Verordening 2017 tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening (APV)

De raad van de gemeente Zaanstad; gezien het voorstel van het college van 27 juni 2017;

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet; besluit vast te stellen de volgende verordening tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening:

 

Artikel I Wijziging verordening

De Algemene plaatselijke verordening wordt als volgt gewijzigd:

 

A. Artikel 1:3 komt te luiden aldus:

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

(vervallen)

 

B. Artikel 1:6 komt te luiden aldus:

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing(z)

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien aannemelijk is dat de werkelijke situatie afwijkt van de vergunde situatie; of

 

C. Artikel 1:8 komt te luiden aldus:

Artikel 1:8 Weigeringsgronden (z)

  • 1.

    Ongewijzigd

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 3 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in lid 2, kan een vergunning voor een evenement worden geweigerd als niet is voldaan aan de in artikel 2:25 lid 5 opgenomen termijnen voor het indienen van de aanvraag.

 

D. Artikel 2:27 komt te luiden aldus:

Artikel 2:27 Begripsbepalingen (z)

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is logies wordt verstrekt en/of dranken worden geschonken en/of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt en bereid. En elke andere inrichting, waarvan de bedrijvigheid in ieder geval in belangrijke mate mede gericht is op het verstrekken van etenswaren en/of dranken, ten einde deze ter plaatse te nuttigen, het bieden van amusement en het gelegenheid geven tot ontspanning. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, discotheek, buurthuis, clubhuis, grillroom, shishalounge en zalenverhuur. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden;

    • b.

      Ongewijzigd

  • 2.

    Exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurders van de rechtspersoon of hun gevolmachtigden voor wiens rekening en risico een bedrijf wordt geëxploiteerd.

  • 3.

    Ongewijzigd

  • 4.

    Restaurant: een horecabedrijf primair gericht op verstrekking van volledige maaltijden.

  • 5.

    Coffeeshop: een alcoholvrij horecabedrijf waar verstrekking en/of gebruik van softdrugs kan plaatsvinden.

  • 6.

    Onder bezoeker wordt in deze afdeling verstaan:

    een ieder die zich in een inrichting bevindt, met uitzondering van:

    • a.

      leidinggevenden;

    • b.

      personen die in de inrichting dienst doen;

    • c.

      personen wier aanwezigheid in de inrichting vanwege dringende redenen noodzakelijk is.

  • 7.

    Onder sterke drank in deze paragraaf wordt verstaan: sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet.

 

E. Artikel 2:28 komt te luiden aldus:

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf (z)

  • 1.

    Ongewijzigd

  • 2.

    Ongewijzigd

  • 3.

    De exploitant en de leidinggevende doen wat nodig is voor een goede gang van zaken in het horecabedrijf en in de directe omgeving daarvan en zijn verantwoordelijk voor een deugdelijke exploitatie.

  • 4.

    De vergunninghouder van het horecabedrijf dient regelmatig in het horecabedrijf aanwezig te zijn.

  • 5.

    De vergunning kan voor bepaalde termijn worden verleend indien niet met voldoende zekerheid de mate van nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat en/of de openbare orde kan worden beoordeeld.

  • 6.

    De burgemeester wijst categorieën van voorzieningen aan, waar horeca een nevenactiviteit is, waarvoor de vergunningplicht genoemd in het eerste lid niet geldt.

  • 7.

    Voor zover het horecabedrijf een bed and breakfast betreft is hiervoor geen exploitatievergunning vereist indien:

    • a.

      tegelijkertijd aan niet meer dan vier personen in maximaal twee kamers Bed & Breakfast diensten worden aangeboden;

    • b.

      niet anderen dan de Bed & Breakfast gasten toegang hebben.

  • 8.

    De vergunning vervalt zodra de exploitant van de vergunning, de exploitatie van het horecabedrijf feitelijk heeft beëindigd. Van beëindiging is in ieder geval sprake, indien:

    • a.

      het horecabedrijf blijkens de registers van de Kamer van Koophandel niet meer voor rekening van de exploitant, op wiens naam de vergunning is gesteld, wordt geëxploiteerd;

    • b.

      op grond van andere informatie blijkt, dat het horecabedrijf niet meer voor rekening van de exploitant, op wiens naam de vergunning is gesteld, wordt geëxploiteerd.

  • 9.

    Vervallen

  • 10.

    Vervallen

  • 11.

    Vervallen

  • 12.

    Vervallen

  • 13.

    Vervallen

  • 14.

    Vervallen

 

F. Artikel 2:28a komt te luiden aldus:

Artikel 2:28a Vergunningsaanvraag (z)

  • 1.

    De vergunning kan uitsluitend worden aangevraagd door middel van een door de gemeente Zaanstad gehanteerd aanvraagformulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag om een exploitatievergunning moeten in ieder geval worden overgelegd:

    • a.

      een schriftelijk stuk waaruit de juridische relatie van de exploitant met het desbetreffende perceel tot uitdrukking komt, zoals een huurovereenkomst, pachtovereenkomst of eigendomsbewijs;

    • b.

      een ondernemingsplan met informatie over de aard van het horecabedrijf, de exploitatievorm en de beoogde doelgroep;

    • c.

      schriftelijke bescheiden, waaronder een verklaring van de Belastingdienst, waaruit blijkt dat de exploitatie op deugdelijke wijze zal plaatsvinden en deugdelijk is gefinancierd;

    • d.

      een op grond van de wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (wet BIBOB) vastgesteld en volledig ingevuld vragenformulier met de daarbij behorende bijlagen en bescheiden;

    • e.

      indien de aanvraag een terras betreft, een locatietekening met afmetingen.

