Gemeenteblad van Zederik
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zederik | Gemeenteblad 2017, 126681 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zederik | Gemeenteblad 2017, 126681 | Verordeningen |
Verordening Beschermd Wonen en Opvang Zederik 2017
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 6 maart 2017;
Overwegende dat van de gemeente verwacht mag worden dat zij ondersteuning biedt aan burgers die onvoldoende redzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie;
dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2. van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en
Gelet op de artikelen 2.1.3 tot en met 2.1.7, artikel 2.6.6 en artikel 2.3.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
maatschappelijke voorziening zoals bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet, die is gericht op beschermd wonen en opvang;
bijdrage in de kosten als bedoeld in artikel 2.1.4 van de wet;
maatwerkvoorziening als omschreven in artikel 1.1.1 van de wet, die is gericht op beschermd wonen en opvang, en te verstrekken als voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget;
een persoon die mantelzorg in de zin van artikel 1.1.1 van de wet biedt;
melding als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet;
een weergave van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet;
persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2 tweede lid van de wet;
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 2.2 Cliëntondersteuning
Het college wijst cliënten die een melding doen en hun mantelzorgers op de mogelijkheid zich gedurende de procedure desgewenst te laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntondersteuner.
Artikel 2.3 Onderzoek en gesprek
Het college vraagt voor het gesprek aan de cliënt alle gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen, te verschaffen. Hiertoe behoort in ieder geval een identificatie-document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, tenzij het college daarover al beschikt.
De aanvraag voor een maatwerkvoorziening moet door of namens de cliënt schriftelijk worden ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier of een ondertekend onderzoeksverslag.
Artikel 2.6 Medewerking cliënt
Het college is, onverminderd artikel 2.3.8 van de wet, in ieder geval bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening:
Het college is bevoegd om, indien dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening, zich te laten adviseren door een daartoe geschikte instantie.
HOOFDSTUK 3 BEOORDELING AANSPRAAK OP MAATWERKVOORZIENING
Artikel 3.1 Uitgangspunt bij beoordeling maatwerkvoorziening
Het college neemt het onderzoeksverslag, en indien aanwezig het ondersteuningsplan, als uitgangspunt bij de beoordeling van de aanspraak voor een maatwerkvoorziening.
Er bestaat aanspraak op een maatwerkvoorziening:
indien deze een passende bijdrage levert aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen en opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht, of indien dit niet mogelijk is voor cliënt, met een toenemende mate van zelfredzaamheid, te handhaven in de samenleving;
Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening:
indien de aanspraak niet is vast te stellen doordat de cliënt niet of onvoldoende voldoet aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 2.3.8 lid 1 en 3 van de wet of aan de in deze verordening gestelde verplichtingen.
Artikel 3.3 Criteria beschermd wonen
De cliënt kan in aanmerking komen voor beschermd wonen, indien hij, onverminderd de in de wet en in artikel 3.2 van deze verordening genoemde criteria, voldoet aan alle volgende criteria:
Er is geen sprake (meer) van klinische behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet.
In afwijking van artikel 3.2, eerste lid, onderdeel b verstrekt het college voor beschermd wonen een zo licht mogelijk passende voorziening, eventueel aangevuld met dagbesteding. Indien meerdere voorzieningen passen zijn en dezelfde zwaarte hebben, verstrekt het college de goedkoopste van de passende voorzieningen.
