Verordening jeugdhulp Terneuzen 2017

De raad van de gemeente Terneuzen

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 8 november 2016;

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet;

gezien het advies van de Commissie Samenleving Terneuzen;

overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de

verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

overwegende voorts dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen:

 

  • -

    over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • -

    over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

  • -

    over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • -

    voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

  • -

    ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

  • -

    onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

    • A.

      Besluit in te trekken de Verordening jeugdhulp Zeeuws-Vlaanderen 2015

    • B.

      Besluit vast te stellen de Verordening jeugdhulp Terneuzen 2017

 

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • -

    algemene of vrij toegankelijke voorziening: voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

  • -

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • -

    familiegroepsplan: als bedoeld in artikel 1.1 van de wet, zijnde een hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren;

  • -

    gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten elkaar onderling geven;

  • -

    gesprek: gesprek als bedoeld in artikel 6;

  • -

    gezinsplan: verslaglegging als bedoeld in artikel 7, van het vooronderzoek (artikel 5) en het gesprek (artikel 6), opgesteld door aan-z, in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders;

  • -

    hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

  • -

    individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid; in de wet wordt dit ook wel een niet vrij toegankelijke voorziening genoemd;

  • -

    melding: melding van een hulpvraag als bedoeld in artikel 3, eerste lid;

  • -

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • -

    wet: Jeugdwet.

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

  • 1.

    De volgende vormen van algemene en vrij toegankelijke voorzieningen zijn beschikbaar: informatie, advies, preventie, vroegsignalering, versterken opvoedvaardigheden, het versterken van het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders, het uitvoeren van familiegroepsplannen en integrale vroeghulp.

  • 2.

    De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar: ambulante jeugdhulp, daghulp, pleegzorg, residentiële jeugdhulp, gesloten jeugdzorg, jeugdreclassering, jeugdbescherming, jeugd geestelijke gezondheidszorg en zorg voor jeugdigen met een (licht) verstandelijke beperking.

  • 3.

    Het college stelt bij nadere regeling vast welke algemene en vrij toegankelijke voorzieningen en welke individuele voorzieningen op basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn.

  • 4.

    Gebruikelijke zorg valt niet onder de Jeugdwet.

Artikel 3. Toegang jeugdhulp via gemeente, melding hulpvraag

  • 1.

    Jeugdigen en ouders kunnen een hulpvraag melden bij het college.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 4.

    Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een algemene voorziening.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

Artikel 5. Vooronderzoek

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem en zijn ouders een afspraak voor een gesprek. Hierbij brengt het college de jeugdige en zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.

  • 2.

    Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage. Bij het uitwisselen van deze gegevens past het college de wettelijke regelgeving over privacy en gegevensdeling toe.

  • 3.

    Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 6. Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt zo spoedig mogelijk de hulpvraag . Dit gebeurt in een gesprek met de jeugdige of zijn ouders , door middel van vraagverheldering en vraagverdieping. V oor zover nodig komen de volgende onderwerpen aan bod :

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van algemene of vrij toegankelijke voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • h.

      vervoer van de jeugdige naar en van de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden;

    • i.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levens-overtuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Als de jeugdige en zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek.

  • 3.

    Het college informeert de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

  • 4.

    Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.

Artikel 7. Verslag

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek, bedoeld in artikel 6. Dit noemen wij het gezinsplan.

  • 2.

    Binnen tien werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders een verslag van de uitkomsten van het onderzoek, tenzij die schriftelijk en/of mondeling hebben meegedeeld dit niet te wensen.

  • 3.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 8. Aanvraag

  • 1.

    Jeugdigen en ouders kunnen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2.

    Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als de jeugdige of zijn ouders dat op het verslag hebben aangegeven.

Artikel 9. Inhoud beschikking

In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt. Een ondertekend gezinsplan of familiegroepsplan kan onderdeel zijn van de beschikking.

Artikel 10. Regels voor pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet.

  • 2.

    De voorwaarden, waaraan voldaan moet zijn om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen, zijn:

    • a.

      dat naar het oordeel van het college de aanvrager van een pgb op eigen kracht voldoende in staat is, de aan het pgb gebonden taken, zoals het sluiten van overeenkomsten en het aansturen en aanspreken van gecontracteerde hulpverleners op zijn verplichtingen, op een verantwoorde wijze uit kan voeren, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of door zijn vertegenwoordiger; en

    • b.

      dat de aanvrager zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat het door het college gecontracteerde aanbod niet passend is op zijn specifieke situatie; en

    • c.

      dat naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.