  • 3.

    In bijzondere gevallen kan de burgemeester van het voorgaande afwijken.

  • 4.

    Op de vergunningaanvraag is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

G. Artikel 2:28b komt te luiden aldus:

Artikel 2:28b Algemene weigerings- en intrekkingsgronden exploitatievergunning (z)

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 en 1:8 weigert de burgemeester de aangevraagde horeca-exploitatievergunning of trekt deze in indien:

    • a.

      de vestiging of de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmings- of omgevingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      de exploitant of leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • c.

      de exploitant of leidinggevende niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

    • d.

      de exploitant of leidinggevende onder curatele of bewind is gesteld;

    • e.

      de ingediende bescheiden niet of niet langer overeenstemmen met de feiten, welke relevant zijn voor de door de burgemeester te nemen of genomen beslissing;

  • 2.

    De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk weigeren of intrekken, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf, dan wel indien de veiligheid en gezondheid van de bezoekers van die inrichting, gelet op de wijze waarop die inrichting zal worden of wordt geëxploiteerd, in gevaar gebracht kan worden en daar redelijkerwijze niet in kan worden voorzien door het stellen van voorschriften en/of beperkingen. Bij de toepassing van de genoemde weigeringsgronden houdt de burgemeester rekening met:

    • a.

      het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen;

    • b.

      de aard van het horecabedrijf;

    • c.

      de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf;

    • d.

      de wijze van exploitatie van de vergunninghouder en leidinggevende(n) in dit horecabedrijf of andere horecabedrijven;

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2:10 beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die ook betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voor zover deze zich op de weg bevinden tevens over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.

  • 4.

    Onverminderd het voorgaande kan de burgemeester de ingebruikneming van de weg ten behoeve van een of meer bij een horecabedrijf behorende terrassen weigeren:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • b.

      indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 5.

    Voor de voorzieningen als bedoeld in het derde lid kan de burgemeester nadere regels stellen.

     

H. Artikel 2:28c komt te luiden aldus:

Artikel 2:28c Bijzondere intrekkings- of wijzigingsgronden van de exploitatievergunning (z)

Onverminderd de in artikel 1:6 en 2:28b genoemde gronden voor het intrekken of wijzigen van een vergunning, en onverminderd de bepalingen van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, kan de burgemeester de exploitatievergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen indien:

  • a.

    zich binnen de inrichting gedragingen hebben voorgedaan zoals omschreven in artikel 36 van de Wet op de kansspelen;

  • b.

    wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend;

  • c.

    naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt of het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf door de aanwezigheid van het horecabedrijf nadelig wordt beïnvloed;

  • d.

    in strijd is gehandeld met artikel 2 en/of 3 van de Opiumwet of aannemelijk is dat de exploitant of leidinggevende betrokken is bij of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten in verband met activiteiten als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet;

  • e.

    aannemelijk is dat de exploitant of de leidinggevende betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit het horecabedrijf, die gevaar kunnen veroorzaken voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf dan wel als naar het oordeel van de burgemeester de wijze van bedrijfsvoering of het levensgedrag als bedoeld in artikel 2:28b, een dergelijk gevaar of bedreiging vormen;

  • f.

    de exploitant of de leidinggevende toelaat of gedoogt dat in zijn horecabedrijf strafbare en/of beboetbare feiten worden gepleegd;

  • g.

    zich in of vanuit het horecabedrijf anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van het horecabedrijf gevaar kan veroorzaken voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf;

  • h.

    er aanwijzingen zijn dat in het horecabedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

  • i.

    de vergunninghouder, exploitant of leidinggevende bij of krachtens deze verordening gestelde regels niet nakomt;

  • j.

    de vergunninghouder, exploitant of leidinggevende de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen niet nakomt.

     

I. Artikel 2:29 komt te luiden aldus:

Artikel 2:29 Sluitingstijd (z)

  • 1.

     

    • a.

      het is verboden een horecabedrijf van de bestemmingsplancategorie lichte horeca voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers in het horecabedrijf toe te laten of te laten verblijven tussen 0:00 en 7:00 uur; dit met uitzondering van het hierna onder c. bepaalde (voor horecazaken in het horeca concentratiegebied in Zaandam)

    • b.

      het is verboden een horecabedrijf van bestemmingsplancategorie zware en middelzware horeca voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers in het horecabedrijf toe te laten of te laten verblijven tussen 02:00 en 07:00 uur; dit met uitzondering van het hierna onder c. bepaalde

    • c.

      in een horecabedrijf waarvoor de exploitant het geldende horecaconvenant heeft getekend is het verboden bezoekers:

      • toe te laten tussen 03:00 en 07:00 uur

      • te laten verblijven tussen 05:00 en 07:00 uur;

  • 2.

    Ongewijzigd

  • 3.

    Ongewijzigd

 

J. Artikel 2:30 komt te luiden aldus:

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijden en afwijkende voorschriften en beperkingen horecabedrijf (z)

De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer horecabedrijven – al dan niet tijdelijk – :

  • a.

    andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden; en/of

  • b.

    afwijkende voorschriften en beperkingen opleggen.

 

K. Artikel 2:30a komt te luiden aldus:

Artikel 2:30a Sluiting horecabedrijf (z)

  • 1.

