Gemeenteblad van Almelo
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Almelo | Gemeenteblad 2017, 157138 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Almelo | Gemeenteblad 2017, 157138 | Verordeningen |
Damoclesbeleid 2017 gemeente Almelo
Gelet op artikel 3 en 13b, eerste lid van de Opiumwet,
In overeenstemming met de in het lokale driehoeksoverleg overeengekomen afspraken ten aanzien van de aanpak van illegale hennepteelt in woningen en lokalen,
vast te stellen de volgende beleidsregels voor het toepassen van artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet, onder de naam
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
hennepkwekerij: een kwekerij in een woning of lokaal waarin zich tenminste 5 hennepplanten bevinden en/of waarin zich een gezamenlijkheid van voorwerpen bevinden die niet hooguit kunnen dienen voor teelt van enkele hennepplanten voor eigen huiselijk gebruik (minder dan 5 hennepplanten) maar vanwege hun aard en/of functie zijn bestemd voor bedrijfs- en/of beroepsmatige hennepteelt, waarbij een handelshoeveelheid van tenminste 5 hennepplanten wordt gekweekt en/of al is geoogst.
Indien in een woning, een lokaal of een daarbij behorend erf handel in drugs plaatsvindt, dan maakt de burgemeester gebruik van de bevoegdheid genoemd in artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet, tenzij die handel – met inachtneming van de in deze beleidsregels aangegeven voorschriften en beperkingen (hierna: gedoogregels) – plaatsvindt in een coffeeshop.
Met betrekking tot de omschrijving van het “verkopen, afleveren, verstrekken dan wel daartoe aanwezig hebben” van harddrugs en softdrugs, wordt aansluiting gezocht bij het gestelde daartoe in de Aanwijzing Opiumwet. Concreet betekent dit dat er sprake is van een overtreding in de zin van dit beleid bij een aangetroffen hoeveelheid zoals die in de Aanwijzing Opiumwet is vastgelegd. De aanwijzing Opiumwet is als bijlage bij dit beleid gevoegd.
Artikel 3 maatregelen bij drugshandel in woningen
De burgemeester reageert op de hierna vermelde wijze op handel in drugs in woningen:
HOOFDSTUK 3 LOKALEN NIET ZIJNDE COFFEESHOPS
Artikel 4.1 maatregelen bij drugshandel in lokalen niet zijnde coffeeshops
De burgemeester reageert op de hierna vermelde wijze op handel in drugs in lokalen die geen coffeeshop zijn:
Met nadruk wordt erop gewezen dat een sluiting voor een aaneengesloten periode van ten minste een maand op grond van artikel 5, eerste lid van het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999, leidt tot intrekking van de horecavergunning op grond van de Drank- en Horecawet dan wel van de gemeentelijke Drank- en Horecaverordening. Leidinggevenden (ondernemers, bedrijfsleiders, beheerders) van het betreffende horecabedrijf zijn dan gedurende de eerstvolgende 5 jaar niet meer gerechtigd op te treden als leidinggevende in een horecabedrijf.
Artikel 6 vestigingscriteria voor coffeeshops
Wanneer op de coffeeshoplijst onherroepelijk minder dan twee coffeeshops zijn vermeld, dan wordt dit openbaar bekend gemaakt op de in de gemeente gebruikelijke wijze. Vervolgens kan een ieder die meent aan alle criteria te voldoen, de burgemeester binnen drie maanden schriftelijk verzoeken te gedogen dat softdrugshandel plaatsvindt in de inrichting waarvoor hem een (alcoholvrije) vergunning is verleend, met inachtneming van de voor die handel in softdrugs geldende criteria. Er wordt géén wachtlijst aangehouden van gegadigden voor vestiging van een coffeeshop.
Artikel 7 gedoogregels voor coffeeshops
De burgemeester gedoogt de handel in softdrugs:
Artikel 8 maatregelen bij overtreding van de gedoogregels voor coffeeshops
Indien binnen 5 jaar na de eerste overtreding van de in artikel 7 genoemde gedoogregels, met uitzondering van de onder g en h genoemde ingezetenencriteria, in dezelfde coffeeshop wederom een overtreding van deze gedoogregels plaatsvindt, heeft dat tot gevolg dat de verkoop van softdrugs in de coffeeshop niet meer wordt gedoogd en de vergunning wordt ingetrokken. De vermelding van de betreffende coffeeshop zal op de coffeeshoplijst worden doorgehaald.
Artikel 9 afwijkingsbevoegdheid en hardheidsclausule
De burgemeester kan gemotiveerd afwijken van zijn Damoclesbeleid.
De illegale hennepteelt zorgt voor veel overlast, verloedering en gevaarzetting in woonwijken en gaat veelal gepaard met uitkeringsfraude, belastingontduiking en energiediefstal. Het vormt een steeds grotere bedreiging voor de openbare orde en veiligheid. Landelijk wordt ingezet op een krachtige, integrale aanpak van hennepteelt. Daartoe wordt een tweesporenbeleid gevolgd. Naast de strafrechtelijke sanctie worden ook bestuursrechtelijke maatregelen ingezet.
Uit onderzoek van het Regionaal Informatie en Expertise Centrum Oost Nederland (RIEC ON) blijkt dat het aantal (ontdekte) hennepplantages in Almelo de laatste jaren sterk is toegenomen. In veruit de meeste gevallen was sprake van het illegaal aftappen van stroom met verhoogd brandrisico. De toegenomen professionalisering en criminalisering binnen de drugswereld waaronder de hennepteelt vraagt om een verscherping in de aanpak. Het uitgangspunt is dat tegen overtreders van de beleidsregel direct maatregelen worden getroffen onder het motto “ja, tenzij’. Dat betekent dat ook het aantreffen van een hennepkwekerij met 20 of meer hennepplanten in principe leidt tot sluiting van het pand.
Op 1 november 2007 is het gewijzigde artikel 13b Opiumwet in werking getreden waarbij de burgemeester bevoegd is bestuursrechtelijk op te treden indien in woningen of lokalen dan wel in of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Het toepassingsbereik van dit artikel is daarmee uitgebreid tot ook de niet voor het publiek toegankelijke lokalen en woningen (voorheen slechts op voor publiek toegankelijke lokalen). Op welke wijze en wanneer de burgemeester zijn discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 13b Opiumwet zal inzetten is vastgelegd in het Damoclesbeleid. Voor coffeeshops gelden specifieke gedoogregels die tevens integraal zijn opgenomen in het Damoclesbeleid.
Geen onderscheid hard- en softdrugs
De tijd is voorbij dat de wereld van de harddrugs een ‘hardere’ wereld is dan die van de softdrugs. Het gaat vaak om dezelfde gecriminaliseerde handel met relaties naar de georganiseerde misdaad. Deze constatering wordt ook onderschreven door politie en het Openbaar Ministerie. Het geweld binnen de hennepteelt wordt frequenter en groter in omvang (Spapens, Van de Bunt & Rastovac, 2007). Bij de toepassing van de last onder bestuursdwang wordt voor wat betreft de sluitingstermijn geen onderscheid gemaakt tussen middelen van lijst I (harddrugs) of lijst II (softdrugs) van de Opiumwet. In artikel 13b van de Opiumwet wordt hier ook geen onderscheid in gemaakt (ECLI:RVS:2014:2859). Reden hiervoor is dat een last onder bestuursdwang als doel heeft om de overtreding ongedaan te maken en herhaling te voorkomen. In dat opzicht is de kans op herhaling niet groter wanneer er harddrugs wordt aangetroffen dan wanneer en softdrugs wordt aangetroffen. Het is derhalve geen leed toevoegende sanctie (LJN: BZ8430). De sluiting is primair gericht op het herstellen van de oude situatie en het herstellen van een veilige woon- en leefomgeving en een goed woon- en leefklimaat.