  • 3.

    Het college bepaalt bij nadere regeling op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

  • 4.

    De hoogte van een pgb wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura.

  • 5.

    Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

Artikel 11. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening. Of doet mededeling hiervan op het verzoek van het college.

  • 2.

    Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 4.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

Artikel 12. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg en;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 13. Vertrouwenspersoon

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2.

    Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 14. Klachtregeling

  • 1.

    Het college hanteert de vastgestelde gemeentelijke klachtregeling, dan wel de vastgestelde klachtregeling van aan-z, voor afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten. Het college kan hieraan nadere eisen stellen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 15. Inspraak en medezeggenschap

  • 1.

    Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 16. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per vier jaar geëvalueerd.

Artikel 17. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 18. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp Terneuzen 2017.

 

De gemeenteraad van Terneuzen

griffier, mr. J.H.P. de Jong

voorzitter, J.A.H. Lonink

 

 

Toelichting

Deze toelichting bestaat, naast een algemeen gedeelte, uit een toelichting op:

  • -

    vormen van jeugdhulpvoorzieningen

  • -

    toegang tot de jeugdhulp

  • -

    privacy en gegevensdeling

  • -

    artikelsgewijze toelichting.

     

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Het doel van de wet is ervoor te zorgen dat we de eigen kracht van de jongere versterken. Maar ook dat we het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin vergroten. Als het nodig is krijgen de jongere en zijn ouders op tijd hulp, die past bij hun situatie.

Volgens de Jeugdwet moet de gemeenteraad in een verordening in ieder geval regels opstellen:

  • over de algemene voorzieningen, vrij toegankelijke voorzieningen en individuele voorzieningen, die het college verleent;

  • over de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • over de wijze waarop we de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening afstemmen met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • over de wijze waarop we de hoogte van een persoonsgebonden budget vaststellen;

  • onder welke voorwaarden we de persoon aan wie we een persoonsgebonden budget verlenen, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon uit zijn sociale netwerk;

  • voor de bestrijding van het onterecht ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget. En voor misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet;

  • over de wijze waarop we inwoners betrekken bij de uitvoering van de Jeugdwet, en

  • om een goede verhouding tussen prijs en kwaliteit van de jeugdhulp, de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering te waarborgen. Dit geldt alleen als we uitvoering door derden laten doen. En we moeten hierbij rekening houden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

De Jeugdwet biedt verder ruimte om andere regels te stellen. Deze verordening maakt hier spaarzaam gebruik van, om een meer compleet beeld te geven van de rechten en plichten van burgers en de gemeente.

Deze verordening kunnen we niet los zien van het beleidsplan, dat de gemeenteraad vaststelde op 25 september 2014. In dit beleidsplan is het te voeren beleid vastgelegd over preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

Op verschillende plaatsen in deze verordening en in de wet, waar staat ‘het college’, kan het college deze bevoegdheid mandateren. Dit gebeurt op grond van de algemene regels van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Zo hebben we de toegang tot de jeugdhulp via de gemeente gemandateerd aan aan-z, team jeugd en gezin.

In de verordening spreken we regelmatig over ‘schriftelijk’, zoals schriftelijke verslaglegging of schriftelijke aanvraag. We volgen hierbij artikel 2:13 tot en met 2:17 van de Awb. In deze artikelen heeft de rijksoverheid het verkeer tussen burgers en bestuursorganen langs de elektronische weg geregeld.

 

 

Vormen van jeugdhulpvoorzieningen

In deze verordening maken we onderscheid tussen algemene voorzieningen, vrij toegankelijke voorzieningen en individuele voorzieningen (zie artikel 2, eerste en tweede lid).

 

Algemene en vrij toegankelijke voorzieningen

Voor een deel van de hulpvragen kunnen we volstaan met een algemene of een vrij toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.

 

Individuele voorzieningen

Een individuele voorziening is per definitie niet vrij toegankelijk. Het gaat hier om de meer gespecialiseerde jeugdhulp. Voor toegang tot deze vormen van jeugdhulp is een verwijzing nodig. Op het wel of niet toekennen van een individuele voorziening bestaat de mogelijkheid van bezwaar en beroep.

 

Toegang tot de jeugdhulp

De toegang tot de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden. De toegang via de gemeente hebben we geregeld in artikel 3 van deze verordening; toegang via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts hebben we geregeld in artikel 4. De toelichting op deze vormen van toegang hebben we opgenomen bij de artikelsgewijze toelichting.

