Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015

De raad van de gemeente Soest;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 september 2014 met nummer 1208337;

 

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

 

overwegende

  • dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot:

    • de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen,

    • beschermd wonen en opvang,

  • en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Soest 2015.

 

Hoofdstuk 1: Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a)

    Algemeen gebruikelijke voorziening: Voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • b)

    Algemene voorziening: Laagdrempelige diensten of faciliteiten die bedoeld zijn voor alle burgers of voor iedereen die tot een bepaalde doelgroep behoort.

  • c)

    Andere voorziening: Voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • d)

    Nadere regeling: Nadere regels Wmo Soest 2015;

  • e)

    Besluit: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Soest;

  • f)

    Bijdrage: Bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

  • g)

    Cliënt: Persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid. Waar wordt verwezen naar ‘hij’ kan ook ‘zij’ gelezen worden;

  • h)

    Cliëntondersteuning: Onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen

  • i)

    Eigen kracht: Inwoners kunnen door het gebruiken van eigen talenten, kennis en ervaring zelf bijdragen aan het oplossen van hun problemen;

  • j)

    Gebruikelijke hulp: Hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid verwacht mag worden van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • k)

    Gesprek: Gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • l)

    Hulpvraag: Behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • m)

    Maatschappelijke ondersteuning:

    • a)

      het bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;

    • b)

      het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving;

    • c)

      het bieden van beschermd wonen en opvang.

  • n)

    Maatwerkvoorziening: Op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen, ten behoeve van:

    • a)

      zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassing en andere maatregelen;

    • b)

      participatie, daaronder begrepen het noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen;

    • c)

      beschermd wonen en opvang.

  • o)

    Mantelzorg: Hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie, de gebruikelijke zorg overstijgt en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

  • p)

    Melding: Kenbaar maken van een hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.

  • q)

    Onderzoek: Nagaan van behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt en de ondersteuningsbehoefte van diens mantelzorger(s) om de mogelijkheden tot verbetering van zelfredzaamheid en participatie of het voorzien in beschermd wonen of opvang inzichtelijk te maken.

  • r)

    Participatie: Deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

  • s)

    Persoonlijk plan (of Ondersteuningsplan): Plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen.

  • t)

    Persoonsgebonden budget (PGB): Bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;

  • u)

    Sociaal netwerk: Een netwerk van betekenisvolle figuren (familie, vrienden en kennissen) dat functioneert als ondersteuningsbron.

  • v)

    Voorliggende voorziening: Algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen.

  • w)

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • x)

    Zelfredzaamheid: In staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

Hoofdstuk 2 Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning

Artikel 2. Melding hulpvraag

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding en stelt in nadere regels vast op welke manier deze ontvangstmelding gebeurt.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4. Vooronderzoek

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3.

    Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste [en tweede] lid.

  • 4.

    Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 5. Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4, vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4.

    Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 6. Verslag

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 2.

    Het college verstrekt aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek en stelt in nadere regels vast binnen hoeveel werkdagen dit gebeurt.

  • 3.

    De cliënt tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar wordt geretourneerd aan de contactpersoon waarmee hij het gesprek heeft gevoerd. Het college stelt in nadere regels vast binnen hoeveel werkdagen dit moet gebeuren.

  • 4.

    Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 5.

    Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag.

Artikel 7. Aanvraag

  • 1.

    Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2.

    Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.

Hoofdstuk 3: Maatwerkvoorziening

Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college neemt het verslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, of

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3.

    Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning:

    • a.

      voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en

    • b.

      voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de criteria voor opvang en beschermd wonen.

Artikel 9. Voorwaarden en weigeringsgronden voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;

    • c.

      voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

    • d.

      indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • e.

      indien de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

    • f.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • g.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • h.

      voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;

    • i.

      indien de cliënt tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond dan van hem of haar redelijkerwijs verwacht mag worden.

  • 2.

    Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt:

    • a.

      als deze niet langdurig noodzakelijk is;

    • b.

      indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Soest.