    De burgemeester kan een horecabedrijf tijdelijk of voor onbepaalde tijd sluiten indien:

    • a.

      dat horecabedrijf wordt geëxploiteerd zonder geldige exploitatievergunning;

    • b.

      het horecabedrijf wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • c.

      zich een of meer van de in artikel 2:28b en c genoemde situaties voordoen.

  • 2.

    Een sluiting kan op verzoek van een belanghebbende door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

  • 3.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

 

L. Artikel 2:30b komt te luiden aldus:

Artikel 2:30b Sluiting gebouw of ruimte (z)

  • 1.

    De burgemeester kan ter bescherming van de openbare orde en/of het woon- en leefklimaat, de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte als daar:

    • a.

      zich binnen de inrichting gedragingen hebben voorgedaan zoals omschreven in artikel 36 van de Wet op de kansspelen;

    • b.

      door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen;

    • c.

      discriminatie heeft plaatsgevonden op grond van ras, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook;

    • d.

      wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend; of

    • e.

      zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw, de inrichting of de ruimte ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde en/of het woon- en leefklimaat.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

 

M. Artikel 2:30c komt te luiden aldus:

Artikel 2:30c Regels met betrekking tot sluiting (z)

  • 1.

    De burgemeester kan het besluit tot sluiting verlengen indien de gronden die tot sluiting hebben geleid nog steeds aanwezig zijn.

  • 2.

    De burgemeester kan het sluitingsbevel intrekken dan wel niet verlengen als naar zijn oordeel de in het eerste lid genoemde belangen voortzetting van de sluiting niet langer vereisen.

  • 3.

    De burgemeester draagt zorg voor het aanbrengen van het bevel tot sluiting bij de toegang van het gebouw, de inrichting of de ruimte, of in de directe nabijheid daarvan.

  • 4.

    De rechthebbende laat toe dat een afschrift van het sluitingsbevel wordt aangebracht.

  • 5.

    Het is verboden een gebouw, inrichting of ruimte te betreden waarvan de sluiting is bevolen.

  • 6.

    Het is de rechthebbende verboden zonder toestemming van de burgemeester bezoekers toe te laten of daarin te laten verblijven of zelf het gebouw, de inrichting of de ruimte te betreden.

  • 7.

    Het derde, vierde, vijfde en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing als de burgemeester krachtens artikel 174a van de Gemeentewet of artikel 13b van de Opiumwet heeft besloten tot sluiting van een woning, een lokaal of een bijbehorend erf.

N. Artikel 2:33 komt te luiden aldus:

Artikel 2:33 Ordeverstoring (z)

  • 1.

    Ongewijzigd

  • 2.

    Ongewijzigd

  • 3.

    De exploitant en/of leidinggevende draagt zorg voor het herstel van de orde in de inrichting indien deze wordt verstoord.

  • 4.

    Bij dreigende of plaatshebbende ordeverstoring in het horecabedrijf is (zijn) de bezoeker(s) verplicht zich op eerste vordering van de politie uit het bedrijf te verwijderen.

 

O. Artikel 2:58 komt te luiden aldus:

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden (z)

  • 1.

    De eigenaar of houder van of degene, die het toezicht heeft over een hond is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar, belast met de zorg voor de naleving van het in deze afdeling bepaalde, aan te tonen dat hij bij het uitlaten van die hond (een) hulpmiddel(en) bij zich heeft, bestemd om uitwerpselen te kunnen verwijderen.

  • 2.

    Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

 

P. Artikel 2:72 komt te luiden aldus:

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1.

    Ongewijzigd

  • 2.

    Ongewijzigd

 

Q. Artikel 2:77 komt te luiden aldus:

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1.

    De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2.

    Ongewijzigd

 

R. Artikel 4:2 komt te luiden aldus:

Artikel 4:2 Aanwijzen collectieve festiviteiten(z)

  • 1.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4.5 van deze verordening gelden niet voor ten hoogste zeven door het college aan te wijzen collectieve festiviteiten.

  • 2.

    De beperking met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening op sportterreinen, als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid van het Besluit, geldt niet voor door het college aan te wijzen collectieve festiviteiten.

  • 3.

    Ongewijzigd

  • 4.

    Ongewijzigd

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, festiviteiten terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    Het college kan algemene regels vaststellen om geluidsoverlast als gevolg van de inrichting, tijdens een collectieve festiviteit te beperken.

 

S. Artikel 4:10 komt te luiden aldus:

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    houtopstand: hakhout, een houtwal of één of meer bomen;

  • b.

    hakhout: één of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

  • c.

    houtwal: (z)lijnvormige beplanting op een kunstmatige aarden verhoging;

  • d.

    boom: (z)een houtachtig, opgaand gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 10 centimeter, gemeten op 130 centimeter hoogte boven het maaiveld. Ingeval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam. Onder boom wordt ook verstaan nieuwe aanplant die bedoeld is om uit te groeien tot een boom;

  • e.

    bomenlijst: de door het bevoegd gezag vastgestelde lijst met behoudenswaardige particuliere bomen;

  • f.

    vellen: kappen, rooien, of verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben;

  • g.

    Dunning: (z) velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand.

 

T. Artikel 4:11 komt te luiden aldus:

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden (z)

  • 1.

    Ongewijzigd

  • 2.

    Naast het bevoegd gezag kan een belanghebbende een boom c.q houtopstand, deze aanmelden voor opname op de Bomenlijst. Aanmeldingen buiten een lopende actualisatie worden meegenomen bij de eerstvolgende actualisatie.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • f.

      de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan een herplantplicht of een financiële voorwaarde opleggen onder nader te stellen voorschriften.