Er is ook toegang mogelijk via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële inrichting. Daarnaast is er nog toegang mogelijk via Veilig Thuis. Dit is het meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling. Deze vormen van toegang worden al in de Jeugdwet geregeld en hebben we dus niet opgenomen in deze verordening. Voor het complete beeld geven we wel een toelichting.

 

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Deze toegang tot de jeugdhulp regelt de kinderbeschermingsmaatregel en de maatregel tot jeugdreclassering. De kinderrechter legt deze maatregel op. Daarna moet de gecertificeerde instelling overleggen met de gemeente over de in te zetten jeugdhulp.

De gemeente moet op haar beurt de jeugdhulp inzetten die deze partijen nodig vinden om de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering uit te voeren. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat we uitspraken van rechters altijd moeten uitvoeren. Zo kunnen we rechtsgelijkheid en rechtszekerheid garanderen. De gecertificeerde instelling zet de jeugdhulp in die de gemeente heeft ingekocht.

Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij in de beschikking ook de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. De kinderrechter doet dit op basis van het advies van de Raad voor de kinderbescherming. Dit advies komt tot stand na overleg met de gemeente. De Jeugdwet stelt dit overleg tussen de Raad voor de kinderbescherming en de gemeente verplicht.

 

Toegang via Veilig Thuis, het meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling

Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Als het nodig is, onderzoekt Veilig Thuis op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling. Ze motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening.

 

Privacy en gegevensdeling

Bij een goede uitvoering van de Jeugdwet zal er altijd sprake zijn van het uitwisselen van gegevens. Om de privacy van de jeugdige en zijn ouders te waarborgen werken we binnen de bestaande wet- en regelgeving. Het gaat dan om de Wet bescherming persoonsgegevens en de Jeugdwet, waaronder de Verwijsindex. Daarnaast werken we met de Leertuin privacy en gegevensdeling. Omdat de Verwijsindex en de Leertuin minder bekend zijn dan de Wet bescherming persoonsgegevens leggen we ze in deze toelichting verder uit.

Alle Zeeuwse gemeenten en gecontracteerde jeugdhulpaanbieders hebben afgesproken te werken met de Verwijsindex en de Leertuin privacy en gegevensdelen.

 

Verwijsindex

De verwijsindex is een digitaal systeem dat risicosignalen van hulpverleners over jongeren tot 23 jaar bij elkaar brengt. De verwijsindex is een door de rijksoverheid verplicht gesteld instrument. Het vloeit voort uit de Jeugdwet (hoofdstuk 7). Door de melding in de verwijsindex, weten hulpverleners sneller of een kind ook bekend is bij anderen. Dankzij de verwijsindex blijft elke jongere in beeld en kunnen hulpverleners elkaar informeren en hun activiteiten op elkaar afstemmen. 

Wanneer een jongere problemen heeft, kan het gebeuren dat verschillende organisaties tegelijkertijd hulp aan deze jongere bieden. Het is belangrijk dat organisaties dit van elkaar weten. In de praktijk was dat helaas niet altijd het geval.

In de afgelopen jaren zijn er netwerken gevormd vanuit jeugd, veiligheid, onderwijs, leerplicht, etc. Binnen deze netwerken weten professionals veelal van elkaar wie betrokken hulp biedt aan een gezin of jeugdige. De verschillende netwerken, de hulpverlening en het voorliggend veld delen deze informatie nauwelijks. De verwijsindex kan ervoor zorgen dat alle betrokken professionals (onderwijs, welzijn, zorg, leerplicht, veiligheid) elkaar weten te vinden. Hierdoor kunnen we risico’s beperken. Bovendien heeft de verwijsindex een meerwaarde voor het zicht houden op jeugdigen als ze verhuizen en bij zorgmijdend gedrag. Er is landelijk een gezinsfunctionaliteit ontwikkeld en toegevoegd aan de verwijsindex.

 

Leertuin privacy en gegevensdelen

Samenwerken veronderstelt dát we gegevens delen. Gegevensuitwisseling is één van de basisgereedschappen om efficiënt samen te kunnen werken. De Leertuin richt zich dan ook allereerst op het uitwisselen van gegevens tussen professionals die zorg leveren aan sociaal kwetsbare burgers. Dit betreffen jongeren, multiprobleemgezinnen, ex-gedetineerde burgers, mensen met psychiatrische problematiek, mensen met een lichte verstandelijke beperking, zorgmijders, ouderen, maar ook degenen die overlast veroorzaken.

