Financiële verordening gemeente Vlagtwedde 2017

De raad van de gemeente Vlagtwedde;

 

op voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 28 maart 2017, no.No.ZA.17-43292/DV.17-661, afdeling Middelen en Advies;

Besluit:

 

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

onder gelijktijdige intrekking van de “Financiële verordening gemeente Vlagtwedde”, vastgesteld op 23 maart 2015,

 

vast te stellen het navolgende:

 

“Verordening op de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Vlagtwedde”.

 

Titel 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    afdeling: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie als zodanig aangewezen op grond van de “Organisatieverordening 2007”.

  • b.

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Vlagtwedde en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

  • c.

    Inkomsten: totaal van de baten voor toevoegingen en onttrekkingen van reserves;

  • d.

    Netto schuld per inwoner: bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen gedeeld door het aantal inwoners op 31 december van het begrotingsjaar. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteurenvorderingen en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen wordt verstaan het totaal van leningen aan deelnemingen, leningen aan overige verbonden partijen, leningen aan derden, langlopende uitzettingen, kortlopende uitzettingen, debiteurenvorderingen, liquide middelen en overlopende activa;

  • e.

    onbenutte belastingcapaciteit onroerende zaakbelasting: verschil tussen de opbrengst onroerende zaakbelasting bij de tarieven die minimaal nodig zijn voor toegang tot de procedure van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet en de (geraamde) opbrengst onroerende zaakbelasting.

  • f.

    Overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt;

  • g.

    rechtmatigheid: het in overeenstemming zijn met geldende wet- en regelgeving, waaronder gemeentelijke verordeningen, raadsbesluiten en collegebesluiten.

  • h.

    Getrouwheid: Bij de controle van de getrouwheid gaat wordt gecontroleerd of de jaarrekening een getrouw beeld geeft van zowel de baten en lasten als de grootte en samenstelling van het vermogen.

Titel 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Begroting en jaarstukken

  • 1.

    De raad stelt bij de aanvang van een nieuwe raadsperiode een programma-indeling voor de komende raadsperiode vast.

  • 2.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van het college de taakvelden per programma vast.

  • 3.

    De raad stelt op voorstel van het college per programma de beleidsindicatoren vast. Het voorstel van het college bevat ten minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten. Het college kan per programma, jaarlijks, overige indicatoren voorstellen met betrekking tot de beoogde maatschappelijke effecten en de te leveren goederen en diensten. De raad stelt deze indicatoren vast.

  • 4.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

  • 5.

    Bij de begroting en de jaarstukken worden onder elk van de programma’s, het overzicht van algemene dekkingsmiddelen en het overzicht van de overhead de baten en lasten per taakveld weergegeven.

  • 6.

    In de toelichting op het overzicht van baten en lasten van de begroting en de meerjarenraming worden minimaal alle geraamde incidentele baten en lasten van € 100.000,- of hoger individueel toegelicht. In de toelichting op de jaarstukken worden minimaal alle gerealiseerde incidentele baten en lasten van € 100.000,- of hoger individueel toegelicht. Bedragen beneden genoemde drempels worden in een totaalbedrag per programma verantwoord. In de toelichting op de jaarstukken worden minimaal alle gerealiseerde incidentele baten en lasten van € 100.000 of hoger individueel toegelicht. Bedragen beneden genoemde drempels worden in een totaalbedrag per programma verantwoord en zo nodig toegelicht.

  • 7.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.

  • 8.

    Bij de begroting wordt een overzicht gegeven van de taakvelden ingedeeld naar programma’s en bij het jaarverslag wordt een overzicht gegeven van de taakveldrealisatie ingedeeld naar programma’s. Dit gebeurt in de recapitulatiestaat, die is opgenomen achterin de programmabegroting en de programmaverantwoording.

  • 9.

    Het college biedt uiterlijk in juni voorafgaande aan het begrotingsjaar de raad een kadernota aan met de uitgangspunten voor het volgende begrotingsjaar en de drie opvolgende jaren. Deze kadernota dient als discussiestuk voor de algemene beschouwingen.

  • 10.

