Gemeenteblad van Oldenzaal
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Oldenzaal | Gemeenteblad 2017, 124622 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Oldenzaal | Gemeenteblad 2017, 124622 | Beleidsregels |
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Gemeente Oldenzaal 2017
Op 1 januari 2015 is de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in werking getreden. Eind 2014 is de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 door de gemeenteraad vastge-steld.
In de verordening is, geheel in lijn met het uitgangspunt dat de gemeenteraad de kaders stelt, bepaald dat het college nadere regels ten aanzien van een aantal onderwerpen vaststelt, het zogenaamde Be-sluit maatschappelijke ondersteuning.
Deze regels en de verordening worden in beleidsregels verder uitgewerkt.
Na ruim een jaar ervaring met de Wmo 2015 zijn de beleidsregels op onderdelen in 2016 aangepast.
In de beleidsregels 2016 is er voor gekozen om dezelfde structuur voor wat betreft de artikelnumme-ring te hanteren als in de verordening. Daarbij is er niet voor gekozen tot het in detail uitschrijven van mogelijk te verstrekken voorzieningen en criteria om voor deze voorzieningen in aanmerking te komen.
Inmiddels zijn op het enkele onderdelen door het college nieuwe besluiten genomen. Met name de maatwerkvoorzieningen Ondersteuning Maatschappelijke Deelname (OMD), Ondersteuning Zelfstan-dig Leven (OZL) en de Huishoudelijke Ondersteuning (HO) leiden tot aanpassing van de beleidsregels. Daarnaast moeten op enkele onderdelen technische aanpassingen worden aangebracht. Alle wijzigin-gen staan in rood weergegeven.
Op dit moment wordt gewerkt aan een nieuw beleidskader voor vervoer. Zodra dit is afgerond zullen de beleidsregels op dit onderdeel ook worden aangepast.
Juridische status beleidsregels
Naast de door de gemeenteraad vastgestelde verordening heeft het college het besluit vastgesteld en deze beleidsregels opgesteld die de richtlijnen aangeven waarlangs aanspraken concreet worden in-gevuld. Deze beleidsregels zijn derhalve een nadere uitwerking van de verordening en het besluit.
De verordening legt veel bevoegdheden bij het college. Deskundige consulenten, ambtenaren of be-roepskrachten zullen in de regel de uitvoering op zich nemen (in mandaat). Waar in de verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheden namelijk mandateren aan onderge-schikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de wet, het uitvoeringsbesluit, de Algemene wet bestuursrecht, de verordening en het besluit.
Gebruikelijke hulp aan huisgenoten
Zowel in de Verordening Wmo 2015, het Besluit Wmo 2015 en deze beleidsregels wordt herhaaldelijk verwezen naar het begrip ‘gebruikelijke zorg/hulp’.
Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten elkaar, naar algemeen aanvaarde maatstaven, geacht worden te bieden.
Van bovengebruikelijke hulp is sprake wanneer mensen elkaar bij ziekte of handicap langdurig meer zorg bieden dan wat binnen de sociale relatie gewoon is. Alleen als er sprake is van bovengebruikelijke hulp kan aanspraak bestaan op een voorziening.
Begeleiding van een volwassene is gebruikelijke hulp wanneer die begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door partner, ouder, inwonend kind en/of andere huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden.
Gebruikelijke hulp aan kinderen
Ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen, hetgeen inhoudt het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid. De zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder/verzorger normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziektes. Het bieden van een beschermde woonomgeving door ouders aan hun kind wordt tot de 17e verjaardag van het kind als gebruikelijke hulp aangemerkt, ook als er sprake is van een kind met een ziekte, aandoening of beperking. Het kan echter voorkomen dat ouder(s) dusdanig belast zijn in de zorg voor de kinderen dat zij niet langer de gebruikelijke hulp kunnen bieden. Op dat moment kan worden gekeken naar ondersteuning vanuit de Wmo.
Voor het vaststellen van de richtlijnen gebruikelijke hulp wordt aangesloten bij de Beleidsregels Jeugd.
Op grond van artikel 2.3.2. Wmo doet het college onderzoek indien een melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. De schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in lid 8 van dit artikel wordt in het onderzoeksverslag opgenomen
Het zorgplan is het overzicht van het geheel van afspraken zoals gemaakt tussen cliënt en zorgaanbieder ter uitvoering van de door het college geïndiceerde en toegekende maatwerkvoorziening.
2. Melding, onderzoek en aanvraag
2.1 Scheiding melding en aanvraag
In de wet heeft de scheiding van melding en aanvraag een wettelijke basis gekregen (artikel 2.3.2). Na de melding van een cliënt voert het college een onderzoek uit. Pas na afloop van dat onderzoek kan de cliënt een aanvraag indienen - tenzij het onderzoek niet binnen 6 weken is afgerond en cliënt niet langer wil wachten.
De melding is het startpunt van het onderzoek naar de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Die melding is zoals artikel 2 van de verordening bepaalt vorm vrij en kan door de cliënt zelf maar ook door een ander namens cliënt worden gedaan. Het college moet, zo bepaalt artikel 2.3.2 lid 1 van de wet de ontvangst van de melding bevestigen. Uit de memorie van toelichting (TK 2013-2014, 33 841, nr. 3, paragraaf 3.4) blijkt dat het college bovendien het tijdstip van de melding moet registreren en vastleggen in het onderzoeksverslag.
Op grond van artikel 2.3.2 lid 2 van de wet moet het college de cliënt op de hoogte stellen van de mogelijkheid om een persoonlijk plan in te dienen en hem gedurende zeven dagen na de melding, de gelegenheid geven het plan te overhandigen (artikel 4 van de verordening).
De cliënt dient het plan te overhandigen voordat het onderzoek van start gaat. In dat persoonlijk plan moet hij aangeven welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen
en de volgende omstandigheden omschrijven:
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voor-ziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek (artikel 2.3.2 lid 5 van de wet en artikel 4 lid 2 van de verordening).
Artikel 5. Informatie en identificatie
De gemeente beoordeelt of alle informatie die nodig is voor een onderzoek, beschikbaar is; uiteraard heeft de cliënt een actieve rol en kan deze eventueel aanvullende informatie aandragen die ook van belang is voor een goede beoordeling van de beperkingen, mogelijkheden en eventueel noodzakelijke ondersteuning. De gemeente zal de cliënt informeren over de persoonsgegevens die zij voor het on-derzoek nodig heeft en hem zo nodig toestemming vragen om relevante informatie waarover zij uit anderen hoofde beschikt, te mogen gebruiken of deze van derden te mogen opvragen. Zo kan het bijvoorbeeld nodig zijn om het advies in te winnen van een deskundige die vertrouwd is met de pro-blematiek van de cliënt met een psychiatrische geschiedenis of een specifieke beperking die nadere toelichting vraagt. Indien dat aan de orde is, zal de gemeente een dergelijk advies moeten afwachten; dat is immers noodzakelijk in het kader van een zorgvuldig onderzoek en voor het totale beeld dat de gemeente zich moet vormen van de cliënt en diens ondersteuningsvraag. Op grond van artikel 2.3.2 lid 7 van de wet moet de cliënt of zijn vertegenwoordiger het college alle gegevens en bescheiden verschaffen die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krij-gen.
Op grond van artikel 2.3.4 lid 1 van de wet moet het college bij het onderzoek de identiteit van de cliënt vaststellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identifica-tieplicht (o.a. een geldig paspoort, Nederlandse identiteitskaart of rijbewijs). Deze verplichtingen zijn ook neergelegd in artikel 5 lid 2 van de verordening. NB: Zie ook notitie Privacy in de Kennisbank.
Op grond van artikel 2.3.2 lid 1 van de wet voert het college, in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit. Uit de artikelsgewijze toelichting volgt dat de vorm van het onderzoek vrij is. Voor een zorgvuldig onder-zoek zal veelal sprake zijn van enige vorm van persoonlijk contact met betrokkene of een vertegen-woordiger van betrokkene, aangezien daardoor een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn situatie verkregen kan worden. Artikel 6 lid 1 van de verordening bepaalt dan ook dat een gesprek deel uitmaakt van het onderzoek. Als het een melding betreft van een bij de gemeente 'bekend' per-soon die eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek, kan het gesprek ook telefonisch plaats-vinden.
De onderwerpen die in het onderzoek aan de orde moeten komen zijn:
de mogelijkheden om met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen (zie toelich-ting artikel 10 van de Verordening), met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaam-heid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een al-gemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn partici-patie of aan beschermd wonen of opvang;
Bij het onderzoek wordt aan de cliёnt dan wel diens vertegenwoordiger medegedeeld welke mogelijk-heden bestaan om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger wordt in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze.
Uit de memorie van toelichting (TK 2013-2014, 33 841, nr. 3, paragraaf 3.4 en de artikelsgewijze toe-lichting op artikel 3.2.3 lid 1) volgt dat het regelmatig zal voorkomen dat niet alle aspecten die onder-deel van een onderzoek moeten zijn, ook in een concrete casus aan de orde hoeven te komen, omdat bijvoorbeeld blijkt dat aan de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning kan worden voldaan door het geven van informatie, een eenvoudige verwijzing of omdat bijvoorbeeld blijkt dat een combinatie van eigen kracht en gebruikelijke hulp van een huisgenoot volstaat. Dat is echter al-leen zo wanneer de cliënt hiermee instemt en laat blijken dat hij geen maatwerkvoorziening wenst aan te vragen. Als de cliënt tijdens het onderzoek te kennen geeft dat hij met aangereikte mogelijkheden uit de voeten kan of geen aanvraag voor een maatwerkvoorziening zal doen, kan het onderzoek als afgerond worden beschouwd.
Het college verstrekt de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek. Als de cliënt aangeeft geen prijs te stellen op het ontvangen van de weergave van het onderzoeksresultaat en/of het verslag kan verzending daarvan achterwege blijven. In het kader van de zorgvuldigheid dient het college hier niet te snel vanuit te gaan. De cliënt zal ondub-belzinnig en schriftelijk moeten verklaren geen prijs te stellen op het ontvangen van de genoemde bescheiden.
De onderzoekstermijn van 6 weken kan niet worden verlengd, tenzij de cliënt instemt met uitstel van de afronding van het onderzoek. Daarbij wordt er van uitgegaan dat 6 weken meestal voldoende is om een zorgvuldig onderzoek uit te voeren. Mocht dat niet lukken dan moet het college de cliënt daarover zorgvuldig inlichten en aangeven hoeveel tijd nodig is.
Indien de cliënt niet wil instemmen met uitstel van de onderzoekstermijn, dan staat het de cliënt vrij om een aanvraag in te dienen. Binnen 2 weken na ontvangst van de aanvraag moet het college vervolgens een beschikking afgeven.
Mocht het niet lukken om binnen 2 weken een beschikking af te geven dan moet het college daarover in gesprek treden met de cliënt en instemming vragen met uitstel van de beslistermijn. Wanneer de cliënt niet instemt met het uitstel, kan het college de beslistermijn eenmaal verlengen door toepassing te geven aan artikel 4:14 Awb. De termijn van verlenging moet redelijk zijn.
Van een verlenging doet het college schriftelijk mededeling aan de aanvrager, onder vermelding van de termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. Een beslissing tot verlenging van de beslistermijn is een besluit waartegen geen bezwaar openstaat
Een eventueel bezwaarschrift moet worden aangemerkt als een ingebrekestelling (dwangsom).
Verdere verlenging is alleen mogelijk indien de cliënt daarmee instemt.
Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:
het een melding of aanvraag betreft van een persoon die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 6 heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of de soort van voorzie-ning kunnen beïnvloeden;
De gemeente beoordeelt of alle informatie die nodig is voor een onderzoek, beschikbaar is. Artikel 7 lid 1 van de verordening bepaalt dat het college bevoegd is de degene die een aanvraag heeft inge-diend, de belanghebbende alsmede diens huisgenoten op te roepen in persoon te verschijnen en te bevragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of bevra-gen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van het onderzoek.
In de wet is niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de wet echter onontbeerlijk zijn. De gemeente dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de wet advies uit te brengen. In de verordening wordt niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties hebben, wat een eenduidige vermelding onmogelijk maakt.
Een aanvraag kan pas worden ingediend na het onderzoek of na het verstrijken van de zes wekenter-mijn (artikel 2.3.2 lid 9 van de wet). Artikel 2.3.5 lid 1 van de wet maakt duidelijk dat de aanvraag ziet op een maatwerkvoorziening. Andere oplossingen die tot tevredenheid kunnen bijdragen aan zelfred-zaamheid en maatschappelijke participatie kunnen zonder aanvraag en dus zonder beschikking wor-den ingezet. Na de ontvangst van de aanvraag heeft het college twee weken om de beschikking te geven (artikel 2.3.5 lid 2 van de wet).
Wanneer geen schriftelijke aanvraag:
Aanpassing of toevoeging op bestaande voorziening
Er is geen schriftelijke aanvraag nodig bij aanpassing van of toevoeging op een bestaande voor-ziening indien de noodzaak van deze aanpassing of toevoeging op voorhand volstrekt helder is en geen nader onderzoek nodig is. Volstaan kan worden met een mutatierapport gevolgd door een beschikking.
Kortdurende huishoudelijke ondersteuning
In het geval er een melding komt met het verzoek tot spoedeisende en kortdurende inzet van huishoudelijke ondersteuning over te gaan (korter dan 12 weken), neemt de Wmo-adviseur naar aanleiding van de melding (telefonisch) contact op met belanghebbende om de noodzaak en om-vang van de compensatie vast te stellen. Vervolgens wordt een aanvraag ingeboekt. Er wordt wel een besluit aan belanghebbende gezonden en de eigen bijdrage is van toepassing. Blijkt gedu-rende deze termijn dat de periode moet worden verlengd, dan dient de cliënt een aanvraag in voor deze verlenging en vindt alsnog nader onderzoek plaats.
Als betrokkene ontevreden is over de geboden zorg, wordt allereerst de zorgaanbieder hierover geïn-formeerd.
Als dat niet tot een bevredigende oplossing leidt kan de gemeente worden verzocht een bemiddelen-de rol te spelen. Als dat ook niet tot een bevredigend resultaat heeft geleid is de formele rechtsgang van bezwaar en beroep de volgende stap in het kader van de rechtsbescherming.
Om te voorkomen dat de termijn waarbinnen bezwaar kan worden aangetekend is verstreken en daar-mee bezwaar formeel niet meer mogelijk is, wordt er in voorkomende gevallen een heroverweging gemaakt. Het college neemt, op verzoek van betrokkene, een nieuw besluit waarbij de argumenten die in het voortraject een rol hebben gespeeld worden meegewogen.
Vervolgens kan belanghebbende tegen dit besluit bezwaar aantekenen bij het college. Daarmee is de rechtsbescherming voldoende geborgd.
Artikel 9. Criteria voor maatwerkvoorziening
Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de cliënt deze be-perkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen
met gebruikmaking van algemene voorzieningen.
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en/of
ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risi-co's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oor-deel van het college niet kan verminderen of wegnemen
met gebruikmaking van algemene voorzieningen.
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Artikel 10. Voorwaarden en weigeringsgronden
Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:
voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als ge-volg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;
3. Geen woonvoorziening wordt verstrekt:
voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deur-openers, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de ge-meenschappelijke ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;
Een cliënt kan voor een voorziening voor vervoer in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget in aanmerking worden gebracht wanneer beperkingen, chronische psychische problemen of psychosociale problemen het gebruik van een collectief systeem onmogelijk maken, dan wel een col-lectief systeem niet aanwezig is.
De artikelen 9 en 10 van de verordening geven aan op grond van welke criteria iemand voor een maatwerkvoorzie-ning in aanmerking kan komen en welke afwijzingsgronden worden gehanteerd. Daarmee wordt invulling gegeven aan de verplichtingen in de wet en de actuele rechtbankjurisprudentie.
In de toelichting op artikel 10 van de verordening wordt onder andere ingegaan op het gebruik “alge-meen gebruikelijk”. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 februari 2016 daaraan de volgende overwegingen toegevoegd:
Pas nadat op deze wijze een onderzoek is uitgevoerd is een beslissing van het college op de aan-vraag opportuun.
In het navolgende worden de criteria vermeld betreffende enkele veel voorkomende maatwerkvoorzie-ningen.
De visie van het Rijk op hulp bij het huishouden is gewijzigd. De veranderingen zijn verankerd in de nieuwe Wmo 2015. De burger moet volgens die wet kunnen participeren en moet zo veel mogelijk zelfredzaam zijn. Onder zelfredzaamheid wordt verstaan: “in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden”. De smallere formulering in de Wmo 2015 “gestructureerd huishouden” heeft een veel mindere reikwijdte dan het “verzorgen van een huishouden”. In deze beleidsregels zullen wij dan ook de term ‘leefbaar huishouden’ gebruiken. Bij het participeren, moet de huishouding geen obstakel zijn, het huishouden moet “op orde” zijn. De gemeente moet dus voorzieningen treffen waardoor de belanghebbende in staat is om een huishouden te voeren. Als is vastgesteld dat cliënt ondersteuning nodig heeft bij het huishouden zal de vorm van ondersteuning moeten leiden tot een leefbaar huishouden. De ondersteuning beperkt zich tot de ruimten die nodig zijn voor het normale gebruik van de woning en die daadwerkelijk in gebruik zijn.
De Wmo 2015 kijkt meer dan voorheen naar de eigen mogelijkheden van de klant. Voor huishoudelijke ondersteuning betekent dit, dat wordt beoordeeld hoe betrokkene zelf het probleem kan oplossen. Zelf of door een beroep te doen op familie, vrienden, vrijwilligers, mensen uit de buurt of andere partijen die hierin iets kunnen betekenen. Lukt betrokkene dit niet en bestaan er geen algemene of andere voorzieningen, dan kan hulp verleend worden via de gemeente. Deze voorziening beperkt zich tot het op orde houden van woon-, slaap- en badkamer, keuken en toilet, verkeersruimten (hal, overloop) en trap (indien één van voornoemde ruimten zich op een andere etage bevinden. De overige huishoudelijke werkzaamheden zoals het verzorgen van planten en dieren, het doen van boodschappen en het schoonhouden van extra ruimten vallen niet onder de door de gemeente te verstrekken hulp.
Het beleid ten aanzien van de maatwerkvoorziening ‘huishoudelijke ondersteuning’ moet zijn gebaseerd op objectieve criteria, steunend op deugdelijk en onafhankelijk onderzoek. In deze wordt gebruikt gemaakt van een onderzoek verricht door het bureau HHM, een onafhankelijke derde partij, die geen belang heeft bij de uitkomst van het onderzoek ter vaststelling van maatstaven voor resulaten.
Bij concretisering van het beleid moet in een individueel geval in het onderzoeksverslag c.q. de beschikking nader worden gemotiveerd met welke ondersteuning, afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de cliënt, een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid of participatie wordt geleverd. Waar mogelijk wordt daarbij rekening gehouden met de redelijke wensen van de cliënt.
Op basis van een individueel onderzoek (gesprek) wordt maatwerk voor de cliënt geleverd. Wanneer sprake is van eigen kracht wordt op cliëntniveau afgeweken van de standaardnorm.
Uitgangspunt van het beleid is dat gestuurd wordt op resultaten, waarbij de toekenning is gebaseerd op ruimten, activiteiten, frequentie en tijd. Dit kan bereikt worden door het inzetten van de basismodule en/of aanvullende modules. Binnen de modules hebben activiteiten hun eigen objectief vastgestelde normtijden.
De maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning wordt dus ingezet als de cliënt onvoldoende in staat is om zelf zorg te dragen voor een leefbaar huishouden. Gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp vanuit het sociaal netwerk of een algemene voorziening kunnen dit probleem evenmin oplossen.
Onder eigen kracht wordt verstaan de activiteiten die door de cliënt zelf kunnen worden uitgevoerd bij het leefbaar houden van zijn woning. Deze activiteiten komen niet in aanmerking om te worden overgenomen door middel van een maatwerkvoorziening. Dit kan betekenen dat een deel van het huishouden door de cliënt wordt uitgevoerd en voor een ander deel een maatwerkvoorziening wordt ingezet. Een andere vorm van het benutten van de eigen kracht is het verlenen van medewerking aan een zo efficiënt mogelijke ondersteuning. Bijvoorbeeld de inrichting van de woning door cliënt.
Als sprake is van gebruikelijke hulp, dan wordt geen of minder ondersteuning geboden bij het leefbaar houden of organiseren van het huishouden. In de onderdelen 1.1 en 3.1.3 van deze beleidsregels wordt het begrip ‘gebruikelijke hulp’ nader uitgewerkt.
Mantelzorg en het sociale netwerk
Deze vorm van ondersteuning gaat voor op ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening. Mantelzorg is altijd vrijwillig en niet afdwingbaar. In de praktijk kan dit betekenen dat een deel van het huishouden door de mantelzorger wordt overgenomen en voor een ander deel aanvullend of tijdelijke ondersteuning wordt geboden door de inzet van een maatwerkvoorziening. Naast mantelzorg kan ook de inzet van vrijwilligers een oplossing bieden bij het verzorgen van het huishouden.
Dit zijn voorzieningen die voor een brede doelgroep toegankelijk zijn en die (gedeeltelijk) ondersteuning kunnen bieden. Voor huishoudelijke ondersteuning kunnen dat onder andere de ramenlapservice, was- en strijkservice, boodschappen- of vrijwilligersdiensten zijn.
Onderzoek objectieve en onafhankelijke norm
De Twentse gemeenten hebben voor het uitwerken van het resultaat ‘leefbaar huishouden’ gebruik gemaakt van de resultaten van het door het bureau HHM in Utrecht uitgevoerde onafhankelijk onderzoek. Hierin is vastgesteld dat er voor de basistaken 105 uren per jaar nodig zijn om het resultaat ‘leefbaar huishouden’ te behalen.
In aanvulling op het hiervoor genoemde onderzoek heeft HHM op verzoek van de Twentse gemeenten een nader en verdiepend onderzoek verricht naar de aanvullende module voor de wasverzorging. Daarbij zijn de activiteiten van de wasverzorging, zoals genoemd in het CIZ-protocol als uitgangspunt genomen. Het onderzoek heeft geresulteerd in een overzicht van activiteiten, met frequentie en tijd dat nodig is voor het bereiken van het resultaat: schone en draagbare kleding en beddengoed.
Voor de overige aanvullende modules kon het HHM onderzoek niet de activiteiten met bijbehorende frequentie objectief inzichtelijk maken. Daarom is gebruik gemaakt van het CIZ protocol uit 2011.
De maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning omvat de volgende modules:
Basismodule huishoudelijke ondersteuning
Bij de basismodule huishoudelijke ondersteuning wordt per woonruimte aangegeven welke activiteiten met welke frequentie moeten worden verricht om het resultaat schoon en leefbaar huishouden te behalen. Hierbij wordt zowel rekening gehouden met reguliere basisactiviteiten als incidentele activiteiten, die beide onder de basismodule vallen. De omvang van de basismodule is volgens het HHM onderzoek 105 uur op jaarbasis. De tijdsbesteding die in Bijlage 1 wordt weergegeven, betreft het aantal minuten dat gemiddeld voor deze activiteit aan de orde is in een ‘gemiddelde situatie’ (1 à 2 persoons huishouden).
De module Extra hygiëne kan worden ingezet wanneer sprake is van:
De extra noodzakelijke huishoudelijke ondersteuning dient een medisch en/of fysieke oorzaak te hebben bij de cliënt, welke objectief medisch aantoonbaar is. Voorbeelden hiervan zijn (niet limitatief): ernstige klachten ten gevolge van COPD of een hogere vervuilingsgraad door gebruik van noodzakelijke hulpmiddelen.
De module Extra hygiëne is qua activiteiten gelijk aan de basismodule. Alleen de frequentie van (enkele van) de activiteiten verschilt met de basismodule. De module Extra hygiëne kan worden ingezet wanneer uit onderzoek door de klantmanager van de gemeente blijkt dat vanwege een objectiveerbare beperking zoals hiervoor genoemd, de ondersteuningsvraag van de cliënt de basismodule overstijgt. Bij de module Extra hygiëne is geen vaste frequentie te noemen bij huishoudelijke activiteiten, omdat dit per cliënt verschillend kan zijn. De consulent beschrijft in de conclusies van het onderzoeksverslag welke specifieke activiteiten met welke frequentie moeten worden verricht bij de cliënt.
Bij de module Extra hygiëne wordt onderscheid gemaakt tussen licht en zwaar huishoudelijk werk aan de hand van de desbetreffende activiteiten. Het is mogelijk dat de cliënt extra ondersteuning nodig heeft bij zowel het licht als zwaar huishoudelijk werk, maar het is ook mogelijk dat dit bij een van beide noodzakelijk is.
Tabel 3: Overzicht activiteiten module Extra hygiëne op grond van de normen uit het CIZ protocol
De module Wasverzorging kan worden ingezet als een cliënt het niet lukt om zijn kleding, linnen- of beddengoed zelfstandig op orde en schoon te houden. Het resultaat van deze aanvullende module is dat de cliënt de beschikking heeft over schone en draagbare kleding en linnen- en/of beddengoed.
Van de cliënt wordt verwacht dat hij beschikt over een wasmachine en droger. Als er geen wasmachine of droger is, behoort het realiseren van een wasmachine of droger tot de verantwoordelijkheid van de cliënt. Daarnaast wordt van de cliënt verwacht al het mogelijke te doen om het ontstaan van extra was te beperken. Door bijvoorbeeld incontinentiemateriaal of anti-allergieproducten te gebruiken.
Activiteiten en tijdbesteding wassen en strijken
Voor het bepalen van de tijdbesteding van de activiteiten die vallen binnen het wassen en strijken, is door bureau HHM gebruik gemaakt van de observatiegegevens uit het onderzoek in de gemeente Amsterdam dat door bureau HHM en KPMG Plexus gezamenlijk is uitgevoerd. Voor het bepalen van de frequenties van de activiteiten is gebruik gemaakt van de uitkomst van het onderzoek in Twente onder de huishoudelijke hulpen van aanbieders. Verder is in regionaal verband besloten de omschrijving en clustering van activiteiten uit het CIZ-protocol te volgen.
Op basis van de uitkomsten van het onderzoek in Amsterdam en Twente is geconcludeerd dat er gemiddeld vijf wassen per twee weken moeten worden gedaan. Dit betekent een frequentie van twee en halve (2,5) was per week, voor een meerpersoonshuishouden. Voor een eenpersoonshuishouden betreft dit gemiddeld twee wassen per week.
Wat betreft het strijken van de was worden geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken.
Gemiddeld meerpersoonshuishouden
De totale tijd per week voor het wassen en strijken bij een gemiddeld meerpersoonshuishouden van cliënten met huishoudelijke ondersteuning, gaat uit van 2,5 wassen per week. Dat betekent (2,5 x 17,1) + 19,8 = 62,6 minuten per week.
Gemiddeld eenpersoonshuishouden
De totale tijd per week voor het wassen en strijken bij een gemiddeld eenpersoonshuishouden van cliënten met huishoudelijke ondersteuning, mag uitgegaan worden van twee was-gangen per week en komt daarmee uit op: (2 x 17,1) + 19,8 = 54,0 minuten per week.
Tabel 4: Overzicht activiteiten module Wasverzorging
Het sorteren van het wasgoed hoeft niet bij elke was gedaan te worden, maar kan één keer per week plaatsvinden. Om deze activiteit te kunnen toedelen naar de tijd per was, (bij de activiteit “Wasgoed sorteren en wassen in de machine”) is het sorteren verdeeld over het aantal wassen dat wordt uitgevoerd. Hierbij is op basis van het gemiddeld aantal wassen per week als deelfactor 2,5 gebruikt (bij delen door “2” blijft de uitkomst per saldo gelijk door afronding).
Naast deze activiteiten zijn er ook nog factoren waardoor meer hulp bij de wasverzorging noodzakelijk kan zijn. Hierbij kan gedacht worden aan (meerdere opties mogelijk):
Als sprake is van bovenstaande factoren dan kan aanvullend op de module Wasverzorging extra ondersteuning van maximaal 30 minuten per factor per week worden ingezet.
Deze module kan worden ingezet wanneer de cliënt op eigen kracht of met zijn sociale netwerk niet in staat is tot regie en planning van de werkzaamheden met betrekking tot het organiseren van huishoudelijke taken. Behalve dat er huishoudelijke taken moeten worden overgenomen, heeft de hulp, ook aansturende en regietaken. Daarbij geldt voor de hulp een extra verantwoordelijkheid bij het signaleren van ongewenste situaties of toenemende kwetsbaarheid bij cliënt. Ook kan ondersteuning (al dan niet aan de gezonde partner) bestaan uit het helpen handhaven, verkrijgen of herkrijgen van structuur in het huishouden.
Het resultaat van het voeren van de regie over het huishouden is een goede regievoering op en organisatie van het huishouden. Het overnemen van de regie over het huishouden kan noodzakelijk zijn als in redelijkheid niet meer van cliënt verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt ten aanzien van zijn huishouden of als disfunctioneren dreigt ten gevolge van bijvoorbeeld dementie. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of kleding), verwaarlozing (eten en drinken) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijkheid van huisgenoten. Hierdoor wordt de cliënt zowel binnens- als buitenshuis belemmerd in zijn functioneren.
Bij de module regie kan overwogen worden of de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning moet worden ingezet of een andere maatwerkvoorziening meer passend is, zoals ondersteuning zelfstandig leven. Een afweging die hierbij gemaakt kan worden is of de ondersteuning alleen gericht is op het huishouden of dat er ook ondersteuning op andere gebieden noodzakelijk is.
Bij de ondersteuning wordt de cliënt betrokken bij te maken keuzes en wordt zoveel mogelijk verantwoordelijkheid bij de cliënt neergelegd. Daarbij wordt aangesloten bij de capaciteiten, intellectuele vaardigheden en het leervermogen van de cliënt. Bij een deel van deze groep cliënten is waarschijnlijk geen sprake van ontwikkelingsmogelijkheden, eerder van afnemende zelfredzaamheid. Bewaken of het nog verantwoord is dat de cliënt zelfstandig woont, is daarom onderdeel van deze module.
In de onderstaande tabel zijn de activiteiten voor de module Regie opgenomen.
Tabel 5: Overzicht activiteiten module Regie op grond van de normen uit het CIZ protocol
Communicatieproblemen als gevolg van beperkingen, niet door het niet machtig zijn van de Nederlandse taal |
Daarnaast is het mogelijk dat de cliënt extra ondersteuning nodig heeft bij advies, instructie en voorlichting gericht op een of meerdere activiteiten in het huishouden voor de maximale duur van zes weken. Hiervoor gelden de volgende activiteiten:
Tabel 6: Overzicht activiteiten sub-module instructie op grond van de normen uit het CIZ protocol
Uitgangspunt is: als de cliënt niet voldoet aan de criteria van de Wlz, dan valt de ondersteuning bij de maaltijden onder de Wmo 2015 of de Zvw. Voor Wlz-zorg thuis (VPT of MPT) geldt dat er blijvend intensieve zorg nodig is. Voor ondersteuning vanuit de Wmo 2015 is sprake van ondersteuning bij zelfredzaamheid en bij inzet vanuit de Zvw is er sprake van behoefte aan geneeskundige zorg.
Maaltijdvoorziening valt onder de Wmo 2015 als:
Bij iedere cliënt die een beroep doet op de Wmo voor ondersteuning bij de maaltijden, wordt na onderzoek ondersteuning op maat ingezet. Inzet kan plaatsvinden vanuit de huishoudelijke ondersteuning, individuele begeleiding, maar ook door en in afstemming met de wijkverpleging.
Ondersteuning bij de maaltijden valt dus gedeeltelijk onder de Wmo 2015. Het (voor)bereiden van maaltijden en het eventueel begeleiden (stimuleren of herinneren) bij de maaltijden valt onder de Wmo 2015. De module Maaltijden kan worden ingezet als het een cliënt niet lukt om zelfstandig de benodigde dagelijkse maaltijden te bereiden. Deze module bestaat uit activiteiten die moeten worden verricht om het resultaat “beschikken over benodigde dagelijkse maaltijden” te bereiken.
Ondersteuning bij maaltijden kan onder de Zorgverzekeringswet vallen als:
Tijdens het persoonlijke gesprek met de cliënt worden alle mogelijkheden besproken:
Zo ja, dan hoeft de gemeente op grond van gebruikelijke hulp geen ondersteuning te bieden.
Ook wordt bij het onderzoek gekeken of een voorliggende voorziening oplossingen biedt, zoals kant-en-klaarmaaltijden, mee-eten bij een welzijnsvoorziening, maaltijdbezorging aan huis, etc. Als een cliënt niet (meer) in staat is zelf of met hulp van de omgeving maaltijden te verzorgen en voorliggende voorzieningen niet of onvoldoende de noodzakelijke oplossing biedt, kan deze module door de gemeente worden ingezet. De kosten voor de aanschaf van de maaltijden c.q. de maaltijdvoorziening komen ten laste van de cliënt. In de onderstaande tabel zijn de activiteiten voor de module Maaltijden opgenomen.
Tabel 7: Overzicht activiteiten maatwerkmodule Maaltijden op grond van de normen uit het CIZ protocol
Voor het doen van boodschappen geldt dat algemene voorzieningen , zoals een boodschappenservice via een supermarkt, voorliggend zijn. De sub-module Boodschappen kan dan ook slechts in uitzonderlijke situaties worden toegepast. Eigen keuzes, zoals de speciaal voedsel dat maar beperkt wordt aangeboden waardoor extra reizen nodig is, of het doen van boodschappen in een groot aantal winkel, resulteert niet in extra tijd voor boodschappen doen.
Voor de boodschappen gelden de volgende activiteiten:
Tabel 8: Overzicht activiteiten sub-module Boodschappen op grond van de normen uit het CIZ protocol
Module Zorg voor minderjarige kinderen
Het zorgen voor kinderen is een taak van ouders en/of verzorgers. Dat geldt ook voor ouders die door een beperking niet in staat zijn hun kinderen te verzorgen. Uitgangspunt is hierbij dat bij uitval van één van de ouders, de andere ouder deze zorg of zijn aandeel in de zorg daar waar mogelijk overneemt. Een eventuele maatwerkvoorziening is er voor ouders die door acuut ontstane problemen een oplossing nodig hebben voor minderjarige, gezonde kinderen. De ondersteuning is dus per definitie tijdelijk, in afwachting van een structurele oplossing. Aan de hand van de SMI- beschrijving[1] wordt beoordeeld of deze module wordt ingezet bij een cliënt.