Kenmerk van al deze verschillende groepen mensen is dat zij niet of onvoldoende in staat zijn om zelfstandig deel te nemen aan de samenleving. Ze hebben in hun leven begeleiding van professionals nodig. Om een goede begeleiding op maat te kunnen bieden, moeten deze professionals op de hoogte zijn van elkaars betrokkenheid bij de burger of een gezin. Én ze moeten samen een plan opstellen. Dit kan alleen als ze gegevens delen.

En daar wringt nu de schoen. Professionals menen vaak dat wet- en regelgeving, maar ook beroepsnormen, beperkingen opleggen. Hierdoor delen ze gegevens niet of onvoldoende. Met als gevolg dat ze de begeleiding die mensen nodig hebben niet, of niet optimaal, inzetten.

De overheid stelt in verschillende wettelijke bepalingen, beleids- en visiedocumenten doelen voor de zorg. Als we niet op een andere manier omgaan met privacy en gegevensdeling zullen we deze doelen in de praktijk niet realiseren.

 

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

In de verordening hebben we alleen begrippen opgenomen die niet in de Jeugdwet staan.

In deze verordening verstaan we onder het begrip ‘andere voorziening’, een voorziening die we niet op grond van de Jeugdwet treffen. Het gaat dan om voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, werk en inkomen of zorg. We noemen dit ook wel een voorliggende voorziening.

De algemene voorzieningen, vrij toegankelijke voorzieningen en individuele voorzieningen hebben we opgenomen in artikel 2.

De definities van ‘gesprek’ en ‘melding’ zijn nodig omdat de Jeugdwet deze begrippen niet omschrijft. Ook wijkt het gebruik af van het normale spraakgebruik.

De melding is het eerste contact van jeugdigen en ouders met het college om aan te geven dat zij behoefte hebben aan jeugdhulp. De melding (artikel 3) is iets anders dan de aanvraag om een individuele voorziening (artikel 8).

Het gesprek is het mondelinge contact bij het onderzoek naar de hulpvraag. Hierin bespreekt het college met degene die jeugdhulp vraagt zijn situatie: welke problemen zijn er; wat zijn de gevolgen van deze problemen; wat zijn de gewenste resultaten van de in te zetten jeugdhulp. Het college mandateert dit gesprek aan de deskundigen van aan-z, team jeugd en gezin.

De definitie van ‘pgb’ hebben we opgenomen omdat de afkorting pgb in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’.

Ook de Awb kent een aantal definities die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ en ‘beschikking’ (artikel 1:3, derde lid en 1:2 van de Awb).

 

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

In de wet staat dat de gemeente in een verordening regels opstelt over de voorzieningen die het college verleent. Deze voorzieningen zijn de algemene, vrij toegankelijke en individuele voorzieningen. De gemeente moet hiermee een duidelijk beeld geven van het aanbod van de verschillende voorzieningen. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet.

Een individuele voorziening verlenen we alleen als de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben. De beoordeling gebeurt door de gemeente, door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts of door de jeugdhulpaanbieder.

Artikel 2, lid 4 is nieuw en gaat over gebruikelijke zorg. Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten elkaar onderling geven. We vinden het normaal, dat ouders hun minderjarige kinderen verzorgen, opvoeden en toezicht aan hen bieden. Ook als er sprake is van een kind met een ziekte, aandoening of beperking. Gebruikelijke zorg valt daarmee niet onder de Jeugdwet. Alleen bij bovengebruikelijke zorg kan een kind in aanmerking komen voor jeugdhulp.

Er is sprake van bovengebruikelijke zorg als de zorg voor een kind uitgaat boven de zorg die een kind van dezelfde leeftijd zonder beperkingen nodig heeft. Het gaat dan om de aard, frequentie en benodigde tijd voor deze handelingen. Om te bepalen wat onder gebruikelijke zorg en bovengebruikelijke zorg valt gebruiken we als richtlijn het Protocol Gebruikelijke Zorg van het Centraal Indicatieorgaan Zorg (CIZ) 2005. Dit protocol is voor het laatst aangepast in 2013. Maar, maatwerk blijft het uitgangspunt!

 

Artikel 3. Toegang jeugdhulp via de gemeente, melding hulpvraag

Eerste lid: het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Voor de uitvoering van de jeugdhulp, zetten we de deskundigheid in van aan-z, team jeugd en gezin.

