Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Gouda 2017

De raad van de gemeente Gouda;

Gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 9 mei 2017;

Gezien het advies van de Goudse Adviesraad Sociaal Domein van 20 april 2017;

Gelet op artikelen 8, eerste lid, onderdeel a en d, van de Participatiewet, artikel 35, onderdeel a en c, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en artikel 35, eerste lid, onderdeel a en c, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

besluit: de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Gouda 2017 vast te stellen.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

- uitkering: algemene bijstand op grond van de Participatiewet of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

- bijstandsnorm: 1° toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet, of 2° grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de IOAW of IOAZ voor zover sprake is van een uitkering op grond van deze wetten;

- benadelingsbedrag: netto-uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt, of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

- verlaging: korting op de uitkering of inkomensvoorziening als bedoeld in artikel 18, tweede, vijfde en zesde lid van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAW en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAZ.

 

Artikel 2 Het besluit tot opleggen van een verlaging

In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in de artikel 9a, twaalfde lid, en artikel 18, tweede, vijfde en zesde lid, van de Participatiewet, artikel 20, en artikel 38, twaalfde lid, van de IOAW en artikel 20, en artikel 38, twaalfde lid, van de IOAZ worden in ieder geval vermeld:

 

  • a.

    de reden van de verlaging;

  • b.

    de duur van de verlaging;

  • c.

    het bedrag of percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd, en, indien van toepassing,

  • d.

    de reden om af te wijken van de standaardverlaging.

Artikel 3 Afzien van verlaging

 

  • 1.

    Het college ziet af van een verlaging als:

  • a.

    elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of als

  • b.

    de gedraging meer dan één jaar voor constatering daarvan door het college heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het college kan geheel of gedeeltelijk afzien van een verlaging als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Als het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt een belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Artikel 4 Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging

 

  • 1.

    Indien het besluit tot afstemming vóór de 15e van een maand bekend wordt gemaakt, kan de verlaging worden toegepast over diezelfde kalendermaand. Wordt het besluit tot afstemming na de 15e aan belanghebbende bekendgemaakt, dan kan de verlaging eerst worden toegepast over de eerstvolgende kalendermaand.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de verlaging over voorliggende maanden worden toegepast, voor zover de bijstand over deze maanden nog niet is uitbetaald.

  • 3.

    Indien de verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd omdat het recht op bijstand is beëindigd, wordt aan belanghebbende medegedeeld dat (het resterende deel van) de verlaging ten uitvoer wordt gelegd indien hij binnen een jaar na die mededeling opnieuw een uitkering ontvangt.

Artikel 5 Berekeningsgrondslag

 

  • 1.

    Een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een verlaging worden toegepast op de bijzondere bijstand als:

  • a.

    aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet; of

  • b.

    de verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

  • 3.

    Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘bijstandsnorm inclusief de op grond van artikel 12 van de Participatiewet verleende bijzondere bijstand’.

4. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘de verleende bijzondere bijstand’.

 

Hoofdstuk 2. Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

 

Artikel 6 Gedragingen Participatiewet

Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van artikel 9, eerste lid, artikel 9a, achtste lid, artikel 17, tweede lid en artikel 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

 

  • a.

    eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • b.

    tweede categorie:

1°. het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet;

2°. het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, of artikel 55 van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet;

3°. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet;

4°. het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet;

  • c.

    derde categorie: het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet, voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet.

Artikel 6a Niet meewerken aan taaltoets

 

  • 1.

    Als een belanghebbende niet meewerkt aan het afleggen van de taaltoets als bedoeld in artikel 18b, tweede lid, van de Participatiewet, volstaat het college met het opleggen van een schriftelijke waarschuwing, mits in de 2 jaar voorafgaand aan de gedraging niet reeds een waarschuwing is opgelegd.

  • 2.

    Indien een belanghebbende een tweede of volgende keer niet meewerkt aan het afleggen van de taaltoets als bedoeld in artikel 18b, tweede lid, van de Participatiewet wordt een verlaging opgelegd van:

  • a.

    20 procent van de bijstandsnorm gedurende 1 maand; als belanghebbende zich binnen 12 maanden nadat het college een schriftelijke waarschuwing heeft opgelegd vanwege het niet meewerken aan het afleggen van de taaltoets opnieuw schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging;

  • b.

    40 procent van de bijstandsnorm gedurende 1 maand als belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een eerdere verlaging is toegepast vanwege het niet meewerken aan het afleggen van de taaltoets opnieuw schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging;

  • c.

    telkens 100 procent van de bijstandsnorm gedurende 1 maand als belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit in de zin van artikel 6a, lid 2, onderdeel b of c van deze verordening, opnieuw schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging.

