Wijziging Algemene Plaatselijke Verordening Uithoorn 2015 in verband met de aanpak van ondermijnende activiteiten binnen de gemeente Uithoorn

De raad van de gemeente Uithoorn

 

Gelezen het voorstel van de burgemeester d.d. 6 juli 2017, nr. 2017-027201

 

Overwegende dat

 

  • -

    de aanpak van ondermijnende (criminele) activiteiten prioriteit heeft binnen de gemeente Uithoorn;

  • -

    de aanpak van deze vorm van (georganiseerde) criminaliteit een bijzondere lastige taak is, terwijl deze vorm van criminaliteit wel kan zorgen voor een onveilig en/of niet leefbaar woon- en ondernemersklimaat;

  • -

    het noodzakelijk is om deze vorm van ondermijnende criminaliteit te bestrijden en zodoende het vestigingsklimaat voor ondernemers te verbeteren en te zorgen voor een veilig woon- en leefklimaat;

  • -

    gebleken is dat de burgemeester, ondanks de aan hem in hoofdstuk XI van de Gemeentewet toegekende bevoegdheden, onvoldoende geëquipeerd is om daadkrachtig op te treden tegen ondermijnende activiteiten;

  • -

    het in dit kader noodzakelijk is de tekst van de Algemene Plaatselijke Verordening Uithoorn 2015 op een aantal punten te wijzigen;

  • -

    een artikel zal worden toegevoegd dat aan de burgemeester een aantal aanvullende bevoegdheden geeft om een voor het publiek openstaand gebouw te sluiten indien gedragingen in het gebouw een gevaar voor de openbare orde opleveren;

  • -

    een artikel zal worden toegevoegd aan de hand waarvan de burgemeester, indien de noodzaak hiertoe bestaat, een vergunningplicht kan instellen voor een bepaalde branche of een of meer specifieke panden, en

  • -

    een drietal artikelen wordt toegevoegd die zien op het reguleren van de inkoop en verkoop van gebruikte goederen door handelaren.

Gelet op

Artikel 149 Gemeentewet.

 

Besluit(en)

vast te stellen de volgende wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Uithoorn 2015:

ARTIKEL I

 

De Algemene Plaatselijke Verordening Uithoorn 2015 wordt als volgt gewijzigd:

A.

 

Afdeling 11 [Maatregelen tegen overlast en baldadigheid], artikel 2:41 wordt vervangen door het volgende artikel luidend:

 

Artikel 2:41 Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen

 

  • 1.

    De burgemeester kan de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte als daar:

    • a.

      is gehandeld in strijd met artikel 1 van de Wet op de kansspelen;

    • b.

      door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen;

    • c.

      discriminatie heeft plaatsgevonden op grond van ras, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook;

    • d.

      wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend, of

    • e.

      zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw, de inrichting of de ruimte ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.

  • 2.

    De burgemeester trekt het sluitingsbevel in als naar zijn oordeel de in het eerste lid genoemde belangen voortzetting van de sluiting niet langer vereisen.

     

  • 3.

    De burgemeester draagt zorg voor het aanbrengen van het bevel tot sluiting bij de toegang van het gebouw, de inrichting of de ruimte, of in de directe nabijheid daarvan.

     

  • 4.

    De rechthebbende laat toe dat een afschrift van het sluitingsbevel wordt aangebracht.

     

  • 5.

    Het is verboden een gebouw, inrichting of ruimte te betreden waarvan de sluiting is bevolen.

     

  • 6.

    Het is de rechthebbende verboden zonder toestemming van de burgemeester bezoekers toe te laten of zelf het gebouw, de inrichting of de ruimte te betreden.

     

  • 7.

    Het derde, vierde, vijfde en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing als de burgemeester krachtens artikel 174a van de Gemeentewet of artikel 13b van de Opiumwet heeft besloten tot sluiting van een woning, een lokaal of een bij de woning of dat lokaal behorend erf.

     

  • 8.

    De verboden die zijn opgenomen in het derde tot en met het zevende lid van dit artikel zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk zijn.

B.

 

Aan afdeling 11 [Maatregelen tegen overlast en baldadigheid], wordt artikel 2:41a toegevoegd luidend:

 

Artikel 2:41b Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat.