Intrekken beleidsregel grow-, smart- en headshops (GSH)
Growshops vormen een belangrijke schakel in de keten van de professionele hennepteelt en –handel., die in hoge mate wordt gedomineerd wordt door de georganiseerde criminaliteit. De verboden handelingen impliceren een aanzuigende werking op de professionele gecriminaliseerde hennepteelt. Vandaar dat het exploiteren van een growshop vanaf 1 maart 2015 strafbaar is gesteld in artikel 11a van de Opiumwet. De vergunningen voor de twee in Almelo aanwezige growshops zijn per 1 maart 2015 ingetrokken. Er zijn verder geen growshops in Almelo noch zullen er nieuwe growshops toegestaan worden. De ‘beleidsregel grow-, smart- en headshops, in werking getreden op 1 april 2013, wordt dan ook ingetrokken.
Ingevolge artikel 2 en 3 van de Opiumwet is het verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I en II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen, te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren, aanwezig te hebben en te vervaardigen.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op daarbij behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een bestuursorgaan beleidsregels kan vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is van opvatting dat enkel de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in het pand voldoende is om op grond van artikel 13b eerste lid van de Opiumwet over te gaan tot sluiting van het pand. Een eventuele schuldvraag of verwijtbaarheid bij de verhuurder doet er niet toe, volgens de Afdeling .
De Afdeling heeft verder in haar uitspraak van 21 januari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:130) geoordeeld dat de burgemeester terecht en op goede gronden direct tot sluiting is overgegaan (sluiting zonder voorafgaande waarschuwing). De Afdeling heeft daarbij doorslaggevende betekenis toegekend aan het feit dat het beleid ruimte biedt om in schrijnende gevallen daarvan af te wijken.
Binnen de jurisprudentie is aangenomen dat de aanwezigheid van een handelshoeveelheid nog niet geoogste planten ook met deze bevoegdheid kan worden aangepakt (Rb. Roermond 17 juli 2011, UN: BR3945; Rb. Utrecht dec. 2011, UN: BV0187).
Op 26 februari 2014 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland in een zaak van de gemeente Coevorden uitgesproken dat de verweerder deugdelijk gemotiveerd heeft waarom hij is overgegaan tot het gelasten van de sluiting van het perceel voor de duur van drie maanden. Hierbij acht de voorzieningenrechter tevens van belang dat is vastgesteld dat sprake is van diefstal van stroom (ELCI:NL:RBNNE:2014:1130).
Geen hennepplanten aangetroffen, maar wel gebruik ten behoeve van productie, verkoop, aflevering of verstrekking
Het kan voorkomen dat een hennepkwekerij wordt opgerold die vlak voor de inval is geoogst of er kan sprake zijn van een pand waarvan uit onderzoek door de politie blijkt dat het gebruikt wordt als een knooppunt van waaruit men handelsafspraken maakt ten behoeve van productie, verkoop, aflevering of verstrekking van drugs. Een andere mogelijkheid is dat een geringe hoeveelheid drugs worden aangetroffen (niet zijnde een (kleine) handelshoeveelheid), maar dat de overige zaken in het pand wel wijzen op een grotere hoeveelheid of productie, bijvoorbeeld de aangetroffen apparatuur zoals lampen, filters, afval en dergelijke. In dergelijke gevallen valt het betreffende pand ook onder de werking van artikel 13b Opiumwet. Het is immers gebruikt ten behoeve van de productie, verkoop, aflevering of verstrekking van drugs. Dergelijke gevallen worden dus gelijk gesteld met de situatie als waren de betreffende drugs wel aangetroffen en als gevolg hiervan zal ook in deze gevallen worden overgegaan tot het treffen van een bestuurlijke maatregel.
Als uitgangspunt van het beleid geldt dat een last onder bestuursdwang (tijdelijke sluiting) wordt opgelegd en niet een last onder dwangsom (betaling van een geldsom, indien de overtreding blijft voortduren of wordt herhaald).
Een last onder bestuursdwang is een zogenaamde herstelsanctie. Een herstelsanctie is géén boete, maar is een maatregel die gericht is op het beëindigen van een overtreding en het herstellen van een rechtmatige situatie. Er is sprake van een overtreding van de Opiumwet als in woningen of lokalen of op daarbij behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II behorend bij de Opiumwet is verkocht, afgeleverd, verstrekt of daartoe aanwezig is (geweest). ‘
Anders dan een last onder dwangsom leidt een last onder bestuursdwang direct tot beëindiging van de feitelijke overtreding. Gelet op het vaak (zeer grote) financiële gewin uit illegale drugshandel is het maar zeer de vraag of met het opleggen van een last onder dwangsom de overtreding (direct) ophoudt of niet meer wordt herhaald. Vanwege de grote winsten uit illegale drugshandel is het denkbaar dat de betaling van een dwangsom wordt ingecalculeerd. Van een last onder bestuursdwang gaat een duidelijker signaal uit, namelijk dat de illegale handel in drugs niet wordt geaccepteerd. Voorts kan met een last onder bestuursdwang makkelijker de loop uit een pand worden gehaald.
Sluiting van een woning of lokaal is gericht op het bereiken van een aantal doelen, namelijk de bekendheid van de woning/het lokaal als drugsadres teniet te doen, een signaal af te geven dat de geconstateerde feiten onacceptabel zijn, de rust in de directe omgeving te doen wederkeren, herhaling van de ernstige verstoring van de openbare orde te voorkomen, alsmede een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen.
Vanwege de ernstige aantasting van de openbare orde wordt in beginsel ook bij woningen overgegaan tot sluiting indien aannemelijk is dat daar een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Er zal echter nadrukkelijk worden bezien of het geval ernstig genoeg is om direct over te gaan tot sluiting, of dat gelet op de feiten en omstandigheden (nog) van sluiting dient te worden afgezien en wordt volstaan met het geven van een waarschuwing.
Het sluiten van een woning is ingrijpender voor de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene(n) dan sluiting van een lokaal.. Anderzijds moet ook bedacht worden dat juist als het om woningen gaat, de impact van drugshandel op de omgeving en de omwonenden groot is.
Sluiting woning met minderjarige kinderen.
Sluiting van een woning waar minderjarige kinderen aanwezig zijn is niet per definitie disproportioneel. Bij de totstandkoming van deze beleidsregel is rekening gehouden met het feit dat een woning waarin minderjarige kinderen verblijven kan worden gesloten. In principe geldt dat de betrokkenen zelf alternatieve woonruimte zullen moeten zoeken. Indien sprake is van minderjarige bewoner(s)/betrokkene(n) wordt via CZAV melding gedaan bij Jeugdbescherming Oost Nederland.
Zorg voor huisraad, huisdieren of alternatieve huisvesting
Betrokkene(n) dienen in beginsel zelf voor hun huisraad, huisdieren of alternatieve huisvesting te zorgen. Uit jurisprudentie met betrekking tot artikel 8 EVRM blijkt dat aan de ‘onschuldige’ (mede)bewoner passende vervangende woonruimte moet worden aangeboden. Onder onschuldige (mede)bewoner wordt in beginsel verstaan een bewoner, die niet met de drugshandel/hennepkwekerij in en rond het pand te maken heeft. Gelet op het Verdrag van de rechten van het kind behoeft dit extra aandacht indien kinderen bij de situatie betrokken zijn.