Kinderopvang c.q. SMI zou een passende oplossing kunnen zijn. Zolang dat nog niet geregeld is kan de module zorg voor minderjarige kinderen worden ingezet.
Deze module wordt afgegeven met een maximale duur van drie maanden om ouders/verzorgers de mogelijkheid te bieden een oplossing te creëren. Van hen mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste zullen inspannen om die oplossing zo snel mogelijk te vinden. Daarbij dient ook betrokken te worden of de persoon aanspraak kan maken op ondersteuning via de zorgverzekering. Individuele ondersteuning voor structurele opvang van kinderen is niet mogelijk binnen de Wmo 2015. Het passen op kinderen valt niet onder dit resultaat.
In de onderstaande tabel zijn de activiteiten van de module Zorg voor minderjarige kinderen opgenomen:
Tabel 9: Overzicht activiteiten module Zorg voor kinderen op grond van de normen uit het CIZ protocol
[1] Sociaal medische indicatie zoals wordt beschreven in Verordening Kinderopvang sociaal medische indicatie
Vervolgens beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke hulp in het huishouden. Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: iedere persoon met hetzelfde hoofdverblijf als cliënt. Of sprake is van een huisgenoot waarmee duurzaam gemeenschappelijk een woning wordt bewoond, wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat 'duurzaam gemeenschappelijk een woning bewonen' tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke hulp wel voor geïndiceerd worden.
Daarna beoordeelt het college in het gesprek en het onderzoek of de beperkingen kunnen worden verminderd of worden weggenomen met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of met gebruikmaking van algemene dan wel andere voorzieningen. Hierbij valt te denken aan het gebruik van een:
Wel moet beoordeeld worden of deze voorzieningen beschikbaar, compenserend en financieel draagbaar zijn.
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college compenseren met een maatwerkvoorziening. De maatwerkvoorziening Huishoudelijke ondersteuning wordt geleverd op basis van resultaatondersteuning. Deze bestaat uit de basismodule huishoudelijke ondersteuning en/of een vijftal aanvullende modules. Burgers die deze maatwerkvoorziening toegekend hebben gekregen kiezen zelf naar welke gecontracteerde aanbieder ze gaan. De gemeente informeert de burger over de aanbieders met wie zij een raamovereenkomst heeft, maar stuurt hier niet in.
In het onderzoeksverslag wordt opgenomen hoe de ondersteuning aan de cliënt geboden wordt. Vervolgens wordt, nadat een aanvraag is ingediend, een beschikking afgegeven. In de beschikking c.q. het onderzoeksverslag wordt aangegeven welke activiteiten in welke ruimte met welke frequentie en tijd door de zorgaanbieder worden uitgevoerd. De zorgaanbieder heeft zich te conformeren aan hetgeen in de beschikking door het college is genoemd. De door het college toegekende huishoudelijke ondersteuning dienen door de zorgaanbieder uitgevoerd te worden in overleg met de cliënt.
De zorgaanbieder ontvangt middels het zogenaamde digitaal iWmo bericht welke indicatie is afgegeven voor de desbetreffende cliënt.
Huishoudelijke Ondersteuning door de gemeenten neemt de verantwoordelijkheid van de cliënt niet over, maar helpt de cliënt om het resultaat leefbaar huis te behalen. Dit kan door de basismodule huishoudelijke ondersteuning en/of aanvullende modules in te zetten.
De basismodule huishoudelijke ondersteuning voorziet in een leefbaar huishouden. Dit betekent niet dat alle woonruimten wekelijks schoongemaakt moeten worden. De basismodule heeft betrekking op de woonruimten die nodig zijn voor het normale gebruik van de woning én die daadwerkelijk in gebruik zijn. In principe zijn dit de volgende woonruimten:
De grootte van een huishouden kan reden zijn om de basismodule aan te passen, maar vormt in het algemeen geen aanleiding om een aanvullende module toe te kennen. Ook de aanwezigheid van dieren (uitgezonderd hulphonden) zijn geen aanleiding voor het toekennen van een aanvullende module. De gevolgen hiervan voor het leefbaar houden van het huishouden en het zoeken naar oplossingen hiervoor behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt. Bij de totstandkoming van de basismodule is gebruik gemaakt van het HHM onderzoek.
Indien met het inzetten van de basismodule onvoldoende resultaat wordt bereikt kan (deels) een aanvullende module worden ingezet. Een aanvullende module kan ook worden ingezet als een (noodzakelijk) resultaat behaald moet worden en dit niet mogelijk is met de basismodule. Bij het inzetten van een aanvullende module wordt ook altijd beoordeeld wat de cliënt op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk kan. De aanvullende modules zijn:
Bij het inzetten van een aanvullende module moet altijd de afweging worden gemaakt of de aanvullende module de juiste oplossing is of dat een andere maatwerkvoorziening meer passend is. Dit is afhankelijk van de problematiek die speelt bij de cliënt en op welke gebieden.
Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een maatwerkvoorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een PGB betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting Ook hier gaat het om een afgeleid recht. Het college kan ook op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins.
De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.
De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Bij hulp in natura kan belanghebbende in beginsel een keuze maken uit de door de gemeente gecontracteerde aanbieders. Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag van dit PGB afgegeven als tegenwaarde van de hulp in natura. Belanghebbende kan zelf een aanbieder kiezen. Ook hier is een andere vorm van toekennen mogelijk, bijvoorbeeld met speciale hulpmiddelen. Daarbij moet altijd vast staan dat het te bereiken resultaat gerealiseerd zal worden, zodat er sprake is van compensatie.
Verblijf buiten de woning waar betrokkene geacht wordt het hoofdverblijf te hebben voor een periode langer dan vier weken heeft tot gevolg dat daarna geen huishoudelijke ondersteuning wordt verstrekt. Er bestaat namelijk geen compensatieplicht voor de periode dat belanghebbende niet in zijn woning verblijft.
3.2 Criteria maatwerkvoorziening algemene dagelijkse levensverrichtingen en wonen in een geschikt huis
Uit de memorie van toelichting van de Wmo 2015 (TK 2013-2014, 33 841, nr. 3, p.26) volgt dat de gemeente op grond van de Wmo verantwoordelijk is voor de ondersteuning van mensen die niet in staat zijn de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren. Algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zijn de handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten, met inbegrip van persoonlijke verzorging. Het begrip wordt gebruikt om te bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is. Iemand die als gevolg van lichamelijke en geestelijke beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan doen, zal hulp nodig hebben en, indien hij zoveel hulp nodig heeft dat het niet verantwoord is dat hij zonder enige vorm van (vrijwel) continu toezicht en hulp leeft, misschien zelfs niet langer thuis kan blijven wonen. Voor de zelfredzaamheid van mensen zijn de volgende algemene dagelijkse levensverrichtingen van belang: in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning, sociaal contact. Daartoe kan in het kader van de Wmo een woonvoorziening of -aanpassing worden toegekend voor het aanpassen van de bestaande woning, dan wel het toekennen van een vergoeding voor de verhuizing naar een aangepaste woning. Onder een woonvoorziening wordt verstaan aanpassingen in, aan en rond de woning zoals een aangepaste douche- en toiletruimte, aangepaste keuken, traplift, etc. Het betreft zowel vaste als losse voorzieningen.
Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een geschikte woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesp-roken van woning.
Het college beoordeelt vervolgens of de beperkingen waardoor de cliënt niet in staat is de nood-zakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren, ook gecompenseerd kunnen wor-den via een verhuizing. Hierbij zullen onderstaande aspecten worden meegewogen:
Als de beperkingen onvoldoende kunnen worden gecompenseerd door aanpassingen, is ver-huizen naar een andere geschiktere woonruimte de enige compenserende oplossing. Een ver-huiskostenvergoeding behoort tot de mogelijkheden, tenzij deze verhuizing voorzienbaar was.
De verhuiskostenvergoeding moet worden aangewend voor verhuizing naar een adequate wo-ning en geldt niet voor verhuizing naar een Wlz instelling (artikel 2.3.5 lid 6 in casu artikel 1.1.1: verhuiskostenvergoeding is geen hulpmiddel).
Sociale omstandigheden zullen een rol spelen bij de afweging aanpassen of verhuizen. Hierbij kan worden gedacht aan de binding die belanghebbende heeft met de wijk of buurt. Maar ook de nabije aanwezigheid van mantelzorg, afstand tot de verschillende voorzieningen (winkels, ziekenhuis etc.) spelen een rol.
Een vergelijking maken tussen woonlasten van het aanpassen van de huidige woonruimte versus het verhuizen naar een ander woonruimte. Rekening gehouden kan worden met de (hoogte en de duur) van de te ontvangen huurtoeslag.
Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.
De gemeente kan uiteindelijk tot de conclusie komen dat het adequater is om de huidige woning aan te passen dan de belanghebbende te laten verhuizen in verband met behoud van de bereikbaarheid van voorzieningen waardoor minder aanvullende maatregelen genomen hoeven te worden.
Bij bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden. Aan de hand van het programma van eisen wordt met behulp van de Scio berekeningsmodule "CalPro" een berekening van de kosten gemaakt. De offerte van de leverancier mag niet meer bedragen dan de uitkomst van de berekeningsmodule.
Voorzienbaarheid woningaanpassing / algemeen gebruikelijke renovatie / afschrijvingstermijn:
Overeenkomstig de meest actuele jurisprudentie worden de kosten van renovatie als algemeen gebruikelijke aangemerkt zodra de afschrijvingstermijn is verstreken. Op zich gaat het daarbij niet om een voorziening die speciaal voor gehandicapten is bedoeld. Daarbij wordt er ook van uitge-gaan dat in het algemeen zowel bij nieuwbouw als renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kan worden ge- (of ver)bouwd op een wijze die een goede toegankelijkheid en gebruik door ge-handicapten mogelijk maakt.
Het voorgaande geldt ook als sprake is van renovatie of vervanging van woningaanpassingen die in het kader van de Wvg en/of Wmo heeft plaatsgevonden. Hieronder wordt niet verstaan het ver-vangen van woonvoorzieningen zoals een traplift of douchestoel.
Het hanteren van een algemeen gebruikelijke (economische) afschrijvingstermijn is redelijk, on-danks dat de voorziening nog bruikbaar was. Daarbij kunnen de afschrijvingstermijnen die in de sociale woningbouw worden gehanteerd als uitgangspunt worden genomen; in zijn algemeenheid is dat 20 jaar. Vervanging is dan in beginsel algemeen gebruikelijk. Als ook de financiële positie van betrokkene geen probleem oplevert, kan de aanvraag worden afgewezen.
Een uitzondering vormt bijvoorbeeld de situatie als een relatief nieuwe voorziening moet worden aangepast door een plotselinge handicap.
De Wmo draagt ertoe bij dat mensen ondersteund worden in hun maatschappelijke participatie (TK 2013-2014, 33 841, nr. 3, p. 52). Bij participatie gaat het om het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer, dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.
Om te komen tot maatwerk zal de vervoersbehoefte van de aanvrager uitgangspunt zijn van de beoordeling welke voorziening nodig is om het resultaat te bereiken. Hiervoor zijn diverse voorzieningen voorhanden, zoals een rolstoel, scootmobiel of een speciale fiets.