    Bij het opstellen van de begroting voor het volgende begrotingsjaar (jaar x) wordt rekening gehouden met de volgende uitgangspunten:

    • a.

      de ramingen worden gebaseerd op reeds vastgesteld bestaand beleid en reeds geaccordeerd nieuw te initiëren beleid (waaronder MIP). Met bekende prijsstijgingen wordt rekening gehouden, in overige gevallen wordt uitgegaan van de nullijn. Waar kan worden volstaan met een lagere raming ten opzichte van het voorgaande begrotingsjaar, dient die verlaging te worden geëffectueerd. Indien uit de laatst vastgestelde rekeningcijfers blijkt dat een verlaging van de raming tot de mogelijkheden behoort en door de desbetreffende afdeling geen plausibele verklaring wordt gegeven voor het handhaven van het niveau van het vorige begrotingsjaar, dan wordt de kwestie door de afdeling M&A ter beslissing voorgelegd aan het DT;

    • b.

      de ramingen voor personeelskosten worden verstrekt door de Stafafdeling. Er wordt geraamd op basis van de laatst bekende gegevens, rekening houdend met periodieke verhogingen, verwachte loonontwikkelingen en reële schattingen;

    • c.

      bij de kapitaallasten mag rekening worden gehouden met de allerhoogst noodzakelijke vervangingsinvesteringen, mits als zodanig duidelijk herken-baar aangegeven;

    • d.

      de bespaarde rente op eigen financieringsmiddelen wordt gesteld op het per 1 april door het CBS vastgestelde inflatiepercentage over de laatste 12 maanden;

    • e.

      tariefsverhogingen inzake gemeentelijke belastingen worden gebaseerd op het per 1 april door het CBS vastgestelde inflatiepercentage over de laatste 12 maanden. Voor de overige inkomsten dient te worden uitgegaan van de door derden (rijk/provincie) te verstrekken gegevens;

    • f.

      de afdeling M&A is bevoegd aangeleverde cijfers die in strijd zijn met bovenstaande uitgangspunten te corrigeren. Deze aanpassingen worden aan het DT medegedeeld.

  • 11.

    Bij het opstellen van de meerjarenraming voor begrotingsjaar x+1 tot en met x+3 jaren wordt rekening gehouden met de volgende uitgangspunten:

    • a.

      de baten en de lasten van de op te stellen begroting jaar x dienen als basis voor de meerjarenramingen voor de jaren x+1 tot en met x+3;

    • b.

      bij de meerjarenramingen wordt geen rekening gehouden met mogelijke loon- en prijsstijgingen;

    • c.

      het geschatte inwoneraantal per 1 januari van begrotingsjaar x geldt als basis voor de meerjarenraming;

    • d.

      verder wordt er rekening gehouden met:

      • onveranderde stand van reserves en voorzieningen, behoudens bekende mutaties;

      • autonome stijging van gemeentelijke belastingen;

      • vrijgekomen kapitaallasten uitgaande van een gelijkblijvend rentepercentage;

      • noodzakelijke vervangingsinvesteringen;

      • loon- en prijscorrectie op de meerjarenprognose van de algemene uitkering;

    • e.

      Indien er ten opzichte van de ramingen van begrotingsjaar x sprake is van autonome ontwikkelingen, uitgesproken beleidsintensiveringen of dergelijke, dan dienen deze gegevens door de managers en voor wat betreft personeelsaangelegenheden door de algemeen directeur separaat te worden aangeleverd aan de afdeling M&A, voorzien van een korte toelichting.

    • f.

      Indien blijkt dat inwoneraantal voor begrotingjsaar x+1 tot en met x+3 te hoog dan wel te laag is, dan kan het aantal alsnog worden aangepast aan de dan bekende gegevens c.q. prognoses;

Artikel 3. Autorisatie begroting en begrotingswijzigingen

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de totale lasten en de totale baten per taakveld.

  • 2.

    Tussentijdse voorstellen voor bijstelling van het beleid van de begroting worden door de raad bij de bestuursrapportages vastgesteld.

  • 3.