  • 5.

    Uitzondering op het in het eerste lid genoemde verbod is van toepassing op:

    • a.

      het kappen of rooien van bomen vanwege acuut gevaar i.v.m. instabiliteit, of besmettelijke ziekte;

    • b.

      dunning in bosachtige beplantingen.

  • 6.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

U. Artikel 5:8 komt te luiden aldus:

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Ongewijzigd

  • 2.

    Ongewijzigd

  • 3.

    Ongewijzigd

  • 4.

    Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

     

Artikel II Wijziging toelichting bij verordening

De toelichting bij de Algemene plaatselijke verordening wordt als volgt gewijzigd:

 

V. De toelichting bij artikel 1:3 komt te luiden aldus:

Toelichting bij artikel 1:3 Indiening aanvraag

Deze bepaling is in 2017 geschrapt. De wetgever heeft in de Awb een sluitend systeem neergelegd voor de afhandeling van aanvragen: die worden ingewilligd of geweigerd. In artikel 4:5 van de Awb is daarop één uitzondering gemaakt: een aanvraag die zo gebrekkig is dat die moet worden aangevuld voor ze kan worden afgehandeld kan buiten behandeling worden gelaten. Wel moet de aanvrager de kans krijgen om de aanvraag aan te vullen. In dat systeem past niet dat de gemeente een nieuwe reden introduceert waarmee een aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten. In plaats van buiten behandeling laten zal een aanvraag die onredelijk laat wordt ingediend waardoor een goede beoordeling niet mogelijk is moeten worden afgewezen. Zie in dit verband de toelichting bij artikel 1:8.

 

W. De toelichting bij artikel 1:6 komt te luiden aldus:

 

Toelichting bij artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing (z)

 

De in het eerste lid genoemde intrekkings- en wijzigingsgronden hebben een facultatief karakter (“kan”). Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking of wijziging wordt overgegaan. Zo zal niet iedere niet-nakoming van vergunningsvoorschriften leiden tot intrekking van de vergunning.

 

In de praktijk doen zich situaties voor die later onwenselijk blijken af te wijken van de situatie zoals die was toen de vergunning werd verleend. Het gaat hier bijvoorbeeld om schijnbeheer of financiële schijnconstructies. Op grond van lid e kan in een dergelijke situatie de verleende vergunning gewijzigd of ingetrokken worden.

 

 

X. De toelichting bij artikel 1:8 komt te luiden aldus:

 

Toelichting bij artikel 1:8 Weigeringsgronden (z)

 

Alleen als er voor een vergunning andere weigeringsgronden gelden dan de in artikel 1:8 genoemde, worden die in het betreffende artikel genoemd.

 

Er is aangesloten bij de Europese Dienstenrichtlijn (artikel 16): de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu.

 

 

Tweede lid

De wetgever heeft in de Awb een sluitend systeem neergelegd voor de afhandeling van aanvragen: die worden ingewilligd of geweigerd. In artikel 4:5 van de Awb is daarop één uitzondering gemaakt: een aanvraag die zo gebrekkig is dat die moet worden aangevuld voor ze kan worden afgehandeld kan buiten behandeling worden gelaten. Wel moet de aanvrager de kans krijgen om de aanvraag aan te vullen. Gemeenten kunnen bij verordening geen aanvullende gronden stellen waarmee een aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten, zoals voorheen was gedaan in artikel 1:3 ten aanzien van aanvragen die werden ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig had.

 

Het is echter weinig zinvol – voor zowel de gemeente als de aanvrager – om te beginnen met een inhoudelijk toetsing van een aanvraag als door het (late) tijdstip van indienen van de aanvraag een – volledige en – goede beoordeling hiervan niet redelijkerwijs mogelijk is vóór de beoogde datum van de activiteit waarvoor de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft. Een vergunning of ontheffing zal in dergelijke gevallen niet (tijdig) verleend kunnen worden. Zie in dit verband ook artikel 3:2 van de Awb. Een (snelle) weigering schept (snel) duidelijkheid voor de aanvrager en voorkomt een onnodige inspanning aan de kant van de gemeente. Het tweede lid biedt nu een weigeringsgrondslag voor dergelijke gevallen, voor zover de betreffende aanvraag is ingediend minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

 

 

Y. De toelichting bij Afdeling 8 komt te luiden aldus:

 

Toelichting bij Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven en op voor publiek openstaande gebouwen

 

Algemeen: op openbare inrichtingen zijn naast de regels van de Drank- en Horecawet nog vele andere regels van toepassing. Onder andere de Wet milieubeheer, Wet op de kansspelen, Opiumwet, Wabo en Woningwet. Meer in het bijzonder geldt het Activiteitenbesluit milieubeheer. Op grond van artikel 174 Gemeentewet is de burgemeester belast met het toezicht op publiek toegankelijke gebouwen en bijbehorende erven.

 

Geluidsnormen: het Activiteitenbesluit geeft standaard geluidsnormen voor zowel bestaande als nieuwe horeca-inrichtingen. Bovendien kan de gemeente technische voorschriften stellen aan een inrichting om aan de geldende geluidsnorm te voldoen. Daarnaast kan de gemeente afwijkende geluidsnormen voorschrijven voor de gehele activiteit of voor specifieke activiteiten, anders dan feestjes. Hierbij kunnen aanvullende eisen worden gesteld, bijvoorbeeld aan de duur van de activiteit.