Aan-z gaat in gesprek met de jeugdige en zijn ouders. Samen kijken ze wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of samen met hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, kan dit een algemene, een vrij toegankelijke of een individuele voorziening zijn. Bij een individuele voorziening neemt aan-z, namens het college, een besluit. En aan-z verwijst de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder die volgens aan-z het probleem het beste kan behandelen.

Voor het verkrijgen van een individuele voorziening geldt de in artikel 3, en 4 tot en met 8 beschreven procedure. Aan-z onderzoekt de aangemelde hulpvraag in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders. Voor de beoordeling van de hulpvraag bekijken ze de hele situatie van de jeugdige en het gezin. Als blijkt dat een individuele voorziening eigenlijk niet nodig is kan aan-z alsnog verwijzen naar een algemene of vrij toegankelijke jeugdhulpvoorziening.

Vierde lid: de jeugdige of zijn ouders die gebruik willen maken van een algemene voorziening kunnen hier direct naartoe. Voor een algemene voorziening hebben ze geen meldingsprocedure nodig in de zin van deze verordening.

 

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

De Jeugdwet regelt dat de jeugdhulp ook toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Dit geldt zowel voor de algemene, de vrij toegankelijke, als individuele voorzieningen. Met zo’n verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht.

In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zijn die na de verwijzing beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. De jeugdhulpaanbieder bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder de inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening moet zijn. En hij zal zijn oordeel ook baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen.

De jeugdhulpaanbieder moet zich houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Zo kan de gemeente haar regierol waarmaken en zicht blijven houden op de omvang van het pakket.

Artsen en de gemeentelijke toegang moeten goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind. De gemeente heeft hierover afspraken gemaakt met de artsen. Hiermee waarborgen we de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 regisseur – 1 plan. Ook zorgen we er zo voor dat professionals van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn.

Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente heeft vastgesteld in de verordening. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie artikel 2). De gemeente speelt verder geen nadrukkelijke rol bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Artikel 4 regelt alleen een enkel aspect over het proces.

Bij toegang via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts legt het college de te verlenen individuele voorziening alleen op verzoek van de aanvrager vast in een beschikking. Dit geldt ook voor een afwijzing van de gevraagde individuele voorziening.

 

Artikel 5. Vooronderzoek

Deze bepaling hebben we opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en te zorgen dat we de jeugdigen en ouders goed informeren.

Het eerste lid gaat over de voorbereiding van het gesprek. We vinden het belangrijk dat we alle bekende en relevante gegevens van de cliënt in kaart brengen voordat het onderzoek start. Hiermee voorkomen we dat we cliënten belasten met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. We bevorderen zo ook een goede afstemming met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen.

Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn. De uitnodiging voor het gesprek is onderdeel van het vooronderzoek.

De tweede zin van het eerste lid gaat over het familiegroepsplan. Op grond van de Jeugdwet maakt het familiegroepsplan onderdeel uit van het gemeentelijk beleid. De wet vraagt niet om hierover in de verordening regels op te stellen. We hebben het toch in de verordening opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Maar ook om te zorgen dat we jeugdigen en ouders goed informeren over hun rechten en plichten.

Tweede lid: bij de vaststelling van de datum, het tijdstip en de locatie voor het gesprek kan aan-z dan ook al wat concrete vragen stellen. Of aan-z kan aan de jeugdige of zijn ouders vragen om nog een aantal stukken te overleggen. In ieder geval moet aan-z de identiteit van de jeugdige of ouders vaststellen. De jeugdige of zijn ouders zijn verplicht een geldig identiteitsbewijs te laten zien. In de Wet op de identificatieplicht is vastgesteld wat een geldig identiteitsbewijs is.

Aan-z beoordeelt of sprake is van een andere of voorliggende voorziening. Én of het college op grond van de Jeugdwet een voorziening moet treffen.

Als het gaat om de privacy van betrokkenen volgen we de regels die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens. Dit doen we ook bij het uitwisselen van gegevens. Daarnaast is de Verwijsindex en de Leertuin privacy en gegevensdeling van toepassing. Alle Zeeuwse gemeenten en gecontracteerde jeugdhulpaanbieders hebben afgesproken te werken met deze index en leertuin (zie ook Toelichting Algemeen).

Soms hebben we volgens de privacyregels geen toegang tot gegevens die we wel nodig hebben. We vragen dan aan de jeugdige of zijn ouders toestemming om deze gegevens op te vragen of in te zien.