Artikel 3.4 Criteria 24-uursopvang
De cliënt kan in aanmerking komen voor beschermd wonen, indien hij, onverminderd de in de wet en in artikel 3.2 van deze verordening genoemde criteria, voldoet aan alle volgende criteria:
HOOFDSTUK 4 PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Artikel 4.1 Criteria Persoonsgebonden budget
De cliënt kan in aanmerking komen voor beschermd wonen, indien hij, onverminderd de in de wet en in artikel 3.2 van deze verordening genoemde criteria, voldoet aan alle volgende criteria:
een Persoonsgebonden budget wordt verstrekt indien:
de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociaal netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
Het college weigert de verlening van een persoonsgebonden budget:
indien het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 2.3.10 eerste lid, onderdeel a, d en e van de wet;
Artikel 4.2 Hoogte persoonsgebonden budget
Het college stelt in nadere regels de hoogte van het persoonsgebonden budget voor dagbesteding, beschermd wonen en opvang vast bij dienstverlening door professionele hulpverleners conform de geldende kwaliteitsstandaarden vast. Het college stelt de hoogte van het persoonsgebonden budget vast aan de hand van de prijs waarvoor het college deze dienstverlening heeft gecontracteerd, met dien verstande dat het college de overheadkosten die gecontracteerde aanbieders hebben voor personeel en materieel buiten beschouwing laat bij het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget.
Artikel 4.3 Tarief persoonsgebonden budget in sociaal netwerk
Het college stelt in nadere regels de hoogte van het persoonsgebonden budget voor dagbesteding, beschermd wonen en opvang vast bij besteding van het persoonsgebonden budget bij een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk. Het college stelt de hoogte van het persoonsgebonden budget vast aan de hand van de prijs waarvoor het college deze dienstverlening heeft gecontracteerd, met dien verstande dat het college overheadkosten voor personeel en materieel en andere lasten die professionele aanbieders hebben buiten beschouwing laat bij het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget.
HOOFDSTUK 5 BIJDRAGE IN DE KOSTEN
Artikel 5.1 Maatwerkvoorzieningen
De bijdrage voor een maatwerkvoorziening wordt vastgesteld op het toegestane maximumbedrag in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, met dien verstande dat de bijdrage niet meer bedraagt dan de kostprijs.
HOOFDSTUK 6 BEËINDIGING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING
Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een toegekende aanspraak op een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk beëindigen of opschorten, indien:
niet wordt voldaan aan hetgeen is gesteld bij of krachtens de wet of de verordening;
de cliënt wordt opgenomen in een instelling in de zin van de Wet toelating zorginstellingen of in een ziekenhuis;
Artikel 6.2 Herziening en intrekking
Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een besluit tot toekenning van een aanspraak op een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk herzien of intrekken indien:
Indien het besluit tot toekenning van een aanspraak op een maatwerkvoorziening is herzien of ingetrokken, kan het college, onverminderd artikel 2.4.1 van de wet:
HOOFDSTUK 7 BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK
Het college voert een actief fraudepreventiebeleid. Onderdeel van dit beleid is dat het college cliënten informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik daarvan.
Ter controle van het beroep op algemene- en maatwerkvoorzieningen wordt onder meer gebruik gemaakt van bestandsvergelijkingen met actuele gegevens en van de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.
Het college kan onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de maatwerk-voorziening en kan daarbij onder meer gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen. Het college kan daarnaast overige signalen en tips die relevant zijn voor de aanspraak op een maatwerkvoorziening onderzoeken.
Het college kan onderzoek doen naar de reden van de beëindiging van de aanspraak op een maatwerk-voorziening en op basis daarvan besluiten nemen met betrekking tot de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en de wederzijds tussen het college en de cliënt resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan.
HOOFDSTUK 10 BURGERPARTICIPATIE
Artikel 10.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende beschermd wonen en opvang, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende beschermd wonen en opvang te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende beschermd wonen en opvang, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Artikel 11.1 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen bij de verstrekking van maatwerk-voorzieningen op verzoek van de cliënt ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening en de daarop gebaseerde regels, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Evaluatie van het door het college gevoerde beleid vindt plaats via de reguliere bestuursrapportages van het college.
De Verordening beschermd wonen en opvang gemeente Zederik wordt ingetrokken met de inwerkingtreding van deze verordening, met dien verstande dat zij van toepassing blijft ten aanzien van een op grond daarvan genomen besluit totdat het college, onder intrekking van dit besluit, een nieuw besluit op grond van deze verordening heeft genomen.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Zederik, gehouden op 24 april 2017.