    Voor uitgaven inzake nieuw beleid legt het college in beginsel vooraf aan het aangaan van verplichtingen een voorstel voor het beschikbaar stellen van een krediet aan de raad voor. Echter bij het vaststellen van de begroting autoriseert de raad tevens een bedrag voor “onvoorziene uitgaven tussentijdse beleidswensen”. Voor dit bedrag is het college gemachtigd tussentijds lasten voor nieuw beleid te dekken. Achteraf legt zij dan – bij tussentijds rapportage of bij jaarrekening – verantwoording af aan de raad. Voor wat betreft het gebruik van deze “onvoorzien post” dient het college zich bij iedere wijziging in het beleid bewust te zijn van het moment waarop beleidsmatige of politieke voorstellen aan de raad worden gedaan. Dit zal veelal een politieke keuze zijn. Gaat het om substantiële beleidswijzigingen, dan ligt het in de rede dat het college deze vooraf voorlegt aan de raad.

  • 4.

    Bij afwijkingen van bestaand beleid legt het college vooraf aan het aangaan van de (extra) verplichtingen een voorstel voor het beschikbaar stellen van een (extra) budget aan de raad voor. Dit voor zover de afwijkingen niet binnen het eigen programma gedekt kunnen worden en voor zover de afwijkingen ten opzichte van de oorspronkelijke raming meer bedragen dan € 10.000 per product bij incidentele lasten en € 5.000 per product bij structurele lasten. Beneden genoemde bedragen mogen de uitgaven na instemming door het college ten laste van de post “onvoorzien” worden gebracht, zonder voorafgaande goedkeuring door de raad. Financiële verantwoording vindt dan plaats bij de tussentijdse rapportages, of – indien niet meer mogelijk – bij de jaarrekening.

Artikel 3a. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Artikel 4. Autorisatie Meerjaren Investerings Plan (MIP)

  • 1.

    Projecten met betrekking tot nieuwe beleidswensen kunnen twee keer per jaar worden ingediend, hetzij bij de kadernota, hetzij bij de begroting. Dit met uitzondering van hetgeen onder punt 4. van dit artikel staat beschreven.

  • 2.

    Bij de kadernota worden de nieuw ingediende MIP projecten gepresenteerd. Per investering wordt het benodigde investeringskrediet en de daaruit voortvloeiende structurele lasten weergegeven, voorzien van een tijdplanning in begrotingsjaren. De raad maakt vervolgens een afweging, waarna de MIP projecten op de “doen lijst”, de “wensenlijst” of de “niet doen lijst” worden gezet.

  • 3.

    Bij de behandeling door de raad van de begroting voor het volgende jaar (november) kan de – bij de kadernota voorgestelde – verdeling tussen “doen”, “wensenlijst” of “niet doen” indien gewenst worden heroverwogen op basis van nieuwe gegevens of nieuwe projecten. Vervolgens worden de projecten van de “doen lijst” opgenomen in de programmabegroting van het begrotingsjaar en/of in de meerjarenramingen, afhankelijk van het jaar waarin de investering staat gepland. Hierbij wordt rekening gehouden met de gewenste saldi voor de onvoorzien posten. Gevolg kan zijn dat een aantal MIP projecten gedekt moeten worden uit de reserves, omdat het begrotingsresultaat niet toereikend is.

  • 4.

    Enkel projecten die zijn gebaseerd op wettelijke verplichtingen of (subsidie-) termijnen, óf die betrekking hebben op calamiteiten, kunnen tussentijds – dus buiten het MIP om – aan de raad worden voorgelegd. Bij goedkeuring heeft de raad twee keuzes: óf zij geeft aan welk(e) MIP project(en) waarvoor in de begroting middelen zijn gereserveerd (vooralsnog) geen doorgang kan vinden, óf zij geeft anderszins dekking aan voor dit nieuw voorgelegde project, dus buiten de begroting om.

  • 5.