  • 3.

    Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie‐ en recreatiewoningen, ADL‐clusterwoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • d.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • e.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

  • 4.

    Een cliënt kan voor een voorziening voor vervoer in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget in aanmerking worden gebracht wanneer beperkingen, chronische psychische problemen of psychosociale problemen het gebruik van een collectief systeem onmogelijk maken, dan wel een collectief systeem niet aanwezig is.

Artikel 10. Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

Artikel 11. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en, voor zover van toepassing, duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing,

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4.

    Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 12. Regels voor pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    De hoogte van een pgb wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs (conform wet) van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura (laagste of een gemiddelde prijs) en is toereikend voor de aanschaf daarvan, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.

  • 3.

    Het college bepaalt bij nadere regeling op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

  • 4.

    Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden betreffende het tarief, een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk of de particuliere sector.

Hoofdstuk 4: Bijdrage in kosten

Artikel 13. Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd:

    • a.

      voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning, en,

    • b.

      voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb, zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

  • 2.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening en pgb wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding;

    • b.

      na een consultatie in de markt, of

    • c.

      in overleg met de aanbieder.

  • 3.

    In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb vastgesteld en geïnd door een instantie die door het college in nadere regels wordt aangeduid.

  • 4.

    Als de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 5.

    Het college bepaalt bij nadere regeling:

    • a.

      voor welke algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, de cliënt een bijdrage is verschuldigd;

    • b.

      wat per soort algemene voorziening de hoogte van deze bijdrage is;

    • c.

      voor welke groep personen een korting op de bijdrage van toepassing is, en

    • d.

      dat de bijdrage voor maatwerkvoorzieningen of pgb’s overeenkomstig artikel 3.1, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 wordt verlaagd, waarbij wordt bepaald welke afwijkende bedragen, percentages en inkomensbedragen worden gehanteerd.

Hoofdstuk 5: Kwaliteit, veiligheid en terugvordering

Artikel 14. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met ten minste de aanbieders van maatwerkvoorzieningen en cliëntenvertegen-woordigers, een structureel cliënt ervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 15. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1e een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • 2e de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 16. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen over welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 17. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 3.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen 6 maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in natura of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5.

    Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 6.

    Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 7.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

Hoofdstuk 6: Waardering mantelzorgers

Artikel 18. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

Hoofdstuk 7: Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 19. Klachtregeling

  • 1.

    Bij klachten is de gemeentelijke klachtregeling van toepassing.

  • 2.

    Aanbieders stellen een effectieve en laagdrempelige regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen en rapportages met de aanbieders, en een structureel cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 20. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een structureel cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 21. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 8: Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 22. Nadere regels

  • 1.

    Het college stelt nadere regels over de uitvoering van deze verordening in ‘Nadere regels Wmo Soest 2015’.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 23. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening Individuele voorzieningen Wmo Soest 2012 wordt ingetrokken bij in werking treden van deze Verordening.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening Individuele voorzieningen Wmo Soest 2012, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Individuele voorzieningen Wmo Soest 2012 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van Verordening Individuele voorzieningen Wmo Soest 2012, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 24. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    In afwijking van het vorig lid treedt het gewijzigde artikel 15 in werking op de dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 juni 2017.

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Soest 2015.

Toelichting behorende bij de op 1 punt gewijzigde Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Soest 2015

Voor u ligt de (concept) Verordening Wmo gemeente Soest 2015 met daarin verwerkt de aanpassingen naar aanleiding van inspraak van de WMO Raad en interne adviezen.

 

De Verordening regelt op welke wijze en onder welke voorwaarden inwoners van Soest aanspraak kunnen maken op maatschappelijke ondersteuning, en wat daarbij voor burgers en gemeente de spelregels zijn.

Het beleid maatschappelijke ondersteuning is vastgelegd in het Beleidsplan Sociaal Domein Soest 2014-2015. Het beleid betreft voor een deel de continuering en doorontwikkeling van bestaand beleid, maar gaat ook in op de nieuwe taken per 1.1.2015 en de doorontwikkeling en vernieuwing op middellange en lange termijn.