De griffier,
De voorzitter,
Toelichting (geactualiseerd in 2017)
Met de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) heeft de gemeente de taak gekregen om maatschappelijke ondersteuning te organiseren voor de burgers. Het bieden van beschermd wonen en opvang - een nieuwe taak voor de gemeente - is onderdeel daarvan. Beschermd wonen is bedoeld voor personen van 18 jaar of ouder met psychische of psychosociale problemen die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Deze personen zijn in bepaalde mate (nog) niet in staat om alle organisatorische en financiële aspecten rondom het bewonen van een eigen woning te verzorgen. Opvang is bedoeld voor personen van 18 jaar of ouder die de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
De bestuurlijke verantwoordelijkheid voor beschermd wonen is landelijk voorlopig belegd bij de 43 centrumgemeenten die ook de maatschappelijke opvang uitvoeren (zie Kamerstukken II, 2013 – 2014, 33 841, nr. 34). In onze regio is Dordrecht de centrumgemeente. De gemeenten uit de regio’s Drechtsteden, Alblasserwaard en Vijfheerenlanden hebben een samenwerkingsovereenkomst met Dordrecht opgesteld voor de periode 2015-2016. Deze overeenkomst is gecontinueerd voor de periode 2017-2018.
Overigens kent de Wmo 2015 formeel geen onderscheid tussen centrumgemeenten en regiogemeenten en ziet de verplichting van de wet ten aanzien van beschermd wonen en opvang dus op alle gemeenten.
De regiogemeenten hebben een schriftelijk mandaat aan de centrumgemeente gegeven voor de bevoegdheid tot het bepalen van de toegang, het afgeven van de beschikkingen en het daadwerkelijk verstrekken van opvang en beschermd wonen.
Aan de uitvoering van de gemeentelijke taak van beschermd wonen en opvang ligt een verordening, nadere regels en beleidsregels ten grondslag. Vanwege een aantal beoogde wijzigingen in de uitvoering van het beschermd wonen en opvang zijn in 2017 deze juridische documenten op onderdelen gewijzigd.
Met het onderbrengen van beschermd wonen bij de Wmo hebben gemeenten de lokale opgave om tot een betere aansluiting van het beschermd wonen op het gehele pakket van diverse vormen van maatschappelijke ondersteuning te komen. De lokale opgave behelst concreet een transformatie van het beschermd wonen in een instelling (intramuraal) naar het zo veel als mogelijk thuis – of in een thuisomgeving - kunnen blijven wonen met ambulante begeleiding en zorg op maat (extramuraal). Daarbij kan aansluiting worden gezocht bij de lokale infrastructuur van zorg, bijvoorbeeld dagbestedingsvormen of door de inzet van vrijwilligers of ‘goede buren’ die een vorm van ondersteuning aan de doelgroep bieden.
De wijzigingen van de verordening, de nadere regels en de beleidsregels kunnen worden beschouwd als een stap in de transformatie van beschermd wonen. Zo wordt met de wijzigingen de mogelijkheid geboden om een aanbod op maat – in de vorm van een zogenoemd arrangement - aan een cliënt aan te bieden. Daarbij is de gedachte dat een zo licht mogelijke, passende voorziening wordt verstrekt die eventueel wordt aangevuld met dagbesteding.
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
Dit artikel bevat de begripsomschrijvingen. Daarbij is ervoor gekozen om de (meeste) wettelijke begripsbepalingen niet over te nemen. De begrippen maatwerkvoorziening en persoonsgebonden budget zijn wel opgenomen in artikel 1.1 om te verduidelijken dat een maatwerkvoorziening twee leveringsvormen kent (natura en pgb) en dat een persoonsgebonden budget dus een leveringsvorm van een maatwerkvoorziening is.