Hieronder wordt verstaan voorzieningen die weliswaar individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Het Collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) is geen algemene voorziening, maar een maatwerkvoorziening. Omdat hierbij de reguliere aanvraagprocedure geldt, wordt er een beschikking afgegeven.
Als het college dient te compenseren door middel van een maatwerkvoorziening zal allereerst gekeken worden of een vervoersvoorziening nodig is en waar de vervoersbehoefte van de cliënt uit bestaat. De gemeente is niet verantwoordelijk voor het vervoer van en naar de voorziening Ondersteuning Maatschappelijke Deelname (OMD).
Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer (Regiotaxi). Is collectief vervoer een compenserende voorziening in het individuele geval? Dan heeft de cliënt geen keuzevrijheid voor een persoonsgebonden budget voor vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de cliënt.
Met een systeem voor collectief vervoer (Regiotaxi) of met een andere maatwerkvoorziening kan een afstand van ongeveer 1800 km per jaar worden afgelegd (600 zones). Indien daar aanleiding voor is, kan het college daarvan afwijken. Bij de bepaling van het aantal kilometers kan het gebruik van een andere verstrekte voorziening, zoals een scootmobiel, meegewogen worden, hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.
Indien personen tijdelijk buiten de gemeente Oldenzaal woonachtig zijn, maar de intentie hebben om terug te keren, is compensatie voor het gebruik van Regiotaxi niet mogelijk. In voorkomende gevallen kan gedurende ten hoogste 3 maanden een tijdelijk budget worden verstrekt van € 90,- per maand, op declaratiebasis. Dit is gebaseerd op het maximum aantal zones van 600 per jaar en het zonetarief voor openbaar vervoer. Verlenging van de periode van 3 maanden moet individueel worden beoordeeld.
Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de cliënt als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag. Zou er in natura een voorziening vanuit het depot verstrekt worden, omdat er een geschikte voorziening aanwezig is, dan zal het bedrag van het persoonsgebonden budget op deze depotvoorziening gebaseerd worden. Daarbij wordt rekening gehouden met de nog resterende afschrijvingsperiode bij het bepalen van de hoogte van het bedrag.
Beschermd wonen is volgens de Wmo 2015 wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding. Beschermd wonen is bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
In de definitie van Beschermd wonen in de Wmo 2015 wordt gesproken over de ‘stabilisatie van
een psychiatrisch ziektebeeld’ en vervolgens ‘bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen. Slechts wanneer wordt vastgesteld dat iemand met een dergelijke achtergrond (blijvend of tijdelijk) niet in staat is zich op eigen kracht in de samenleving te handhaven, is er aanleiding voor de gemeente om die persoon te ondersteunen. Bij beschermd wonen gaat het om mensen bij wie onderdak, toezicht en begeleiding niet afhankelijk zijn van op genezing gerichte zorg. Beschermd wonen is ook niet van toepassing als mensen zelfstandig kunnen wonen. Mensen die zelfstandig kunnen wonen voldoen aan een aantal voorwaarden zoals:
Op grond van de Wmo (artikel 1.2.1 sub b e.v.) zijn (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk voor het bieden van een voorziening in de vorm van beschermd wonen (TK 2013-2014, 33 841, nr. 3, p. 112). De gemeente Enschede is in dezen de centrumgemeente.
Voor beschermd wonen en opvang zijn op regionaal niveau afspraken gemaakt. De afspraken, over de uitvoering en de inzet van middelen, zijn opgenomen in het Convenant Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen Twente. De centrale toegang wordt geregeld via het CIMOT. Het CIMOT werkt onder de verantwoordelijkheid van de twee centrumgemeenten Almelo en Enschede. Zie hiervoor het Beleidskader Beschermd Wonen Twente 2015.
Voor alle andere doelgroepen met andere dominante grondslagen, te weten: somatiek, lichamelijke handicap, verstandelijke handicap, zintuigelijke handicap en psychogeriatrie wordt er verwezen naar de Wet Langdurige Zorg (WLZ). Deze wetgeving geldt, wanneer sprake is van één van bovenstaande grondslagen, in deze als een voorliggende voorziening. Als betrokkene voldoet aan de bepalingen van artikel 3.2.1 van de WLZ is vaak een voorziening in het kader van de Wmo niet aan de orde.
Onder Opvang wordt in de Wmo 2015 verstaan: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Ook hierover zijn in Twente afspraken gemaakt in het convenant Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen Twente en ook hier verloopt de toegang via het CIMOT.
De volgende voorzieningen op het gebied van beschermd wonen en opvang kunnen worden verstrekt:
Als uit het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 blijkt dat de cliënt opvang of beschermd wonen nodig heeft, meldt het college deze situatie bij het CIMOT. Vanuit het CIMOT wordt, samen met het college van de gemeente van herkomst en de melder de noodzaak beoordeeld. Indien een voorziening in de vorm van opvang of beschermd wonen noodzakelijk is, realiseert het college bij voorkeur een plek in de gemeente van herkomst.
3.5 Criteria voorziening ondersteuning zelfstandig leven en maatschappelijke deel-name, en kortdurend verblijf
De functies AWBZ begeleiding (individueel) en AWBZ dagbesteding (groep) vallen vanaf 1 januari 2015 ook onder de werkingssfeer van de Wmo 2015. In het kader van de Wmo hebben die functies de volgende omschrijving gekregen:
Om de eventuele aanspraak op maatwerkvoorzieningen vast te stellen dient beoordeeld te worden of en in welke mate de persoon beperkingen ondervindt op onderstaande levensgebieden:
Of de cliënt is geholpen met ondersteuning zelfstandig leven of maatschappelijke deelname, wordt bepaald aan de hand van het gesprek met de cliënt en de afweging van cliënt en klantmanager wat het meest passend is. Ondersteuning zelfstandig leven wordt over het algemeen individueel ingevuld, ondersteuning maatschappelijke deelname in groepsverband. Ondersteuning maatschappelijke deelname is voorliggend op ondersteuning zelfstandig leven, als hetzelfde resultaat wordt beoogd en als de geboden ondersteuning een adequate oplossing is voor cliënt. Immers: ondersteuning in een groep is in de regel goedkoper dan individuele ondersteuning thuis. De omvang wordt bepaald door verdeling in drie twee niveaus (1 en 2 en 3) met een tarief, op basis van een gewogen gemiddelde.
3.5.2 Toelichting maatwerkvoorziening ondersteuning zelfstandig leven (OZL)
Bij zelfredzaamheid in relatie tot de maatwerkvoorziening OZL gaat het om de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden, die de persoon in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren.
De omvang van het benodigde aantal uren is niet standaard vast te stellen. De inzet van OZL dient minimalistisch, adequaat en doelmatig te zijn. Alle tijd die wordt geïndiceerd dient zich ook daadwerkelijk op de geïndiceerde activiteiten en beoogde doelen te richten. Daarbij wordt resultaatgericht gewerkt: het te behalen resultaat staat centraal en wordt opgenomen in het onderzoeksverslag.
Deze ondersteuning kan gericht zijn op de volgende resultaten, ofwel subdoelen (deze lijst is niet limitatief).
Ook kan tot de resultaten behoren dat de omgeving van de cliënt in staat is met (de gevolgen van) de beperking van de cliënt om te kunnen gaan.
De omvang van maatwerkvoorziening Ondersteuning zelfstandig leven wordt bepaald aan de hand van twee niveaus (1 en 2):
Ondersteuning Zelfstandig Leven 1
Het gaat in deze vorm van ondersteuning om planbare zorg. De cliënt is zich ervan bewust dat begeleiding op vaste dagen en tijdstippen langs komt om de ondersteuning te verlenen. De cliënt kan zijn hulpvraag uitstellen. Mocht er een ad hoc situatie ontstaan dan weet de cliënt hier zelf mee om te gaan of brengt dit in bij de volgende afspraak met de begeleiding.
Ondersteuning Zelfstandig Leven 2
Voor de dagstructuur en het voeren van regie heeft de cliënt ondersteuning van anderen nodig. Ondersteuning wordt geboden bij het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag– en nachtritme) die voor de cliënt niet vanzelfsprekend zijn. Deze problemen kunnen zodanige vormen aannemen dat de cliënt geholpen moet worden met ondersteuning.
Persoonlijke verzorging valt onder de Wmo 2015 als de zorg (PV) een onderdeel is van begeleiding zelfredzaam te zijn en om mee te doen in de samenleving.
De mensen die niet onder de ZVW vallen, maar wel persoonlijke verzorging nodig hebben, vallen samen met begeleiding onder de Wmo. Het betreffen personen die gestimuleerd moeten/kunnen worden tot ADL handelingen, maar waarbij dit niet wordt overgenomen door de zorgaanbieder (bijvoorbeeld het aansturen op wassen, douchen en aankleden zonder daarbij specifiek fysiek in de ruimte te hoeven zijn en/of als begeleider onderdeel te zijn van de handeling).
De leeftijd van diegene die de indicatie heeft gekregen is bepalend of de zorg valt onder de Jeugdwet (0-18 jaar) of onder de Wmo (18+).
3.5.2.1 OZL in combinatie met Huishoudelijke Ondersteuning aanvullende module Regie
Personen met een indicatie voor de aanvullende module Regie krijgen ondersteuning bij het voeren van regie en het aanbrengen van structuur in het huishouden. Als dit het enige leefgebied is waarop ondersteuning noodzakelijk is wordt de ondersteuning voldoende geacht.
Strekken de beperkingen zich uit over meerdere levensgebieden en is ook hierbij ondersteuning nodig, dan is inzet van OZL beter passend dan het indiceren van beide voorzieningen. In een complexe situatie kan een combinatie van OZL en de aanvullende module Regie echter alsnog passend zijn.
3.5.2.2 Opvoedhulp voor ouders met beperkingen
Als sprake is van ouder(s) met in de persoon gelegen matige of ernstige beperkingen in de zelfredzaamheid (door verstandelijke- of zintuiglijke handicap, of psychiatrische aandoening/beperking) die zorgdragen voor de opvoeding van een kind dat zelf geen zorg nodig heeft, kan de maatwerkvoorziening OZL zijn aangewezen, voor zover het niet onder de Jeugdhulp valt.
NB: de ondersteuning vanuit de Wmo is niet bedoeld om de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van het gezonde kind te waarborgen. Evenmin is deze ondersteuning ervoor om te zorgen voor het voldoende stimuleren van (normale) ontwikkeling van het kind. Veiligheid, gezondheid, welzijn en ontwikkelingsstimulering van een gezond kind horen tot de verantwoordelijkheid van de ouders. Zij kunnen hierbij worden ondersteund door Jeugdhulp.
Er moet behoefte bestaan aan het ondersteunen bij, of oefenen met het aanbrengen van structuur, of het voeren van de regie over de (nieuwe) gezinssituatie.
3.5.3 Toelichting maatwerkvoorziening ondersteuning maatschappelijke deelname (OMD)
Wanneer ondersteuning gericht is op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur (dagbesteding) is OMD de aangewezen vorm van ondersteuning.
Is de zorgbehoefte echter meer gericht op bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en niet in het daadwerkelijk bieden van die dagstructuur, dan is OZL de aangewezen vorm (voorliggend).
De omvang van de indicatie OMD wordt bepaald door het doel van de zorg, zoals:
De dagactiviteiten in groepsverband moeten programmatisch/methodisch zijn, gericht op het structureren van de dag, op praktische ondersteuning en op het oefenen van vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen. Dagbesteding houdt in een structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel, waarbij de persoon actief wordt betrokken en die hem zingeving verleent. Daarbij wordt resultaatgericht gewerkt: het te behalen resultaat staat centraal en wordt opgenomen in het onderzoeksverslag.