 

Artikel 7 Gedragingen IOAW en IOAZ

Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van artikel 37, eerste lid en artikel 38, achtste lid, van de IOAW of van de IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

 

  • a.

    eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • b.

    tweede categorie:

1°. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

2°. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of van de IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

3°. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of van de IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW of van de IOAZ;

4°. het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAW of van de IOAZ;

  • c.

    derde categorie:

het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of van de IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.

Artikel 8 Hoogte en duur van de verlaging

De verlaging bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 6 en 7, wordt vastgesteld op:

 

  • a.

    10%van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    50% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie.

     

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

 

Artikel 9 Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichtingen

Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand

Artikel 10 Verrekenen verlaging

 

  • 1.

    Bij een verlaging als bedoeld in artikel 9 van deze verordening, kan de verlaging worden toegepast over drie maanden waarbij zowel aan de maand van oplegging als aan de twee daaropvolgende maanden een derde van de verlaging wordt toebedeeld.

2. Als sprake is van een verlaging op grond van artikel 18, vierde lid, onderdeel a, van de Participatiewet, vindt geen verrekening als bedoeld in het eerste lid plaats

 

Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

 

Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

 

  • 1.

    Indien de belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet, wordt de bijstand verlaagd, naar gelang de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid van deze verordening, wordt de verlaging als volgt vastgesteld:

  • a.

    indien de belanghebbende bijzondere bijstand aanvraagt voor kosten waarvoor hij aanspraak had kunnen maken op een voorliggende voorziening: 100 procent van het benadelingsbedrag;

  • b.

    indien de belanghebbende algemene bijstand aanvraagt voor kosten waarvoor hij aanspraak had kunnen maken op een voorliggende voorziening: 100 procent van het benadelingsbedrag, tenzij het inkomen van belanghebbende hierdoor langdurig veel lager zou zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm minus de verlaging die het college zou toepassen;

  • c.

    indien de belanghebbende zijn middelen onverantwoord besteedt: 20 procent van de bijstandsnorm gedurende de periode dat belanghebbende bij verantwoorde besteding van de middelen nog geen beroep de bijstand had hoeven doen;

  • d.

    indien belanghebbende de hem opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de wet niet nakomt: 50 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen

Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, of tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de IOAW en van de IOAZ als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wetten wordt een verlaging opgelegd van:

 

  • a.

    100% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden bij het uitoefenen van fysiek geweld tegen de in het eerste lid genoemde personen;

  • b.

    50% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het uitoefenen van fysiek geweld tegen materiële zaken en bij mondelinge of schriftelijke bedreigingen gericht tegen de in het eerste lid genoemde personen.

Artikel 13 Niet nakomen van overige verplichtingen

Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op:

 

  • a.

    20% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling;

  • b.

    20% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand;

  • c.

    40% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand;

  • d.

    100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand.

     

Hoofdstuk 5. Samenloop en recidive

 

Artikel 14 Samenloop van gedragingen

 

  • 1.

    Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, of artikel 18b van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.

  • 2.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, of artikel 18b van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

  • 3.

    Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, of artikel 18b van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

4. Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, of artikel 18b van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

Artikel 15 Recidive

 

  • 1.

    Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 6, onderdeel b en c, 7, onderdeel b en c, art. 12 eerste lid, onderdeel b, en art. 12 tweede lid, onderdeel b, of artikel 13 opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt de uitkering bij de eerste herhaling verlaagd gedurende 2 maanden, en bij een volgende herhaling gedurende 3 maanden.

  • 2.

    Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 6, onderdeel a, of art. 7, onderdeel a, schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de hoogte van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld.

  • 3.

    Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, wordt de uitkering bij de eerste herhaling met 100% van de bijstandsnorm verlaagd gedurende 2 maanden.

  • 4.

    Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikel 12, eerste lid, onderdeel a of artikel 12, tweede lid, onderdeel a, opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt de uitkering steeds (met 100%) verlaagd voor 3 maanden.

     

Hoofdstuk 6. Blijvende of tijdelijke weigering IOAW/IOAZ

 

Artikel 16 Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ

Als het college de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 20, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege

Artikel 17 Blijvend en tijdelijk weigeren IOAW- of IOAZ-uitkering

 

  • 1.

    Het college kan de uitkering tijdelijk weigeren naar de mate waarin de belanghebbende inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8, van de IOAW of de IOAZ zou hebben kunnen verwerven, als:

  • a.

    aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en een persoon ter zake een verwijt kan worden gemaakt; of

  • b.

    de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van een persoon zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

  • 2.

    Het college kan de uitkering blijvend weigeren naar de mate waarin de belanghebbende inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8, van de IOAW van de IOAZ zou hebben kunnen verwerven, als een persoon:

  • a.

    nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden; of

  • b.

    door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.

     

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 18 . Intrekken oude verordeningen

De Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Gouda 2015 wordt ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening

Artikel 19 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op  […] 2017.

 

Artikel 20  Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Gouda 2017.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van  5 juli 2017.

De raad van de gemeente voornoemd,

De voorzitter,

De griffier,

Naar boven