 

Stemgeluid van een terras (er zijn uitzonderingen!) en onversterkte muziek zijn vrijgesteld van de geluidsnormen. Voor onversterkte muziek geldt dat de gemeente bij verordening afwijkende regels kan stellen.

 

 

Z. De toelichting bij artikel 2:28 komt te luiden aldus:

 

T oelichting bij artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf (z)

 

Artikel 174 van de Gemeentewet bepaalt dat de burgemeester is belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het toezicht op de voor het publiek openstaande gebouwen. Deze vergunning wordt daarom door de burgemeester verleend. Met het exploitatievergunningenstelsel wordt de burgemeester in staat gesteld om vanuit zijn toezichthoudende bevoegdheid met betrekking tot de openbare orde, horecabedrijven te toetsen op effecten op de openbare orde en de woon- en leefsituatie.

 

Vergunningen op grond van de APV worden in beginsel voor onbepaalde tijd verleend. Dit geldt ook voor de horeca-exploitatievergunning. Het is op gronden ontleend aan dwingende redenen van algemeen belang geoorloofd een termijn te stellen aan een exploitatievergunning. Op grond van lid 5 kan de burgemeester in het belang van de openbare orde en de woon- en leefsituatie een beperkte geldigheidsduur vaststellen. Dit geldt bijvoorbeeld voor een - voormalig overlastgevend – horecabedrijf, indien naar het oordeel van de burgemeester onvoldoende vaststaat dat er geen sprake zal zijn van ontoelaatbare aantasting van de woon- of leefsituatie of openbare orde.

 

De exploitatievergunning is persoonsgebonden. De persoon van de exploitant speelt immers een belangrijke rol in de wijze van exploitatie en dus ook in de wijze waarop deze exploitatie het woon- en leefklimaat en de openbare orde beïnvloedt. De exploitatievergunning is (grotendeels) afhankelijk van de persoon van de exploitant (onder andere vanwege de antecedententoets) en kan daarom niet worden overgedragen aan een nieuwe exploitant. Voor een beoogde nieuwe exploitant moet een nieuw aanvraag/vergunningprocedure doorlopen worden. De exploitant, en bij diens afwezigheid de leidinggevende, is verantwoordelijk voor de veiligheid van bezoekers en dient er voor te zorgen dat de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de inrichting, en in de directe nabijheid ervan, niet wordt verstoord. De aanwezigheid van de vergunninghouder of een leidinggevende is van cruciaal belang voor een verantwoorde exploitatie. De exploitant en leidinggevende dienen er immers op toe te zien dat er geen verstoring van de openbare orde plaatsvindt en dienen zo nodig bezoekers op hun gedrag aan te spreken.

 

Als een exploitatievergunning van rechtswege vervalt, is er geen vergunning meer en is exploitatie niet meer toegestaan. De exploitatievergunning vervalt automatisch als zich een situatie als bedoeld in lid 8 voordoet. Er is dan geen handeling van de burgemeester meer nodig.

 

 

AA. De toelichting bij artikel 2:28a komt te luiden aldus:

 

Toelichting bij artikel 2:28a Vergunningsaanvraag (z)

 

Dit artikel bevat enkele formele en procedurele regels met betrekking tot de aanvraag/vergunning procedure. Wanneer niet aan de indieningsvereisten wordt voldaan wordt de aanvrager conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld het verzuim op te heffen. Indien binnen de gestelde termijn de benodigde bescheiden niet alsnog worden overgelegd kan de aanvraag buiten behandeling worden gesteld of worden afgewezen.

 

 

BB. De toelichting bij artikel 2:28b komt te luiden aldus:

 

Toelichting bij artikel 2:28b Algemene weigerings- en intrekkingsgronden exploitatievergunning (z)

 

Gezien de huidige ontwikkelingen en jurisprudentie is het noodzakelijk dat de gronden voor het intrekken of wijzigen van een horecavergunning specifiek worden geformuleerd en ook kunnen worden gerelateerd aan de houder en de wijze waarop hij het bedrijf exploiteert. Door de persoonsgebonden eigenschappen van de vergunning is het voor de burgemeester beter mogelijk een vergunning in te trekken als de vergunninghouder en de leidinggevende zijn vergunning of zijn bedrijf zodanig gebruikt of laat gebruiken dat deze een gevaar oplevert voor de openbare orde of het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf aantast. De in artikel 1:6 opgenomen gronden voor het wijzigen of intrekken van een vergunning zijn hiervoor te algemeen geformuleerd.

 