    Het college kan de tijd tussen de algemene beschouwingen (juni) en de begrotings-behandeling (november) benutten om desgewenst projecten van de “doen lijst” verder te onderbouwen. De raad heeft dan bij de begrotingsbehandeling de mogelijkheid MIP projecten van de “doen lijst” aan te wijzen die zonder verdere voorafgaande accordering kunnen worden uitgevoerd. Van alle overige MIP projecten op de “doen lijst” moet de planvorming separaat door de raad worden geaccordeerd, voordat de uitvoering kan plaatsvinden. Bij het indienen van nieuwe MIP projecten kan een project desgewenst worden gesplitst in een voorbereidingsdeel en een uitvoeringsdeel. Bij voldoende uitwerking en onderbouwing kan worden voorgesteld een voorbereidingsdeel van 15% direct te accorderen, terwijl het uitvoeringsdeel na verdere uitwerking nog separaat aan de raad wordt aangeboden.

  • 6.

    Bij investeringen groter dan € 250.000,- informeert het college de raad in het voorstel tot beschikbaarstelling van het krediet over het effect van de investering op de schuldpositie van de gemeente.

  • 7.

    De MIP projecten welke voor enig boekjaar in de begroting zijn opgenomen, moeten ook in dat boekjaar worden uitgevoerd. Wordt dit niet gehaald, dan moet bij de tussenrapportages in dat boekjaar worden aangegeven waarom de uitvoering vertraging heeft opgelopen en wat er nodig is om uitvoering in dat boekjaar alsnog te doen slagen. De raad kan dan de afweging maken om uitstel voor het project te verlenen, of de uitvoering te doen bespoedigen door bijvoorbeeld extra middelen beschikbaar te stellen.

Artikel 5. Tussentijdse rapportage en informatie

  • 1.

    Het college informeert de raad over de realisatie van de begroting van de gemeente middels een tweetal bestuursrapportages.

  • 2.

    De eerste bestuursrapportage (bij voorkeur raad mei) zal bestaan uit een hoofdzakelijk financiële verantwoording van een aantal vaste onderdelen die van grote invloed zijn op de gemeentebegroting. Ter toelichting op de financiële afwijkingen zal tevens een beknopte verantwoording van de belangrijkste beleidsontwikkelingen worden opgenomen, alsmede een aantal prestatie-indicatoren.

  • 3.

    De tweede bestuursrapportage (bij voorkeur raad september) gaat, naast de onderwerpen als genoemd in de eerste bestuursrapportage, uitgebreider in op het tot dusver gevoerde beleid. Deze rapportage vindt plaats per taakveld(inclusief investeringen). Ook wordt er aandacht besteed aan:

    • a.

      belangrijke veranderingen en ontwikkelingen op het gebied van personeel, financiën en organisatie;

    • b.

      overige door het college geaccordeerde budgetbijstellingen;

    • c.

      de realisatie van het meerjareninvesteringsplan;

    • d.

      een indicatie van het jaarrekeningresultaat van het lopende boekjaar;

    • e.

      meerjarenraming;

    • f.

      reserves en voorzieningen.

  • 4.

    In de bestuursrapportages worden afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten en de investeringskredieten in de begroting, die groter zijn dan € 2.500,- verantwoord. Afwijkingen groter dan € 10.000,- worden nader toegelicht.

Titel 3. Financieel beleid

Artikel 6. Waardering & afschrijving vaste activa

  • 1.

    Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief en het saldo van agio en disagio, worden lineair in 4 jaar afgeschreven. Afwijking, mits in overeenstemming met het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten, is mogelijk.

  • 2.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht. Bijdragen in activa in eigendom worden geactiveerd als IVA en afgeschreven in dezelfde looptijd als de economische levensduur als het actief waarvoor de bijdrage is verstrekt en zolang aan de voorwaarden van artikel 61 van het BBV is voldaan.

  • 3.

    De materiele vaste activa met economisch nut, zoals bedoeld in artikel 35 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten, worden – onder aftrek van bijdragen van derden die in directe relatie staan tot het actief – lineair c.q. annuïtair afgeschreven in maximaal:

    • a.

      40 jaar: nieuwbouw woonruimten; bedrijfs- en schoolgebouwen;

    • b.

      30 jaar: rioleringen; bruggen;

    • c.