Bij 24-uursopvang gaat het om het bieden van tijdelijke opvang, bestaande uit verblijf en begeleiding. Het betreft een doorstroomvoorziening op weg naar een meer passende en perspectief biedende woonvorm.
Lid 1 onder b Algemeen gebruikelijke voorziening
Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is al geconcretiseerd in de Wmo 2007-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om de volgende voorzieningen die:
Er moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de cliënt algemeen gebruikelijk is.
Lid 1 onder c Algemene voorziening
Voor de duidelijkheid is aangegeven dat de algemene voorziening, voor zover in deze verordening is geregeld, alleen betrekking heeft op opvang en beschermd wonen.
Met de wijziging van de verordening in 2017 is de definitie van beschermd wonen verruimd van enkel en alleen het wonen in een instelling (intramuraal) naar ook het beschermd kunnen wonen in een wooninitiatief (extramuraal). Een wooninitiatief is bijvoorbeeld het al dan niet met anderen wonen in een huurwoning. Bij zowel intramuraal als extramuraal wonen blijft overigens sprake van toezicht en begeleiding.
Om in de definiëring van de doelgroep meer aan te sluiten bij het beschermd wonen is in 2007 aan de begripsomschrijving toegevoegd dat het ook personen kan betreffen die niet zelfstandig kunnen wonen. Ook is toegevoegd dat het personen betreft die niet in staat zijn hun ondersteuningsvraag te formuleren en/of uit te stellen. Met deze toevoegingen wordt de problematiek van deze doelgroep meer gedetailleerd aangegeven.
Dit artikel regelt de reikwijdte van deze verordening. Deze verordening heeft alleen betrekking op de algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen met betrekking tot beschermd wonen en opvang.
Voor de overige maatwerkvoorzieningen en voor de algemene voorzieningen zijn of worden aparte verordeningen opgesteld.
Dit artikel beschrijft wie de melding kan doen en hoe de melding kan worden gedaan. In principe kan iedereen een signaal afgeven dat iemand behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning. Echter de melding in de zin van artikel 2.3.2 van de wet, waarop een onderzoek moet volgen, kan alleen worden gedaan door of namens de cliënt. Dat hoeft dus niet de cliënt zelf te zijn, maar kan bijvoorbeeld ook een mantelzorger of familielid zijn.
De cliënt heeft na bevestiging van de melding zeven dagen de tijd een persoonlijk plan in te leveren. Het gaat hier om zeven dagen, niet om zeven werkdagen.
Artikel 2.2 Cliëntondersteuning
Dit artikel bepaalt overeenkomstig artikel 2.3.2 lid 3 van de wet dat het college de cliënt na de melding inlicht over de mogelijkheid van cliëntondersteuning. Voor deze cliëntondersteuning is geen bijdrage verschuldigd.
Artikel 2.3 Onderzoek en gesprek
Het onderzoek en de inhoud daarvan is al uitgebreid omschreven in de wet. Daarom is bewust gekozen de wijze van toegang summier in de verordening op te nemen. Wel bepaalt het tweede lid dat een gesprek altijd deel uitmaakt van het onderzoek. Bij voorkeur vindt het gesprek mondeling bij de cliënt thuis plaats (daarbij kan een familielid, hulpverlener of onafhankelijke cliëntondersteuner aanwezig zijn). De cliënt kan zelf bepalen wie er met hem/haar aanwezig is bij het gesprek naar aanleiding van de melding. En dus kan de cliënt bepalen of degene die namens hem/haar de melding heeft gedaan aanwezig is en of een vertegenwoordiger aanwezig is. Tevens kan de cliënt beslissen of hij/zij gebruik wil maken van onafhankelijke cliëntondersteuner tijdens het gesprek. Dus bij een melding namens een cliënt hoeft de melder niet bij het gesprek aanwezig te zijn, dat is ter keuze van de cliënt.