De wijze waarop en voorwaarden waaronder inwoners een vorm van maatschappelijke ondersteuning kunnen krijgen, wordt op onderdelen concreter uitgewerkt in de Nadere regels Wmo Soest 2015. De Nadere regels gaan bijvoorbeeld specifieker in op hoogtes van bedragen. Bovendien worden in deze Nadere regels de mogelijkheden en vormen van maatschappelijke ondersteuning concreter benoemd.

 

De modelverordening van de VNG vormt de basis van deze Verordening. Deze is d.d. 16-9-2014 in aangepaste definitieve versie beschikbaar gekomen; deze definitieve versie is gebruikt. De modelverordening bood meerdere varianten. In deze toelichting beschrijven wij voor welke varianten de gemeente Soest kiest. Tevens beschrijven we waar we artikelen hebben toegevoegd (uit de modelverordening van Kluwer-Schulinck, (concept) Verordening van de gemeente Amsterdam of uit regionaal overleg).

 

Waar wij hebben gekozen facultatieve teksten uit de VNG modelverordening op te nemen, zijn deze cursief gemarkeerd.

 

Aan het einde van dit document vindt u tenslotte in een bijlage een uitgeschreven overzicht van de relevante wetsartikelen welke in de Verordening worden benoemd.

Hoofdstuk 1: Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Er is combinatie gemaakt van begrippen uit de modelverordening Kluwer Schulinck, VNG, het beleidsplan Sociaal Domein Soest 2014-2015. Ook is ervoor gekozen om enkele belangrijke begrippen uit de wet in de begripsbepalingen op te nemen.

Hoofdstuk 2: Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning

De modelverordening biedt twee varianten:

Variant A: Raad delegeert aan College de vaststelling van de procedureregels.

Variant B: Raad stelt procedureregels vast in de artikelen 2 t/m 7.

Gekozen is voor variant B. Overweging: De procedureregels geven een compleet en duidelijk beeld van het proces van melding van een hulpvraag, onderzoek (vooronderzoek, gesprek, verslag) tot en met de aanvraag voor een maatwerkvoorziening. Daar waar het in de artikelleden teveel ingaat op uitvoering, is gekozen voor delegeren aan het college.

Artikel 5.1.i

In het gesprek wordt onderzocht voor welke voorzieningen een eigen bijdrage van toepassing is. Het vaststellen van de uiteindelijk te betalen eigen bijdrage is hier geen onderdeel van.

Artikel 6 verslag

Lid 2: Het college stelt in nadere regels vast binnen hoeveel werkdagen zij een verslag aan de cliënt beschikbaar stelt. Overweging: Uitvoering leggen we, rekening houdend met de wettelijk gestelde termijnen, vast in Nadere regels.

Lid 3 t/m 5

De modelverordening biedt twee varianten:

Variant A: Simpele uitwerking in één lid

Variant B: Gedetailleerde uitwerking in drie leden

Gekozen is voor variant B. Overweging: Variant B geeft, met de wijzigingen uit de definitieve modelverordening, een betere weergave van het proces. Wij sturen aan op overeenstemming tussen gemeente en cliënt over de vervolgstappen, af te ronden en vast te leggen in het verslag. Dit afrondingsmoment ontbreekt in variant A. Hiermee sluit variant B ook beter aan op artikel 7.

Hoofdstuk 3: Maatwerkvoorziening

Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening

Toegevoegd:

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de criteria voor opvang en beschermd wonen.

Overweging: Opvang en beschermd wonen zijn landelijke voorzieningen die regionaal worden georganiseerd via de gemeente Amersfoort als centrumgemeente.

Artikel 9. Voorwaarden en weigeringsgronden voor een maatwerkvoorziening

Toegevoegd aan lid 1, Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

  • e.

    indien de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de voorziening noodzakelijk was.