Het derde lid hebben we opgenomen om onnodige bureaucratie te voorkomen. Als we al een dossier hebben van de jeugdige of zijn ouders, dan kunnen we een vooronderzoek achterwege laten. De jeugdige of zijn ouders moeten wel toestemming geven om dit dossier te gebruiken. Een gesprek over de acute hulpvraag is dan meestal nog wel nodig. Als de hulpvraag ook al bekend is kunnen we in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek afgezien. De hulpvraag kan al bekend zijn als het bijvoorbeeld om een vervolgvraag gaat. Dit hebben we opgenomen in artikel 6, vierde lid.

 

Artikel 6. Gesprek

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat we alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag onderzoeken. Daarbij is het van belang dat we het onderzoek doen in overleg met de jeugdige en zijn ouders. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Dit gesprek vindt bij voorkeur plaats bij de jeugdige of zijn ouders thuis, maar kan bijvoorbeeld ook telefonisch gebeuren. Als het nodig is voor het onderzoek kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.

In het eerste lid hebben we opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.

In de onderdelen a tot en met j hebben we de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het gaat uiteraard altijd om maatwerk. Als de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden. We kunnen dan bijvoorbeeld alleen vragen of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen.

In onderdeel c hebben we de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld. Dit komt overeen met het uitgangspunt in de Jeugdwet dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan dan nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders te versterken.

Bij de afstemmingsplicht in onderdeel g valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de Wlz of de Zvw. Maar bijvoorbeeld ook een voorziening op het gebied van passend onderwijs.

In onderdeel h hebben we vervoer opgenomen als mogelijk onderdeel van het gesprek. In de Jeugdwet is hierover de volgende tekst opgenomen: ‘Voorzieningen op het gebied van jeugdhulp omvatten voor zover naar het oordeel van het college noodzakelijk in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden’. Met als toelichting: het staat de gemeente vrij om dit naar eigen inzicht te organiseren, ‘naar het oordeel van het college’.

Vervoer naar en van de locatie waar jeugdhulp wordt geboden is dus geen recht. We bekijken dit van situatie tot situatie. Alleen wanneer ouders hun kind niet zelf kunnen vervoeren kan het onderdeel uitmaken van het gesprek.

Het tweede lid bevestigt de regeling van het familiegroepsplan in de Jeugdwet. Als de jeugdige en zijn ouders een familiegroepsplan hebben opgesteld, dan betrekken we dit als eerste bij dat onderzoek. Uiteindelijk zal altijd het college moeten oordelen welke jeugdhulp zij nodig vindt. En in welke mate de jeugdige en zijn ouders op eigen kracht bepaalde problemen (deels) kunnen oplossen. Hierbij betrekken we ook de naaste omgeving van de jongere en zijn ouders. Een deugdelijk familiegroepsplan, eventueel opgesteld met ondersteuning van de gemeente, kan deze stap in het proces vergemakkelijken. Het college kan een familiegroepsplan niet zomaar naast zich neerleggen. Het familiegroepsplan is het startpunt van het onderzoek. (Zie ook toelichting bij artikel 5 Vooronderzoek)

 

Artikel 7. Verslag

Deze bepaling hebben we opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij.

De Jeugdwet volgt hier de praktijk van de Wmo. In de Wmo 2015 staat hierover dat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek geeft. Hiermee kan de cliënt een aanvraag doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk.

Een goed verslag maakt het eenvoudiger een juiste beslissing te nemen op een aanvraag. En het draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. De inhoud van het verslag is afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal het verslag bijvoorbeeld heel kort kunnen zijn als de cliënt vindt dat hij goed geholpen is. Of als de uitkomst van het onderzoek is dat er geen maatwerkvoorziening nodig is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreider verslag nodig zijn.

Aan-z gebruikt voor het vastleggen van de uitkomsten van het onderzoek en het gesprek het gezinsplan. Hierin hebben we de gemaakte afspraken en verplichtingen vastgelegd. Als zowel aan-z als de cliënt akkoord zijn, ondertekenen ze het gezinsplan. Het gezinsplan kan ook gebruikt worden als familiegroepsplan.

Het later toevoegen van opmerkingen, het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is toegestaan en vormvrij (derde lid).

 

Artikel 8. Aanvraag

De Jeugdwet verplicht ons deze bepaling op te nemen. In de wet staat dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt over: de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. We hebben een aanvraag nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele voorziening te kunnen geven.