De bevoegdheid van artikel 13b Opiumwet is in beginsel gericht op het pand en is niet gericht tegen de eigenaar of bewoner. De bevoegdheid van artikel 13b Opiumwet strekt ertoe de geconstateerde overtreding van de Opiumwet in het betreffende pand te beëindigen en te voorkomen. Hierbij is de persoonlijke verwijtbaarheid van een betrokkene geen bijzondere omstandigheid die er toe zou moeten leiden af te zien van het opleggen van de last onder bestuursdwang (tijdelijke sluiting). Zoals uit bestendige jurisprudentie (bijv. ECLI:NL:RVS:2010:BL8721 en ECLI:NL:RVS:2013:CA3702) blijkt speelt de persoonlijke verwijtbaarheid van de eigenaar/gebruiker geen rol bij de vraag of zich een situatie voordoet die tot sluiting van het pand noopt. Ook in het geval aannemelijk is dat gebruikers (huurders) van een pand zonder medeweten van de eigenaar in of vanuit het lokaal of de woning drugs verkopen, verhandelen of daartoe aanwezig hebben, is sprake van drugshandel die aanleiding geeft tot optreden op basis van artikel 13b Opiumwet.
Zowel voor woningen als lokalen wordt bij sluiting in beginsel uitgegaan van een aaneengesloten sluitingsperiode van maximaal zes maanden. Deze termijn is minimaal nodig om de geschonden openbare orde te herstellen en de overige hiervoor genoemde doelen te bereiken die met sluiting worden beoogd. Recidive binnen 5 jaar vanaf de vorige overtreding) leidt in beginsel tot een aaneengesloten sluitingstermijn van maximaal twaalf maanden. Bij een derde overtreding binnen vijf jaar kan de woning voor een periode van maximaal 24 maanden worden gesloten. In zeer ernstige gevallen kan er zelfs tot een langere sluitingsperiode worden beslist. Recidive na het opleggen van een waarschuwing leidt tot een aaneengesloten sluitingstermijn van maximaal zes maanden. Dit is in lijn met de rechtspraak van de Afdeling (bijv. ABRVS 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4209 en ABRvS 24 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL8721).
Afspraak met woningbouwcorporaties
De burgemeester zal slechts tot sluiting van een huurwoning van één van de woningbouwcorporaties in Almelo overgaan nadat de verhuurder er schriftelijk op is gewezen dat de huurovereenkomst civielrechtelijk kan worden ontbonden en hieraan geen gevolg is gegeven binnen de door de burgemeester gestelde termijn.
Informatieverstrekking door politie
Omdat de Opiumwet geen mogelijkheid biedt om gemeentelijke toezichthouders aan te wijzen, is de burgemeester hoofdzakelijk afhankelijk van informatie van de politie. Deze informatie wordt aan de burgemeester verstrekt in het kader van zijn taak tot handhaving van de openbare orde en veiligheid. Door de politie wordt zo spoedig mogelijk, na het ruimen van de hennepkwekerij, informatie verstrekt die noodzakelijk is voor het treffen van een bestuurlijke maatregel. Indien meer informatie nodig wordt geacht om de context van het toepassen van de bevoegdheid van artikel 13b Opiumwet ter terechtzitting nader te schetsen wordt in overleg met de politie gekeken welke informatie hiertoe gedeeld kan worden. De door de politie aangeleverde gegevens worden vertrouwelijk door de burgemeester behandeld. De basis voor het verstrekken van dergelijke gegevens kan worden gevonden in artikel 16 lid 1 aanhef en onder c Wet politiegegevens.
Bij de toepassing van bestuursdwang wordt gekozen voor het sluiten van de gehele woning of het gehele lokaal, omdat het direct een einde maakt aan de illegale situatie. Dit is dan ook de meest effectieve manier om de met de Opiumwet strijdige situatie te beëindigen en herhaling te voorkomen. Als sprake is van handel in drugs vanuit een woning waarin kamerverhuur plaatsvindt en de handel in drugs slechts in één van de verhuurde kamers is geconstateerd kan een gedeeltelijke sluiting van de woning worden overwogen.
Bij de sluiting wordt een termijn gegeven waarbinnen de betrokkene de woning of het lokaal kan ontruimen en sluiten. Indien dit niet of niet tijdig wordt uitgevoerd zal de burgemeester overgaan tot feitelijk handelen door te sluiten. Door zelf uitvoering te geven aan deze effectueringstermijn kan de betrokkene slechts voorkomen dat de burgemeester feitelijke bestuursdwang toepast. De sluitings-bevoegdheid wordt niet aangetast. Ook het plaatsen van een nieuwe huurder of het verkopen van de woning of het lokaal tast deze sluitingsbevoegdheid niet aan.
Het feitelijk sluiten en verzegelen van een lokaal of een woning gebeurt zoveel mogelijk door toezichthouders (boa’s) of derden zoals een technisch bureau of aannemer, in overleg in het bijzijn van politie. Dit om eigen medewerkers van de gemeente Almelo zoveel te beschermen.
Tijdens de sluiting wordt aan de gevel van de woning of het lokaal het bevel tot sluiting aangebracht. Daarnaast kan het pand worden voorzien van borden en/of posters waarop de sluiting door de burgemeester kenbaar wordt gemaakt. Ook bestaat de mogelijkheid de omgeving van het pand dat is gesloten te informeren via een zogenaamde bewonersbrief. De redenen van deze openbare bekendmakingen zijn:
• Het aan een ieder en in het bijzonder het criminele circuit duidelijk maken dat in het bewuste pand niets meer te halen valt;
• Het afgeven van een duidelijk en helder signaal dat overtredingen van de Opiumwet waaronder hennepkwekerijen, niet worden getolereerd en dat de overheid eendrachtig ‘één overheid’ optreedt tegen deze vorm van ondermijnende criminele activiteiten;
• Vergroten van het veiligheidsgevoel door duidelijk aan te geven dat de illegale activiteiten in het bewuste pand zijn beëindigd.
Kostenverhaal bij en last onder bestuursdwang
De kosten van sluiting kunnen ingevolge artikel 5:25 eerste lid Awb op de overtreder worden verhaald. In de beschikking inhoudende de last onder bestuursdwang wordt hiervan melding gemaakt. Als overtreder wordt een ieder aangemerkt die de overtreding heeft gepleegd en/of het in zijn macht heeft (gehad) de overtreding te voorkomen of te beëindigen.
Een besluit tot het sluiten van een woning of een lokaal op grond van artikel 13b Opiumwet wordt op grond van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Wkpb) ingeschreven in het gemeentelijke beperkingenregister.
Op verzoek van belanghebbende(n) kan de sluiting, op basis van een schriftelijk en gemotiveerd verzoek, worden ingetrokken. Opheffing van de sluiting geschiedt slechts in uitzonderingsgevallen. Indien voldoende zeker is dat de doelen die met de sluiting worden beoogd reeds zijn bereikt, bijvoorbeeld op grond van maatregelen die door de eigenaar van het pand zijn getroffen, kan met een verzoek tot opheffing worden ingestemd.
Bij de definities is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de wettekst van artikel 13b Opiumwet.
Met de aanvulling van het onderscheid in een handelshoeveelheid hennepplanten (20 of meer hennepplanten) en een kleine handelshoeveelheid hennepplanten (5 tot 20 hennepplanten).
Het onderscheid is relevant in verband met de daaraan gekoppelde maatregel.
Een hennepkwekerij is als volgt gedefinieerd: een kwekerij in een woning of lokaal waarin zich tenminste 5 hennepplanten bevinden en/of waarin zich een gezamenlijkheid van voorwerpen bevinden die niet hooguit kunnen dienen voor teelt van enkele hennepplanten voor eigen huiselijk gebruik (minder dan 5 hennepplanten) maar vanwege hun aard en/of functie zijn bestemd voor bedrijfs- en/of beroepsmatige hennepteelt, waarbij een handelshoeveelheid van tenminste 5 hennepplanten wordt gekweekt en/of al is geoogst.