In dit artikel zijn imperatieve en facultatieve weigerings- en intrekkingsgronden opgenomen. Omdat een ordelijke en veilige exploitatie voor een groot deel afhankelijk is van de exploitant(en) en leidinggevende(n) van een horecabedrijf, dienen deze personen van goed gedrag te zijn en te voldoen aan een leeftijdseis en aan een aantal zedelijkheids- en moraliteitseisen. Daarbij is aansluiting gezocht bij de eisen die artikel 8 van de Drank- en Horecawet stelt. Als niet aan deze voorwaarden en eisen wordt voldaan weigert de burgemeester de vergunning of trekt deze in. De horeca-exploitatievergunning strekt ertoe om risico op verstoring van de openbare orde en/of het woon- en leefklimaat te voorkomen. De horecaondernemer is verantwoordelijk voor het bewaken van de openbare orde in en rondom zijn horecabedrijf. Dit is als grondbeginsel vastgelegd in de APV. Het in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn als bedoeld in lid 1 onder b is als imperatieve weigerings- en intrekkingsgrond opgenomen. Dit betekent dat de burgemeester in het geval van slecht levensgedrag van de exploitant of leidinggevende de vergunning weigert of intrekt. Hierdoor ontstaat een eenduidige wijze van optreden. Wanneer precies sprake is van slecht levensgedrag, dusdanig dat dit van invloed is voor het exploiteren van een horeca-inrichting, is niet concreet te benoemen. In sommige gevallen is één gedraging voldoende om niet-onbesproken levensgedrag aan te nemen. In andere gevallen zijn het meerdere gedragingen die op zichzelf staand onvoldoende zijn, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot de door de burgemeester in redelijkheid te nemen beslissing. In jurisprudentie zijn diverse voorbeelden vastgelegd. Hiermee wordt aansluiting gezocht bij de Drank- en Horecawet. Hierin is ook geen nadere omschrijving gegeven van het begrip ‘slecht levensgedrag’. Er zijn dus geen beperkingen gesteld aan de feiten of omstandigheden, die bij de beoordeling van het slechte levensgedrag mogen worden betrokken. Zo is in uitspraak van de rechtbank 12/827 d.d. 29-03-2012 de horeca exploitatie vergunning ingetrokken nadat is overwogen of de exploitant had kunnen weten, dat de bovenwoning van een van zijn horeca-inrichtingen werd gebruikt als hennepkwekerij. In een andere uitspraak (RvS 200107319/1/A3) is gebleken dat ook gedragingen buiten de inrichting, kunnen leiden tot intrekken van de vergunning. In dit geval had een in de horecazaak werkzame leidinggevende drugs, wapens en een grote hoeveelheid contant geld in bezit. Ook gedragingen buiten werktijd (buiten de exploitatie van een bedrijf) kunnen worden meegenomen in de beoordeling of iemand van slecht levensgedrag is.

 

Daarnaast kan de burgemeester een exploitatievergunning weigeren of intrekken op grond van ontoelaatbaar nadelige beïnvloeding van de woon- en leefomgeving of openbare orde in rondom een horecabedrijf, als gevolg van de vestiging of aanwezigheid van dat bedrijf. Deze weigeringsgrond valt onder de 'rule of reason' en mag daarom (bij een horecaondernemer die zich hier vestigt) ook op grond van de Dienstenrichtlijn als weigeringsgrond worden gehanteerd.

 

Als toetsingscriterium geldt ook of, en zo ja hoe, exploitanten of leidinggevenden in voorgaande bedrijven hebben geëxploiteerd. De vergunning kan worden geweigerd als exploitanten of leidinggevenden op ondeugdelijke wijze een horecabedrijf hebben geëxploiteerd, bijvoorbeeld door het veroorzaken van (geluids-, bezoekers-) overlast of doordat er illegale activiteiten hebben plaatsgevonden en/of bestuurlijke handhaving noodzakelijk is gebleken. Dit toetsingscriterium maakt het lastiger voor een onkundige of onverantwoordelijke exploitant om (opnieuw) een horecazaak te openen of over te nemen.

 

 

CC. De toelichting bij artikel 2:28c komt te luiden aldus:

 

Toelichting bij artikel 2:28c Bijzondere intrekkings- of wijzigingsgronden van de exploitatievergunning (z)

 

In dit artikel zijn situaties opgenomen waarin sprake kan zijn van een ontoelaatbaar risico of gevaar voor de openbare orde of het woon- en leefklimaat waarop de burgemeester tot intrekking of wijziging van de exploitatievergunning kan overgaan. Daarnaast wordt in dit artikel aangegeven dat vergunninghouder, exploitant en leidinggevende(n) de bepalingen van de APV en de voorschriften van de exploitatievergunning dienen na te leven. Indien dit niet het geval is kan de vergunning worden ingetrokken of gewijzigd.

 

Als exploitanten en/of vergunninghouders op ondeugdelijke wijze hun horecabedrijf exploiteren, kan de burgemeester ingrijpen om het als gevolg daarvan ontstane gevaar voor of de feitelijke verstoring van de openbare orde en/of de woon- en leefsituatie weg te nemen dan wel te stoppen. Het gaat hier dus om reparatoire bestuurlijke maatregelen, ter bescherming van de openbare orde en woon- en leefsituatie. Belangrijk in dit kader is de mate van verwijtbaarheid van exploitanten en hun leidinggevenden. Deze kan zowel direct als indirect worden uitgelegd: exploitanten en/of leidinggevenden kunnen bewust of onbewust overtredingen begaan of zich (on)bewust schuldig maken aan overlastgevende, illegale of gevaarlijke gedragingen, maar zijn ook verwijtbaar als niet of onvoldoende wordt ingegrepen bij dergelijke gedragingen door bijvoorbeeld bezoekers van het horecabedrijf. Overigens richten de bepalingen onder c en g zich niet direct op (gedragingen van) de exploitant of leidinggevenden, maar op gevaar voor de openbare orde en/of ontoelaatbare negatieve beïnvloeding van de woon- en leefsituatie in of in de buurt van een horecabedrijf ten gevolge van de exploitatie van dat horecabedrijf als zodanig of feiten die zich in het horecabedrijf hebben voorgedaan. De zwaarte van bestuurlijke handhaving door de burgemeester is afhankelijk van de ernst van een overtreding en de mate van gevaar voor de woon- en leefomgeving en openbare orde.