      25 jaar: renovatie, restauratie en aankoop woon- en bedrijfsruimten;

    • d.

      24 jaar: ondergrond kunstgrasveld;

    • e.

      20 jaar: motorvaartuigen; renovatie schoolgebouwen;

    • f.

      15 jaar: technische installaties in bedrijfsgebouwen; schoolmeubilair; roestvast stalen speeltoestellen;

    • g.

      12 jaar: toplaag kunstgrasveld;

    • h.

      10 jaar: veiligheidsvoorzieningen bedrijfsgebouwen; telefooninstallaties; kantoormeubilair; aanleg tijdelijke terreinwerken; nieuwbouw tijdelijke woonruimten en bedrijfsgebouwen; metalen en hardhouten speeltoestellen (m.u.v. roestvast staal); fietsen;

    • i.

      8 jaar: leermiddelen;

    • j.

      5 jaar: zware transportmiddelen; aanhangwagens; schuiten; personenauto’s; lichte motorvoertuigen; houten speeltoestellen (m.u.v. hardhout); automatiseringsapparatuur onderwijs;

    • k.

      3 jaar: automatiseringsapparatuur; software;

    • l.

      niet: gronden en terreinen.

    Activa met economisch nut en met een verkrijgingprijs van minder dan € 10.000,- worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Deze laatst genoemden worden altijd geactiveerd. Afwijking, mits in overeenstemming met het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten en als gevolg van de richtlijnen van OC&W voor investeringen in het openbaar onderwijs, zijn mogelijk. Ook wanneer op grond van een actueel beheersplan blijkt dat een afschrijvingstermijn niet langer gerechtvaardigd is, kan deze worden herzien.

  • 4.

    Activa worden bij voorkeur lineair afgeschreven. Met het afschrijven van een nieuw kapitaalgoed wordt in het geval van annuïtaire afschrijving begonnen in het begrotingsjaar dat volgt op het jaar waarin het actief gereed komt of verworven wordt. In het geval van lineaire afschrijving wordt begonnen met afschrijven in het begrotingsjaar waarin het actief gereed komt of verworven wordt, voor zover voor die afschrijvingslasten door de raad reeds dekking is aangegeven in dat begrotingsjaar. Is dat niet het geval, dan wordt ook dan pas in het volgende begrotingsjaar begonnen met afschrijven.

  • 5.

    Op investeringen in activa met een economisch nut mogen geen (bestemmings)reserves in mindering worden gebracht. Wanneer als dekking voor deze investeringen toch een (bestemmings)reserve is aangewezen, wordt het investeringsbedrag overgeboekt van die reserve naar een gebonden (bestemmings)reserve. Hieruit worden dan de afschrijvingslasten van het actief gedurende de afschrijvingsperiode gedekt. Uitzondering hierop vormen de investeringen in het basisonderwijs, in verband met een afwijkende financieringssystematiek voor dit beleidsgebied.

  • 6.

    Aankoop en vervaardiging van activa met een meerjarig maatschappelijk nut worden onder aftrek van bijdragen van derden geactiveerd en afgeschreven op basis van de verwachte gebruiksduur.

  • 7.

    Gemeentelijke gebouwen worden afgeschreven tot een restwaarde van 50% van de waarde in het economische verkeer (lees: WOZ waarde). In gevallen waarbij de verhandelbaarheid van een gebouw in twijfel wordt getrokken, kan ervoor worden gekozen geen restwaarde te hanteren.

Artikel 7. Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1.

    Voor openstaande vorderingen betreffende:

    • a.

      onroerende zaakbelasting gebruikers;

    • b.

      onroerende zaakbelasting eigenaren;

    • c.

      rioolrechten;

    • d.

      reinigingsrechten en afvalstoffenheffing;

    wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd. De hoogte van deze voorziening is gebaseerd op historische ervaringscijfers aangaande de oninbaarheid van deze vorderingen.

  • 2.

    Voor de overige vorderingen wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.

Artikel 8. Reserves en voorzieningen

  • 1.

    Voor het algemene beleid ten aanzien van reserves en voorzieningen wordt verwezen naar de (herziene) nota reserves en voorzieningen. Het wettelijke kader voor de reserves en voorzieningen is vastgelegd in het BBV.