Maaltijden tijdens OMD: in het tarief voor OMD is geen vergoeding voor een middagmaaltijd opgenomen. Zorgaanbieders worden niet gevraagd om uit de indicatie een eventuele maaltijd voor cliënten tussen de middag te verstrekken. Het staat de zorgaanbieder vrij om op eigen gelegenheid hier iets voor te organiseren binnen de dagbesteding, mogelijk tegen een meerprijs voor de cliënt.
Deelname is gericht op een zinvolle dagbesteding en kan onder andere gericht zijn op de volgende resultaten (niet limitatief):
Ondersteuning Maatschappelijke Deelname 1
Ondersteuning Maatschappelijke Deelname 2
De ondersteuning kan zich ook richten op het, tijdelijk, overnemen tot en met het aanleren van taken door een professional, omdat de cliënt ernstige problemen heeft. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om ondersteuning bij voor de cliënt complexere activiteiten die van de cliënt moeten worden overgenomen. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. De cliënt kan niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen.
3.5.4 Kortdurend verblijf/ Respijtzorg
Algemeen doel van kortdurend verblijf (KDV) of respijtzorg is het ontlasten van mantelzorgers, gebruikelijke verzorger(s) en/of gezinsleden. Hiermee wordt gestimuleerd dat cliënten zo lang mogelijk zelfstandig of thuis kunnen blijven wonen.
KDV is geen integrale voorziening. De ondersteuning bij Persoonlijke Verzorging, verpleging, OMD en OZL die noodzakelijk is tijdens het kortdurend verblijf worden apart toegewezen vanuit de Jeugdwet, Wmo 2015 of de Zorgverzekeringswet.
Bij de opdrachtnemer waar de cliënt kortdurend verblijft, wordt indien nodig de dagelijkse zorg overgenomen. Het KDV omvat in ieder geval bed, bad, maaltijden (3 per dag) en verblijf.
Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij KDV.
De cliënt is in principe zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor KDV. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Is de cliënt hiertoe niet in staat, dan wordt het vervoer geïndiceerd en door de opdrachtnemer georganiseerd.
De omvang van KDV is 1, 2 of 3 etmalen per week; afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Er is een maximum van 3 etmalen (72 uur) per week gesteld omdat het logeren betreft. Bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er mogelijk sprake van een dusdanig hoge zorgvraag waardoor overwogen moet worden of een intramurale indicatie op grond van de Wlz moet worden gesteld. Dit is voorliggend op een indicatie vanuit de Wmo.
Het is denkbaar dat hierop in specifieke situaties een uitzondering kan worden gemaakt om bijvoorbeeld verblijf van een week mogelijk te maken, zodat de mantelzorger op vakantie kan. Het is altijd aan de klantmanager om de inhoudelijke afweging te maken om af te wijken van de drie etmalen.
Een belangrijke voorwaarde bij KDV is dat de cliënt geen beroep kan doen op een vorm van respijtzorg op grond van zijn/haar zorgverzekering.
Als richtlijn voor OMD gaan we uit van twee dagdelen OMD per etmaal KDV. Indien individuele begeleiding noodzakelijk is kan OZL geïndiceerd worden (denk aan 1 op 1 begeleiding bij eten of bepaalde activiteiten). De klantmanager bekijkt hoeveel ondersteuning en welke vorm van ondersteuning nodig is tijdens het KDV.
Na ziekenhuisopname kan via de Zorgverzekeringswet eerstelijns verblijf worden ingezet voor een periode van maximaal 12 weken (met een optie tot eenmalige verlenging) als betrokkene (nog) niet zelfredzaam is bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen, zogenaamde herstelgerichte zorg. Daarbij moet wel uitzicht bestaan op terugkeer naar huis of een andere zelfstandige woonruimte. Als deze herstelgerichte zorg niet meer verlengd kan worden en betrokkene niet terug kan naar zijn woonruimte, kan er in het kader van de Wmo voor een bepaalde korte periode een indicatie kortdurend verblijf worden afgegeven tot dat er een adequate woonruimte beschikbaar is (bijvoorbeeld een aanleunwoning).
Een WLZ-indicatie kan niet worden aangevraagd als de diagnostiek niet duidelijk is en er toch, op zeer korte termijn, een (kortdurend) verblijf nodig is. In dit geval kan, met uitzondering, respijtzorg worden ingezet vanuit de Wmo middels een indicatie voor kortdurend verblijf, met daarnaast wel het advies een WLZ-indicatie aan te vragen wanneer er nieuwe diagnostiek is gedaan. Daarnaast wordt er ook kortdurend verblijf geïndiceerd als hier een structurele behoefte aan is.
Let op: er hoeft dus niet altijd sprake te zijn van 24-uurs zorg! Dit is een oud-criterium vanuit de AWBZ, evenals het criterium Permanent Toezicht.
Opdrachtgever hanteert het uitgangspunt dat opdrachtnemers verantwoordelijk zijn voor vervoer van en naar de maatschappelijke deelname (OMD) en kortdurend verblijf (KDV), als de cliënt en zijn omgeving zelf niet in een oplossing kunnen voorzien. Uitgangspunt is dat de ondersteuning zo dicht mogelijk bij de cliënt wordt georganiseerd.
Vervoer maakt daarmee deel uit van de maatwerkvoorziening OMD en KDV en kan als onderdeel van die maatwerkvoorzieningen worden toegekend.
Het vervoer moet altijd plaatsvinden overeenkomstig de normen inzake veilig vervoer, wagenpark en dient de code VVR (Veilig Vervoer Rolstoelen) nageleefd te worden.
Medio 2017 zal de nieuw vastgestelde regionale vervoersvisie naar verwachting leiden tot nieuwe afspraken en werkwijzen rondom vervoer. Tot uiterlijk 1 januari 2018 blijft vervoer onder dit bestek vallen; mogelijk ook nog na 1 januari, dit hangt af van de verdere uitwerking van de regionale vervoersvisie.
De opdrachtnemer mag geen eigen bijdrage innen. Het vervoer is immers een onderdeel van de maatwerkvoorziening. Eventuele eigen bijdragen worden door de gemeente in rekening gebracht.
Het is ook niet toegestaan dat de opdrachtnemer de vervoerscomponent aan de cliënt uitbetaalt om daarmee het vervoer zelf te regelen.
De maatwerkwerkvoorziening collectief vervoer (Regiotaxi) mag niet worden ingezet voor vervoer van en naar de dagbesteding.
De cliënt moet op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de cliënt goed en volledig informeert. In dit artikel zijn de essentialia opgenomen die in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen.
De cliënt doet op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling aan het college van alle feiten en omstandigheden, waarvan het redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing betreffende een op het individu toegesneden voorziening.
Zoals in de verordening is bepaald moet de toekenningsbeschikking alle informatie bevatten op grond waarvan betrokkene zijn rechtspositie kan bepalen. Dat betekent dat ook ingegaan moet worden op de aard van de huishoudelijke ondersteuning.
Door de gemeente wordt gedurende het onderzoek een onderzoeksverslag opgesteld waarin o.a. de zorgbehoefte van de cliënt wordt omschreven. Dit laatste is omschreven als het resultaat ‘leefbaar huis’. Vervolgens wordt door de zorgaanbieder samen met de cliënt een zorgplan opgesteld waarin wordt opgenomen hoe het resultaat leefbaar huis wordt gerealiseerd. Hierin staat onder meer vermeld wanneer de werkzaamheden worden uitgevoerd, de frequentie en de afspraken zoals deze tussen cliënt en aanbieder zijn gemaakt.
3.7 Maatwerkvoorziening in natura, persoonsgebonden budget of financiële tegemoet-koming
Wie zorg nodig heeft, hoort zoveel mogelijk ruimte te krijgen om die zorg naar eigen wens in te vullen. Om die keuzevrijheid te borgen is er een gelijkwaardige toegang tot het persoonsgebonden budget en zorg in natura. Door de tekst van artikel 2.3.6 Wmo 2015 worden het persoonsgebonden budget en de maatwerkvoorziening in natura gelijkwaardige alternatieven.
Een op het individu toegesneden voorziening wordt toegekend in natura of in de vorm van een per-soonsgebonden budget. De mogelijkheid om daarnaast een financiële tegemoetkoming te verstrek-ken is in het lokale Besluit maatschappelijke ondersteuning nadrukkelijk open gehouden.
Een financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt voor verhuiskosten, huurderving, bezoekbaar maken van een woonruimte, een individuele vervoersvoorziening en een sportvoorziening.
De financiële tegemoetkoming kan alleen worden toegekend als betrokkene het voorstel steunt.
3.7.1 Afwegingskader zorg in natura
Kiest belanghebbende voor een maatwerkvoorziening in natura, dan verstrekt het college deze. Wordt een voorziening in natura verstrekt, dan zal toekenning ook bij beschikking plaatsvinden. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt. Bij een maatwerkvoorziening in natura mag een bijdrage in de kosten worden gevraagd, net als bij een persoonsgebonden budget.
Bij verstrekking van een tweedehands voorziening uit het depot of bij overname van een andere gemeente, wordt de kostprijs bepaald door op de nieuwprijs van de voorziening – inclusief eventuele kosten van aanpassing en accessoires – een lineaire afschrijving toe te passen, uitgaand van de volgende gebruiksduur:
Artikel 12. Persoonsgebonden budget
3.7.2 Voorwaarden persoonsgebonden budget
In artikel 12 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldenzaal 2015 worden de voorwaarden vermeld om in aanmerking te komen voor een PGB. Deze voorwaarden vloeien rechtstreeks voort uit de wet (artikel 2.3.6 lid 2). Hierna volgt een toelichting op deze voorwaarden:
De eerste voorwaarde betreft de bekwaamheid van de aanvrager. Allereerst wordt van een burger verwacht dat deze zelfstandig een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van de zorgvraag. De gemeente vraagt de inwoner duidelijk te maken welke problemen hij heeft, hoe deze zijn ontstaan en bij welke ondersteuning de aanvrager gebaat zou zijn.
Ten tweede wordt van de aanvrager verwacht dat deze de aan het PGB verbonden taken op een verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die in de zorg voldoet, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een juiste administratie. De budgethouder dient immers ook een zorgovereenkomst over te leggen aan de SVB voordat de SVB tot betalingen over kan gaan aan de zorgverleners.
De bekwaamheid voor het hebben van een PGB wordt in samenspraak met de aanvrager getoetst, maar het oordeel van de gemeente is hierin leidend. Mocht de gemeente van oordeel zijn dat de persoon (dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger) niet bekwaam is voor het houden van een PGB, dan kan de gemeente het PGB weigeren. Dat is een beslissing van de gemeente waarop een aanvrager vervolgens bezwaar kan maken.
De tweede voorwaarde betreft de motivering door de aanvrager. Volgens de Wmo 2015 dient de aanvrager gemotiveerd aan te geven dat hij de maatwerkvoorziening als PGB geleverd wenst te krijgen. Met de argumentatie moet duidelijk worden dat de aanvrager zich voldoende heeft georiënteerd op de voorziening in natura. Als wordt voldaan aan voorwaarden die zijn gesteld aan de bekwaamheid en de kwaliteit kan de gemeente een PGB niet weigeren vanwege onvoldoende motiveren van de wens om een PGB te willen ontvangen.