 

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Exploitant: natuurlijke persoon of personen of de bestuurder(s) van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

    • b.

      Beheerder: de exploitant alsmede andere natuurlijke personen die de algemene of onmiddellijke leiding hebben over de bedrijfsmatige activiteiten;

    • c.

      Bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor publiek toegankelijk gebouw, of een daarbij behorend perceel, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

  • 2.

    De burgemeester kan gebouwen en bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waarop het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebouw wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw kan zich tot een of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend aangewezen als de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.

     

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

    • a.

      In een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw voor door de burgemeester genoemde bedrijfsmatige activiteiten, of

    • b.

      Indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

  • 4.

    De burgemeester kan een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

    • a.

      In het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

    • b.

      Indien de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • c.

      Indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met de aanvraag in overeenstemming zal zijn;

    • d.

      Indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • e.

      Indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan of een geldende Leefmilieuverordening;

    • f.

      Indien een of meer beheerders van het bedrijf binnen 3 jaar vóór de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 APV kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen indien:

    • a.

      Door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast, of;

    • b.

      Door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed, of;

    • c.

      De voorwaarden uit de vergunning niet worden nageleefd, of;

    • d.

      De exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is, of;

    • e.

      De exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed, of;

    • f.

      Er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden, of;

    • g.

      Er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde, of;

    • h.

      De bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd, of;

    • i.

      Redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is.

  • 6.

    De burgemeester kan de sluiting van het bedrijf bevelen indien een bedrijf in strijd met het verbod uit het derde lid van deze bepaling wordt geëxploiteerd.

  • 7.

    Het is eenieder verboden een overeenkomstig het zesde lid van deze bepaling gesloten bedrijf te betreden of daarin te verblijven.

  • 8.

    De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

  • 9.

    Indien er een verandering van omstandigheden optreedt, waardoor er een wijziging van de vergunning dient te komen, moet de exploitant onverwijld een wijzigingsaanvraag indienen. Indien deze aanvraag niet binnen een maand is ingediend na de verandering van omstandigheden, kan de burgemeester de verleende vergunning intrekken. Een vergunning vervalt, wanneer de verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden.

  • 10.

    Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat een op de vergunning vermelde beheerder in het bedrijf aanwezig is.

  • 11.

    In afwijking van het derde lid geldt dit verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is.

C.

 

Afdeling 12 [Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen] artikel 2:66 en 2:67 en 2:68 worden vervangen door de artikelen luidend:

Artikel 2:66 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde zaken die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, aantekening in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot de zaak;

    • b.

      de datum van de verkoop of overdracht van de zaak;

    • c.

      een omschrijving van de zaak, daaronder begrepen - voor zover mogelijk - de soort, het merk en het nummer van de zaak;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van de zaak, en

    • e.

      de naam en het adres van degene die de zaak heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester kan bepalen dat de verplichting als bedoeld in lid 1 tevens via het Digitaal Opkopersregister kan geschieden.

  • 3.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 4.

    Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Artikel 2:68 Verplichtingen als bedoeld in artikel 437 Wetboek van strafrecht

  • 1.

    De handelaar die, overeenkomstig artikel 437ter lid 2 Wetboek van strafrecht, aan de burgemeester of een door de burgemeester aangewezen ambtenaar mededeling doet dat hij van het opkopen zijn beroep of gewoonte maakt, doet tevens mededeling van zijn woonadres en het adres van elke ruimte die hij voor de uitoefening van zijn onderneming gebruikt en levert een pasfoto van zichzelf in.

  • 2.

    De handelaar doet aan de in het eerste lid bedoelde ambtenaar zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen veertien dagen mededeling van een verandering in zijn woonadres of het adres van een ruimte die hij voor de uitoefening van zijn onderneming gebruikt.

  • 3.

    De handelaar heeft aan de hoofdingang van de ruimte waar zijn onderneming is gevestigd een kenteken waarop de naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn aangebracht.

  • 4.

    De handelaar die een zaak kan verwerven waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, stelt hiervan onmiddellijk de in het eerste lid bedoelde ambtenaar of de chef van het dichtstbijzijnde wijkteam van de politie in kennis.