Overweging: Voorwaarden stonden al wel beschreven voor PGB, maar nog niet voor voorziening in natura.

De voorziening waarvan niet meer is na te gaan of deze noodzakelijk was, hoeft niet perse ingekocht te zijn, daarom is het woord ‘ingekocht’ vervallen.

 

Bij lid 2, a: Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt als deze niet langdurig noodzakelijk is, geeft het College invulling aan het begrip ‘langdurig’ in de ‘Nadere regels Wmo gemeente Soest 2015 ’.

Artikel 11. Inhoud beschikking

  • b.

    wat de ingangsdatum en, voor zover van toepassing, duur van de verstrekking is;

Zover van toepassing toegevoegd is hier toegevoegd, omdat niet altijd van tevoren wordt vastgesteld hoe lang de voorziening mee moet gaan. Er is sprake van een afschrijftermijn, maar als de voorziening nog meekan na die tijd, is het zonde om termijn te benoemen.

Artikel 12. Regels voor pgb

Vervallen lid:

‘Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.’

Overweging: dit artikel is reeds opgenomen in artikel 9.1.e.

Lid 3

Variant A: Raad legt wijze van vaststellen hoogte pgb in de verordening vast.

Variant B: Raad delegeert bevoegdheid vaststellen hoogte pgb naar het college.

Gekozen is voor variant B. Overweging: Het College gaat over de uitvoering, uitvoering leggen we vast in ‘Nadere regels Wmo gemeente Soest 2015’. Voordeel van een collegebevoegdheid is flexibiliteit; sneller inspelen op ontwikkelingen. Denk aan mogelijke wijzigingen van tarieven in natura als gevolg van een aanbesteding, die doorwerken in de pgb-tarieven. Ook komt er nog steeds jurisprudentie op het gebied van de pgb’s. Bij de uitwerking in nadere regels maakt het College gebruik van de handvatten die de nieuwe modelverordening in variant A biedt.

Variant AA: Raad stelt zelf voorwaarden vast voor pgb voor persoon uit sociaal netwerk,

Variant BB: Raad delegeert bevoegdheid om voorwaarden te stellen aan pgb voor persoon uit sociaal netwerk.

Gekozen is voor variant BB. Overweging Het College gaat over de uitvoering, uitvoering leggen we vast in ‘Nadere regels Wmo gemeente Soest 2015’.

Aan variant BB is toegevoegd:

Raad delegeert bevoegdheid om voorwaarden te stellen aan pgb voor persoon uit sociaal netwerk en particuliere sector.

Overweging: Soest maakt bij het vaststellen van de hoogte van het pgb reeds onderscheid in particuliere of zakelijke markt. Dit onderscheid wordt in de ‘Nadere regels Wmo gemeente Soest 2015 ’ wederom opgenomen.

Hoofdstuk 4: Bijdrage in kosten

Artikel 13. Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

Bij verordening kan worden bepaald of een bijdrage in de kosten is verschuldigd en voor welke voorzieningen. Daardoor is het gehele hoofdstuk 4 optioneel. Als de verordening niets bepaalt, is geen bijdrage in de kosten van toepassing. Is er wel een eigen bijdrage van toepassing, dan dient dit in de verordening bepaald te worden. (Bron: Kluwer Schulinck)

 

De modelverordening biedt twee varianten:

Variant A: Raad delegeert aan college de bevoegdheid om de hoogte van de bijdragen vast te stellen voor algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen of pgb’s.

Variant B: Raad legt in de Verordening de hoogte van de bijdrage voor algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen of pgb’s vast.

Gekozen is voor variant A. Overweging: Het College gaat over de uitvoering, uitvoering leggen we vast in ‘Nadere regels Wmo gemeente Soest 2015.

De volgende tekst is vervangen:

  • 2.

    Voor [nadere aanduiding groep personen] geldt op de bijdrage voor een algemene voorziening een korting van [percentage].

door:

  • 3.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen:

    • c.

      voor welke groepen personen eventueel een korting op de bijdrage van toepassing is

Overweging: Het College gaat over de uitvoering, uitvoering leggen we vast in ‘Nadere regels Wmo gemeente Soest 2015’.