Met een gezamenlijkheid van voorwerpen wordt bedoeld bijvoorbeeld maar niet uitsluitend de aanwezigheid van kweekruimte, kweekpotten, verdelgingsmiddel, lampen, filters, hennepgeur, hennepresten(afval) en/of diefstal van elektriciteit etc. Het kan voorkomen dat in een woning of een lokaal geen hennepplanten worden aangetroffen, omdat deze al geoogst zijn. Maar het aantreffen van deze gezamenlijkheid van voorwerpen wijzen wel op een grotere hoeveelheid of productie, bijvoorbeeld de aangetroffen apparatuur zoals lampen, filters, afval en dergelijke. In dergelijke gevallen valt het betreffende pand ook onder de werking van artikel 13b Opiumwet. Het is immers gebruikt ten behoeve van de productie, verkoop, aflevering of verstrekking van drugs. Dergelijke gevallen worden dus gelijk gesteld met de situatie als waren de betreffende drugs wel aangetroffen en als gevolg hiervan zal ook in deze gevallen worden overgegaan tot het treffen van een bestuurlijke maatregel.
Bij de beoordeling of sprake is van een overtreding van de Opiumwet wordt aansluiting gezocht bij hetgeen uit jurisprudentie blijkt en de gedoogcriteria die in de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie zijn vastgelegd.
In de bijlage is een specificatie opgenomen van wat bedoeld wordt met handelshoeveelheid drugs.
(alles onder deze hoeveelheden wordt aangemerkt als zijnde een gebruikershoeveelheid). De handelshoeveelheden zijn overgenomen uit de Aanwijzing Opiumwet:
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om de zinsnede ‘daartoe aanwezig is’ in artikel 13b eerste lid van de Opiumwet zo uit te leggen dat de burgemeester al bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen indien in een pand een handelshoeveelheid drugs aanwezig is.
Bij de beoordeling of sprake is van een handelsvoorraad drugs gaat de burgemeester uit van de ‘beleidsregel Aanwijzing Opiumwet’ van het Openbaar Ministerie. Deze aanwijzing is als bijlage bij deze beleidsregel opgenomen.
Artikel 3 maatregelen bij drugshandel in woningen
Bij overtreding van artikel 13b van de Opiumwet zal de burgemeester zijn bevoegdheid, om bestuursrechtelijk hiertegen op te treden, bij woningen als volgt inzetten (onderscheid wordt daarbij gemaakt tussen een huur- en eigen woning.
De burgemeester zal slechts tot sluiting van een huurwoning van Woningstichting St. Joseph Almelo en Woningstichting Beter Wonen Almelo overgaan nadat de verhuurder er schriftelijk op is gewezen dat de huurovereenkomst civielrechtelijk kan worden ontbonden en hieraan geen gevolg is gegeven. Dit geldt voor zowel geconstateerde harddrugshandel als softdrugshandel in een woning. Reden hiertoe is dat met deze Woningstichtingen is afgesproken dat zij bij geconstateerde drugshandel direct overgaan tot ontbinding van de huurovereenkomst . In ernstige gevallen kan de burgemeester niettemin besluiten tot sluiting van huurwoningen van deze Woningstichtingen.
In alle overige gevallen van huurwoningen geldt deze beperking niet en volgt in principe sluiting van de woningen.
Bij een woning voor eigen gebruik zal bij een eerste constatering van de aanwezigheid van een kleine handelshoeveelheid (5 tot 20 hennepplanten) niet tot sluiting worden overgegaan, maar volgt een waarschuwing. Bij een handelshoeveelheid van 20 of meer hennepplanten wordt de woning gesloten. Dit is in lijn met de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak ABRvS 21 januari 2015, ECLI:NL:RVS:130).
Indien een woning wordt gesloten op grond van artikel 13b Opiumwet waarbij niet alleen de overtreder de woning zal moeten verlaten, zal de gemeente voor de ‘onschuldige’ (mede)bewoner bemiddelen bij het vinden van vervangende woonruimte.
Artikel 4 maatregelen bij drugshandel in lokalen
In artikel 4 wordt onderscheid gemaakt tussen maatregelen bij handel in softdrugs in lokalen (artikel 4.1.) en maatregelen bij het aantreffen van hennepkwekerijen in lokalen (artikel 4.2). In beide gevallen is gekozen voor een getrapt systeem met steeds zwaardere maatregelen.
Artikel 6 vestigingscriteria voor coffeeshops
Voor het vestigen van een coffeeshop in de gemeente Almelo zijn in het Damoclesbeleid vestigingscriteria opgenomen. Het Damoclesbeleid is er op gericht om criminalisering van de coffeeshopsector te voorkomen. Het Damoclesbeleid uit 2009 voorzag in vergunningverlening aan een stichting. In de praktijk leidt dit echter tot onduidelijke situaties met betrekking tot de zeggenschap. Wanneer een coffeeshop in de vorm van een rechtspersoon (BV, NV of stichting) wordt gedreven kan het zicht op de zeggenschap in de onderneming worden bemoeilijkt. Daarom is in het onderhavige (regionaal) beleid vastgelegd dat coffeeshops slechts als natuurlijk persoon kunnen worden geëxploiteerd (artikel 6 lid 1 sub b). Het vestigingscriterium van vergunningverlening aan een natuurlijk persoon, zoals opgenomen in artikel 6 lid 1 van het gewijzigde Damoclesbeleid, geldt in ieder geval per 1 april 2016.
Artikel 7 gedoogregels voor coffeeshops en
Artikel 8 reacties op overtreding
Per 1 januari 2013 maakt het ingezetenen-criterium (I-criterium) onderdeel uit van het landelijk kader van het Nederlandse gedoogbeleid, de Aanwijzing Opiumwet (zie bijlage). Binnen dit landelijk kader is het lokale bestuur die het coffeeshopbeleid vaststelt en de regie voert. In artikel 7 lid 1 sub g en h van het Damoclesbeleid is het I-criterium opgenomen. Met de invoering en handhaving van het I-criterium ontstond de vrees voor nadelige gevolgen. Deze vrees werd bevestigd door berichten in de media waarbij een aanzienlijke toename van de illegale straathandel werd geconstateerd in de zuidelijke provincies waar het I-criterium reeds in pilotvorm werd toegepast. Om die reden zijn in regionaal verband en in de lokale driehoek afspraken gemaakt over de handhaving van het I-criterium (artikel 8 lid 1 sub g en h). Deze afspraken zijn vastgelegd in het bijgevoegde handhavingsarrangement. Slechts in geval van overlast gerelateerd aan het ingezetenschap zal handhavend worden opgetreden.
Artikel 9 afwijkingsbevoegdheid
In beginsel wordt overeenkomstig dit handhavingsbeleid besloten.
De bevoegdheid van de burgemeester om een last onder bestuursdwang op te leggen conform artikel 13b Opiumwet betreft een discretionaire bevoegdheid. De burgemeester kan optreden, maar is hiertoe niet verplicht. In deze beleidsregels staat beschreven wanneer en op welke wijze de burgemeester zijn bevoegdheid zal inzetten.
Bij het opstellen van dit beleid is gekozen voor een aanpak, waarvan wordt verwacht dat deze bij de meeste gevallen toepasbaar is. Uitgangspunt is dat tegen overtreders handhavend wordt opgetreden Er kunnen zich echter altijd bijzondere omstandigheden voordoen, waarin handelen in overeenstemming met dit beleid gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. In deze gevallen heeft de burgemeester de bevoegdheid af te wijken van dit beleid en naar eigen inzicht te besluiten geen of een andere maatregel op te leggen.