In de Awb zijn regels opgenomen over zo’n aanvraag. In deze verordening wijken we daar niet van af.

In de Awb staat dat de cliënt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet indienen. Dit moet bij het bestuursorgaan dat bevoegd is hierover te beslissen. Bij de gemeente is dit het college. In de praktijk hebben we dit gemandateerd aan aan-z.

Het tweede lid hebben we opgenomen om onnodige administratieve lasten te voorkomen. Een door de jeugdige of zijn ouders ondertekend verslag zien we als een aanvraag. Het familiegroepsplan of het gezinsplan zijn hier voorbeelden van.

 

Beslistermijnen Awb

In de verordening hebben we geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. We volgen hierin de regeling in de Awb. In de Awb staat dat we een beschikking moeten geven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Als we een beschikking niet binnen acht weken kunnen geven, moet het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager laten weten. Ook moeten we daarbij een redelijke termijn noemen waarbinnen we de beschikking wel kunnen geven.

Deze termijnen zijn maximum termijnen. Als het nodig is kunnen we na een melding binnen enkele dagen een beschikking voor een individuele voorziening verstrekken. In complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn.

 

Artikel 9. Inhoud beschikking

Dit artikel bevestigt de regeling van dit onderwerp in de Jeugdwet en de Awb. We hebben deze bepaling opgenomen om de inwoners in de verordening een zo compleet mogelijk beeld te geven van hun rechten en plichten.

Als de jeugdige of zijn ouders een formele aanvraag bij het college indienen moet het college een schriftelijke beschikking opstellen. In ieder geval moet in de beschikking staan dat de cliënt bezwaar en beroep op grond van de Awb kan indienen.

Als een jeugdige of zijn ouders in bezwaar of beroep willen gaan, hebben zij op grond van de Awb het recht op het indienen van een aanvraag. Alleen op basis van deze aanvraag kan het college namelijk een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit nemen. Ook de weigering, of het te lang uitblijven van een beschikking, geeft de burger op grond van de Awb de ingang van bezwaar en beroep.

Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in ‘natura’ krijgen. Als de jeugdige of zijn ouders dit wensen bestaat ook de mogelijkheid van het toekennen van een pgb. Aan het toekennen van een pgb zijn wel voorwaarden verbonden (zie ook toelichting bij artikel 10).

 

Artikel 10. Regels pgb

In het eerste lid hebben we verankerd dat het college op grond van artikel 8.1.1 van de wet een pgb kan verstrekken. Dit lid hebben we opgenomen om in de verordening een compleet beeld van rechten en plichten van de cliënt te geven.

In het tweede lid hebben we de voorwaarden opgenomen om in aanmerking te komen voor een pgb. In het gesprek met de jeugdige en zijn ouders moet duidelijk worden of zij aan deze voorwaarden voldoen. Zo moeten de jeugdige of zijn ouders goed kunnen motiveren waarom een individuele voorziening die een door ons gecontracteerde aanbieder biedt, niet passend is. Maar ze moeten ook de taken die bij een pgb horen goed kunnen uitvoeren. Het gaat dan bijvoorbeeld om het kiezen van de juiste zorgverlener, om het sluiten van een overeenkomst met de zorgverlener(s), en het bijhouden van een overzichtelijke administratie.

Het derde en vierde lid hebben we opgenomen omdat dit volgens de wet verplicht is. In de wet staat dat we in de verordening in ieder geval bepalen hoe we de hoogte van een pgb vaststellen.

Volgens de wet kan het college een pgb kan weigeren als de kosten van het inzetten van de jeugdhulp door derden hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening. Zo wil de overheid voorkomen dat inkoopvoordelen zouden wegvallen. Dit zou kunnen gebeuren als te veel personen zelf ondersteuning willen inkopen met een pgb. De maximale hoogte van een pgb kan nooit hoger zijn dan de door het college ingekochte individuele voorziening in natura. Is dit laatste het geval, dan is het wel mogelijk dat jeugdigen of hun ouders zelf kunnen bijbetalen. Het college kan het pgb alleen weigeren voor het gedeelte dat duurder is dan de door het college te bieden individuele voorziening in natura.

 

Artikel 11. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

In de wet staat dat de we in de verordening regels moet opstellen om te voorkomen dat iemand een individuele voorziening ten onrechte ontvangt. Maar ook regels voor misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Als dit nodig is, moet de gemeente optreden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of persoonsgebonden budgetten.