  • 5.

    De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven.

  • 6.

    De handelaar die ophoudt van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, doet hiervan aan de in het eerste lid bedoelde ambtenaar hiervan zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen veertien dagen mededeling.

ARTIKEL II INWERKINGTREDING

 

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

ARTIKEL III CITEERTITEL

 

Deze verordening wordt aangehaald als “Wijzigingsverordening Algemene Plaatselijke Verordening Uithoorn 2015 in verband met de aanpak van ondermijnende activiteiten”.

 

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Uithoorn in de openbare vergadering van 6 juli 2017, nr. S 2.8

de raad van de gemeente Uithoorn

de griffier,

(dhr. mr. J.H. van Leeuwen)

de voorzitter,

(mevr. drs. D.H. Oudshoorn-Tinga)

Toelichting

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2:41 Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen

 

Dit artikel betreft een wijziging van het bestaande artikel en bevat nieuwe bevoegdheid voor de burgemeester om over te gaan tot sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen indien deze gebouwen - kort gezegd – een gevaar vormen voor de openbare orde, veiligheid, gezondheid en zedelijkheid in/rondom het gebouw.

 

De bevoegdheden vormen een aanvulling op de bevoegdheden die de burgemeester reeds heeft op grond van de gemeentewet en maken het eenvoudiger om handhavend op te treden in specifieke gevallen.

 

Lid 1

 

Op grond van het eerste lid kan de burgemeester voor het publiek toegankelijke gelegenheden sluiten als daar wordt gehandeld in strijd met de Wet op de kansspelen, (vuur)wapens aanwezig zijn, gestolen goederen worden verhandeld, of andere feiten plaatsvinden die tot het oordeel leiden dat het open blijven van de gelegenheid ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde. In de opsomming van feiten die tot een sluiting kunnen leiden ontbreken de handel en de aanwezigheid van harddrugs. Om daartegen te kunnen optreden is in artikel 13b van de Opiumwet een afzonderlijke grondslag voor het toepassen van bestuursdwang opgenomen.

 

Voor de toepassing van art. 2:41 is het niet relevant of de exploitant van de inrichting betrokken is bij de tot sluiting redengevende feiten, of dat hem daarvan anderszins een verwijt kan worden gemaakt. De sluiting beoogt geen straf op te leggen, maar is gericht op het herstel van de openbare orde die in gevaar wordt gebracht door feiten en omstandigheden die in de inrichting plaatsvinden. De schuldvraag is daarbij in principe niet van belang.

 

Lid 2

 

De burgemeester trekt het sluitingsbevel in als de voortzetting van de sluiting niet langer nodig is. De burgemeester beoordeelt of dat het geval is. Van belang hierbij is onder meer de bereidheid en de bekwaamheid van de exploitant om aantoonbaar en daadwerkelijk maatregelen te nemen om herhaling van het gebeurde te voorkomen, bij voorbeeld door herinrichting van het bedrijf, verscherping van het toelatingsbeleid of het aannemen van (ander) personeel.

 

Lid 3

 

Om voor derden duidelijk te maken dat de woning of het lokaal gesloten is en de loop naar het pand weg te nemen is het van belang dat, naast de bekendmaking van het besluit conform de Algemene wet bestuursrecht, ook op het pand zelf duidelijk kenbaar wordt gemaakt dat het pand gesloten is en niet langer voor publiek toegankelijk is.

 

Lid 5 & 6

 

Tijdens de sluiting is het de rechthebbende niet toegestaan om de ruimte zonder toestemming van de burgemeester te (laten) betreden. Dit verbod is van overeenkomstige toepassing op de sluiting van openbare gelegenheden en woningen krachtens de Opiumwet en de Gemeentewet.

 

Gezien de grote persoonlijke gevolgen, die aan het sluiten van een woning verbonden zijn, is in het zesde lid een mogelijkheid van ontheffing van het verbod opgenomen. Ook bij de sluiting van een lokaal op grond van artikel 13b Opiumwet kan ontheffing verleend worden, b.v. voor de exploitant zelf of zijn gezinsleden. Het lokaal blijft dan wel gesloten voor het publiek.