Voor de volledigheid wordt in dat kader gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:543), waarin de Afdeling het volgende heeft overwogen. De omstandigheid dat sluiting van een woning of lokaal met zich brengt dat bewoners en/of zakelijke gebruikers die de woning of dat lokaal voor de duur van de sluiting niet als woon- of bedrijfsruimte kunnen gebruiken, is inherent aan de sluiting. Da t de bewoner, alsmede de tot hun gezin behorende kinderen, als bewoners, de woning voor de duur van de sluiting zullen moeten verlaten, is in dat licht op zichzelf geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 4:84 van de Awb. Ook het lijden van enig financieel nadeel als gevolg van sluiting van een woning moet als een direct gevolg daarvan worden aangemerkt, zodat daarin evenmin een bijzondere omstandigheid gelegen is, aldus de Afdeling.
Hierbij komt dat indien de aanwezigheid van kinderen in een woning als uitzonderingsgrond wordt aangemerkt, op grond waarvan sluiting achterwege blijft, dat drugshandelaren daarin een reden en/of motief kunnen zien om vooral in woningen met kinderen hennepkwekerijen op te zetten. Dat is onwenselijk en niet in het belang van minderjarige kinderen. Om minderjarige kinderen daartegen te beschermen wordt de aanwezigheid van kinderen in beginsel niet als een uitzonderingsgrond aangemerkt voor de gekozen aanpak, zodat in beginsel sluiting van de woning volgt. Wel zal de gemeente in schrijnende gevallen flankerend beleid hanteren en onschuldige medebewoners als minderjarige kinderen helpen passende vervangende woonruimte te vinden.
Alhoewel het onderhavige beleid in beginsel bepalend is en gevolgd zal worden, kan de burgemeester in bijzondere gevallen zo nodig hiervan afwijken ten gunste van een overtreder (in schrijnende gevallen) maar ook ten nadele van een overtreder (in ernstige gevallen). De burgemeester houdt bij de afweging in concreto in ieder geval met een of meer van de volgende indicatoren rekening:
• meer dan een geringe overschrijding van de handelshoeveelheid van softdrugs of hennepplanten;
• mate waarin het openbare leven en het woon- en leefklimaat negatief wordt beïnvloed;
• mate van overlast en verloedering;
• contacten van dealers en klanten in/vanuit een woning/lokaal;
• verklaringen van klanten en/of drugskoeriers die met drugs zijn onderschept;
• aanwezigheid van handelsattributen;
• mate van gevaarzetting als gevolg van een verhoogd brandrisico (door overbelasting van het energienetwerk en illegale elektriciteitsaansluitingen) of overtreding van de bouwregelgeving;
• mate van uitkeringsfraude, belastingontduiking en energiediefstal.
Zodoende is maatwerk mogelijk, indien feiten en omstandigheden daartoe nopen.
Bij de procedure tot sluiting van een woning dan wel lokaal op grond van artikel 13b Opiumwet dienen de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht in acht te worden genomen. Alvorens het daadwerkelijke besluit tot sluiting zal worden uitgereikt wordt aan belanghebbenden de gelegenheid geboden een zienswijze in te dienen op het voorgenomen besluit tot sluiting dat allereerst kenbaar wordt gemaakt aan belanghebbenden, tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet ex artikel 4:11, onder a Awb (vlg. ABRvS 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:252).
HANDHAVING GEDOOGCRITERIA COFFEESHOPS
Deze aanwijzing heeft betrekking op de opsporing en de vervolging van personen die delicten uit de Opiumwet begaan. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de bestuurlijke en strafrechtelijke aspecten van het gedoogbeleid ten aanzien van coffeeshops.
1. Het Nederlandse drugsbeleid
Het Nederlandse drugsbeleid richt zich op het tegengaan en reduceren van drugsgebruik, zeker voor zover leidend tot gezondheids- en sociale schade, en op het voorkomen en verminderen van de maatschappelijke schade die aan het gebruik van, de productie van en de handel in drugs is verbonden.
De Opiumwet is in de loop der jaren gewijzigd, vooral met betrekking tot de verboden handel en productie. Zo is in 1999 de strafbaarstelling geïntroduceerd van het ‘beroeps- of bedrijfsmatig handelen in strijd met een van de in artikel 3, eerste lid onder B van de Opiumwet (OW) gegeven verboden’, en is in die verboden het bestanddeel ‘telen’ toegevoegd. In juni 2006 zijn de maximumstraffen voor enkele Opiumwetdelicten verhoogd en zijn bestanddelen als ‘opzettelijk handelen’ en ‘grote hoeveelheid’ in de artikelen 10 en 11 OW opgenomen. Tevens is artikel 11aOW toegevoegd dat betrekking heeft op het plegen van Opiumwetdelicten in georganiseerd verband. Ten slotte is aan artikel 2 OW, analoog aan artikel 3 OW, het bestanddeel ‘telen’ toegevoegd. In november 2008 is in lijst II van de Opiumwet een groot aantal paddenstoelen die een hallucinerende werking hebben, opgenomen en is het zogeheten paddoverbod in werking getreden. Op 12 mei 2012 is GHB van lijst II naar lijst I gegaan en daarmee een harddrug geworden.
Per 1 januari 2013 is het gedoogbeleid voor coffeeshops aangescherpt door de toegang tot coffeeshops te beperken tot ingezetenen van Nederland. Daartoe zijn de in deze aanwijzing opgenomen criteria voor de beoordeling van de vraag of tegen een coffeeshop - een bij de wet verboden situatie - strafrechtelijk opgetreden dient te worden aangevuld.
2.1. Onderscheid tussen harddrugs en softdrugs
Uitgangspunt van het beleid is het onderscheid dat in de Opiumwet is gemaakt tussen verdovende middelen met een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid (harddrugs) en andere middelen (softdrugs). De wetgever heeft dat onderscheid gemaakt met het oog op de gebruiksrisico's van de onderscheiden drugs en om een duidelijke scheiding tussen beide markten aan te brengen. Daartoe worden voor cannabis, dat tot de lijst-II middelen behoort, speciale verkooppunten in de vorm van coffeeshops gedoogd. De achterliggende gedachte hiervan is te voorkomen dat de cannabisgebruiker in aanraking komt met drugs met een groter gezondheidsrisico (harddrugs).
2.2. Gedoogbeleid en lage opsporingsprioriteit
In de aanwijzing is alleen in het verband van het coffeeshopbeleid en de "gebruikersruimte" sprake van gedogen van bepaalde strafbare feiten. Dit moet worden onderscheiden van een lage opsporingsprioriteit die op andere punten aan strafbare feiten wordt toegekend.
De grondslag van het gedoogbeleid ligt in de afweging van belangen waarbij het belang van handhaving moet wijken voor een hoger identificeerbaar algemeen belang. In de context van het drugsbeleid wordt dit hogere belang gevonden in de volksgezondheid (scheiding der markten) en de openbare orde. Het gaat dus om een positieve beslissing niet op te sporen en te vervolgen ongeacht de aanwezige capaciteit.
De toekenning van een lage opsporingsprioriteit aan bepaalde categorieën van strafbare feiten is in het algemeen gelegen in de beoordeling van de relatieve ernst van de strafbare feiten afgezet tegen capacitaire overwegingen.
2.3. Opsporings- en vervolgingsbeleid
Overeenkomstig de Opiumwet wordt onderscheid gemaakt tussen gebruikers, handelaren en grensoverschrijdende transporteurs. De strafeis wordt in hoofdzaak bepaald door de hoeveelheid verdovende middelen die onderwerp van het delict zijn en de duur van de periode gedurende welke in verdovende middelen is gehandeld.
• Indien er bij overtreding van de Opiumwet tevens sprake is van georganiseerde criminaliteit zal, zo mogelijk, artikel 11a OW of artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moeten worden toegepast.
• Extra aandacht moet in de vervolging worden gegeven aan de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (artikel 36e Sr).
