Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aalsmeer 2017

Z-2017/147669

De raad van de gemeente Aalsmeer,

gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Aalsmeer, Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Aalsmeer;

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aalsmeer 2017.

Deze regeling vervangt de Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning Aalsmeer, vastgesteld op 27 oktober 2016.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Aanvraag: een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 van de wet.

  • b.

    Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt kan worden, algemeen verkrijgbaar is en niet - aanzienlijk - duurder is dan vergelijkbare producten.

  • c.

    Algemeen maatschappelijk werk: op het individu gerichte hulpverlening ter bevordering van zelfredzaamheid of participatie in de maatschappij, voor inwoners van alle leeftijden waarbij er tijdelijk of permanent sprake is van verhoogde kwetsbaarheid.

  • d.

    Algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten die, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk zijn en die gericht zijn op maatschappelijke ondersteuning.

  • e.

    Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet.

  • f.

    Bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet.

  • g.

    Gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.

  • h.

    Goedkoopst adequaat: als meerdere voorzieningen of oplossingen inzetbaar zijn, wordt bij gelijkwaardige kwaliteit gekozen voor de goedkoopste voorziening of oplossing.

  • i.

    Hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.

  • j.

    Kostprijs: de prijs van een maatwerkvoorziening in natura of een Pgb waarvoor de gemeente of de belanghebbende bij aanbieder of leverancier de voorziening of dienst heeft ingekocht of ingehuurd en de eventuele daarin begrepen onderhoudskosten.

  • k.

    Maatschappelijk nuttige activiteiten: activiteiten die bijdragen aan de zelfredzaamheid of participatie van betrokkene en daarnaast iets bijdragen aan de samenleving.

  • l.

    Maatwerkvoorziening: op een persoon afgestemd geheel van voorzieningen als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet.

  • m.

    Melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.

  • n.

    Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet.

  • o.

    Respijtzorg: voorziening bedoeld om overbelasting van mantelzorgers te voorkomen. Respijtzorg kan ingezet worden in de vorm van logeeropvang, kortdurend verblijf of bij de inwoner thuis.

  • p.

    Voorziening in natura: een voorziening, verstrekt in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening.

  • q.

    Voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen.

  • r.

    Wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 2. Melding hulpvraag

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat inwoners een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4. Vooronderzoek

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt op verzoek van het college een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3.

    Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 5. Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om met eigen mogelijkheden of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet naar schatting verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      of de verstrekking van een Pgb al dan niet een passende oplossing is, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de mogelijkheden en voorwaarden van het Pgb.

  • 2.

    Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 3.

    Als de hulpvraag als bedoeld in het eerste lid en in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet genoegzaam bekend is, kan het college, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 6. Verslag

Het college zorgt voor schriftelijke vastlegging van het onderzoek. Opmerkingen van cliënt over dit verslag kunnen als bijlage aan het verslag worden toegevoegd.

Artikel 7. Aanvraag

  • 1.

    Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2.

    Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

  • 3.

    Als er een ondertekend verslag van een gesprek is wordt dit ondertekende verslag als aanvraagformulier beschouwd.

Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college neemt het verslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt. Dit voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet met eigen mogelijkheden, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk zelfstandig in de thuissituatie kan blijven, en

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld. Dit voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer.

  • 3.

    Een cliënt komt alleen voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie in aanmerking als:

    • a.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar, en

    • b.

      de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 9. Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen onafhankelijke adviesinstantie om advies vragen als dit van belang wordt geacht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

Artikel 10. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als Pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura of financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing,

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een Pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het Pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het Pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het Pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het Pgb is bedoeld, en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het Pgb.

  • 4.

    Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 11. Regels voor Pgb

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen Pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 2.

    De hoogte van het Pgb bedraagt maximaal de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura en is toereikend voor de aanschaf daarvan en wordt, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.

  • 3.

    Het college bepaalt bij nadere regeling op welke wijze de hoogte van een Pgb wordt vastgesteld.

  • 4.

    Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden de persoon aan wie een Pgb wordt verstrekt de ondersteuning kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

Artikel 12. Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd:

    • a.

      voor het gebruik van een bepaalde algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, en,

    • b.

      voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel Pgb, zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het Pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    De hoogte van de maximale bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel Pgb wordt vastgesteld met inachtneming van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

  • 3.

    Een lagere bijdrage in de kosten dan de kostprijs van de voorziening in natura of Pgb is verschuldigd bij de voorziening in natura of Pgb ten behoeve van begeleiding, als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet.

  • 4.