 

Lid 7

 

De burgemeester is op grond van artikel 174a Gemeentewet bevoegd een woning te sluiten van waaruit (drugs)overlast wordt veroorzaakt. Aangezien de Gemeentewet niet de rechtsgevolgen van de sluiting regelt, dat wil zeggen niet bepaalt, dat het betreden van zo’n woning strafbaar is, is in dit artikel het betredingsverbod opgenomen.

 

Op grond van artikel 13 b Opiumwet heeft de burgemeester eenzelfde bevoegdheid ten aanzien van alle woningen, lokalen of voor het publiek toegankelijke inrichtingen en daarbij horende erven, waar drugs worden verkocht, afgeleverd, verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn. Ook de Opiumwet regelt de rechtsgevolgen niet en daarin voorziet nu het zevende lid van artikel 2:41.

 

Lid 8

 

Vormt een uitzondering op de verboden om een gesloten woning of lokaal te betreden voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is. Te denken valt hier aan hulpdiensten als brandweer, politie en brandweerpersoneel.

Artikel 2:41b Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat.

 

Lid 1

 

De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Het ‘voor rekening en risico’ heeft betrekking op de natuurlijke persoon of op de rechtspersoon. Het bestuur van een rechtspersoon kan zelf ook een rechtspersoon zijn, maar gelet op de (persoonlijke) eisen die worden gesteld aan de exploitant dient er uiteindelijk altijd één natuurlijke persoon te zijn die kan worden beschouwd als exploitant in de zin van de APV –al dan niet als vertegenwoordiger van die rechtspersoon. De dagelijkse leiding in het bedrijf kan in plaats van bij de exploitant zelf, bij een beheerder rusten. Er wordt dus in het kader van de vergunningverlening gewerkt met een beheerderslijst. Voor het begrip bedrijf wordt aangesloten bij het algemeen spraakgebruik. Het betreft hier voor het publiek toegankelijke bedrijven, zoals winkels (al dan niet met een horecacomponent) of dienstverlenende bedrijven.

 

Lid 2

 

De systematiek van artikel 2:41a gaat uit van een pand- of branchegerichte aanpak. Hiermee kan maatwerk binnen de gemeente geleverd worden. De burgemeester kan met een aanwijzingsbesluit nieuwe en reeds gevestigde ondernemers onderwerpen aan een systeem van verplichte vergunningen.

Proportionaliteit & subsidiariteit

De noodzaak van een aanwijzing, alsmede de duur van de aanwijzing, wordt zorgvuldig gemotiveerd. De uitgangspunten van proportionaliteit en subsidiariteit gelden. De vergunning wordt verleend voor de duur van het aanwijzingsbesluit.

 

De burgemeester wijst een pand of een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend aan als door de wijze van exploitatie van het pand of door de bedrijfsmatige activiteit de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid onder druk staat dan wel nadelig kan worden beïnvloed. Dit criterium drukt uit dat het voor een aanwijzing niet noodzakelijk is dat zich concrete incidenten hebben voorgedaan. Een aanwijzing kan ook preventief worden gegeven voor een branche waar extra aandacht nodig is bijvoorbeeld om de leefbaarheid en openbare orde en veiligheid ten goede te keren.

Pandgericht

De vergunningplicht kan op pandniveau worden ingezet door deze bijvoorbeeld na concrete incidenten (strafbare feiten) van toepassing te verklaren op het pand of wanneer als gevolg van de wijze van exploitatie in dat pand de leefbaarheid of openbare orde onder druk staat (repressieve aanwijzing). Daar waar strafbare feiten in een pand worden geconstateerd en de pandeigenaar niet intrinsiek gemotiveerd is om mee te werken aan de bestrijding hiervan biedt een pandsgewijze vergunningplicht soelaas. De vergunningplicht is dan direct van toepassing op de nieuwe of zittende ondernemer. Daarmee kan maatwerk worden geboden, en worden andere ondernemers, voor zover dat niet nodig is, niet in de aanwijzing betrokken. Een aanwijzing die specifiek op een bepaald pand is gericht, kan dan juist proportioneel en gerechtvaardigd zijn.