• Inbeslagneming: Bij het constateren van een strafbaar feit op grond van de Opiumwet dienen in elk geval alle aangetroffen middelen vermeld op lijst I en/of II in beslag te worden genomen, met een uitzondering voor middelen wanneer het een hoeveelheid voor eigen geneeskundig gebruik betreft die op recept is verkregen.
• Als er sprake is van een ernstige verstoring van de openbare orde door de wijze waarop handelaren in drugs hun waar aan de man proberen te brengen dient dat strafverhogend te werken.
Coffeeshops zijn alcoholvrije horecagelegenheden waar handel in en gebruik van softdrugs plaatsvindt. Coffeeshops mogen geen reclame maken (affichering: A), geen harddrugs voorhanden hebben of verkopen (harddrugs: H), geen overlast veroorzaken (overlast: O), niet toegankelijk zijn voor en niet verkopen aan jeugdigen (jeugd: J), slechts een beperkte hoeveelheid verkopen per transactie en slechts een beperkte handelsvoorraad hebben (geringe hoeveelheid: G), niet toegankelijk zijn voor en niet verkopen aan anderen dan ingezetenen van Nederland (ingezetenen van Nederland: I), de zogeheten AHOJGI-criteria (zie hierna onder 3.2.2).
In een coffeeshop mag geen alcohol verkocht worden. Dit uitgangspunt bevordert de handhaafbaarheid aangezien zo het te controleren segment van economische bedrijvigheid wordt versmald. Hiermee wordt tevens bevorderd dat een beperkter publiek wordt geconfronteerd met (soft)drugs. De gemeente beschikt over instrumenten om de droge horeca te reguleren.
In het lokale driehoeksoverleg wordt de maximale handelsvoorraad van gedoogde coffeeshops vastgesteld. Tegen een handelsvoorraad onder het maximum wordt in beginsel niet opgetreden. De voorraad zal in elk geval de 500 gram niet te boven mogen gaan.
Bij overtreding van een van de AHOJGI-criteria door een gedoogde coffeeshop blijft het voorhanden hebben en verkopen van handelsvoorraden voor risico van de coffeeshopexploitant en de coffeeshopeigenaar. Hierbij zal sprake zijn van door de Opiumwet gekwalificeerd bedrijfsmatig handelen.
Het lokale bestuur stelt het coffeeshopbeleid - binnen het landelijke kader (de Opiumwet en Aanwijzing Opiumwet) - vast en voert de regie. De lokale driehoek vult het beleid concreet in en stelt prioriteiten bij de dagelijkse handhaving. Een handhavingsarrangement - waarbinnen het optreden van bestuur, politie en OM op elkaar aansluit en elkaar aanvult - is daarbij onontbeerlijk en vormt de basis voor de inzet van het bestuursrechtelijke en strafrechtelijke instrumentarium.
In de lokale driehoek kan worden afgesproken dat in een gemeente in het geheel geen coffeeshops worden gedoogd, de zogenaamde nuloptie. In gemeenten die de nuloptie niet hanteren geldt een coffeeshopbeleid dat voorziet in een maximum aantal coffeeshops. Afstemming over lokaal maatwerk vindt plaats in de lokale driehoek. In elk geval zal er in dit verband afstemming plaatsvinden over het handhavingsarrangement, inclusief de handhaving van het ingezetenencriterium en de eventuele fasering daarvan, en de maatregelen die verder worden getroffen in het kader van het coffeeshopbeleid. Naast de AHOJGI-criteria kunnen gemeenten in overleg met de partners in de lokale driehoek aanvullende voorschriften formuleren waaraan gedoogde coffeeshops moeten voldoen. Deze voorschriften vormen een onderdeel van het lokale coffeeshopbeleid en kunnen bijvoorbeeld worden opgenomen in een exploitatievergunning of een gedoogverklaring. In deze ondernemingen zal er tegen de verkoop van op lijst II vermelde hennepproducten binnen de kaders van de AHOJGI-criteria, waarover hierna in paragraaf 2.2.2 meer, niet strafrechtelijk worden opgetreden.
De handhaving van de gedoogcriteria ligt - zoals nu ook reeds het geval is - primair bij de burgemeester in de uitoefening van zijn sluitingsbevoegdheid ex artikel 13b van de Opiumwet. De strafrechtelijke handhaving door het Openbaar Ministerie is het sluitstuk op de bestuurlijke handhaving door de gemeente. Het integrale beleid ten aanzien van coffeeshops dient ertoe om tot een evenwichtige inzet van de verschillende beheersingsinstrumenten te komen. Naast het strafrechtelijke instrumentarium is in artikel 13b OW een bestuursdwangbevoegdheid opgenomen die door de burgemeester kan worden uitgeoefend indien in woningen of lokalen dan wel op daarbij behorende erven drugs worden verkocht, verstrekt of afgeleverd. Deze bevoegdheid kan ook worden gebruikt ten aanzien van coffeeshops die zich niet aan de voorwaarden houden. De bevoegdheid van de burgemeester doet op geen enkele wijze afbreuk aan de bevoegdheden om strafrechtelijk op te treden.
Op lokaal niveau zijn initiatieven ontplooid om zogenaamde gebruikersruimten (ook wel pension of soosruimte genaamd) te creëren. In die ruimten wordt, om overlast op straat tegen te gaan, drugsverslaafden de gelegenheid geboden hun gebruikershoeveelheid drugs te nemen. Ter plaatse zijn doorgaans hulpverleners aanwezig.
Uitgangspunt voor deze gebruikersruimten is dat verstrekken of verhandelen - ook van gebruikershoeveelheden drugs - niet is toegestaan en dat daartegen wordt opgetreden. Dit ter voorkoming van een aanzuigende werking van de gebruikersruimten en andere negatieve effecten.
Het gedogen van gebruik van gebruikershoeveelheden in deze gebruikersruimten past alleen in een breder kader van een door de driehoek te formuleren geïntegreerde benadering van de drugproblematiek waarbij de belangen van de volksgezondheid en de openbare orde veilig zijn gesteld.
Vanwege de diversiteit aan daders is de aanwijzing ruim gesteld. Dit maakt differentiatie mogelijk. Desalniettemin kunnen er redenen zijn om af te wijken van de aanwijzing. De rol die een verdachte heeft in het geheel, kan daarbij een belangrijke overweging zijn.
1. Middelen vermeld op lijst I (harddrugs), anders dan bezit van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik
Met uitzondering van methadon is het uitgangspunt dat er één regime is voor alle middelen vermeld op lijst I van de Opiumwet.
De verboden handelingen met de middelen vermeld op lijst I worden in artikel 2 (en 3b: openbaarmaking) OW omschreven. Het gaat hierbij om drie groepen strafbare feiten:
• Binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen (1.1.)
• Vervaardigen, telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren (1.2.)
Voorts is in artikel 10a OW bepaald dat ook het voorbereiden of bevorderen van de onder 1.1. en 1.2.genoemde strafbare feiten strafbaar is of kan zijn (1.4.).
1.1. Binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen
Bij de in- en uitvoer van hoeveelheden bestemd voor verdere verspreiding is vrijwel altijd sprake van betrokkenheid van meerdere daders in het land van herkomst en het land van bestemming. De rol van de dader kan bijvoorbeeld zijn die van opdrachtgever/eigenaar van de zending, koerier of feitelijk vervoerder, 'controller' (toezichthouder op de koerier en/of het transport) of afhaler. In een groter georganiseerd verband zijn vaak nog meer personen betrokken, onder meer bij het leveren van de verdovende middelen aan de koerier of transporteur, het regelen van het grensoverschrijdend transport en/of de ontvangst van de zending.
Opsporing: gerichte opsporing; toepassing inverzekeringstelling.
Vervolging: vordering voorlopige hechtenis.
1.2. Vervaardigen, telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren
Bij deze categorie strafbare feiten is het niet van belang of de handelingen al dan niet een geringe hoeveelheid bestemd voor eigen gebruik betreffen.