 

N.B. Vaststellen en innen van de inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen doet de gemeente niet zelf maar gebeurt (wettelijk verplicht) door het CAK.

Hoofdstuk 5: Kwaliteit, veiligheid en terugvordering

Artikel 14. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Toegevoegd lid 3: periodieke overleggen met cliëntenvertegenwoordigers aangezien deze bijdragen aan controle van geleverde voorzieningen.

Gewijzigd lid 3: met ten minste de aanbieders van maatwerkvoorzieningen en cliëntenvertegenwoordigers, een structureel cliënt ervaringsonderzoek,.

Artikel 15. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

Bij verordening moeten regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden en nadere regels in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

De regels hebben tot doel dat een vaste prijs of reële prijs wordt vastgesteld voor diensten die in opdracht van het college door derden worden verleend, zodat de kwaliteit en continuïteit van deze diensten kunnen worden gewaarborgd door het gemeentebestuur (artikel 2.1.1 van de wet) en de gecontracteerde aanbieders (artikel 3.1 van de wet). Dit artikel is een aandachtspunt bij overleg in regioverband over inkoop door Regionaal Bureau Inkoop Amersfoort.

De kostprijselementen waar het college ten minste een vaste prijs of reële prijs op moet baseren zijn de kosten van de beroepskracht, redelijke overheadkosten en overige kostprijselementen. Voor de uitvoeringspraktijk bestaan handreikingen1 over de normering van kostprijselementen die colleges en aanbieders kunnen toepassen om te komen tot een reële prijs.

Lid 1: Hierin wordt geregeld dat het college voor het leveren van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4. van de wet, of een vaste prijs vaststelt of een reële prijs vaststelt die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde of die geldt als ondergrens voor de vaste prijs. In het geval het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Indien het college een vaste prijs vaststelt, dan zal het tarief voor de inschrijvers gelijk zijn aan de vaste prijs.

Lid 2: Bij het vaststellen van de prijs dient het college rekening te houden met de eisen aan de kwaliteit van die dienst en met de continuïteit in de hulpverlening. De invulling van de continuïteit van de hulpverleningsrelatie in financiële zin is nieuw voor de gemeenten. De aanbieder die de opdracht gegund krijgt moet overleggen met de aanbieder die de opdracht tot dan toe had uitgevoerd over de overname van personeel. De gedachte is dat overname van personeel gemakkelijker verloopt indien de gemeente een reële prijs betaalt voor de opdracht.

Lid 3: Het college moet de vaste prijs of de reële prijs minimaal baseren op de in dit artikel genoemde kostprijselementen. De opsomming in dit lid is niet uitputtend. De gemeente kan er elementen aan toevoegen.

Lid 4: Dit lid is niet verplicht op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en is hier opgenomen ter wille van de leesbaarheid en de samenhang van het hele artikel 15. Het vierde lid biedt het college de mogelijkheid om geen vaste of reële prijs te bepalen op basis van de genoemde kostprijselementen maar de bepaling van de hoogte van een reële prijs over te laten aan de inschrijvende partijen. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.

Lid 5: Dit lid is niet verplicht op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en is hier opgenomen ter wille van de leesbaarheid en de samenhang van het hele artikel 15. Het college bepaalt met welke derde hij een overeenkomst aangaat. Hieronder wordt verstaan een aanbieder, te weten een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die jegens het college gehouden is een voorziening te leveren (zie artikel 1.1.1 van de wet en artikel 1 van de toelichting bij deze verordening). Het overeenkomen van contracten is het primaat van het college. Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 treedt dan ook niet in de contractvrijheid van het gemeentebestuur. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.

Artikel 16. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

Advies van de VNG deze passage op te nemen, ook als was deze als facultatief opgenomen. Verdere uitwerking in ‘Nadere regels Wmo gemeente Soest 2015’.