    Geen bijdrage in de kosten is verschuldigd bij een voorziening in natura of een Pgb ten behoeve van respijtzorg, bij de maatwerkvoorziening algemeen maatschappelijk werk en bij hulpmiddelen, als bedoeld in artikel 1.1.1. van de wet, die in een gemeenschappelijke ruimte van een woongebouw geplaatst worden.

  • 5.

    Het college bepaalt bij nadere regeling:

    • a.

      of en zo ja, voor welke algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, de cliënt een bijdrage is verschuldigd;

    • b.

      per soort algemene voorziening de hoogte van deze bijdrage; en

    • c.

      dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of Pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt;

    • d.

      de hoogte van de lagere bijdrage in de kosten voor een voorziening in natura of Pgb ten behoeve van begeleiding.

  • 6.

    Het college bepaalt bij nadere regeling:

    • a.

      op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura en Pgb wordt bepaald, en

    • b.

      door welke instantie de bijdrage bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid van de wet voor een maatwerkvoorziening of Pgb wordt vastgesteld en geïnd.

Artikel 13. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen,:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      zorg te dragen voor een correcte bejegening naar de individuele cliënt;

    • e.

      zorg te dragen dat cliënten zoveel mogelijk worden ondersteund door dezelfde hulpverlener; en

    • f.

      zorg te dragen dat de hulp en begeleiding zoveel mogelijk lokaal en kleinschalig georganiseerd wordt.

  • 2.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een cliëntervaringsonderzoek, en het in overleg met de cliënt zo nodig ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 14. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening of intrekking

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening in natura of het Pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening in natura of het Pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening in natura of het Pgb verbonden voorwaarden, of

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening in natura of het Pgb niet, of voor een ander doel gebruikt.

  • 3.

    Een beslissing tot verlening van een Pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het Pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de besteding van een Pgb.

Artikel 15. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit levering maatwerkvoorziening door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • i.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • ii.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de kostprijselementen zoals genoemd in artikel 5.4, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Artikel 17. Klachtregeling

  • 1.

    Het college stelt een regeling vast voor afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van geleverde maartwerkvoorzieningen en diensten.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 18. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van maatwerkvoorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 19. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Het college geeft middels de Algemene inspraak- en participatieverordening Aalsmeer 2010 vorm aan inspraak en medezeggenschap ten aanzien van de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 20. Terugvordering

  • 1.

    Als het college een beslissing op grond van artikel 15, tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten Pgb.

  • 2.

    In geval het recht op een in eigendom verstrekte maatwerkvoorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 3.

    Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte maatwerkvoorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 4.

    Indien een cliënt geen gebruik meer maakt van een verstrekte maatwerkvoorziening, kan deze worden teruggevorderd.

Artikel 21. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 22. Inwerkingtreding en overgangsrecht

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juni 2017.

  • 2.

    Op het tijdstip genoemd in het eerste lid wordt de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aalsmeer, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 27 oktober 2016, ingetrokken.

  • 3.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Aalsmeer, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 30 oktober 2014, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 4.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Aalsmeer, zoals bedoeld in het derde lid, en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 5.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Aalsmeer, zoals bedoeld in het derde lid, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 23. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aalsmeer 2017.

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 29 juni 2017.

De griffier,

O. van Kolck

De voorzitter,

J.J. Nobel

ALGEMENE TOELICHTING

Inleiding

Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). De Wmo 2015 maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en - met toepassing van een budgetkorting - financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Deze taken worden toegevoegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de "oude" Wet maatschappelijke ondersteuning. Hierbij wordt deels voortgeborduurd op de weg die met die wet al was ingezet. Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk, vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of - als dat niet volstaat - een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.

 

Compensatie om bij te dragen aan zelfredzaamheid en participatie

Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen, om te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren, om te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt. De Wmo 2015 en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom [in hoofdlijnen] vast. Want waar het recht op compensatie dat bestond onder de "oude" Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te vervallen, wordt een recht op een zorgvuldige, tweezijdige procedure daartegenover gesteld. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist eindoordeel moeten leiden; ondersteuning waar ondersteuning nodig is.

 

Bezwaar en beroep

Indien de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of dat hem opvang of beschermd wonen ten onrechte wordt onthouden, kan betrokkene daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

 

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet (in artikel 1.1.1) al een groot aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening.

 

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal (definitie)bepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: "aanvraag" (artikel 1:3, derde lid): een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen, en "beschikking" (artikel 1:2).

 

Artikel 2. Melding hulpvraag

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a, van de wet. Daarbij is onder meer bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang.

 

Artikel 3. Cliëntondersteuning

Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, en tweede lid, van de wet. De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning op grond van de wet voor de cliënt kosteloos is. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kortcyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit.