Is een gesprek thuis niet mogelijk, dan wordt uitgeweken naar een spreekuur bij de gemeente of bij een dienstverlener. Tot slot kan in sommige gevallen ook een telefoongesprek volstaan (bv bij aanpassing van een reeds bestaande voorziening). Afhankelijk van de melding en de situatie wordt daarmee bepaald hoe het gesprek vorm wordt gegeven.
Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure en is overeenkomstig artikel 2.3.2 lid 7 van de wet opgenomen. Het eerste lid borgt dat altijd een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek wordt verstrekt. Dit wordt het onderzoeksverslag genoemd.
Dit artikel beschrijft wie de aanvraag kan doen en hoe de aanvraag kan worden gedaan. Een aanvraag kan alleen schriftelijk worden gedaan door of namens de cliënt.
Artikel 2.6 Medewerking cliënt en huisgenoten
Dit artikel is grotendeels een nadere uitwerking van de medewerkingsplicht van artikel 2.3.8 van de wet. Het tweede lid bevat de verplichting voor de cliënt om medewerking te verlenen.
Het kan noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de gevraagde voorziening een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Als daar aanleiding voor is biedt dit artikel daartoe de mogelijkheid.
Artikel 2.8 Ondersteuningsplan
Bij het bepalen van de aanspraak op de maatwerkvoorziening beschermd wonen of opvang kan worden gewerkt met een ondersteuningsplan. Dit ondersteuningsplan, dat tussen cliënt en de aanbieder wordt overeengekomen, bevat een concrete invulling van de door de aanbieder te verlenen ondersteuning aan de client, gebaseerd op de geïndiceerde ondersteuning.
HOOFDSTUK 3 BEOORDELING AANSPRAAK OP MAATWERKVOORZIENING
De voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt, dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel passend als de meest goedkope te zijn. Datgene wat de cliënt als een meest passende oplossing voor zijn beperkingen beschouwt wordt meegewogen in de beoordeling van het verantwoord zijn van de voorziening. Ook het criterium inzake de kosten van de voorziening, speelt een rol bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet verantwoord zijn van een voorziening. Voorzieningen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening passender maken, komen in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking.
Hier wordt benadrukt, voor wat betreft het beschermd wonen (onder d) en opvang (onder e), dat het verstrekken van een maatwerkvoorziening in het kader van de wet nadrukkelijk de hekkensluiter is. Alleen wanneer iemand echt niet zelf of met hulp van zijn omgeving, of met algemene voorzieningen of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten in staat is tot zelfredzaamheid of participatie, moet er een maatwerkvoorziening worden verstrekt. Het college zal dus zorgvuldig onderzoeken wat de cliënt op eigen kracht of met hulp van personen uit zijn sociale netwerk (gebruikelijke hulp, mantelzorg of anderszins) kan doen om de problematiek te verkleinen of op te lossen en wat gebruikmaken van algemene voorzieningen daaraan kan bijdragen.
Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt indien de voorziening voor de persoon van de cliënt algemeen gebruikelijk is. Voor het begrip algemeen gebruikelijk wordt verwezen naar de toelichting op artikel 1.1.
De wet bevat geen bepaling, zoals artikel 2 Wmo, die regelt dat een aanspraak op grond van een andere wet voorgaat. Daarom is een dergelijke bepaling in de verordening opgenomen. Ook regelt de verordeningsbepaling, vergelijkbaar aan artikel 15 van de Wet werk en bijstand, dat kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt, niet voor vergoeding in aanmerking komen.
In artikel 2.3.8 van de wet is de medewerkingsplicht van de cliënt opgenomen. En in artikel 2.6 van deze verordening is voor de cliënt een specifieke medewerkingsplicht neergelegd. Verleent de cliënt geen medewerking dan kan de aanspraak op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld en volgt een afwijzende beschikking.
