Gewijzigde Algemene plaatselijke verordening Harlingen 2015

DE RAAD VAN DE GEMEENTE HARLINGEN

 

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 18 april 2017

Besluit

de wijziging van de Algemene plaatselijke verordening Harlingen 2015 vast te stellen±

Artikel I

De Algemene plaatselijke verordening Harlingen 2015 wordt gewijzigd als volgt:

 

  • A

    Artikel 1:3 wordt gewijzigd als volgt:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 1:3 Indiening aanvraag

    1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend korter dan daarvoor geldende beslistermijn vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

    2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

    Artikel 1:3

    [gereserveerd]

  • B

    Artikel 1:8 wordt gewijzigd als volgt:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 1:8 Weigeringsgronden

    De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

    a. de openbare orde;

    b. de openbare veiligheid;

    c. de volksgezondheid;

    d. de bescherming van het milieu.

    Artikel 1:8 Weigeringsgronden

    1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    a. de openbare orde;

    b. de openbare veiligheid;

    c. de volksgezondheid;

    d. de bescherming van het milieu.

    2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

  • C

    Artikel 2:12 wordt gewijzigd als volgt:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

    1. Het is verboden zonder vergunning van het college:

    a. een uitweg te maken naar de weg;

    b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

    2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

    3.Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    a. de bruikbaarheid van de weg;

    b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

    4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

    Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

    1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

    2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:

    a. ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

    b. indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    c. indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

    d. indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

    3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het provinciaal wegenreglement.

     

  • D

    Artikel 2:15 wordt gewijzigd als volgt:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 2:15

    [gereserveerd]

     

    Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

    Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

  • E

    Artikel 2:39, tweede lid, onder b, (speelgelegenheden) wordt gewijzigd als volgt:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    b. speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    b. speelgelegenheden waarvoor de raad van bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen;

  • F

    Artikel 2:57 wordt gewijzigd als volgt:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 2:57 Loslopende honden

    1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    a. binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

    b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    c. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

    d. In een recreatiegebied in de periode van 15 maart tot en met 30 september zonder dat die hond aangelijnd is.

    2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.

    3. De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

    Artikel 2:57 Loslopende honden

    1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    a. binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

    b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    c. buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats indien de hond niet is aangelijnd; of

    d. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

    e. In een recreatiegebied in de periode van 15 maart tot en met 30 september zonder dat die hond aangelijnd is.

    2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.

    3. De verboden genoemd in het eerste lid onder a t/m c gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

  • G

    Artikel 2:59 wordt gewijzigd als volgt:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

    1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

    a. anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    b. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

    2. In afwijking van artikel 2:57, eerste lid onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

    3. In het eerste lid wordt verstaan onder:

    a. muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

    b. kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

    4. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Regeling agressieve dieren.

    Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

    1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

    a. anders dan kort aangelijnd nadat de burgemeester aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    b. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat de burgemeester aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

    2. In afwijking van artikel 2:57, eerste lid onder d, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

    3. In het eerste lid wordt verstaan onder:

    a. muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

    b. kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

    4. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Regeling agressieve dieren.

  • H

    Artikel 2:77, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

    1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot

    plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op

    een openbare plaats.

    Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

    1. De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • I

    Artikel 4:1 wordt gewijzigd als volgt:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 4:1 Begripsomschrijvingen

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    a. Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

    b. inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

    c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

    d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

    e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

    f. geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

    g. geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

    h. onversterkte muziek: alle muziek die niet elektronisch is versterkt. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek;

    Artikel 4:1 Begripsomschrijvingen

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    a. Besluit: Activiteitenbesluit milieubeheer;

    b. inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

    c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

    d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

    e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

    f. geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

    g. geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

    h. onversterkte muziek: alle muziek die niet elektronisch is versterkt. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek;

  • J

    Artikel 4:3 lid 2 ( Kennisgeving incidentele festiviteiten) wordt gewijzigd als volgt:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    2.Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113 , eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college van burgemeester en wethouders daarvan in kennis heeft gesteld.

    2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij art. 3.148, eerste lid van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college van burgemeester en wethouders daarvan in kennis heeft gesteld.

  • K

    Artikel 5:24 wordt gewijzigd als volgt:

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

    1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen ofte hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

    2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

    3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

    4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

    Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

    1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen ofte hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

    2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

    3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

    4. Van de melding wordt kennis gegeven op de in de gemeente gebruikelijke wijze van bekendmaking.

    5. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking op de achtste dag na bekendmaking.

 

Vastgesteld door de raad in zijn vergadering van 24 mei 2017

, de voorzitter

, de raadsgriffier

Artikelsgewijze toelichting op de wijzigingen

Artikel 1:3

De wetgever heeft in de Algemene wet bestuursrecht een sluitend systeem neergelegd voor de afhandeling van aanvragen: die worden ingewilligd of geweigerd. In artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht is daarop één uitzondering gemaakt: een aanvraag die zo gebrekkig is dat die moet worden aangevuld voor ze kan worden afgehandeld kan buiten behandeling worden gelaten. Wel moet de aanvrager de kans krijgen om de aanvraag aan te vullen. In dat systeem past niet dat bij gemeentelijke verordening een aanvullende grond wordt geïntroduceerd waarmee een aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten. Daarom komt artikel 1:3 van de APV te vervallen. Een aanvraag die dusdanig laat wordt ingediend dat een volledige, goede en tijdige beoordeling niet mogelijk is zal moeten worden afgewezen in plaats van buiten behandeling worden gelaten. Zie in dit verband de toelichting bij de wijziging van artikel 1:8.