  • 2.

    De raad besluit tot het benoemen van specifieke saldi die in enig begrotingsjaar ten gunste of ten laste van de reserve worden gebracht. Dit kan bij het vaststellen van de begroting, bij separaat raadsbesluit, of in de tussentijdse rapportages (zie artikel 3 lid 4). Het college is dus niet bevoegd over de reserves te beschikken. Het staat de raad vrij de reserves aan te wenden zoals het haar belieft; ook al zijn de reserves bestemd (bestemmingsreserves), de raad kan te allen tijde de bestemming wijzigen. Uitzondering hierop vormen de gebonden bestemmings-reserves, omdat deze dienen ter dekking van kapitaallasten van activa die reeds in het bezit zijn van de gemeente. De gebonden bestemmingsreserves zijn gekoppeld aan de betreffende investeringen. Dit houdt in dat wanneer de investering vertraging oploopt de onttrekking evenredig lager zal zijn en vice versa.

  • 3.

    Aangezien de gemeente een kostendekkend riooltarief hanteert, worden gerealiseerde efficiencyresultaten op riolering jaarlijks gemuteerd op een “egalisatiereserve riolering”.

  • 4.

    Voorzieningen zijn niet vrij besteedbaar; zij zijn gevormd doordat een toekomstige last of verplichting al in een eerder boekjaar is verantwoord. Voor een nadere specificatie van (de soorten) voorzieningen wordt verwezen naar het BBV artikel 44. Vrijval van voorzieningen vindt plaats wegens aanwending voor het doel waarvoor de voorziening is ingesteld. Uitgaven die ten laste van een voorziening komen zijn dan ook geen lasten; zij worden rechtstreeks op de daarvoor gevormde voorziening verantwoord. Het college is dus bevoegd over de voorzieningen te beschikken. Indien blijkt dat extra toevoegingen noodzakelijk zijn ten laste van het begrotingsresultaat, is goedkeuring door de gemeenteraad vereist. De raad heeft immers het budgetrecht voor het begrotingsresultaat en autoriseert de totale baten en lasten per programma.

  • 5.

    Aan de instelling van een onderhoudsvoorziening ligt een actueel meerjarig plan ten grondslag dat door de raad is vastgesteld. Een beheersplan is actueel wanneer zij niet ouder is dan 4 jaar. Is er geen (geactualiseerd) beheersplan aanwezig, dan wordt de voorziening per jaareinde omgezet in een (bestemmings)reserve.

Artikel 9. Relevante beleidsnota’s

Bij de kadernota voor de begroting, die jaarlijks door het college aan de raad wordt aangeboden voor het volgende begrotingsjaar, wordt een uiteenzetting gegeven van de actuele beleidsnota’s, met een relatie tot de (verplichte) paragrafen. Hierbij wordt vermeld wat de ouderdom is van de actuele nota’s en doet het college een voorstel betreffende mogelijke herziening van verouderde beleidsnota’s. Hierbij kan ervoor worden gekozen een nota niet te actualiseren, maar de paragraaf over het desbetreffende beleidsonderwerp in begroting of bestuursrapportage een meer kaderstellend karakter te geven.

De nota’s bedrijfsvoering en inkoop en aanbesteding worden door het college vastgesteld en ter kennisgeving aan de raad gezonden. De overige nota’s worden door de raad vastgesteld.

Artikel 10. Budgetoverheveling

  • 1.

    Om begrotingsoverschotten van het huidige begrotingsjaar, welke worden veroorzaakt doordat activiteiten waarvoor incidenteel middelen beschikbaar zijn gesteld, nog niet (geheel) zijn uitgevoerd, naar het volgende begrotingsjaar over te hevelen moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      Het moet gaan om een activiteit welke (nog) niet (geheel) is uitgevoerd, maar waarvan het voornemen bestaat hiermee binnen één jaar na afloop van het huidige begrotingsjaar te beginnen;

    • b.