Artikel 3.3. Criteria beschermd wonen
Om zo goed als mogelijk tot maatwerk in het aanbod van beschermd wonen te komen, is samen met de zorgaanbieders een aanbod van 13 arrangementen beschermd wonen opgesteld. Deze arrangementen worden in de ‘Nadere regels beschermd wonen en opvang gemeente Zederik 2017’ beschreven. Het onderscheid in de arrangementen is gebaseerd op het verschil in intramuraal en extramuraal, de zwaarte van het beschermd wonen (licht, midden en zwaar) en het aantal personen per arrangement. Voor wat betreft het bepalen van het soort arrangement is in artikel 3.3 opgenomen dat een extramurale voorziening voor een intramurale voorziening gaat. Dit sluit aan bij de transformatiegedachte omtrent het beschermd wonen waarbij zo veel als mogelijk beschermd wonen wordt aangeboden in een thuisomgeving.
Aan de verordening is in 2017 een artikel toegevoegd over dagbesteding. In het artikel is opgenomen dat de cliënt met een indicatie voor beschermd wonen in aanmerking kan komen voor dagbesteding. De reden van het apart benoemen van dagbesteding is dat dagbesteding uit het arrangement van beschermd wonen is gehaald. Dit naar aanleiding van signalen dat er aanbieders zijn die binnen een ‘all-in-arrangement’ besparen op de uitgaven van beschermd wonen met als gevolg dat het aanbod van dagbesteding aan de cliënt versoberd.
HOOFDSTUK 4 PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Artikel 4.1 Criteria persoonsgebonden budget
Dit artikel is gebaseerd op de criteria zoals die in de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zederik 2015 vermeld staan. Doel hier is zoveel mogelijk eenduidigheid voor de Zederikse burger. Dit artikel is aangevuld met enkele criteria zoals die in de regio Zuid-Holland Zuid gehanteerd worden. Doel van deze aanvulling is om voor de uitvoeringsorganisatie Sociale Dienst Drechtsteden de verschillen in werkwijze zo minimaal mogelijk te houden.
Artikel 4.2 Hoogte persoonsgebonden budget
Het eerste lid bevat de hoofdregel voor het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget. Kern van de hoofdregel is dat het persoonsgebonden budget nooit meer bedraagt dan de prijs die het college betaalt bij verstrekking in natura. Het college kan, met inachtneming van de hoofdregel, nadere regels stellen over de hoogte van het persoonsgebonden budget. Daarbij zijn er diverse mogelijkheden, zoals tariefdifferentiatie en rekening houden met de overheadkosten die zijn verdisconteerd in de prijzen die met aanbieders worden overeengekomen.
Het tweede lid geeft het college de mogelijkheid om aanvullend nog nadere regels te stellen over de hoogte van het pgb. Het tweede lid is daarmee een aanvulling op het eerste lid.
Artikel 4.3 Tarief persoonsgebonden budget in sociaal netwerk
Het college kan nadere regels stellen over de voorwaarden betreffende het tarief waaronder een cliënt de mogelijkheid heeft een persoonsgebonden budget te besteden bij een persoon die behoort tot het sociaal netwerk. Een cliënt mag diensten betrekken van personen die behoren tot het sociale netwerk. Die vrijheid mag de gemeente niet beperken. De gemeente mag alleen voorwaarden stellen ten aanzien van het tarief. In dit artikel is daarvan gebruik gemaakt in die zin dat het aan het college wordt overgelaten om nadere regels te stellen.
HOOFDSTUK 5 BIJDRAGE IN DE KOSTEN
Artikel 5.1 Maatwerkvoorziening
Het eerste lid van dit artikel regelt dat een cliënt een bijdrage is verschuldigd beschermd wonen en 24-uursopvang. De bijdrage voor 24-uursopvang wordt vastgesteld en geïnd door de instelling waar de cliënt verblijft.