In het eerste lid hebben we de inlichtenverplichting geregeld. Als we een individuele voorziening of pgb willen verstrekken moeten we voldoende gegevens hebben om een beslissing te nemen. We mogen dan ook van de jeugdige of zijn ouders verlangen dat zij alle benodigde informatie aan ons geven. Met deze gegevens kunnen we beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb terecht is gedaan.

Ook als er wijzigingen zijn in hun situatie moet de jeugdige of zijn ouders dit direct aan het college melden. Een wijziging in de situatie kan namelijk ook van invloed zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het pgb. Maar ook het niet verstrekken van de gevraagde informatie kan gevolgen hebben voor de toekenning van de individuele voorziening of het pgb.

Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia informatie en bewijsstukken van de jeugdige of zijn ouders vragen.

 

Artikel 12. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

In de verordening moeten we regels opstellen om een goede verhouding tussen de prijs en de kwaliteit te waarborgen. Dit moeten we in ieder geval doen voor de levering van jeugdhulp en voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. We moeten daarbij rekening houden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

In dit artikel noemen we een aantal aspecten waar we rekening mee houden bij het vaststellen van de tarieven. Hiermee voorkomen we dat we alleen naar de laagste prijs kijken. Zo ontstaat er ook een beter beeld van de reële kostprijs voor de activiteiten die we door aanbieders willen laten uitvoeren. De aanbieder moet kundig personeel inzetten tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden.

 

Artikel 13. Vertrouwenspersoon

In de wet staat dat het college een vertrouwenspersoon moet aanwijzen. Jeugdigen, hun ouders of pleegouders kunnen een beroep doen op deze vertrouwenspersoon. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.

Deze bepaling is al opgenomen in de Jeugdwet. We hebben dit artikel toch opgenomen in de verordening om cliënten een compleet beeld te geven van hun rechten en plichten.

Een algemene maatregel van bestuur (het Uitvoeringsbesluit Jeugdwet) zal verdere uitwerking van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon geven.

 

Artikel 14. Klachtregeling

Dit artikel regelt het klachtrecht. We volgen hierin de regels van de Awb. In de Awb staat een uitvoerige regeling over de behandeling van klachten. Ook staat hierin dat de cliënt na afhandeling van de klacht de ombudsman kan vragen een onderzoek te doen. We kunnen hier daarom volstaan met een enkele bepaling.

Uitvoeringsorganisatie aan-z heeft een klachtregeling die gebaseerd is op de klachtregeling van de gemeente. Afhankelijk van de klacht behandelt de gemeente of aan-z de klacht.

Bij klachten over de wijze van behandeling door de aanbieder van jeugdhulp moet de cliënt aankloppen bij die aanbieder. De Jeugdwet regelt deze klachtmogelijkheid. Alleen wanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, of niet logisch, dan komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid of de klachtregeling van aan-z in zicht. Dit kan gebeuren als de klacht bijvoorbeeld gaat over het gedrag van gemeenteambtenaren of medewerkers van aan-z.

Op bezwaar- en beroepsprocedures zijn eveneens de bepalingen van de Awb van toepassing.

 

Artikel 15. Inspraak en medezeggenschap

In dit artikel hebben we bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder van jeugdhulp is al geregeld in de wet.

In de wet staat dat we in de verordening moeten opnemen hoe we inwoners betrekken bij de uitvoering van de wet. Ook artikel 2.5.1 van de Wmo 2015 is van toepassing. Het gaat hier om het jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek.

In het eerste lid verwijzen we naar artikel 150 van de Gemeentewet. In dit artikel regelt de Gemeentewet de vaststelling van een gemeentelijke inspraakverordening. Hiermee waarborgen we dat er één inspraakprocedure geldt voor het jeugdbeleid en andere beleidsterreinen. De inspraak geldt voor alle inwoners. Dit is ook uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op een bepaald moment aangewezen kan raken op ondersteuning.

Met het vierde lid geven we aan dat het college de exacte invulling van de medezeggenschap vorm zal geven.

 

Artikel 16. Evaluatie

In de wet staat dat we binnen vier jaar na de inwerkingtreding van de Jeugdwet een evaluatie moeten houden. De evaluatie gaat over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

 

Artikel 17. Hardheidsclausule

In de Jeugdwet gaat het om maatwerk. Ook al maakt het college een zorgvuldige afweging, het kan soms voorkomen dat een beoordeling onrechtvaardig lijkt. In dergelijke situaties mag het college afwijken van deze verordening.

Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als er ondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze hardheidsclausule.

 

Naar boven