Branchegericht

Indien sprake is van een (ernstige) structurele problematiek in een bepaalde branche kan op grond van het artikel een vergunningplicht voor een branche worden ingevoerd. Bij aanwijzing van een branche wordt gemotiveerd waarom de bedrijfsmatige activiteiten met het oog op de openbare orde en veiligheid gereguleerd moeten worden.

 

Lid 3

 

In het derde lid is het verbod opgenomen om in een aangewezen gebouw zonder vergunning van de burgemeester bedrijfsmatige activiteiten te verrichten. In het aanwijzingsbesluit worden de bedrijfsmatige activiteiten genoemd waarop de aanwijzing betrekking heeft. Dat kunnen ook alle bedrijfsmatige activiteiten zijn, zoals detailhandel. De burgemeester kan ook gemeente breed een branche aanwijzen. Dan geldt een vergunningplicht voor die activiteiten die behoren tot de branche.

 

Lid 4 & 5

 

De algemene intrekkings- en/of wijzigingsgronden staan vermeld in artikel 1:8 van de APV. In deze leden staan de specifieke weigerings- en intrekkingsgronden vermeld. Toezicht op en handhaving van de vergunningplicht is mogelijk door intrekking van een reeds verstrekte vergunning of door sluiting van het bedrijf. Aan een vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden (artikel 1:4 APV).

Voor de reikwijdte van het begrip ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’ wordt aangesloten bij de terminologie van de Drank- en Horecawet.

 

Indien de exploitant zijn verplichtingen uit de vergunningvoorschriften niet nakomt, kan er reden zijn de vergunning in te trekken.

 

Sub c in lid 4 en sub i in lid 5 is opgenomen om constructies van schijnbeheer tegen te kunnen gaan indien de praktijk niet in overeenstemming is met de situatie zoals op de vergunning vermeld.

 

Lid 9

 

Om oog te kunnen houden op relevante veranderingen moet de vergunningverlener daarvan weet hebben. De vergunninghouder is verplicht wijzigingen te melden. Als er met inachtneming van de geldende regels geen bezwaar bestaat tegen een voortgezet bedrijf, wordt een gewijzigde vergunning verleend. Als blijkt dat de wijzigingen niet zijn gemeld, kan dat leiden tot intrekking van de vergunning. Het is van groot belang om een actueel overzicht te hebben van de in de gemeente actieve exploitanten. Om die reden moet ook worden gemeld dat de exploitatie wordt beëindigd of overgedragen. Ook wanneer slechts één van de exploitanten stopt. Om schijnbeheer te voorkomen en te bestrijden is het van belang dat de beheerders bij de gemeente bekend zijn. Een wijziging in het beheer kan pas plaatsvinden indien de burgemeester de gevraagde wijziging in het beheer heeft bijgeschreven en de exploitant hiervan bericht heeft ontvangen.

 

Lid 11

 

De vergunningplicht op grond van het aanwijzingsbesluit en het verbod om zonder vergunning bedrijfsmatige activiteiten te verrichten, geldt voor nieuwe exploitanten onmiddellijk na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Onder nieuwe exploitanten worden ook verstaan: exploitanten die een andere bedrijfsmatige activiteit dan voorheen willen uitoefenen, en/of op een andere locatie dan voorheen. Exploitanten kunnen dus niet de inwerkingtreding van het verbod rekken door op een locatie waar zij al actief zijn, over te stappen op een andere bedrijfsmatige activiteit die ook onder de aanwijzing valt.

 

Voor zittende exploitanten geldt dat zij drie maanden de tijd krijgen om een vergunning aan te vragen en te verkrijgen. Lukt dat niet tijdig, dan handelen zij in strijd met het verbod. Wordt de aanvraag om een vergunning binnen de periode van drie maanden geweigerd of wordt een eventueel reeds verleende vergunning ingetrokken, dan handelen zij vanaf dat moment in strijd met het verbod. De burgemeester kan dan met onmiddellijke ingang tot handhaving van het verbod overgaan.

 

Voor zover de Dienstenrichtlijn van toepassing is op het vergunningstelsel en de voorwaarden, geldt dat met name gelet op de openbare orde en veiligheid er een dwingende reden van algemeen belang is en de gestelde eisen ook evenredig (geschikt en noodzakelijk) zijn, zodat het stelsel en de voorwaarden gerechtvaardigd zijn.