 

Artikel 4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en dient ter ambtelijke voorbereiding van het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de cliënt bekende gegevens in kaart worden gebracht en cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Dit vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook het in samenspraak met de belanghebbende afspreken van een datum, tijd en plaats voor het gesprek. Tijdens het gesprek kunnen op basis van dit vooronderzoek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de cliënt worden verzocht om nog een aantal stukken over te leggen.

 

Artikel 5. Gesprek

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a, van de wet, waarbij onder meer is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college te nemen besluiten of te verrichten handelingen.

 

De memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 143) verduidelijkt dat voor een zorgvuldig onderzoek veelal sprake zal zijn van enige vorm van persoonlijk contact met betrokkene of een vertegenwoordiger van betrokkene, aangezien daardoor een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn situatie verkregen kan worden. Het eerste lid bepaalt daarom dat het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene. De vorm van het onderzoek is vrij.

 

In het eerste lid is verder benadrukt dat het gesprek met de cliënt wordt gevoerd door deskundigen (namens het college). Het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Indien woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden.

 

In onderdeel b is als onderwerp van gesprek "het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning" opgenomen. Dit is belangrijk omdat in de woorden van de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 183) "de ultieme toetssteen of de maatschappelijke ondersteuning effectief is geweest, ligt in de beantwoording van de vraag of de cliënt zelf vindt dat de verleende maatschappelijke ondersteuning heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie. In het wetsvoorstel Wmo 2015 staat het bereiken van dit resultaat centraal".

 

Artikel 6. Verslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure en is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet opgenomen.

 

Het eerste lid borgt dat altijd verslag wordt opgemaakt. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij kan worden voortgeborduurd op de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt.

 

Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn.

 

Artikel 7. Aanvraag

Ook deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.1.3, eerste lid, en tweede lid, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. De wet bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid). In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af.

 

In het eerste lid is aangegeven dat naast de cliënt alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger (zie voor een definitie van vertegenwoordiger de toelichting onder artikel 1) een aanvraag kan indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Zie hiervoor artikel 2 en de toelichting daarbij. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.

 

Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening

In artikel 2.1.3, tweede lid, onder a, van de wet is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.

 

In de memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 134) wordt aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op maatwerk aankomt. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt.

 

De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.

 

Artikel 9. Advisering

Het college kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is; als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs in zekere zin verplicht.

 

Het is bij de adviesaanvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt verstrekt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is.

 

In artikel 2.3.8, derde lid, van de wet is een medewerkingsplicht opgenomen. De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

 

Artikel 10. Inhoud beschikking

Uitgangspunt van de wet is dat de cliënt een maatwerkvoorziening in "natura" krijgt. Indien gewenst door de cliënt bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een budget.

 

Tweede lid, onder a, en derde lid, onder a: het beoogde resultaat is bijvoorbeeld "mobiliteit" en niet "een scootmobiel". Zie ook de toelichting op artikel 5, eerste lid, onder b.

Tweede, onder b, en derde lid, onder d: onder "duur" valt ook de termijn waarop een voorziening technisch is afgeschreven.

 

Artikel 11. Regels voor Pgb

Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een Pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een Pgb alleen wordt verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd vraagt (zie artikel 2.3.6, tweede lid, onder b). Met behoud van de motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een Pgb aan te vragen (zie de toelichting op amendement Voortman c.s., Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 103).

 

Het tweede lid berust op artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een Pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. De maximale hoogte van een Pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.

 

Een aanvraag voor een Pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het Pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.

 

Gemeenten hebben ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het Pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning, voor verschillende typen hulpverleners en het sociale netwerk. Het college stelt nadere regels over de wijze waarop de hoogte van een Pgb wordt vastgesteld.

 

De regering heeft aangegeven dat onder dit sociale netwerk ook mantelzorgers kunnen vallen. Wel is de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.

 

Artikel 12. Regels voor bijdrage voor maatwerkvoorzien ingen en algemene voorzieningen

Deze bepaling geeft uitvoering aan de artikelen 2.1.4, eerste tot en met derde en zevende lid, en 2.1.5, eerste lid van de wet.

 

De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag kostendekkend zijn. In de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 95) staat hierover dat de regering gemeenten beleidsruimte geeft door hen de mogelijkheid te bieden om in de verordening te bepalen welke eigen bijdrage een cliënt verschuldigd is voor een algemene voorziening.

 

Voor een voorziening in natura of Pgb ten behoeve van begeleiding wordt de bijdrage in de kosten lager vastgesteld dan de kostprijs van de betreffende goedkoopst adequate voorziening is.