Opsporing: gerichte opsporing; toepassing inverzekeringstelling.
Vervolging: vordering voorlopige hechtenis (met aandacht voor vroeghulpinterventie bij kleinhandelaren die tevens gebruiker zijn).
De omstandigheid dat een verdachte wordt aangetroffen met een hoeveelheid middelen vermeld op lijst I, groter dan "een geringe hoeveelheid bestemd voor eigen gebruik", levert het vermoeden op dat hij deze hoeveelheid opzettelijk aanwezig heeft teneinde er de handelingen mee te verrichten omschreven in artikel 2 onder A of B OW. Alsdan geldt:
Opsporing: gerichte opsporing; toepassing inverzekeringstelling.
Vervolging: vordering voorlopige hechtenis (met aandacht voor vroeghulpinterventie bij kleinhandelaren die zelf gebruiker zijn).
1.4. Voorbereiden of bevorderen van feiten onder 1.1 en 1.2
In artikel 10a OW is strafbaar gesteld het voorbereiden of bevorderen van het binnen of buiten Nederland brengen en van het Vervaardigen, telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van middelen vermeld op lijst I.
Opsporing: gerichte opsporing; toepassing inverzekeringstelling.
Vervolging: vordering voorlopige hechtenis (met aandacht voor vroeghulpinterventie bij kleinhandelaren die tevens gebruiker zijn).
2. Geringe hoeveelheid voor eigen gebruik van de middelen vermeld op lijst I (harddrugs)
Indien de handelingen beschreven in paragraaf 1 betrekking hebben op een geringe hoeveelheid bestemd voor eigen gebruik, geldt een lager strafmaximum (artikel 10, zesde lid, OW) of is de handeling niet strafbaar (artikel 10a, tweede lid, OW). Onder een geringe hoeveelheid wordt verstaan: een hoeveelheid/dosis die doorgaans wordt aangeboden als gebruikershoeveelheid. Hierbij kan worden gedacht aan bv. één bolletje, één ampul, één wikkel, één pil/tablet (in elk geval een aangetroffen hoeveelheid van maximaal 0,5 gram); een consumptie-eenheid van 5 ml GHB.
In het geval van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik dient de hulpverlening aan de gebruiker voorop te staan. Contacten verslavingszorginstellingen en (eventueel) andere hulpverleningsinstellingen moeten in een vroeg stadium gelegd worden.
Opsporing: geen gerichte opsporing; geen inverzekeringstelling.
Vervolging: slechts vervolging ter ondersteuning van hulpverlening.
3. Middelen vermeld op lijst II, zijnde hennepproducten, anders dan een hoeveelheid van minder dan 30 gram
De verboden handelingen met deze middelen vermeld op lijst II worden in artikel 3 (en 3b: openbaarmaking) OW omschreven. Het gaat hierbij om twee groepen strafbare feiten:
• Binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen (3.1.)
• Vervaardigen, telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben. (3.2.)
3.1. Binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen
Uit artikel 11 OW blijkt dat het strafbare feit, omschreven in artikel 3, onder A,OW ook bij een hoeveelheid van 30 gram of minder wordt aangemerkt als misdrijf. Het moet dan gaan om hennep(producten).
Aangezien echter, in het kader van het zogenaamde coffeeshopbeleid, een criterium voor een hoeveelheid voor eigen gebruik is ontwikkeld, kan daarmee rekening worden gehouden. Als er sprake is van een hoeveelheid van 5 gram of minder, ligt toepassing van het dwangmiddel inverzekeringstelling of het vorderen van voorlopige hechtenis, niet in de rede.
Opsporing: gerichte opsporing; toepassing inverzekeringstelling.
Vervolging: zo mogelijk (gezien artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering): vordering voorlopige hechtenis.
3.2. Vervaardigen, telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben.
3.2.1. Teelt van hennep ( of de cannabis plant)
Deze aanwijzing gaat uit van twee situaties: er is sprake van ofwel beroeps- of bedrijfsmatige teelt, ofwel geen beroeps- of bedrijfsmatige teelt.
Niet bedrijfsmatige teelt van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik heeft, indien de verdachte volwassen is, geen prioriteit. Teelt door minderjarigen behoort steeds te leiden tot een strafrechtelijke reactie.
Prioriteit ligt bij de beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Bij de vaststelling van hetgeen beroeps- of bedrijfsmatige teelt is, spelen de volgende factoren een rol:
• De schaalgrootte van de teelt: de hoeveelheid planten;
Bij een hoeveelheid van 5 planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik.
• De mate van professionaliteit, afgemeten aan het soort perceel waarop geteeld wordt, belichting, verwarming, bevloeiing, etc. (opgenomen in bijlage 1);
Indien, ongeacht de hoeveelheid planten, wordt voldaan aan twee of meer punten, genoemd in de lijst indicatoren met betrekking tot de mate van professionaliteit, zoals opgenomen in bijlage 1, wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
Indien er sprake is van het telen van hennep om geldelijk gewin te verkrijgen, wordt, ongeacht de hoeveelheid planten, aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
Het coffeeshopbeleid voorziet in vergaande regulering: onder strikte voorwaarden wordt de verkoop van softdrugs in coffeeshops gedoogd. De achtergrond daarvan is dat de overheid het bezit voor eigen gebruik van cannabis, vanwege de gezondheidsrisico’s, wil ontmoedigen en wil voorkomen dat gebruikers bij de aanschaf van cannabis in aanraking komen met drugs met een groter gezondheidsrisico (harddrugs).
Bij de beoordeling van de vraag of tegen een coffeeshop - een bij de wet verboden situatie - strafrechtelijk opgetreden dient te worden, gelden de volgende criteria:
• A: geen affichering: dit betekent geen enkele vorm van reclame anders dan een summiere aanduiding op de betreffende lokaliteit;
• H: geen harddrugs: dit betekent dat geen harddrugs voorhanden mogen zijn en/of verkocht worden;
• O: geen overlast: onder overlast kan worden verstaan parkeeroverlast rond de coffeeshops, geluidshinder, vervuiling en/of voor of nabij de coffeeshop rondhangende klanten;
• J: geen verkoop aan jeugdigen en geen toegang voor jeugdigen tot een coffeeshop: gelet op de toename van het cannabisgebruik onder jongeren is gekozen voor een strikte handhaving van de leeftijdsgrens van achttien jaar;
• G: geen verkoop van grote hoeveelheden per transactie: dat wil zeggen hoeveelheden groter dan geschikt voor eigen gebruik (= 5 gram).
Onder "transactie" wordt begrepen alle koop en verkoop in één coffeeshop op eenzelfde dag met betrekking tot eenzelfde koper;
• I: geen toegang voor en verkoop aan anderen dan ingezetenen van Nederland.
Het I-criterium geldt per 1 januari 2013 in heel Nederland.Gemeenten kunnen aanvullende voorschriften opnemen in het lokale coffeeshopbeleid.
Tegen coffeeshops die op grond van een door de gemeente afgegeven vergunning, beschikking of verklaring worden gedoogd, zal niet strafrechtelijk worden opgetreden wegens de verkoop van op lijst II van bij de Opiumwet vermelde hennepproducten, zolang de AHOJGI-criteria worden nageleefd. Daarbij geldt dat de coffeeshophouder gehouden is het op de naleving van de criteria uit te oefenen toezicht te dulden en daaraan medewerking te verlenen.
Dit gedoogbeleid geldt nadrukkelijk niet voor verkoop van hennepproducten vanuit andere bedrijfspanden als bijvoorbeeld cafés, winkels of afhaalcentra, via een koeriers- of taxibedrijf, een 06-nummer, postorderbedrijf of vanuit woningen.