Voor de hoogte wordt aansluiting gezocht bij maxima in de landelijke regeling (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015). Overigens mag de bijdrage niet meer bedragen dan de kostprijs. De cliënt betaalt dus niet meer dan de gemeente kwijt is aan kosten voor het verstrekken van de voorziening.
In dit artikel is de wijze van berekening van de kostprijs weergegeven. De kostprijs is bij een voorziening in natura de prijs die de gemeente aan de leverancier/aanbieder betaalt, inclusief kosten als onderhoud, reparatie en verzekering. Bij een persoonsgebonden budget is de kostprijs gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden budget.
HOOFDSTUK 6 BEEINDIGING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING
De wettelijke bepalingen over met name terugvordering zijn summier en artikel 2.3.10 van de wet maakt geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening. Van beëindiging is sprake indien de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt aangetast met ingang van het heden of naar de toekomst toe. Het ongedaan maken van de aanspraak op een Wmo-voorziening over een periode in het verleden, wordt intrekken genoemd. Herzien is het over een periode in het verleden afwijkend vaststellen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening.
Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot intrekking en herziening, geen terugwerkende kracht. Het college moet, voordat het collegebesluit tot intrekking van een voorziening wordt genomen, een afweging maken tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen, waarbij het belang van belanghebbende om te participeren zwaar dient te wegen.
In de wet is slechts één terugvorderingsgrond opgenomen. Alleen indien de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, kan het college op grond van de wet overgaan tot terugvordering. Er is voor gekozen om de terugvorderingsgronden uit te breiden. Er moet wel onderscheid worden gemaakt tussen de terugvorderingsbepaling in de wet en de terugvorderingsgronden in de verordening voor wat betreft de invordering. Bij de terugvorderingsgronden in de verordening moet de invordering langs civielrechtelijke weg moet geschieden. Dit betekent onder meer dat in elk afzonderlijk geval moet worden aangetoond dat er sprake is van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW). In de praktijk zal de onverschuldigdheid van de betaling ontstaan door het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit. Bij de in de wet opgenomen terugvorderingsgrond heeft het college de mogelijkheid het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel in te vorderen. Er is sprake van een executoriale titel, waarmee direct beslag kan worden gelegd.
HOOFDSTUK 7 BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK
In dit hoofdstuk is aangegeven op welke wijze het ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen alsmede het misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet wordt bestreden. Belangrijk is om de cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening nadrukkelijk te wijzen op zijn rechten en plichten en te wijzen op de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het college controleert de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en bij het vermoeden van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Het college kan bij de controle onder meer gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel.
De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 en verder van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn.
De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning. In het eerste lid zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt.
Artikel 8.2 Prijs-kwaliteitverhouding
Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4 van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6 lid 1 van de wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren.
Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
HOOFDSTUK 9 KLACHTENAFHANDELING EN MEDEZEGGENSCHAP
Artikel 9.1 Regeling voor klachtenafhandeling
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 2 onder e van de wet. Dit artikel legt aan iedere aanbieder de verplichting op om een klachtenregeling te hebben. Het college zal toezien op de naleving daarvan.
Artikel 9.2 Regeling voor medezeggenschap
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 2 onder f van de wet. Het college moet ervoor zorgen dat de aanbieder, indien het college dat noodzakelijk vindt, over een regeling voor medezeggenschap beschikt. In dat geval ziet het college ook toe op de naleving ervan.
HOOFDSTUK 10 BURGERPARTICIPATIE
Artikel 10.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de wet, dat bepaalt dat een aantal onderwerpen ten aanzien van de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken, in de verordening moeten worden geregeld.
In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo 2015-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning. Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.
Artikel 11.1 Hardheidsclausule
Dit artikel geeft aan dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt kan afwijken van de bepalingen van deze verordening of de daarop gebaseerde regels indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Juist omdat het in de wet om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, immers, bij de afwegingen gaat het al om een individuele beoordeling. Als desondanks bij die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2017-126681.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.