Artikel 2:66 Begripsomschrijving

De bestuurlijke aanpak van heling binnen de gemeente kan een belangrijk aanvulling vormen op het politioneel strafrechtelijk optreden.

 

Het Wetboek van strafrecht (‘Sr’.) bevat enkele bepalingen die de bestrijding van heling op het oog hebben. Dat zijn artikel 416, 417, 417bis, 417ter, 437, 437bis, 437ter en 437quater. Het binnentreden bij handelaren is - ook zonder dat een strafbaar feit wordt vermoed - te allen tijde mogelijk op basis van artikel 552 van het Wetboek van Strafvordering (‘Sv’).

 

De in artikel 141 Sv genoemde opsporingsambtenaren hebben om controle uit te oefenen vrije toegang tot alle vestigingen en andere plaatsen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat zij door een handelaar worden gebruikt. Indien deze plaatsen als woning zijn aan te merken, moet het bepaalde in de Algemene wet op het binnentreden in acht worden genomen.

 

De politie kan voorwerpen in beslag nemen.

 

Op grond van artikel 142 Sv kunnen toezichthouders als buitengewone opsporingsambtenaren optreden. Gelet op het karakter van de voorschriften inzake de heling is overigens voor buitengewone opsporingsambtenaren, naast de algemene opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 Sv, bij de controle op de naleving van voorschriften inzake de helingbestrijding in het algemeen geen plaats. De in artikel 552 Sv neergelegde binnentredingsbevoegdheid is dan ook alleen verleend aan de algemene opsporingsambtenaren.

 

Voor de handhaving van de helingbepaling zal erop moeten worden toegezien dat bekend is, welke handelaren zich in de gemeente hebben gevestigd. Aan de verplichting ex artikel 437ter lid 2 Sr om zich schriftelijk aan te melden bij de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar wordt in de huidige praktijk door veel handelaren niet voldaan.

 

In dat geval zal de burgemeester gebruik moeten maken van de mogelijkheid de hem door artikelen 437 e.v. Sr toegekende taken op te dragen aan door hem aan te wijzen ambtenaren.

 

Prioritering en branchegericht controles

 

Door capaciteitsproblemen bij de politie zal het doorgaans niet mogelijk zijn alle handelaren aan een regelmatige controle te onderwerpen. De controle zal zich moeten toespitsen op die branches waarin relatief veel gestolen goederen worden verhandeld en waarin relatief veel notoire helers voorkomen (de antiek-, (brom)fiets- en autohandel).

 

Ten behoeve van de andere branches zou de burgemeester dan vrijstelling kunnen verlenen van de in de gemeentelijke helingvoorschriften opgenomen registratieverplichtingen.

Handelaar

Voor de omschrijving van het begrip “handelaar” verwijst artikel 437 lid 1 Sr naar de Algemene Maatregel van Bestuur op grond van dit artikel (Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, KB 06-01-1992).

 

Artikel 1 van dit besluit noemt als handelaren: opkopers en handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen, platina, goud, zilver, edelstenen, uurwerken, kunstvoorwerpen, auto’s, motorfietsen, bromfietsen, fietsen, foto-, film-, radio-, audio- en videoapparatuur en apparatuur voor automatische registratie. Onder “handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen” worden tevens handelaren in antiek en curiosa verstaan. Daarom hoeven zij niet apart te worden vermeld.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

De in dit artikel opgenomen verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister vinden hun basis in artikel 2 van de AMvB op grond van artikel 437 Sr. Artikel 437 lid 1 onder a Sr verplicht de handelaar tot het aantekening houden van het verwerven dan wel voor handen hebben van alle gebruikte en ongeregelde goederen. In de Memorie van Toelichting wordt gezegd dat de administratieplicht alleen zinvol is als het om dit soort goederen gaat, omdat dan de kans bestaat dat zij van misdrijf afkomstig zijn.

 

In artikel 2 van eerdergenoemde AMvB worden regels gegeven betreffende de wijze van aantekening houden. Zo is bepaald dat de registerplichtige handelaar een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register houdt en daarin onverwijld de vereiste gegevens vermeldt: het zogenaamde verkoopregister.