Artikel 1:8

Zoals in de toelichting hierboven uiteen is gezet kunnen gemeenten bij verordening geen aanvullende gronden stellen waarmee een aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten, zoals voorheen was gedaan in artikel 1:3 ten aanzien van aanvragen die werden ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig had. Het is echter weinig zinvol – voor zowel de gemeente als de aanvrager – om te beginnen met een inhoudelijk toetsing van een aanvraag als door het (late) tijdstip van indienen van de aanvraag een – volledige en – goede beoordeling hiervan niet redelijkerwijs mogelijk is vóór de beoogde datum van de activiteit waarvoor de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft. Een vergunning of ontheffing zal in dergelijke gevallen niet (tijdig) verleend kunnen worden. Zie in dit verband ook artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Een (snelle) weigering schept (snel) duidelijkheid voor de aanvrager en voorkomt een onnodige inspanning aan de kant van de gemeente. Het tweede lid biedt nu een weigeringsgrondslag voor dergelijke gevallen, voor zover de betreffende aanvraag is ingediend minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Artikel 2:12

In het eerste lid is ter verduidelijking nu expliciet aangegeven dat een uitwegvergunning een omgevingsvergunning onder de Wabo is.

Artikel 2:15

Eerder was dit artikel geschrapt uit de model Apv en de Apv van de gemeente Harlingen.

In de praktijk bleek dat er toch behoefte is aan dit artikel. Artikel 2:10 Apv maakt het bijvoorbeeld niet mogelijk om op te treden tegen uitzicht belemmerende beplantingen of voorwerpen buiten de weg die het verkeer het zicht ontnemen. Om deze reden is het artikel weer opgenomen in de model Apv van de VNG. Ook in de gemeente Harlingen bleek vanuit de praktijk behoefte aan dit artikel.

Artikel 2:39

De verwijzing naar “de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel” als bevoegd bestuursorgaan voor het verlenen van vergunningen voor loterijen en exploitatievergunningen voor kansspelautomaten is achterhaald. Deze bevoegdheid komt sinds de instelling van de kansspelautoriteit op 1 april 2012 en de daarmee samenhangende wijziging Wet op de kansspelen toe aan de raad van bestuur van de kansspelautoriteit. De bepaling is dienovereenkomstig aangepast.

Artikel 2:57

Lid 1 (het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen) krijgt een nieuw onderdeel c: ‘buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats indien de hond niet is aangelijnd.’ Dit onderdeel houdt in dat het mogelijk is om ook buiten de bebouwde kom plaatsen aan te wijzen waar honden moeten worden aangelijnd. In sommige gevallen wordt het als probleem ervaren dat honden buiten de bebouwde kom loslopen, daarom is de mogelijkheid gecreëerd om buiten de bebouwde kom gebieden aan te wijzen waar de hond aan de lijn moet blijven. Lid 3 wordt derhalve ook aangepast, zodat de uitzondering van lid 1 aanhef en onder a en b nu ook van toepassing is onder het nieuwe onderdeel c.

Artikel 2:59

In lid 1, aanhef en onder a en b, wordt de bevoegdheid van het college om op te treden tegen gevaarlijke en hinderlijke honden veranderd in een bevoegdheid van de burgemeester. Dit was voorheen aan het college toebedeeld, echter heeft deze bevoegdheid een sterk karakter van openbare orde en wordt een dergelijk besluit vaak genomen na een incident, waardoor een zekere spoed geboden is. Om deze redenen is voortaan de burgemeester bevoegd om ge- en verboden op te leggen met betrekking tot gevaarlijke honden.

Artikel 2:77

Per 1 juli 2016 is de Wijziging van de Gemeentewet in verband met de verruiming van de bevoegdheid van de burgemeester tot de inzet van cameratoezicht (Stb. 2016/130) in werking getreden. Op grond van het hierbij gewijzigde artikel 151c van de Gemeentewet kan de raad thans bij verordening – zoals de APV – de burgemeester de bevoegdheid verlenen om, als dat in het belang van de handhaving van de openbare orde noodzakelijk is, te besluiten om voor een bepaalde duur camera’s in te zetten ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties en andere bij verordening aan te wijzen plaatsen die voor eenieder toegankelijk zijn. Niet langer is deze mogelijkheid beperkt tot het plaatsen van vaste camera’s, thans behoort ook mobiel cameratoezicht tot de mogelijkheden. Met de wijziging van artikel 2:77, eerste lid, van de APV (het woord ‘vaste’ komt te vervallen) wordt van de mogelijkheid om de bevoegdheid van de burgemeester te verruimen gebruik gemaakt. Of deze (verruimde) bevoegdheid ingezet wordt blijft uiteindelijk ter beoordeling van de burgemeester, die hierbij onder andere gehouden is aan de kaders en procedures zoals deze zijn uiteengezet in artikel 151c van de Gemeentewet.

Artikel 4:1

In sub a wordt Besluit: ‘het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer’ veranderd in ‘Activiteitenbesluit milieubeheer’

Artikel 4:3

Art. 4:113, eerste lid van het Besluit wordt veranderd in art. 3.148, eerste lid van het Besluit.

Artikel 5:24

Er is gekozen voor een beperkte aanpassing van dit artikel. Er is een nieuw vierde lid opgenomen, dat regelt dat van een melding openbaar kennis wordt gegeven, zodat belanghebbenden desgewenst bezwaar kunnen aantekenen. Het oude vierde lid is voorts geactualiseerd, voorzien van een nadere redactionele verbetering en vernummerd tot vijfde lid.

Naar boven