Verordening tot 4e wijziging van de Algemene plaatselijke verordeningCapelle aan den IJssel 2013

 

De raad van de gemeente Capelle aan den IJssel;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 mei 2017;

gezien het advies van de commissie Bestuur, Veiligheid en Middelen van 7 juni 2017;

b e s l u i t :

vast te stellen de Verordening tot 4e wijziging van de Algemene plaatselijke verordening

Capelle aan den IJssel 2013

 

Artikel I  

De Algemene plaatselijke verordening Capelle aan den IJssel 2013 wordt gewijzigd als volgt:

A. De titel van Afdeling 16 komt te luiden: Afdeling 16 Omgevingsverbod en Gedragsaanwijzing

B. Na artikel 2:78 wordt een artikel 2:79 ingevoegd dat luidt:

Artikel 2:79 Gedragsaanwijzing

1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf.

2. De in artikel 125, eerste lid, Gemeentewet bedoelde bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het in het eerste lid bedoelde voorschrift wordt uitgeoefend door de burgemeester.

3. De burgemeester oefent de bevoegdheid slechts uit indien de ernstige en herhaaldelijke hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan.

4. De last kan tevens een verbod inhouden om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen. De artikelen 2, tweede lid, en vierde lid, aanhef en onder a en b, 5, 6, 8, eerste lid, aanhef en onder a en b, 9 en 13 van de Wet tijdelijk huisverbod zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de burgemeester bij ernstige vrees voor verdere overtreding de looptijd van het verbod kan verlengen tot ten hoogste vier weken.

Artikel II  

Deze verordening treedt in werking de dag na de bekendmaking

Vastgesteld in de openbare vergadering van 3 juli 2017,

de griffier, de voorzitter,

Toelichting artikel 2:79

Met het wetsvoorstel wordt in de Gemeentewet artikel 151d ingevoegd. In dit nieuwe artikel wordt

bepaald dat de raad bij verordening de burgemeester de bevoegdheid kan verlenen tot oplegging van

een last onder bestuursdwang aan degene die een woning of een bij die woning behorend erf

gebruikt, indien door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf omwonenden ernstig worden

gehinderd. Voor de formulering van deze bepaling is gekeken naar de artikelen 151b, 151c en 174a

van de Gemeentewet, artikel 13b van de Opiumwet en artikel 37 van Boek 5 van het Burgerlijk

Wetboek.

Er is gekozen voor een getrapte bevoegdheidsverlening. De gemeenteraad kan bij verordening de

burgemeester de bevoegdheid verlenen tot het gebruik van bestuursdwang. De gemeenteraad heeft

dus de keuze of hij de burgemeester deze extra bevoegdheid wil verlenen. De artikelen 151b en 151c

van de Gemeentewet kennen een soortgelijke getrapte bevoegdheidsverlening. De raad kan zelf

besluiten op welke wijze de bevoegdheid wordt verleend. Er zijn meerdere modaliteiten denkbaar.

Het kan voor een beperkte duur of voor een specifiek gebied. Het is mogelijk de bevoegdheid slechts

eenmalig te verlenen voor een specifiek geval of om te kiezen voor een generieke

bevoegdheidsverlening, waarna de burgemeester de bevoegdheid naar eigen inzicht kan gebruiken.

De raad kan in de verordening bepalen op welke wijze de burgemeester de raad informeert over het

gebruik van artikel 151d van de Gemeentewet.

Indien de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang is verleend, valt hiermee

samen de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom. Dit vloeit voort uit de

systematiek van de Algemene wet bestuursrecht, met name artikel 5:32.

Onder ‘degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt’ wordt verstaan de

gebruiker van de woning. De gebruiker hoeft geen huurrechtelijke of eigendomsrechtelijke relatie tot

de woning te hebben en hoeft niet de rechtmatige bewoner van de woning te zijn. Ook een

regelmatige gast, een illegale onderhuurder of een kraker van de woning valt onder dit bestanddeel.

Met ‘woning of bij die woning behorend erf’ wordt bedoeld de woning, de tuin die bij de woning behoort

en de gezamenlijke ruimte binnen een wooneenheid zoals het portiek, de parterretrap, de gezamenlijke

buitenruimte, enzovoorts.

De ‘gedragingen’ kunnen worden gepleegd door de gebruiker van de woning zelf, of door een derde

persoon, zoals gasten of vrienden van de gebruiker. Nalaten van een bepaald handelen kan onder

omstandigheden ook als een gedraging worden gezien. Als de gedragingen door een derde persoon

worden gepleegd, moet degene tot wie het besluit gericht is wel in staat zijn de gedragingen te

stoppen.

Met ‘gedragingen in of vanuit die woning of dat erf’ worden bedoeld gedragingen die in of rondom de

woning of het erf worden gepleegd. Het gaat om de woning die, of het erf dat, de overlastgever

gebruikt. De gedragingen die worden gepleegd in de nabije omgeving van de woning, bijvoorbeeld in

de tuin van de buren, vallen in beginsel onder de bepaling. Zo kan een blaffende hond op de straat

voor de woning of een intimiderende gedraging voor de deur van de woning van de buurman vallen

onder het bestanddeel ‘gedragingen in of vanuit die woning of dat erf’. Duidelijk moet in ieder geval

zijn dat de gedragingen vanuit de woning of het erf worden gepleegd. Het intimiderende gedrag van

de overlastpleger moet dus wel voor de deur van de buurman worden gepleegd, niet voor de deur van

iemand die vijf straten verderop woont. Dan is geen sprake meer van gedragingen vanuit de woning of

het erf.

Met ‘omwonenden’ wordt bedoeld mensen die in de directe nabijheid wonen van de woning

waarvandaan de overlast plaatsvindt.

Met ‘ernstig worden gehinderd’ wordt gedoeld op ernstige hinder voor de omwonenden. Een

vergelijking kan worden gemaakt met artikel 37 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, waar onder

‘hinder’ gedragingen worden verstaan zoals het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of

gassen of het onthouden van licht of lucht. Ernstige hinder als bedoeld in artikel 151d van de

Gemeentewet kan tevens onrechtmatig zijn in de zin van artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek, maar

dat is geen vereiste. En andersom zal niet elke onrechtmatige burenhinder ook automatisch kunnen

worden aangemerkt als ernstige hinder als bedoeld in artikel 151d van de Gemeentewet.

De burgemeester komt beleidsvrijheid toe in de afweging of hij de hinder ernstig genoeg acht om

bestuursrechtelijk optreden te rechtvaardigen.

Naar boven