Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Medemblik

Zaaknummer: Z-17-000064

Nummer: DOC-17-000655

 

De raad van de gemeente Medemblik;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders ;

Gelet op artikel 8, eerste lid aanhef en onderdeel b en tweede lid van de Participatiewet;

B E S L U I T;

Vast te stellen de: Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Medemblik

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. Aangevuld met de alleenstaande ouderkop en al dan niet algemene bijstand;

  • b.

    Peildatum: de dag waarop het recht op individuele inkomenstoeslag ontstaat, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen;

  • c.

    Referteperiode: periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

  • d.

    Bijstandsnorm: de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c Participatiewet.

Artikel 2. Aanvraag individuele inkomenstoeslag

Een persoon die behoort tot de doelgroep voor een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36, eerste lid van de Participatiewet kan een aanvraag indienen met het in acht nemen van de voorwaarde dat de persoon op de datum van de aanvraag:

  • a.

    21 jaar of ouder, maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is;

  • b.

    Langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet heeft;

  • c.

    Geen uitzicht op inkomensverbetering heeft;

  • d.

    In de referteperiode getracht heeft voldoende algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden;

  • e.

    Geen recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend op een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 3. Langdurig laag inkomen

Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 4. Eenmaal per periode individuele inkomenstoeslag verlenen

Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van 12 maanden in aanmerking komen voor een individuele inkomenstoeslag.

Artikel 5. Hoogte individuele inkomenstoeslag

  • 1.

    Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:

    • a.

      € 381,00 voor een alleenstaande;

    • b.

      € 489,00 voor een alleenstaande ouder;

    • c.

      € 543,00 voor gehuwden.

  • 2.

    Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag als gevolg van de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 3.

    Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 4.

    De bedragen genoemd in het eerste lid worden jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.

Artikel 6. Intrekken oude verordening

De Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet (IO-15-21317) wordt gelijktijdig ingetrokken met de inwerkingtreding van de Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Medemblik.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking de dag na bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2017.

Artikel 8. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele inkomenstoeslag.

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Medemblik, gehouden op 15 juni 2017.

 

De griffier, De voorzitter,

Bekendgemaakt: 2017.

Toelichting

Algemeen

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimum-inkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Met inwerkingtreding van de Participatiewet (1 januari 2015) is de langdurigheids-toeslag vervangen door de individuele inkomenstoeslag.

Vast te leggen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensonder-steunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden.

Wijziging leefvorm

De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikelsgewijs

Enkel die bepalingen die nadere toelichting vragen worden hier behandeld.

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Inkomen

Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals genoemd in artikel 32 van de Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand en de alleenstaande ouderkop voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking genomen als inkomen.

Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen. Het wordt niet wenselijk geacht een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat dit het ongewenst effect kan hebben dat een persoon geen recht op een individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij een te hoog inkomen heeft gehad in de referteperiode vanwege een eerder verstrekte toeslag.

Peildatum

De peildatum is de dag waarop het recht op individuele inkomenstoeslag is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen (artikel 1 van deze verordening). Deze datum komt meestal overeen met de meldingdatum. De peildatum kan in ieder geval niet vóór de dag liggen waarop belanghebbende zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen. Tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Hiermee is aansluiting gezocht met artikel 44, eerste lid van de Participatiewet.

Referteperiode

Verder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting bij artikel 3 onder ‘Langdurig’.

Bijstandsnorm

Voor de definitie van het begrip bijstandsnorm wordt aansluiting gezocht bij artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet: de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Participatiewet. Met dien verstande dat de kostendelersnorm buiten beschouwing wordt gelaten.

Er is voor gekozen om de kostendelersnorm uit te sluiten van het begrip ‘bijstandsnorm’.

Omdat de reguliere bijstandsnorm hoger is dan de kostendelersnorm, zal een grotere groep belanghebbenden eerder voldoen aan de eis van het hebben van een langdurig, laag inkomen.

Artikel 2. Aanvraag individuele inkomenstoeslag

Zie voor langdurig een laag inkomen de toelichting bij artikel 3.

Bij de beoordeling van het criterium ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van de persoon.

Bij de beoordeling van bovengenoemd criterium moet het college rekening houden met de individuele omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

  • -

    de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

  • -

    de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Aan personen die tijdens de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeidsverplichting of een re-integratieverplichting komen niet in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Schending van de arbeidsverplichting of re-integratieverplichting wordt niet beloond en tast het arbeidsperspectief aan.

Het artikel sluit leerlingen op het voortgezet onderwijs en studenten uit van aanspraak op individuele inkomenstoeslag. Scholing en studie zijn juist vooral gericht om arbeidsmarktperspectief te creëren en geven daarmee automatisch zicht op inkomensverwerving c.q.inkomensverbetering.

Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan door een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet.

Artikel 3. Langdurig laag inkomen

Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag’ wordt verstaan.

Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 van deze verordening.

Laag inkomen

Een inkomen is laag als het niet hoger is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm.

De vraag of het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 120% van de toepasselijke bijstandsnorm, zal niet al te rigide mogen worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd. Gaat het inkomen van een persoon gedurende (een deel van) de referteperiode de toepasselijke bijstandsnorm maandelijks met ongeveer € 5 of meer te boven, dan is geen sprake meer van een marginale overschrijding van de bijstandsnorm die niet aan toekenning van een individuele inkomenstoeslag in de weg staat. Er is immers geen sprake van een incidentele geringe overschrijding van de bijstandsnorm of van te verwaarlozen bedragen van enkele eurocenten.

Artikel 5. Hoogte individuele inkomenstoeslag

Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden.

Gehuwden

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag.

Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in het tweede lid.

Indexering

In het vijfde lid is een indexeringsbepaling opgenomen. Deze bepaling voorkomt dat de verordening telkens opnieuw moet worden vastgesteld, enkel voor indexatie van de bedragen. Het is van belang de nieuwe bedragen (na indexatie) duidelijk te communiceren.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking na bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2017.

Artikel 8. Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel van deze verordening neergelegd.

Naar boven