Wijziging Leidraad invorderingen

Burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen;

 

gelezen het voorstel van de gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen van 17 juli 2017;

BESLUIT:

 

de Leidraad invordering gemeentelijke belastingen, besluit van 8 september 2015, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 maart 2017, wordt gewijzigd als volgt.

ARTIKEL I

 

A

Artikel 14.1.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na de eerste volzin wordt toegevoegd:

De ontvanger gaat allereerst na of het bod afkomstig is van een onafhankelijke derde. Als de koopsom direct of indirect uit het vermogen van de belastingschuldige komt, gaat de ontvanger niet akkoord met een onderhandse verkoop.

B

Artikel 14.1.13 wordt als volgt gewijzigd:

In de derde volzin, beginnend met ‘Dit houdt in dat de ontvanger ...’, wordt ‘gelegd beslag’ vervangen door: een reeds gelegd beslag.

C

Artikel 25.2.5, tweede en derde volzin komen te luiden:

In beginsel vraagt de ontvanger alleen zekerheid als de aard van de belastingschuld dan wel de omvang van de belastingschuld in relatie tot de verhaalsmogelijkheden die bij de ontvanger bekend zijn, daartoe aanleiding geeft. Daarnaast houdt de ontvanger bij zijn beslissing rekening met het aangifte- en betalingsgedrag van de belastingschuldige.

D

In artikel 25.5.6, derde alinea, wordt ‘op de hiervoor bedoelde betalingscapaciteit’ vervangen door: op het normbedrag voor levensonderhoud eerst.

E

In artikel 73.5.1 wordt in de slotzin van de tweede alinea ‘schudhulpverlener’ vervangen door: schuldhulpverlener.

F

Na artikel 73.6.6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

73.6.7. Schuldig nalatig en (buiten)gerechtelijk akkoord

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

ARTIKEL II

A

Dit besluit treedt in werking na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 juli 2017.

B

Dit besluit wordt aangehaald als: Wijziging leidraad invordering gemeentelijke belastingen 2e halfjaar 2017.

 

burgemeester en wethouders van Heerenveen,

De gemeentesecretaris,

de heer J. van Leeuwestijn

De burgemeester,

de heer T.J. van der Zwan

TOELICHTING

Artikel I, onderdeel A, ziet op de in artikel 268, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, geregelde mogelijkheid dat de executant tot onderhandse verkoop van een onroerende zaak overgaat. Artikel 14.1.10 van de leidraad is hierop aangepast door de richtlijnen voor het al dan niet kiezen voor een onderhandse verkoop uit te breiden. Artikel 14.1.10 is een facultatieve bepaling en daarom cursief gedrukt. Dat betekent dat u de keuze heeft deze bepaling al dan niet in de leidraad op te nemen.

De in artikel I, onderdeel B, opgenomen wijzigingen zijn van redactionele aard. Artikel 14.1.13 is een facultatieve bepaling en daarom cursief gedrukt. Dat betekent dat u de keuze heeft deze bepaling al dan niet in de leidraad op te nemen.

Artikel I, onderdeel C, bevat een aanpassing van de formulering van artikel 25.2.5 van de leidraad. De achtergrond van deze wijziging is dat niet duidelijk was hoe de genoemde voorwaarden om al dan niet zekerheid te verlangen in hun onderlinge verhouding moeten worden gelezen. De nieuwe tekst van de tweede en derde volzin maakt duidelijk dat de aard van de belastingschuld niet in relatie hoeft te staan tot de verhaalsmogelijkheden. De omvang van de belastingschuld daarentegen wordt door de ontvanger wel gerelateerd aan de verhaalsmogelijkheden. Beide criteria kunnen op zichzelf aanleiding zijn voor de ontvanger om zekerheid te verlangen. Daarnaast is er nog een derde criterium, namelijk het aangifte- en betalingsgedrag van de belastingschuldige. Het aangifte- en betalingsgedrag geeft de ontvanger een aanwijzing of hij te maken heeft met een compliante belastingschuldige of niet. Zowel het gedrag in het jaar waarin om uitstel wordt verzocht, in de jaren daaraan voorafgaand als de verwachting voor de komende jaren is daarbij van belang. Het betreft hier een verduidelijking van de bestaande tekst. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel I, onderdeel D, repareert een rekenkundige omissie die bij de introductie op 1 januari 2017 van de woonlandfactor in artikel 25.5.6 is ontstaan. Bedoeld is om bij de berekening van de maandelijkse aflossingscapaciteit rekening te houden met het niveau van de kosten van levensonderhoud in het buitenland. Daarvoor moet de bijstandsnorm worden vermenigvuldigd met de zogenoemde woonlandfactor. In de per 1 januari 2017 gewijzigde tekst van artikel 25.5.6 is abusievelijk de betalingscapaciteit met de woonlandfactor vermenigvuldigd. Gevolg is dat de betalingsregeling bij lagere kosten van levensonderhoud lager in plaats van hoger uitviel.

Artikel I, onderdeel E, herstelt een tikfout die was ontstaan bij de samenvoeging van de artikelen 73.5.1 en 73.5.2 per 1 januari 2017.

Artikel I, onderdeel F, bevat een toelichting op de samenloop tussen schuldig nalatig verklaren en (buiten)gerechtelijke akkoorden. Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

Artikel II van dit besluit regelt de datum van inwerking van de onderhavige Leidraadwijzigingen.

Naar boven