 

 

DD. De toelichting bij artikel 2:29 komt te luiden aldus:

 

Toelichting bij artikel 2:29 Sluitingstijd (z)

 

Eerste lid: grondslag voor de in de APV opgenomen sluitingsbepalingen is artikel 149 Gemeentewet. De gemeenteraad kan verplichte sluitingstijden voor openbare inrichtingen vaststellen in het belang van de openbare orde. De sluitingsbepalingen betreffen de gedeelten van de inrichting, waarin de eigenlijke horecawerkzaamheden worden uitgeoefend: een op het trottoir gesitueerd terras behoort wel tot de inrichting, de zich boven de inrichting bevindende woning van de exploitant niet. Ook sportkantines, sociëteiten, clublokalen, verenigingsgebouwen e.d. zijn als inrichting aan te merken.

 

Concreet betekent dit artikel dat in Zaanstad geen gasten in openbare inrichtingen mogen worden toegelaten of mogen verblijven tussen 02:00 en 07:00 uur.

Voor zaken die onder de categorie lichte horeca in het bestemmingsplan vallen (waaronder restaurants en broodjeszaken), geldt een sluitingstijd van 0:00 uur. Dit sluit aan bij het bestemmingsplan waarin staat dat lichte horeca in beginsel alleen overdag en ’s avonds geopend is en niet ’s nachts. Dit geldt vooral in de woongebieden.

 

Horeca-ondernemers die het horecaconvenant hebben ondertekend geven daarmee blijk dat zij een maatschappelijk verantwoorde en veilige bedrijfsvoering nastreven ter afwering van verstoring van de openbare orde. Het is verantwoord om deze bedrijven meer exploitatiemogelijkheden in de vorm van ruimere exploitatietijden te bieden. Aan deze bedrijven is het verboden om gasten toe te laten tussen 03:00 en 07:00 uur. De bedrijfsvoering dient zo gereguleerd te worden dat de gasten tussen 03:00 en 05:00 het horecabedrijf verlaten. Tussen 05:00 en 07:00 uur mogen er geen gasten meer aanwezig zijn. Ook lichte horecazaken in het horeca concentratiegebied in Zaandam mogen van deze regeling gebruik maken. In dit gebied is juist gewerkt aan het bevorderen van een veilig en aantrekkelijk uitgaansklimaat en het tegengaan van overlast.

 

Bij de invoering van de openingstijden voor lichte horeca in juli 2017 geldt een overgangsrecht:

De huidige exploitanten van lichte horeca zaken die het convenant hebben ondertekend, maar vallen buiten het horeca concentratiegebied, houden de ruime openingstijden uit lid 1c. Pas bij een nieuw te vestigen zaak of bij overname van een lichte horecazaak gelden de openingstijden volgens lid 1a.

 

 

EE. De toelichting bij artikel 2:30 komt te luiden aldus:

 

Toelichting bij artikel 2:30 Afwijking sluitingstijden en afwijkende voorschriften en beperkingen horecabedrijf (z)

 

Artikel 174 van de Gemeentewet vormt de grondslag voor de bevoegdheid om een of meer horecabedrijven tijdelijk afwijkende sluitingsuren op te leggen of tijdelijk te sluiten. Aanleiding voor tijdelijke afwijking of sluiting moet zijn gelegen in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid, of in bijzondere omstandigheden (zoals, al dan niet lokale, feestdagen). Het artikel 2:30 wordt bijvoorbeeld gebruikt voor het aanpassen van de terrassen tijdens de Dam tot Damloop. Aanscherping van de tekst geeft de burgemeester expliciet de mogelijkheid om op bijzondere (feest)dagen de geldende voorschriften m.b.t. het terras in te trekken en nieuwe regels op te leggen. Het betreft een algemene bevoegdheid die zich niet alleen kan uitstrekken tot één maar ook tot meer of zelfs tot alle in de gemeente aanwezige horecabedrijven.

 

 

FF. De toelichting bij artikel 2:30a komt te luiden aldus:

 

Toelichting bij artikel 2:30a Sluiting horecabedrijf (z)

 

Bij ernstige of langdurige verstoringen van de openbare orde en de veiligheid moeten er passende maatregelen genomen kunnen worden. Een tijdelijke sluiting van een bedrijf levert niet altijd het gewenste resultaat op. Ter bescherming van de openbare orde en de veiligheid is het noodzakelijk dat ook een sluiting voor onbepaalde tijd tot de maatregelen kan behoren. Daarnaast is expliciet geregeld dat na het intrekken van de vergunning op grond van artikel 2:28 b of c de inrichting gesloten kan worden. Verdere exploitatie - bijvoorbeeld met een exploitatievorm waarvoor geen vergunning vereist is - kan zo worden voorkomen.

 

 

GG. De toelichting bij artikel 2:30b komt te luiden aldus:

 

Toelichting bij artikel 2:30b Sluiting gebouw of ruimte (z)

 

Gebleken is dat sprake kan zijn van openbaar toegankelijke gebouwen, inrichtingen of ruimtes van waaruit of rondom activiteiten worden gepleegd die een ernstig gevaar voor de openbare orde vormen. Het voorgaande artikel voorziet in het sluiten van horecabedrijven. Op grond van artikel 174 Gemeente wet heeft de burgemeester de bevoegdheid toezicht te houden op publiek toegankelijke gebouwen en bijbehorende erven en uitvoering te geven aan verordeningen voor zover deze daar betrekking op hebben. Dit artikel bepaalt dat een inrichting, publiek toegankelijk gebouw of ruimte kan worden gesloten als sprake is van ernstig gevaar voor de openbare orde. Dit kan aan de orde zijn bij bijvoorbeeld heling, illegaal gokken, aanwezigheid van wapens, discriminatie, witwassen, mensenhandel, arbeidsuitbuiting, georganiseerde criminaliteit of andere feiten die de openbare orde ernstig verstoren of dreigen te verstoren.

