelde van Rotterdam (lichtgroen). De kleuren per gebied of per wijk laten zien of het onder of boven het gemiddelde is van Rotterdam en wat bijvoorbeeld (relatief) sterke punten van een wijk (groen) zijn of wat (relatief) zwakke punten (geel) zijn. De sociale index wordt voor de nadere regels gebruikt als leidraad om te bepalen welke speeltuinen extra ondersteuning nodig hebben. Als de sociale index geel is (zwak punt), komt de speeltuin in aanmerking voor een extra subsidie (€ 3.000,00), omdat er bijvoorbeeld minder binding of capaciteiten binnen de wijk zijn. Meer uitleg van het wijkprofiel vindt u op de website.

Artikel 3. Subsidieplafond en verdeelsleutel

  • 1.

    Er is een beperkt budget beschikbaar om de speeltuinen te ondersteunen. Daarom wordt een subsidieplafond vastgesteld.

  • 2.

    Voor de verdeling van de beschikbare middelen is een prioritering aangegeven, waarbij achtereenvolgend rekening wordt gehouden met:

    • a.

      aanvragers die langer dan drie jaar subsidie ontvangen. Als aanvragers langer dan drie jaar een subsidie ontvangen is er volgens de Algemene Wet Bestuursrecht sprake van een structurele subsidie. Veranderingen in de subsidie dienen tijdig aangekondigd te worden.

    • b.

      Speeltuinen waarvoor een afbouwregeling geldt op basis van artikel 4:15 Algemene Wet Bestuursrecht. Deze speeltuinen hebben drie of meer aaneengesloten jaren subsidie ontvangen voor dezelfde activiteiten. Bij vermindering van de subsidie als gevolg van deze Nadere regels, vindt dit in drie jaar plaats, zodat de speeltuin rekening kan houden met deze vermindering van subsidie.

    • c.

      Kwalificatie van de speeltuin. Een aanvraag van een ‘plus’ speeltuin heeft prioriteit boven een aanvraag van een ‘vitale’ speeltuin, omdat zij zich meer inzetten voor de wijk en een brede maatschappelijke rol vervullen.

Artikel 9. Criteria vitale speeltuinen

Dit artikel bevat onder a t/m m de criteria waaraan een speeltuin moet voldoen wil deze aangemerkt kunnen worden als ‘vitaal’.

  • a.

    Het speeltuinwerk dient te behoren tot het particulier initiatief. Hieronder wordt verstaan dat de speeltuin het initiatief is van buurtbewoners. De ambitie van de gemeente is dat bewoners en vrijwilligers zich inzetten voor de speeltuin. De speeltuinorganisatie maakt primair gebruik van de inzet van vrijwilligers.

  • b.

    De speeltuinorganisatie heeft een bestuur dat bevoegd is om de speeltuin te vertegenwoordigen. Dit houdt in dat het bestuur zijn eigen statuten naleeft.

  • c.

    De aanwezige opstal(len) is/zijn schoon, heel en veilig en onderhoud van de speeltuin is in orde. Dit artikel wijst op de verantwoordelijkheid van de speeltuinorganisatie. De gemeente verhuurt de grond aan de speeltuinen en is verantwoordelijk voor jaarlijks groot onderhoud (exclusief gebouw), vervangingsinvesteringen en is juridisch eindverantwoordelijk voor de veiligheid van speeltoestellen. De speeltuinorganisatie is huurder/gebruiker van de grond en is verantwoordelijk voor dagelijks beheer en klein onderhoud, verantwoordelijk voor het eigen gebouw (economisch eigenaar) en verantwoordelijk voor de veiligheid op de locatie.

  • e.

    Het vereiste dat voor de speeltuin werkzame vrijwilligers dienen te beschikken over een VOG die niet ouder is dan drie jaar, geldt niet voor vrijwilligers die de speeltuin ondersteunen bij eenmalige activiteiten. Er is geen VOG nodig wanneer het gaat om éénmalige activiteiten, omdat inspanning en kosten voor het aanvragen van een VOG dan niet in verhouding staan tot de eenmalige inzet van de vrijwilliger.

  • f.

    Met betrekking tot het criterium positief en sociaal veilig klimaat geldt dat basale sociale vaardigheden actief worden gestimuleerd en gehandhaafd, zoals samen delen, samen spelen, op je beurt wachten, volwassenen respecteren, je rommel opruimen en niet vechten of pesten.

    Kinderen en ouders die zich hier niet aan houden, worden in de speeltuin op opbouwende wijze aangesproken op hun gedrag.

Artikel 10. Criteria Plus speeltuinen

Dit artikel bevat onder a t/m f de criteria voor een ‘plus’ speeltuin. Naast de criteria genoemd in artikel 9 dient een ‘plus’ speeltuin minimaal aan vijf van de zes onder a t/m f genoemde voorwaarden te voldoen.

In deze voorwaarden wordt regelmatig gesproken over ‘aantoonbaar’. Met aantoonbaar wordt bedoeld dat u een beknopte (inhoudelijke) evaluatie in geschrift, beeld, woord en/of getal, kan overleggen, waaruit blijkt hoe de speeltuin zijn voornemens en doelstellingen op deze deelaspecten van de plussubsidie heeft behaald, welke resultaten daarbij relevant zijn en wat de verbeterplannen voor de toekomst zijn.

lid f.

Wat betreft het sociaal veilig pedagogisch klimaat wordt verwacht dat er een pedagogische visie en/of beleid aanwezig is, dat dit bekend is bij personeel en vrijwilligers en continuïteit op dit vlak wordt gewaarborgd. Het bestuur stimuleert actief basale sociale vaardigheden, zoals samen delen, samen spelen, op je beurt wachten, volwassenen respecteren, je rommel opruimen en niet vechten of pesten. Kinderen en ouders die zich hier niet aan houden, worden in de speeltuin op opbouwende wijze aangesproken op hun gedrag. Het bestuur kan aantonen dat personeelsleden en vrijwilligers in staat zijn om deze taak uit te voeren en dat zij bij (vermoedens van) ernstige problemen bij kinderen een signaal kunnen afgeven bij bevoegde instanties, zoals bijvoorbeeld de school, de wijkagent of jeugdzorg. Het bestuur kan desgevraagd aannemelijk maken, dat het actief werkt aan het onderhouden van een positief en sociaal veilig pedagogisch klimaat.

Dit gemeenteblad 2017, nummer 128, is uitgegeven op 13 september 2017 en ligt op dins-, woens- en donderdagen van 9.00 tot 13.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Wachtruimte Timmerhuis, Halve Maanpassage 1 (trap op, melden bij Informatiebalie)

(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)

Naar boven