Als de gemeente - in overleg met de lokale driehoek - heeft gekozen voor de zogenoemde nuloptie, kan zonder meer strafrechtelijk worden opgetreden tegen coffeeshops die zich in de gemeente hebben gevestigd. Het sluiten van een dergelijk bedrijfspand of woning is voorbehouden aan het lokale bestuur.
De handhaving van het ingezetenencriterium geschiedt in overleg met betrokken gemeenten en zo nodig gefaseerd, zo is verwoord in de brief aan de Tweede Kamer. Voor een coffeeshop moet, ingevolge het Checkpointarrest, kenbaar zijn aan welke gedoogcriteria deze zich dient te houden. Daarom en in verband met een eventuele gefaseerde handhaving van het ingezetenencriterium geldt het volgende uitgangspunt: strafrechtelijk optreden tegen coffeeshops bij overtreding van het ingezetenencriterium vindt plaats in het kader van het in de driehoek afgestemde en lokaal vastgestelde coffeeshopbeleid. Onderdeel van dit beleid is een eveneens in de driehoek afgestemde handhavingsarrangement waarin per gedoogcriterium de eventuele bestuurlijke en strafrechtelijke sancties zijn opgenomen.
Hier wordt ook verwezen naar het gestelde rond artikel 13b OW, zoals hiervoor uiteengezet in de rubriek ‘pre-opsporing’.
De volgende twee beleidscriteria gelden ten aanzien van artikel 3b OW:
• Het is onwenselijk dat niet-gebruikers ongewild geconfronteerd worden met (reclame voor) drugs. Dit betekent dat de aanpak van aanbieders die actief het publiek benaderen, voorrang dient te hebben;
• Gelet op het belang dat binnen het Nederlands drugsbeleid wordt gehecht aan preventie geldt het vorenstaande a fortiori waar het gaat om reclame-uitingen die zich richten op kwetsbare groepen als jeugdigen. Gelet op het belang dat dient te worden gehecht aan de uitstraling van het nationaal opsporings- en vervolgingsbeleid over onze landsgrenzen heen, geldt dit tevens voor reclame die zich richt op buitenlandse toeristen die ons land bezoeken.
Strafrechtelijk optreden op grond van artikel 3b OW is in ieder geval mogelijk als er sprake is van:
1. Het kenbaar maken van prijzen met verkooppunten door middel van elk medium (televisie, radio, kranten, Internet, reclameborden langs de weg, posters, folders, magazines, gidsen, tijdens manifestaties e.d.); meer dan slechts ‘beursberichten’.
2. Pseudomedische of -wetenschappelijke voorlichting, mits kan worden aangetoond dat het in feite een openbaarmaking betreft, welke er kennelijk op is gericht de verkoop, aflevering of verstrekking van drugs te bevorderen (bijvoorbeeld een in de vorm van ‘voorlichtingsfolder’ gegoten reclamefolder over softdrugs uitgegeven door en herleidbaar tot een coffeeshop).
3. Overtreding van het afficheringsverbod voor gedoogde coffeeshops (reclame die meer inhoudt dan een summiere aanduiding op de betreffende lokaliteit); bijvoorbeeld een uithangbord of lichtbak aan de gevel of een poster op de ruit.
4. Een hoeveelheid minder dan 30 gram van de middelen vermeld op lijst II, zijnde hennepproducten
De grens van wat gedoogd wordt bij de verkoop van hennepproducten door de coffeeshops is gesteld op maximaal 5 gram. Het ligt in de rede eenzelfde grens te hanteren voor het aanwezig hebben van hennepproducten. In beginsel wordt niet strafrechtelijk opgetreden tegen het aanwezig hebben van hoeveelheden tot en met 5 gram, de geringe hoeveelheid voor eigen gebruik. Bij hoeveelheden tussen de 5 en de 30 gram volgt bij ontdekking een strafrechtelijke reactie.
Opsporing: geen gerichte opsporing.
5. Middelen vermeld op lijst II, niet zijnde hennepproducten
Met ingang van 1 december 2008 vallen zowel bewerkte als onbewerkte paddo’s onder de reikwijdte van lijst II van de Opiumwet. Het betreft paddenstoelen die van nature de stof psilocine, psylocybine, muscimol dan wel iboteenzuur bevatten. Bij opsporing en vervolging ligt de nadruk op het bestrijden van productie en handel.
De verboden handelingen met middelen vermeld op lijst II worden in artikel 3 (en 3b: openbaarmaking) OW omschreven. Het gaat hierbij om drie groepen strafbare feiten:
• Binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen (5.1.)
• Vervaardigen en, al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf: telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren. (5.2.)
5.1. Binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen
Opsporing: gerichte opsporing; toepassing inverzekeringstelling.
Vervolging: vordering voorlopige hechtenis.
5.2. Vervaardigen, telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren
Bij deze categorie strafbare feiten is het niet van belang of de handelingen al dan niet een geringe hoeveelheid bestemd voor eigen gebruik betreffen.
Ten aanzien van het paddoverbod zal de handhaving zal zich richten op de smartshops met behulp van primair de bestuurlijke bevoegdheden op grond van artikel 13b OW. De handhaving wordt binnen de bestaande kaders meegenomen. Hier wordt ook verwezen naar het gestelde rond artikel 13b OW, zoals hiervoor uiteengezet in de rubriek ‘pre-opsporing’.
Opsporing: gerichte opsporing; toepassing inverzekeringstelling.
Vervolging: zo mogelijk (gezien artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering): vordering voorlopige hechtenis.
• De omstandigheid dat een verdachte wordt aangetroffen met een hoeveelheid middelen vermeld op lijst II, groter dan "een geringe hoeveelheid bestemd voor eigen gebruik", levert het vermoeden op dat hij deze hoeveelheid aanwezig heeft teneinde er de handelingen mee te verrichten omschreven in artikel 3, onder A of B OW. Alsdan geldt:
Opsporing: gerichte opsporing; toepassing inverzekeringstelling.
Vervolging: vordering voorlopige hechtenis.
6. Geringe hoeveelheid voor eigen gebruik van de middelen vermeld op lijst II, niet zijnde hennepproducten
Ten aanzien van het bezit van paddo’s dient bij het bepalen van wat een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik is een onderscheid gemaakt te worden in verse paddo’s en gedroogde paddo’s. Onder een gebruikershoeveelheid wordt doorgaans verstaan 0,5 gram gedroogde paddo’s en 5 gram verse dan wel niet gedroogde paddo’s. In beginsel wordt niet strafrechtelijk opgetreden tegen het aanwezig hebben van hoeveelheden tot en met respectievelijk 0,5 en 5 gram, de geringe hoeveelheid voor eigen gebruik.
Opsporing: geen gerichte opsporing.
Zie de Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, softdrugs, de bij die richtlijn behorende Boeteregeling Opiumwet Softdrugs en delictspecifieke factor Professioneel vervaardigen van softdrugs, de Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, harddrugs en de bij die richtlijn behorende, basisfactor Handelsperiode harddrugs en delictspecifieke factor Ernstige verstoring openbare orde door straat-/panddealen, en de Richtlijn voor strafvordering jeugd.
Opiumwetdelicten leveren vaak veel voordeel op voor de verdachte. Een van de drijfveren is het financiële gewin. Om dit efficiënt aan te pakken, dient actief te worden bekeken of het voordeel bij de verdachte te ontnemen is. Daarbij dient gebruik gemaakt te worden van de expertise van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) en operationeel samengewerkt te worden met het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT).
De beleidsregels in deze aanwijzing hebben gelding vanaf de datum van inwerkingtreding.
NB. Deze lijst met indicatoren is niet limitatief. Hetzelfde geldt voor de duiding van de aangetroffen installatie en productiemiddelen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2017-157138.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.