Wijziging van de Verordening sociaal domein gemeente Bergen 2017

De raad van de gemeente Bergen:

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 23 mei 2017;

 

gezien het advies van de Algemene raadscommissie van 15 juni 2017;

 

gelet op het bepaalde in , de artikelen 2.1.3, 2.1.4, derde lid en zevende lid, 2.1.6, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de artikelen 3.8, tweede lid, en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

besluit:

 

vast te stellen de navolgende wijziging van de Verordening sociaal domein gemeente Bergen 2017.

Artikel I

A

Artikel 6, zevende lid, komt te luiden:

  • 7.

    Wanneer de pgb-houder niet zelf het pgb gaat beheren, kan het college vragen aan degene die het pgb gaat beheren het pgb-plan mede te ondertekenen.

B

Artikel 10, eerste lid, sub c, komt te luiden:

  • c.

    de maatwerkvoorziening een situatie realiseert waarin de inwoner, indien mogelijk, in staat wordt gesteld zo snel mogelijk weer op eigen kracht te participeren in de samenleving.

C

Artikel 11, zesde lid, komt te luiden:

  • 6.

    Het college kan één of meer budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Deze bevoegdheid geldt niet voor de voorziening als bedoeld in het vierde lid, sub f, van dit artikel. Een door het college opgesteld budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening als het budgetplafond bereikt is.

D

Artikel 17b, negende lid, komt te luiden:

  • 9.

    In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid inzake maatschappelijke opvang, van de WMO 2015, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door de centrumgemeente Alkmaar vastgesteld en geïnd.

E

Artikel 17c komt te luiden:

Artikel 17c. Aanvullende regels voor bijdrage in de kosten van woon- en vervoersvoorzieningen binnen de Wmo

  • 1.

    Dit artikel is een aanvulling op de regels uit artikel 17b van deze Verordening en is alleen van toepassing op de woon- en vervoersvoorzieningen, zoals bedoeld in artikel 9 van deze Verordening.

  • 2.

    Voor woon- en vervoersvoorzieningen die het college van een leverancier huurt en die in bruikleen worden verstrekt aan de belanghebbende, geldt dat de huur die betaald wordt aan de leverancier de kostprijs is.

  • 3.

    Voor woon- en vervoersvoorzieningen die het college inkoopt bij een leverancier en in bruikleen of eigendom geeft aan de belanghebbende gelden de volgende regels:

    • a.

      De koopprijs van de voorziening is de kostprijs.

    • b.

      De eigen bijdrage wordt voor de volgende termijn in rekening gebracht:

      • i.

        Bedragen < € 300,- worden verdeeld over maximaal 13 perioden.

      • ii.

        Bedragen ≥ € 300,- en < € 600,- worden verdeeld over maximaal 26 perioden.

      • iii.

        Bedragen ≥ € 600,- en < € 1.500,- worden verdeeld over maximaal 39 perioden

      • iv.

        Bedragen ≥ € 1.500,- worden verdeeld over maximaal 91 perioden (7 jaar).

    • c.

      Een periode zoals beschreven in lid 3b. van dit artikel bestaat uit vier weken.

  • 4.

    Voor een Pgb die door het college wordt verstrekt ten behoeve van aanschaf, aanpassing aan en onderhoud van een woon- en vervoersvoorziening gelden de volgende regels:

    • a.

      De eigen bijdrage wordt voor de volgende termijn in rekening gebracht:

      • i.

        Bedragen < € 300,- worden verdeeld over maximaal 13 perioden;

      • ii.

        Bedragen ≥ € 300,- en < € 600,- worden verdeeld over maximaal 26 perioden;

      • iii.

        Bedragen ≥ € 600,- en < € 1.500,- worden verdeeld over maximaal 39 perioden;

      • iv.

        Bedragen ≥ € 1.500,- worden verdeeld over maximaal 91 perioden (7 jaar).

    • b.

      Een periode zoals beschreven in lid 4a van dit artikel bestaat uit vier weken.

    • c.

      De termijn voor het opleggen van de eigen bijdrage is maximaal de verstrekkingstermijn van het Pgb.

F

Artikel 54 komt te luiden:

Artikel 54. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de WMO 2015 en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met de derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • 2.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de WMO 2015, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de WMO 2015, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, overleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dient;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid het een overeenkomst aangaat.

Artikel II
  • A.

    Artikel I, onder A, B, C, D en E, treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 2 mei 2017.

  • B.

    Artikel I, onder F, treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 juni 2017.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Bergen in de openbare raadsvergadering van donderdag 6 juli 2017

Mevrouw drs. M.G.J. Veeger

griffier

Mevrouw drs. H. Hafkamp

voorzitter

Naar boven