Gemeenteblad van Amsterdam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amsterdam | Gemeenteblad 2017, 131316 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amsterdam | Gemeenteblad 2017, 131316 | Verordeningen |
Intrekken van de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Amsterdam en vaststellen van de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Amsterdam 2017. (2017, nr. 186/648)
Intrekken van de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Amsterdam en vaststellen van de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Amsterdam 2017.
Gezien de voordracht van burgemeester en wethouders van 6 juni 2017 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 648);
artikel 149 van de Gemeentewet;
artikel 8, eerste lid onder b., Participatiewet;
artikel 8, tweede lid, Participatiewet;
artikel 36, Participatiewet,
Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Amsterdam 2017
In deze verordening wordt verstaan onder:
Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door het college ter beschikking gesteld (digitaal) formulier.
Artikel 3. Recht op een individuele inkomenstoeslag
Artikel 4 Langdurig laag inkomen
Artikel 5 Hoogte individuele inkomenstoeslag
De individuele inkomenstoeslag bedraagt € 50,– per jaar.
Het college kan afwijken van de bepalingen in deze verordening, als de belangen die zijn gediend met toepassing van deze verordening niet opwegen tegen de zwaarwegende belangen die afwijking van deze verordening in een individueel en specifiek geval wenselijk maken.
Artikel 7. Intrekken oude verordening
De Verordening Individuele Inkomenstoeslag Participatiewet wordt ingetrokken.
Artikel 8. Inwerkingtreding en citeertitel
Toelichting Verordening Individuele inkomenstoeslag Participatiewet Amsterdam 2017
Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag (LDT) in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand.
Met de inwerkingtreding van de Participatiewet per 1 januari 2015 door de wetgever de categoriale toeslag voor mensen die langdurig een laag inkomen hebben, de langdurigheidstoeslag, afgeschaft omdat daarbij sprake was van categoriale inkomenssuppletie. De Participatiewet biedt sinds 2015 wel de ruimte aan gemeenten om een Individuele Inkomenstoeslag (IIT) te verstrekken, die individueel moet worden aangevraagd en beoordeeld. De gemeenteraad kreeg in de Participatiewet de opdracht daartoe een verordening op te stellen.
Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Het college kan in beleidsregels aangeven in welke omstandigheden geen uitzicht hebben op inkomensverbetering aanwezig wordt geacht en in welke omstandigheden wel.
Vast te leggen regels in verordening
De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’.
Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 120% van het wettelijk sociaal minimum. Dit is gelijk aan de inkomensgrens die geldt voor andere voorzieningen voor Amsterdamse minima.
Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden. Het college kan in (wetsinterpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:
Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.
Begrippen die al zijn omschreven in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), de Gemeentewet of de Participatiewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.
De aanvraagdatum is de datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt.
Dit is de datum die de gemeente hanteert om te bepalen of een persoon langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft. De peildatum is 31 december van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend.
Verder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 3 jaar voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting bij artikel 3 onder ‘Langdurig’.
Een inkomen is laag als het niet hoger is dan 120% van de afhankelijk van de gezinssituatie van toepassing zijnde bruto IOAW jaarnorm. Deze inkomensgrens komt overeen met de inkomensgrens die gehanteerd wordt bij andere voorzieningen voor Amsterdamse minima.
De Wet maatregelen WWB heeft artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet dusdanig gewijzigd dat een persoon een verzoek tot verlening van individuele inkomenstoeslag kan indienen. Voorheen was de langdurigheidstoeslag alleen op aanvraag verkrijgbaar. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb).
Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college ter beschikking gesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet.
Artikel 3 Recht op een individuele inkomenstoeslag
Het college moet op basis van artikel 36 van de wet beoordelen of er, gelet op de individuele omstandigheden van de persoon, uitzicht is op inkomensverbetering. Daarbij moet het college op grond van de wet in ieder geval betrekken:
Aangezien het hier een toetsing van de individuele omstandigheden betreft, worden geen vaste doelgroepen benoemd in de verordening die wel of niet in aanmerking kunnen komen voor de toeslag. In het eerste lid is bepaald dat een aanvrager zijn woonplaats in Amsterdam moet hebben, om een aanvraag voor de individuele inkomenstoeslag bij het college in te kunnen dienen. In het tweede lid is vervolgens bepaald dat het college nadere regels kan stellen ter beoordeling van de aanspraak op een individuele inkomenstoeslag.
Artikel 4. Langdurig laag inkomen
Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag’ wordt verstaan.
De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 van deze verordening.
Laag inkomen is in artikel 1 van de verordening gedefinieerd.
Artikel 5. Hoogte individuele inkomenstoeslag
De inkomenstoeslag is een vast bedrag per persoon. Indien gehuwden beiden in aanmerking komen voor een toeslag, krijgen zij ieder een bedrag van Є 50,-. Een toeslag kan slecht een maal per jaar (periode van 12 maanden) worden aangevraagd.
Kennis te nemen van de Beleidsregels Individuele Inkomenstoeslag Participatiewet Amsterdam 2017, waarin de begrippen “geen en wel uitzicht op inkomensverbetering” nader worden ingevuld, voor de beoordeling van het recht op de individuele inkomenstoeslag. Zo wordt geen uitzicht op inkomensverbetering in ieder geval aanwezig geacht bij personen die minstens 3 jaar bijstand, of een soortgelijke inkomensvoorziening via de gemeente Amsterdam ontvangen; werkende personen met een arbeidsbeperking of een arbeidsongeschiktheidsuitkering en werkende alleenstaande ouder met zorgtaken voor jonge kinderen tot 12 jaar.
Kennis te nemen van het voortzetten van de praktijk om via uitvoerende schuldhulpinstanties een tegoedbon te verstrekken - als een aparte voorziening - aan personen die in de schuldhulpverlening voortgang boeken, zoals dat tot nu toe was geregeld in de verordening op de individuele inkomenstoeslag in Amsterdam.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2017-131316.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.