Gewaarborgde kwaliteit van de dienstverlening
De derde voorwaarde om in aanmerking te komen voor een PGB houdt in dat de kwaliteit van de middels het PGB te verwerven ondersteuning naar het oordeel van het college gewaarborgd moet zijn. Voor de ondersteuning en zorg die wordt ingekocht met het PGB gelden dezelfde kwaliteitseisen als voor voorzieningen in natura.
De budgethouder heeft zelf de regie over de ondersteuning die hij met het persoonsgebonden budget contracteert. Daarmee krijgt hij ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij deze zo nodig bijsturen. Het college kan op basis van deze bepaling vooraf toetsen of de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid voldoende is gegarandeerd.
De kwaliteitseisen die gelden voor de ingekochte ondersteuning in natura kunnen niet 1 op 1 worden toegepast op het PGB. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt de gemeente mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
In het zorgplan moet inzichtelijk worden gemaakt waar de ondersteuning wordt ingekocht, op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan participatie en zelfredzaamheid en hoe de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid van de ondersteuning is gewaarborgd.
Ook moet worden nagegaan of de in te kopen ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet (zie Hoofdstuk 5). Na ‘akkoord’ hierop wordt een beschikking afgegeven.
Een persoonsgebonden budget is het bedrag waaruit betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken (artikel 1.1 Wmo).
In artikel 12 en 13 van het Besluit zijn de voorwaarden en weigeringsgronden voor een persoonsgebonden budget opgenomen die gelden op grond van de wet.
Indien de cliënt een voorstel doet dat zou leiden tot een hoger PGB dan het vergelijkbare zorg in natura aanbod, bieden we de cliënt de mogelijkheid het verschil in budget zelf te financieren. We weigeren daarmee een PGB alleen voor dat deel dat het budget hoger is dan zorg in natura voor een vergelijkbare hulpvraag. We weigeren het hele PGB als de budgethouder niet bereid is het verschil in het budget zelf te financieren.
Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget. Hierbij wordt gekeken naar de tegenwaarde van de in natura te verstrekken goedkoopst adequate voorziening, waarbij rekening wordt gehouden met de inkoopvoordelen die door het afsluiten van een contract met een leverancier worden behaald. Hierbij dienen twee mogelijkheden te worden onderscheiden:
anderzijds het persoonsgebonden budget voor voorzieningen (zoals hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen, rolstoelen) en overige diensten (zoals ondersteuning). Bij diensten gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. Het bedrag wordt vastgelegd in het Besluit. Het persoonsgebonden budget moet toereikend zijn om de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren van derden te betrekken.
3.7.4 Betaling en besteding PGB
Het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke ondersteuning door een professional is vastgesteld op 90% van de tarieven die gelden voor zorg in natura omdat er in geval van het besteden van het PGB in het algemeen sprake is van lagere overheadkosten. Vaak gaat het om een zelfstandige professional met minder overhead dan ZIN-aanbieders. De klant voert zelf de coördinerende activiteiten uit en het PGB-proces brengt minder administratieve lasten met zich mee dan het ZIN-proces.
Indien de noodzakelijke ondersteuning om dringende reden niet bij een gecontracteerde aanbieder kan worden ingekocht en betrokkene kiest voor een andere professionele aanbieder (niet zijnde een zelfstandig professional), dan bedraagt het PGB met toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 22 van het Besluit, 100% van het vergelijkbare tarief voor zorg in natura.
Indien een cliënt diensten betrekt van een persoon (niet-professional) die behoort tot het sociaal netwerk als bedoeld in artikel 12, vijfde lid, van de verordening, kan op grond van artikel 14 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning in principe geen persoonsgebonden budget worden verstrekt, tenzij wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Allereerst moet beoordeeld worden of sprake is van gebruikelijke hulp, vervolgens of betrokkene op eigen kracht dan wel met behulp van mantelzorg in staat is in het gevraagde te voorzien. Op grond van jurisprudentie wordt een PGB niet aangewend om daarmee mantelzorgers te betalen. Als een ouder, partner of kind hulp verleent is dat in eerste instantie informele hulp (gebruikelijke zorg), pas in tweede instantie als hulpverlener.
Als mocht blijken dat voorgaande in alle redelijkheid niet mogelijk is, dan kan wellicht een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning in de vorm van een PGB een oplossing zijn. Een voorbeeld hiervan is de dochter die voor een aantal uren ontslag neemt om de daarmee vrijkomende uren te gebruiken voor hulp aan haar moeder. In dat geval kan een PGB worden toegekend.
Wat betreft de voorzieningen maakt het college per toekenning een berekening van het persoonsgebonden budget. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren. Het college verstrekt een persoonsgebonden budget ter waarde van de goedkoopst compenserende voorziening. De kosten van de goedkoopst compenserende voorziening kunnen worden afgeleid van bijvoorbeeld het kernassortiment hulpmiddelen van de gemeente of een tweetal offertes. Daarbij kunnen bedragen geteld worden voor het onderhoud, verzekering en de reparaties van de voorziening, voor zover daar sprake van kan zijn. Over de hoogte van de bedragen zijn afspraken gemaakt met de betreffende leveranciers.
Deze bedragen zijn ofwel bij verstrekking in eigen beheer bekend vanuit het verleden, ofwel kunnen bij verstrekking via een leverancier bij de leverancier worden opgevraagd.
Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij is sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget, mits de cliënt dezelfde korting ontvangt.
Uitbetaling persoonsgebonden budget: Trekkingsrecht
Er wordt geen bedrag aan de cliënt uitgekeerd waaruit hij zelf betalingen kan doen; er wordt hem bij beschikking een bedrag ter besteding beschikbaar gesteld. Namens het college worden door de SVB betalingen verricht. Voor een trekkingsrecht is gekozen om fraude met besteding van het persoonsgebonden budget zoveel mogelijk te voorkomen. Aldus is gewaarborgd dat het persoonsgebonden budget slechts wordt besteed om diensten, activiteiten, roerende zaken of woningaanpassingen in te kopen die ertoe strekken betrokkene de ondersteuning te bieden die in de maatwerkvoorziening is opgenomen.
Voor de eenmalige PGB’s geldt een uitzondering; de uitbetaling wordt tijdelijk nog door de gemeente gedaan.
Het college neemt in de beschikking ook op of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening. De Verordening en het Besluit regelen wanneer bij een persoonsgebonden budget een bijdrage in de kosten verschuldigd is. Deze bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).
Indien blijkt dat een persoonsgebonden budget niet binnen zes maanden is of wordt besteed aan het doel waarvoor dit is toegekend, kan in het algemeen niet meer worden gesproken van een voorziening die noodzakelijk is; hetzelfde geldt ook voor een financiële tegemoetkoming. Mogelijk is dan op een andere wijze voorzien in de gevraagde ondersteuning. Er zal dan opnieuw naar de situatie gekeken moet worden en eventueel worden herzien en teruggevorderd.
De financieel-administratieve afhandeling van het PGB gebeurt per 2015 verplicht voor alle PGB-houders door de SVB. De budgethouder heeft een trekkingsrecht en krijgt niet meer zelf het budget overgemaakt. Alle bestedingen worden door de SVB bijgehouden en zijn inzichtelijk voor de budgethouders en gemeente.
De verantwoording wordt voor budgethouders eenvoudiger, doordat de gemeente vooral vooraf toetst, het geld alleen besteed kan worden aan wat is afgesproken (toets SVB bij betalen facturen) en gemeenten steeds inzage hebben in de bestedingen.
Naast de verantwoording over het bestede bedrag aan de SVB, vragen wij de budgethouders zoals eerder verwoord om in de (tussen)evaluatie van het maatschappelijk onderzoeksverslag ook aan te geven wat de behaalde resultaten zijn met het persoonsgebonden budget en de daaraan verbonden voorwaarden, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet.
De PGB tarieven voor de Wmo zijn in het Besluit 10% lager vastgesteld dan de ZIN tarieven, omdat er bij het PGB in het algemeen sprake is van lagere overheadkosten. Het gaat vaak om kleinere organisaties of zelfstandige professionals met minder overhead dan ZIN aanbieders. Daarnaast voert de klant zelf coördinerende activiteiten uit en brengt het PGB proces minder administratieve lasten met zich mee dan het ZIN proces.
Wanneer het PGB wordt uitgevoerd door een niet-professional worden de door de VNG geadviseerd tarieven gehanteerd (Ledenbrief VNG, 15 mei 2014). Deze tarieven zijn aanzienlijk lager dan de tarieven voor professionals. Verschil tussen professional en een niet-professional kan onder andere blijken uit de inschrijving bij de Kamer van Koophandel.
De indicatie is bepalend voor de hoogte van het aantal uren in te zetten zorg. Het is niet toegestaan dat de zorgaanbieder meer uren zorg verleent dan de indicatie aangeeft tegen een lager uurtarief. In die situatie wordt het PGB neerwaarts bijgesteld gebaseerd op de urenindicatie en het door de zorgaanbieder gehanteerde lagere uurloon. De PGB houder mag wel minder (duurdere) uren inkopen, mits wordt aangetoond dat het beoogde resultaat daarmee kan worden gehaald.
De tarieven zijn vastgesteld in het Besluit Wmo 2015 gemeente Oldenzaal en betreffen maximale bedragen. Als door de zorgaanbieder een lager uurloon wordt gehanteerd is dat bedrag de basis voor de bepaling van de hoogte van het PGB.
De controle van het persoonsgebonden budget vindt, overeenkomstig het Besluit Wmo 2015 ge-meente Oldenzaal, als volgt plaats.
De financieel-administratieve afhandeling van het PGB gebeurt per 2015 verplicht voor alle PGB-houders door de SVB. De budgethouder heeft een trekkingsrecht en krijgt niet meer zelf het budget overgemaakt. Alle bestedingen worden door de SVB bijgehouden en zijn inzichtelijk voor de budget-houder en gemeente.
De verantwoording is voor de budgethouder eenvoudiger doordat de gemeente vooraf toetst en het geld alleen besteed kan worden aan wat is afgesproken (toets SVB bij het betalen van de voor ak-koord ondertekende facturen door de budgethouder en de (wettelijk vertegenwoordiger) en gemeen-ten steeds inzage hebben in de bestedingen.
Naast de verantwoording over het bestede bedrag aan de SVB, vraagt het college de budgethouders om bij de herwaardering / (tussen)evaluatie van het onderzoeksverslag ook aan te geven wat de be-haalde resultaten zijn met het persoonsgebonden budget en de daaraan verbonden voorwaarden, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet.
Als het college een beslissing tot toekenning van een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget met toepassing van artikel 2.3.10, onderdeel a van de wet, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en van degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.
De wet opent de mogelijkheid voor terugvordering van de geldswaarde van een voorziening. In de dagelijkse praktijk is het voor het college van belang om de keuze te hebben tussen terugvordering van de geldswaarde of van de voorziening zelf. Die keuze is in dit artikel geopend. Daarbij is het eerste lid een herhaling van artikel 2.4.1, eerste lid van de wet, maar opgenomen uit volledigheid.
Een beslissing wordt in het algemeen herzien of ingetrokken als de grondslag voor de verstrekking van een voorziening komt te vervallen.
Een voorziening wordt ook ingetrokken als er sprake is van het niet of niet tijdig informeren of het geven van een onjuiste voorstelling van zaken, waardoor de voorziening anders niet zou zijn verstrekt.
In het algemeen zal er, als een voorziening wordt ingetrokken of herzien, een vordering ontstaan. De terugvordering bestaat of uit de geldswaarde van de ten onrechte of te veel genoten op het individu toegesneden voorziening of persoonsgebonden budget of het innemen van de in eigendom of in bruikleen verstrekt voorziening.