      Het budget moet minimaal € 1.000,- bedragen, tenzij ten behoeve van het inzicht een lager bedrag noodzakelijk wordt geacht;

    Afwijken van bovenstaande is alleen mogelijk indien dit voor de bedrijfsvoering noodzakelijk wordt geacht.

  • 2.

    Voor het rechtmatig overhevelen van de budgetten/activiteiten, genoemd onder punt 1, moet de volgende procedure worden gevolgd:

  • a.

    Het college informeert de raad uiterlijk in februari na afloop van het huidige begrotingsjaar over de over te hevelen activiteiten, zonder hierbij concrete bedragen te noemen;

  • b.

    In de jaarrekening van het huidige begrotingsjaar worden deze bedragen gestort in de “bestemmingsreserve aangegane verplichtingen” wanneer het budget is gedekt:

    • -

      binnen de reguliere begroting of

    • -

      door onvoorzien of

    • -

      door ontvangen middelen van een derde of het rijk, zonder bestedingsverplichting.

  • Is het budget reeds gedekt uit een daartoe aangewezen (bestemmings) reserve dan kan in het volgende begrotingsjaar diezelfde reserve als dekking worden aangewend.

  • c.

    Bij vaststelling van de jaarrekening door de gemeenteraad zal de overheveling van de activiteiten en de daarmee gepaard gaande overheveling van budgetten worden bekrachtigd. Vervolgens worden deze middelen door begrotingswijziging aan de budgetten voor het volgende begrotingsjaar toegevoegd. Dekking van deze budgetverhoging vindt plaats door onttrekking uit de “bestemmingsreserve aangegane verplichtingen” of de andere daartoe aangewezen (bestemmings)reserve.

Artikel 11. Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van producten/diensten van de gemeente Vlagtwedde wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten alleen die indirecte kosten betrokken, die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.

  • 2.

    Bij de indirecte kosten worden betrokken de bijdragen aan reserves voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor rioolrechten, reinigingsrechten en afvalstoffenheffing de compensabele BTW.

  • 3.

    Het rentepercentage voor de rentetoerekening van de kapitaallasten wordt bepaald door:

    • a.

      het omslagpercentage van het rentetotaal van de uitstaande leningen en de bij begroting vastgestelde gecalculeerde rente over het eigen vermogen en voorzieningen en eventueel het financieringsoverschot;

    • b.

      dan wel door het rentepercentage zoals dat op het moment van investeren geldt voor vaste geldleningen van de Bank voor Nederlandse Gemeenten (periode gelijk aan duur van afschrijving van het activum).

Artikel 12. Prijzen economische activiteiten

  • 1.

    Voor de levering van goederen, diensten of werken aan overheidsbedrijven en derden en met welke bijbehorende activiteiten de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt tenminste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd.

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen of garanties aan overheidsbedrijven en derden brengt de gemeente de geraamde integrale kosten in rekening. Bij afwijking doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of garantie wordt gemotiveerd.

  • 3.

    Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van tenminste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

  • 4.

    Raadsbesluiten met de motivering van het publiekbelang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 13. Vaststelling hoogte belastingen, heffingen en prijzen

  • 1.

    Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen en retributies.

  • 2.

    De besluiten voor het vaststellen van nieuwe prijzen en het wijzigen van prijzen worden ter kennisneming aan de raad aangeboden.

Artikel 14: Financieringsfunctie

Voor de financieringsfunctie wordt verwezen naar het treasurystatuut.

Titel 4. Paragrafen

Artikel 15. Lokale heffingen

Bij de begroting en jaarstukken doet het college in de paragraaf lokale heffingen minimaal verslag van: de geraamde baten van de lokale heffingen, het beleid ten aanzien van deze heffingen, een overzicht van de diverse heffingen op hoofdlijnen, een aanduiding van de lokale lastendruk en een beschrijving van het kwijtscheldingsbeleid.

Artikel 16. Weerstandsvermogen en risicomanagement

Jaarlijks bij de jaarrekening óf de eerste bestuursrapportage doet het college minimaal een (geactualiseerde) inventarisatie van de weerstandscapaciteit en de risico’s, alsmede het beleid hieromtrent.

Artikel 17. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1.