 

In de Wmo-nota 2015-2018 "Meedoen mogelijk maken" is opgenomen dat de volledige kostprijs van de Wmo-voorzieningen in rekening wordt gebracht en dat inwoners die gebruik maken van deze voorzieningen naar gelang de hoogte van inkomen en vermogen voor hun voorziening betalen.

 

Voor begeleiding wordt van de in de Wmo-nota vastgestelde eigen bijdrage systematiek afgeweken omdat signalen waren ontvangen dat de eigen bijdrage voor de Wmo-begeleiding (dagbesteding) voor de gebruikers vanaf 2016 - na beëindiging van het overgangsrecht - een onevenredig effect had op de financiën van de betreffende huishoudens dat overwogen of besloten werd de begeleiding te verminderen of zelfs geheel te stoppen. Het bleek dat er vooral voor inwoners met een midden of hoger inkomen sprake was van een (aanzienlijke) verhoging van de eigen bijdrage bij begeleiding dan zij voorheen gewend waren.

 

Voor de voorziening begeleiding is er geen reëel goedkoper alternatief voor de geboden ondersteuning. Dit in tegenstelling tot andere Wmo-voorzieningen waarbij een eigen bijdrage wordt gevraagd.

 

Door bij begeleiding af te wijken van de gebruikelijke eigen bijdragesystematiek wordt de drempel om - vanwege de eigen bijdrage - af te zien van de noodzakelijke ondersteuning verlaagd en wordt ook voorkomen dat toekomstige maatschappelijke kosten mogelijk oplopen.

 

Voor de maatwerkvoorzieningen respijtzorg en algemeen maatschappelijk werk en bij hulpmiddelen die in een gemeenschappelijke ruimte van een woongebouw geplaatst worden, is geen bijdrage in de kosten verschuldigd.

 

De bijdragen in de kosten van de overige maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening (artikel 2.1.4, derde lid, eerste zin, van de wet) en in het Besluit maatschappelijke ondersteuning worden regels vastgesteld met betrekking tot deze bijdragen (artikel 2.1.4, vierde lid, van de wet).

 

De gemeenteraad is verplicht in de verordening te bepalen op welke wijze de kostprijs anders dan die voor beschermd wonen en opvang wordt berekend. Onder kostprijs wordt de prijs verstaan waarvoor de gemeente de maatwerkvoorziening bij de aanbieder of leverancier heeft ingekocht of ingehuurd en de eventuele daarin begrepen onderhoudskosten.

 

De bijdrage in de kosten mag niet hoger zijn dan wat de betreffende maatwerkvoorziening de gemeente kost.

 

De bijdrageregels in de verordening moeten passen binnen de kaders die het Besluit maatschappelijke ondersteuning stelt.

 

Artikel 13. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen. Het in het tweede lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1, eerste lid, van de wet.

 

De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.

 

Artikel 14. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een Pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

 

Het derde lid is een "kan"-bepaling. Een Pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van het Pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Deze bepaling is te zien als een verbijzondering van de bepaling in het tweede lid, onder e (dat tevens op maatwerkvoorzieningen (in natura) ziet).

 

Artikel 15. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

De afgelopen jaren is er meerdere keren een blijk van waardering gegeven aan de mantelzorgers die bekend zijn bij het Mantelzorg steunpunt. In overleg met mantelzorgers en de participatiegroep sociaal domein zal de komende periode een voorstel worden uitgewerkt hoe de gemeente hier structureel een vervolg aan gaan geven.

 

Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit levering maatwerkvoorziening door derden

Onder het woord "dienst" genoemd in het eerste lid wordt verstaan alle Wmo dienstverlening, behalve woningaanpassingen en hulpmiddelen.

 

Op dit moment worden onder de kostprijselementen, genoemd onder het tweede lid, verstaan:

a.    de kosten van de beroepskracht;

b.    redelijke overheadkosten;

c.    kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte,

       scholing, werkoverleg;

d.    reis en opleidingskosten;

e.    indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

f.    overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders

       waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

 

Als het artikel 5.4. Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 wordt aangepast dan wijzigt de Toelichting bij artikel 16.

 

Artikel 17. Klachtregeling

De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

 

In het tweede lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de wet).

 

Artikel 18. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de wet, waarin is bepaald dat in ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.

 

In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder.

 

Artikel 20. Terugvordering

In artikel 2.4.1 tot en met 2.4.4 van de wet zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of Pgb. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen.

 

Uit de memorie van toelichting op artikel 2.4.1 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 157) wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om maatwerkvoorzieningen terug te vorderen; "omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt".

 

Naar boven