Artikel 17. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 3.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen 6 maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Overweging: Gekozen is voor zes maanden, omdat wij dit een reële termijn achten.

Hoofdstuk 6: Waardering mantelzorgers

Artikel 18. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

De jaarlijkse blijk van waardering komt in de plaats van het mantelzorgcompliment (een geldbedrag dat eenmaal per jaar werd uitgekeerd). De mantelzorgwaardering is wezenlijk iets anders dan de structurele ondersteuning aan mantelzorgers. De mantelzorgwaardering leggen we uit in de ’Nadere regels’, de structurele ondersteuning is een onderdeel van de uitwerking van het beleidsplan.

De modelverordening biedt twee varianten:

Variant A: Raad legt wijze van waardering in de verordening vast.

Variant B: Raad delegeert de vaststelling van de wijze van waardering naar het college

Gekozen is voor variant B. Overweging: Het College gaat over de uitvoering, uitvoering leggen we vast in ‘Nadere regels Wmo gemeente Soest 2015’.

Vervallen artikel. Tegemoetkoming meerkosten beperking of chronische problemen

Facultatief in de modelverordening was de passage met betrekking tot tegemoetkoming meerkosten. Dit artikel is niet opgenomen in de Verordening.

Overweging: In het beleidsplan Sociaal Domein staat:

“… zullen gaan signaleren of mensen tegen aanmerkelijke meerkosten aanlopen door hun chronische ziekte en/of beperking. Het is aan de generalist om vervolgens de chronisch zieke en/of beperkte door te geleiden naar de specialist van de gemeente, waar de beoordeling plaats zal vinden. Bij de beoordeling worden de beoordelingscriteria van de bijzondere bijstand toegepast. Om te komen tot een efficiënte uitvoering, die de administratieve rompslomp voor burgers beperkt, gaan we ons beleid bijzondere bijstand tegen licht houden, zodat mensen met een chronische ziekte en/of beperking er eenvoudig een beroep op kunnen, zonder dat we de kosten niet meer kunnen beheersen als gemeente. Tevens zullen we moeten bezien hoe we de extra aanvragen bijzondere bijstand op een slimme en efficiënte manier kunnen afhandelen, zodat de kosten voor uitvoering acceptabel blijven. Mogelijk zoeken we hiermee een verbinding met onze collectieve zorgverzekering voor minima.

De budgetten die we als gemeente ontvangen voor de compensatie van de meerkosten voor chronisch zieken en/of gehandicapten worden overgeheveld naar het budget voor de bijzondere bijstand.”

Hoofdstuk 7: Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 19. Klachtregeling

De passage uit de Modelverordening:

“1. Het college stelt een regeling vast voor afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.”

is vervangen door:

“Bij klachten is de gemeentelijke klachtregeling van toepassing.”

Overweging: Soest heeft al een gemeentelijke klachtregeling.

 

De passage uit de Modelverordening:

2. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van [alle voorzieningen OF de volgende voorzieningen: []].

is vervangen door:

Aanbieders stellen een effectieve en laagdrempelige regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten.

Overweging: Behalve klachten ten aanzien van voorzieningen, kunnen er ook klachten zijn betreffende bijvoorbeeld bejegening et cetera. Deze redenen worden hiermee niet uitgesloten. De regeling moet doeltreffend en niet ingewikkeld zijn.

 

Gewijzigd in tekst:

3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een structureel (in plaats van jaarlijks) cliëntervaringsonderzoek.

Overweging: Jaarlijks past niet altijd in de afspraken die binnen de sector zijn gemaakt. Tweejaarlijks is bijvoorbeeld van toepassing bij zorgaanbieders.

Artikel 20. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van voorzieningen.

Bij ‘voorzieningen’ kan gekozen worden voor het specifiek benoemen van voorzieningen.

Overweging: Hier hebben wij op dit moment nog geen zicht op. Zal indien van toepassing nader worden uitgewerkt.