    De volgende nota’s met betrekking tot het onderhoud van kapitaalgoederen zijn minimaal van toepassing:

    • a.

      een nota onderhoud openbare ruimte;

    • b.

      een nota gemeentelijk rioleringsplan (GRP);

    • c.

      een nota onderhoud gebouwen.

  • 2.

    Bij de begroting en de jaarstukken doet het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen verslag van het beleidskader van de kapitaalgoederen, de hieruit voortvloeiende financiële consequenties alsmede de vertaling van die consequenties in de begroting en de jaarstukken. Hierbij wordt minimaal ingegaan op de kapitaalgoederen: wegen, rioleringen, water, groen en gebouwen.

Artikel 18. Financiering

Bij de begroting en de jaarstukken doet het college in de paragraaf treasury (lees “financiering”) verslag van de beleidsvoornemens ten aanzien van het risicobeheer van de financieringsportefeuille. Hierbij zal onder meer worden ingegaan op de kasgeldlimiet, de renterisiconorm en de financieringsbehoefte.

Artikel 19. Bedrijfsvoering

De paragraaf bedrijfsvoering geeft inzicht in de stand van zaken en de beleidsvoornemens ten aanzien van de bedrijfsvoering. In de begroting wordt in genoemde paragraaf ingegaan op de tijdelijke en actuele onderwerpen die aandacht behoeven. In de paragraaf bedrijfsvoering in het jaarverslag wordt gerapporteerd over de bij de begroting bepaalde onderwerpen aangaande de bedrijfsvoering alsmede over nieuwe ontwikkelingen. Ook wordt gerapporteerd over de voortgang van de onderzoeken naar doelmatigheid en doeltreffendheid gebaseerd op artikel 213A van de Gemeentewet.

Artikel 20. Verbonden partijen

In de begroting en de jaarstukken wordt in de paragraaf verbonden partijen in elk geval ingegaan op de visie op verbonden partijen in relatie tot de realisatie van de doelstellingen uit de begroting, alsmede de beleidsvoornemens omtrent verbonden partijen.

Artikel 21. Grondbeleid

  • 1.

    In de nota grondbeleid wordt onder meer aandacht besteed aan de strategische visie van het grondbeleid van de gemeente.

  • 2.

    In de paragraaf grondbeleid van de begroting en de jaarstukken wordt ingegaan op de visie op het grondbeleid in relatie tot de realisatie van de doelstellingen van de programma’s uit de begroting. Daarnaast wordt de wijze van grondexploitatie uiteengezet, wordt er een prognose gegeven van de te verwachten resultaten op grondexploitatie en de wijze van winstneming. Ook wordt ingegaan op de beleids-uitgangspunten omtrent de reserves voor grondzaken in relatie tot de risico’s.

Titel 5. Financieel beheer en interne controle

Artikel 22. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen en schulden, contracten enz.;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 23. Interne controle

  • 1.

    Het college zorgt, ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor een actuele en volledige registratie van bezittingen.

  • 3.

    Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de (debiteuren-)vorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen en de (crediteuren-)schulden jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen tenminste eenmaal in de vier jaar. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

Titel 6. Financiële organisatie

Artikel 24. Financiële organisatie

Het college draagt de zorg voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidige toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden en verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en de uitputting van middelen;

  • f.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de producten van de productenraming en de productenrealisatie;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en aanbesteding van goederen,

    werken en diensten;

  • h.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen;

  • i.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen,

opdat aan alle eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Titel 7. Slotbepalingen

Artikel 25. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking per 1 januari 2017, met dien verstande dat deze terugwerkt op de jaarstukken 2016 voor zover dit voortvloeit uit de wijzigingen in het BBV met ingang van het dienstjaar 2016.

Artikel 26. Citeertitel

Deze verordening wordt in de gemeentelijke stukken aangehaald onder de naam “Financiële verordening gemeente Vlagtwedde”.

Aldus besloten in de openbare vergadering van 28 maart 2017.

De raad voornoemd,

mevrouw L.A.M. Kompier

voorzitter

de heer H.R. Kastermans

griffier

Naar boven