 

 

HH. De toelichting bij artikel 2:30c komt te luiden aldus:

 

Toelichting bij artikel 2:30c Regels met betrekking tot sluiting (z)

 

In dit artikel zijn (uitvoerings-) regels opgenomen die zowel gelden voor de sluiting van een horecabedrijf als een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte.

 

 

II. De toelichting bij artikel 2:33 komt te luiden aldus:

 

Toelichting bij artikel 2:33 Ordeverstoring (z)

 

Zowel de exploitatie van een horecabedrijf als het gedrag van bezoekers mag de openbare orde, veiligheid en de woon- en leefsituatie niet op ontoelaatbare wijze beïnvloeden. In dit artikel komt tot uiting dat exploitanten en leidinggevenden er voor moeten zorgen dat de rust en orde bewaard blijven in het horecabedrijf. Van exploitanten en leidinggevenden wordt onder andere vereist dat zij zorgdragen voor, dan wel toe (kunnen) zien, op acceptabel gedrag van bezoekers van hun horecabedrijf, alsmede in de directe omgeving daarvan. Dit betekent niet alleen dat orde verstorende personen worden verwijderd maar ook dat op andere wijze zorg wordt gedragen voor het herstel van de openbare orde in de inrichting.

 

 

JJ. De toelichting bij artikel 2:73 komt te luiden aldus:

 

Toelichting bij artikel 2:73 Gebruiken van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

 

In het Vuurwerkbesluit is bepaald dat het verboden is om consumentenvuurwerk af te steken op een ander tijdstip dan tussen 31 december 18.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar. Het afsteken van consumentenvuurwerk wordt op dit tijdstip toelaatbaar geacht vanwege de koppeling van het vuurwerkgebruik aan de feestelijkheden rond de jaarwisseling en de inbedding daarvan in de Nederlandse volkscultuur.

 

 

KK. De toelichting bij artikel 4:11 komt te luiden aldus:

 

Toelichting bij artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden (z)

 

Wabo: de vergunning voor het vellen van houtopstanden is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder g. van de Wabo. Vaak zal naast de vergunning nog een vergunning, ontheffing of vrijstelling op grond van de Natuurbeschermingswet of de Flora- en Faunawet nodig zijn in verband met de bescherming van vogels en hun nesten in de bomen. In de ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor, Staatscourant 2010-5162) zijn indieningsvereisten voor de aanvraag van een omgevingsvergunning opgenomen.

 

Tweede lid: Iedereen kan bij de gemeente kenbaar maken wanneer een boom in aanmerking dient te komen om op de bomenlijst geplaatst te worden. De gemeente zal dit beoordelen aan de hand van criteria zoals genoemd in het bomenbeleidsplan. Op basis hiervan zal de gemeente het voornemen kenbaar maken om de boom op de bomenlijst te plaatsen. Vanaf dat moment wordt de boom beschermd (voorbescherming) en is kap alleen mogelijk wanneer daartoe door de gemeente een omgevingsvergunning is afgegeven.

Zesde lid: In de Wabo is bepaald dat voor deze vergunning een positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen van toepassing is. Voor de duidelijkheid is dat hier nogmaals opgemerkt!

 

 

LL. De toelichting bij artikel 5:13 komt te luiden aldus:

 

Toelichting bij artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen (collecteren)

 

Van oudsher wordt in Nederland op ruime schaal een beroep gedaan op de liefdadigheidszin van het publiek door middel van collecten, inschrijvingen, verkoop van steunbonnetjes enz.

 

Doorgaans gaan inzamelingsacties uit van volkomen betrouwbare instellingen. Incidenteel komt het voor dat bij de inzamelaar niet de charitatieve doelstelling voorop staat maar een ander (commercieel) belang.

 

Het door de Stichting Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) jaarlijks opgestelde collecteplan dient als leidraad voor een plaatselijk collecterooster.

 

Het CBF stelt zich tot taak te bevorderen dat de werving van middelen en de propaganda voor doeleinden ten algemenen nutte op aanvaardbare wijze geschiedt, een en ander zowel in het algemeen belang als in het belang van de erbij betrokken instellingen. Daarom is in het vierde lid opgenomen, dat instellingen die in het collecterooster van het CBF zijn opgenomen, in de aan hen toegewezen periode mogen collecteren, zonder hiervan de gemeente eerst op de hoogte te stellen.

 

Voor de overige stichtingen of verenigingen is er in het vijfde lid een meldingsplicht voor het collecteren in de zogenaamde ‘vrije perioden’ van het collecterooster. Per gebied kan één collecte per week plaatsvinden. Bij de aanvraag kan gekozen worden om in één van de volgende gebieden te collecteren: Assendelft, Koog aan de Zaan, Krommenie, Westzaan, Wormerveer, Zaandam, Zaandijk of geheel Zaanstad.

 

In het zesde lid is opgenomen dat binnen 1 maand na afloop van de collecte de verenigingen of stichtingen die in de vrije perioden collecteren hun opbrengst bekend maken bij de gemeente. In het kader van transparantie worden deze opbrengsten geplaatst op de website van het CBF.

 

 

Artikel III Inwerkingtreding

 

Dit besluit treedt in werking op 1 september 2017 in werking.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 20 juli 2017.

De voorzitter

De griffier

Naar boven