Artikel 21. Betrekken van ingezetenen bij beleid

In lid 2 is het begrip ingezetenen uitgelegd als ‘waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers’. Hun adequate deelname aan overleg vraagt dat zij worden voorzien van ‘informatie’ (en niet ook van ondersteuning).

Vervallen artikel. Evaluatie

Dit artikel hebben wij niet opgenomen.

Overweging: Evaluatie is in reguliere planning en control cyclus opgenomen.

Bijlage: Verwijzing artikelen uit de Wet maatschappelijke ondersteuning

In de Verordening Wmo Soest 2015 wordt verwezen naar een aantal artikelen uit de Wet matschappelijke ondersteuning. Hieronder leest u wat deze wetsartikelen inhouden.

Artikel 2.1.3

  • 1.

    De gemeenteraad stelt bij verordening de regels vast die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen.

  • 2.

    In de verordening wordt in ieder geval bepaald:

    • a.

      op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt;

    • b.

      op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn;

    • c.

      welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen;

    • d.

      ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten vereist is;

    • e.

      ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.

  • 3.

    In de verordening wordt bepaald op welke wijze ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij de uitvoering van deze wet, waarbij in ieder geval wordt geregeld de wijze waarop zij:

    • a.

      in de gelegenheid worden gesteld voorstellen voor het beleid te doen;

    • b.

      vroegtijdig in staat worden gesteld gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen;

    • c.

      worden voorzien van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen;

    • d.

      deel kunnen nemen aan periodiek overleg;

    • e.

      onderwerpen voor de agenda van dit overleg kunnen aanmelden;

    • f.

      worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 4.

    In de verordening worden regels gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Artikel 2.1.4 eerste, tweede,derde en zevende lid,

  • 1.

    Bij verordening kan worden bepaald dat een cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd:

    • a.

      voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning;

    • b.

      voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget.

  • 2.

    In de verordening kan de hoogte van de bijdrage voor de verschillende soorten van voorzieningen verschillend worden vastgesteld en kan worden bepaald dat:

    • a.

      voor personen, behorende tot daarbij omschreven groepen, een daarbij aangegeven korting op de bijdrage voor een algemene voorziening van toepassing is;

    • b.

      de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget:

      • 1°.

        verschuldigd is zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt onderscheidenlijk gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt, en

      • 2°.

        afhankelijk is van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

  • 3.

    Het totaal van de bijdragen voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget gaat de kostprijs niet te boven. In de verordening wordt bepaald op welke wijze de kostprijs wordt berekend.

  • 7.

    In de verordening wordt bepaald door welke instantie de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget voor opvang wordt vastgesteld en geïnd. Het college draagt er zorg voor dat aan het CAK mededeling wordt gedaan van de bijdragen die door de bedoelde instantie zijn vastgesteld, voor zover niet betrekking hebbende op personen die de thuissituatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

Artikel 2.1.5, eerste lid

  • 1.

    Indien een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt, kan bij verordening worden bepaald dat de in artikel 2.1.4 bedoelde bijdrage is verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

Artikel 2.1.6

Bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Artikel 2.1.7

Bij verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

Artikel 2.3.2, eerste lid, vierde lid

  • 1.

    Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.

  • 4.

    Het college onderzoekt:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • c.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • e.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • f.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4, verschuldigd zal zijn.

Artikel 2.3.6, eerste t/m vijfde lid

  • 1.

    Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.

  • 2.

    Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:

    • a.

      de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

  • 3.

    Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in het tweede lid, onder c, weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 4.

    Bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden betreffende het tarief, de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

  • 5.

    Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren:

    • a.

      voor zover de kosten van het betrekken van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van derden hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening of;

    • b.

      indien het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d en e.

Artikel 2.6.6, eerste lid

  • 1.

    Met het oog op gevallen waarin ten aanzien van een voorziening artikel 2.6.4 wordt toegepast, worden bij verordening regels gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening. Daarbij wordt rekening gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

 

Naar boven