 

Bij het opstellen van regels met betrekking tot het verkoopregister is aansluiting gezocht bij de terminologie van de formulering van het inkoopregister, welke overigens is geregeld bij wet en AMvB. Net als bij het inkoopregister verdient het aanbeveling om de handelingen die leiden tot het opstellen van een verkoopregister algemeen te omschrijven.

 

Net als het inkoopregister moet het verkoopregister doorlopend zijn. Een doorlopend register is een register waarin de aantekeningen waarvoor het is bestemd achtereenvolgens naar tijdsorden worden ingeschreven, met uitsluiting van de mogelijkheid van latere inschrijvingen. Een register waarin een aantal bladzijden ontbreekt, is geen doorlopend register. Het register mag geen onregelmatigheden en hiaten vertonen en moet chronologisch zijn.

 

Lid 1

 

Hier is een algemene verplichting opgenomen om een verkoopregister bij te houden (“alle” goederen). Aangezien het meestal zal gaan om bepaalde goederen als fietsen, auto’s of antiek, is in het tweede lid een vrijstellingsbepaling toegevoegd.

 

Er kan ook voor worden gekozen om de goederen die niet hoeven te worden geregistreerd expliciet en limitatief op te sommen in het eerste en dan enige lid, óf te bepalen dat alleen die goederen moeten worden geregistreerd die de burgemeester heeft aangewezen.

 

Lid 2

 

In het kader van de aanpak van heling kan het wenselijk zijn om het register elektronisch te laten bijhouden. Het register kan dan bijvoorbeeld worden gekoppeld aan het gestolen goederenregister. Op basis hiervan kunnen administratieve uitvoerings- en toezichtlasten worden verminderd terwijl de efficiency van de helingaanpak kan worden vergroot. 

 

Lid 4

 

Hier wordt de lex silencio positivo van toepassing verklaard op de ontheffing van het tweede lid. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van één tot alle verplichtingen in dit artikel. Doorgaans zal daarvoor een praktische reden zijn. Bovendien lijdt de ondernemer doorgaans geen grote schade wanneer er per abuis een vrijstelling van rechtswege ontstaat en die wordt teruggedraaid.

Artikel 2:68 Verplichtingen als bedoeld in artikel 437 Wetboek van strafrecht

 

Deze bepaling, die gebaseerd is op artikel 437ter lid 2 Sr, bevat voorschriften die in het algemeen het gevaar voor heling beogen te voorkomen.

 

Lid 1

Artikel 437ter lid 2 Sr legt de handelaar de verplichting op de burgemeester of door hem aangewezen ambtenaren tevoren schriftelijk in kennis te stellen als hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt. De wetgever heeft afgezien van een regeling om de uitoefening van het opkopersbedrijf aan een voorafgaande toelating door het gemeentebestuur te binden. De aanmeldingsplicht is in onderdeel a, sub 1e, nader uitgewerkt.

 

Lid 2

 

Als er zich wijzigingen in het adres of beroep van de handelaar voordoen, dient de burgemeester hiervan in kennis te worden gesteld. De politie kan hierdoor de registratie van de handelaren actueel houden.

 

Lid 4

 

Hier spelen onder meer de omstandigheden waaronder het goed aan de handelaar wordt aangeboden en diens wetenschap zelf een rol. De inhoud van deze bepaling ligt dicht tegen die van artikel 437bis lid 1 Sr zelf aan. Hier is het echter de ondernemer die het initiatief moet nemen. Deze bepaling kan niet in strijd worden geacht met artikel 160 en 161 Sv.

 

Lid 5

 

In artikel 437 lid 1 sub c Sr wordt aan de daartoe aangewezen ambtenaar de bevoegdheid gegeven om inzage te hebben in het inkoopregister. De bevoegdheid tot inzage in het verkoopregister is niet aangegeven in het Sr, zodat een regeling in de APV noodzakelijk is. Door de bevoegdheid tot inzage van het verkoopregister bij de daartoe aangewezen ambtenaar te leggen, kan deze ambtenaar zowel het inkoop- als het verkoopregister inzien.

Naar boven