Volgens artikel 2.4.1 van de wet zijn de gevallen waarin kan worden teruggevorderd erg beperkt. Op grond daarvan zou terugvordering niet mogelijk zijn als sprake is van het niet kunnen verantwoorden van een PGB voor huishoudelijke ondersteuning of bij overlijden van een cliënt aan wie een scootmobiel is toegekend. Uit de parlementaire stukken blijkt echter niet dat dit een bewuste keuze is geweest. Wel geeft de regering aan dat misbruik en oneigenlijk gebruik moet worden bestreden. Ook uit de rechtspraak onder de Wmo 2007 blijkt dat, indien terugvordering in het gemeentelijk beleid goed geregeld was, de gemeente op grond hiervan wel alsnog kon terugvorderen.
Daarom wordt in deze beleidsregels bepaald dat terugvordering ook mogelijk is als verantwoording van een PGB onvoldoende is, dan wel indien van een verstrekte voorziening geen gebruik meer wordt gemaakt.
Het besluit tot herziening of intrekking en daaraan gekoppeld terugvordering levert een executoriale titel op. Het terug te vorderen bedrag kan dan ook bij dwangbevel worden ingevorderd.
Als door eigen toedoen schade is ontstaan aan een in bruikleen verstrekt voorziening, zullen de kosten van reparatie van de schade worden teruggevorderd. Als de voorziening door eigen toedoen geheel verloren is gegaan of als reparatie van de schade niet meer lonend is, wordt het terug te vorderen bedrag als volgt vastgesteld:
Waarbij y jaar gelijk is aan de afschrijvingstermijn die gehanteerd wordt bij het volledig verloren gaan van de voorziening en x gelijk is aan het aantal volle jaren dat verstreken is vanaf de aanschaf van de voorziening.
Voor het bepalen van het terug te vorderen bedrag, indien sprake is van schade, vindt er een evenredige toerekening plaats naar het aantal jaren dat de voorziening oud is.
Ingevolge de Wmo is het mogelijk om de kosten van Wmo-voorzieningen te verhalen op een derde bij wettelijke aansprakelijkheid voor een ongeval dat tot de beperkingen heeft geleid (regresrecht, artikel 2.4.3). Meestal komt dan de aansprakelijkheidsverzekeraar in beeld.
De VNG en het Verbond van Verzekeraars hebben een overkomst gesloten waarmee de verzekeraars het regresrecht hebben afgekocht. Ook de gemeente Oldenzaal heeft zich aan deze overeenkomst geconformeerd. Daarmee is mogelijkheid om schade te verhalen op een derde komen te vervallen.
Als een slachtoffer onder het regresrecht valt is geen wel de eigen bijdrage verschuldigd.
Hoofdstuk 4: Bijdrage in de kosten
Artikel 15. Bijdrage in de kosten
Uitgangspunt voor het opleggen van een eigen bijdrage is de maximale bijdrage zoals bepaald in het door het rijk vastgestelde Besluit maatschappelijke ondersteuning. Daarin is bepaald dat de eigen bijdrage gebaseerd is op het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn partner of echtgenoot. De eigen bijdrage is verschuldigd zolang van een voorziening gebruik wordt gemaakt, en mag niet meer bedragen dan de kostprijs van de voorziening.
4.1 Huishoudelijke ondersteuning
De kostprijs is gelijk aan het bedrag dat de aanbieder per periode van vier weken voor een cliënt ont-vangt voor het leveren van een voorziening.
Voor bestaande gevallen die onder het overgangsrecht vallen verandert de eigen bijdrage in 2015 niet. Liep de indicatie in 2015 af, of wordt in 2015 voor het eerst OZL of OMD toegekend dan wordt de eigen bijdrage berekend conform de nieuwe regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.
Vanaf 2016 geldt voor alle gevallen een extra gewenningsperiode. Dat betekent dat in 2016 en 2017 de eigen bijdrage wordt berekend op basis van het overgangsrecht zoals dat in 2015 werd toegepast.
Voor alle op het individu gerichte voorzieningen wordt een eigen bijdrage geheven. Uitzonderingen hierop zijn de rolstoelen en het gebruik van de Regiotaxi. Cliënten betalen al voor de Regiotaxi door middel van een gereduceerd tarief. Ook voor hulpmiddelen t.b.v. kinderen onder de 18 jaar ( bv. tillift) is geen eigen bijdrage verschuldigd. Voor woningaanpassingen (bouwkundige of woontechnische ingreep) t.b.v. kinderen is wel een eigen bijdrage verschuldigd.
4.4 Eigen bijdrage beschermd wonen en opvang
De eigen bijdrage die is geïnd voor beschermd wonen all inclusive gaat naar de centrumgemeente.
Ten aanzien van de voorziening opvang is gekozen voor voortzetting van de werkwijze waarbij de eigen bijdrage door de instelling zelf, in overleg met de centrumgemeente, wordt vastgesteld en geïnd, voor zover de gemeente niet zelf de bijdrage vaststelt en int (cliënt met een bijstandsuitkering). Door de gemeente moet aan het CAK wel worden medegedeeld dat er een eigen bijdrage is opgelegd, dit ter voorkoming van cumulatie.
De hoogte van de eigen bijdrage is zodanig dat de cliënt na afdracht van de bijdrage, van zijn bijdra-ge plichtig inkomen omgerekend een bedrag overhoudt dat overeenkomt met de zak- en kleedgeld norm zoals bedoeld in artikel 23 lid 1 Participatiewet.
Hoofdstuk 5: Kwaliteit en veiligheid
Artikel 16. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
De gemeente is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de voorzieningen en stelt bij de inkoop van de voorzieningen eisen met betrekking tot de kwaliteit aan de aanbieders. Hiermee wordt rekening gehouden bij de vaststelling van de tarieven.
Het verplicht stellen een VOG (verklaring omtrent gedrag) over te leggen geldt alleen als sprake is van gegronde reden en ernstige twijfel.
Zoals ook in de verordening en het besluit is bepaald wordt uit het PGB in principe geen personen uit het sociale netwerk betaald, tenzij dit leidt tot minimaal gelijkwaardige ondersteuning. Daarmee is bedoeld nadere invulling te geven aan de kwaliteit van de ondersteuning die door een persoon uit het sociale netwerk kan worden verleend. Zeker voor kwetsbare burgers is het van groot belang dat zij de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben, met het oog op het zo lang mogelijk in de eigen omgeving kunnen blijven wonen. Afhankelijk van het individuele geval kan het uiteindelijk zo zijn dat juist personen uit het sociale netwerk kwalitatieve ondersteuning kunnen bieden die minimaal gelijkwaardig is aan de maatwerkvoorziening in natura.
Zoals in het Besluit MO is bepaald is de hoogte van de tarieven afhankelijk van de degene die de ondersteuning biedt:
Artikel 17. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
In het regionaal strategisch inkoopdocument zijn diverse uitgangspunten opgenomen ten aanzien van de prijs-kwaliteit verhouding. Bij deze inkoop is geborgd dat de zorgaanbieders hun diensten kunnen aanbieden binnen de in de verordening gestelde criteria. De aard en omvang van de te verrichten ta-ken zijn vastgelegd in de daarbij vastgestelde inkoopbestekken.
Artikel 18. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
Het college moet een regeling treffen voor het melden van calamiteiten en geweldsdelicten. Daartoe heeft het college bij besluit van 23 december 2014 het afdelingshoofd WIZ en de kwartiermaker Maat-schappelijk Plein aangewezen als toezichthouder respectievelijk plaatsvervangend toezichthouder.
De toezichthoudende ambtenaar doet zo nodig onderzoek en adviseert daarover aan het college.
Hoofdstuk 6: Waardering mantelzorgers en tegemoetkoming zelfredzaamheid
Artikel 19. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Het college bepaalt in nadere regels waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliën-ten in de gemeente bestaat.
Het college heeft op 27 oktober 2015 besloten het door het Steunpunt Informele Zorg Twente inge-diende projectplan te steunen. In dit projectplan, gericht op het waarderen en identificeren van mantel-zorgers en het versterken van de ondersteuning aan mantelzorgers, zijn de volgende vijf acties be-schreven:
Aanvullend wordt nog aandacht besteed aan respijtzorg en de praktische ondersteuning voor mantel-zorgers, waaronder ook begrepen de allochtone mantelzorger.
Artikel 20. Tegemoetkoming zelfredzaamheid
Het college kan op grond van artikel 2.1.7 van de wet op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meer-kosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participa-tie.
In artikel 2.1.7 van de wet is opgenomen dat bij verordening kan worden bepaald dat door het college een tegemoetkoming kan worden verstrekt.
Het college heeft, met gebruikmaking van dit artikel, in het Besluit maatschappelijke ondersteuning bepaald dat een financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt voor o.a. verhuiskosten, een wo-ningaanpassing, een vergoeding voor gebruik van eigen auto of taxi, of een sportrolstoel. De tege-moetkoming kan op aanvraag worden verstrekt en kan alleen worden toegekend als betrokkene het voorstel steunt. De beslissing op een dergelijke aanvraag is een beschikking.
Hoofdstuk 7: Klachten, medezeggenschap en inspraak
Het eerste lid regelt het gemeentelijk klachtrecht. De gemeente is al op grond van de Awb in het al-gemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over ge-dragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In deze verordening is daartoe een algemene bepaling opgenomen om te voorkomen dat als de veror-dening over klachten wijzigt deze verordening ook aangepast moet worden.
In het tweede lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behande-ling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.
In het derde lid is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplich-ting inzake klachten door aanbieders goed wordt uitgevoerd.
De eis om de medezeggenschap te regelen, is vastgelegd in de contracten die we met de aanbieders zijn aangegaan. Het college ziet toe op de naleving hiervan.
Artikel 23. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegen-woordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeen-komstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waar-op inspraak wordt verleend.
Ter uitvoering van lid 1 stelt het college de adviescommissie Wmo vroegtijdig in de gelegenheid voor-stellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
De gemeente Oldenzaal heeft in deze verordening de Wmo-adviescommissie aangewezen als advies-orgaan dat betrokken wordt bij de voorbereiding en ontwikkeling van het Wmo-beleid. Tot en met 2015 was dat ook het geval. Vanaf 2016 is een nieuwe adviescommissie benoemd voor het gehele sociale domein: de Adviescommissie Participatie. De overige commissies zijn hiermee komen te ver-vallen. De commissie bestaat uit maatschappelijk betrokken ingezetenen en wordt in een vroegtijdig stadium betrokken bij het te voeren beleid. Daarnaast kan de commissie zelf onderwerpen agenderen en advies uitbrengen.
Hoofdstuk 8: Gegevensverwerking
Vanwege de kwetsbare positie waarin een cliënt zich bevinden kan, en vanwege de gevoelige aard van de informatie waarmee wordt gewerkt, zijn in dit artikel regels opgenomen om de privacy van de cliënt zoveel als mogelijk te garanderen.
Deze regels bestaan in aanvulling op het in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) neerge-legde kader. In dit artikel wordt evenals in de Wbp gesproken van het verwerken van persoonsgege-vens en daarmee geldt het artikel voor elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens. Daaronder valt onder meer het verzamelen, vastleggen, bewaren, wijzigen, opvragen, raadplegen, vernietigen, het delen met derden, en het verstrekken door middel van door-zending. Zie ook de notitie over privacy in de Kennisbank.
Vastgesteld in de vergadering van 23 mei 2017,
het college van burgmeester en wethouders
de secretaris,
de burgemeester,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2017-124622.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.