Financiële verordening 2017

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Inleiding:

Deze verordening is verplicht op grond van artikel 212 van de Gemeentewet en wordt aangepast in verband met de gewijzigde Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV)

De VNG heeft in de modelverordening 2016 de nieuwe voorschriften in het aangepaste Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten vertaald via de afschaffing van de productenrealisatie en productenraming en via de toewijzing van de taakvelden aan de programma’s door de gemeenteraad. Ook geeft de VNG aan dat de Raad de taakvelden afzonderlijk vaststelt.

Onze wijze van invulling van de taakvelden vanaf begroting 2017:

Wij hebben er echter voor gekozen om bestaande structuren zoveel mogelijk te handhaven. De regeling bood deze ruimte. Bij ons is de koppeling van de nieuwe taakvelden op de achtergrond geregeld.

Aan elk grootboeknummer is het juiste taakveld gekoppeld (op de achtergrond), waardoor wij ook in staat zijn om aan de nieuwe regelgeving te voldoen. De regelgeving schrijft voor dat we moeten verantwoorden op taakvelden en niet op welke wijze dat gerealiseerd moet worden.

De keuze die door ons gemaakt is, heeft als grote voordeel dat bestaande structuren zoveel mogelijk in takt blijven. Dit heeft voordelen voor het inzicht in de resultaatgebieden/producten/boekingsposten en bovendien leidt deze keuze tot minder aanpassingen in het budgetbeheer/administratie.

Gevolg keuze voor deze aangepaste Financiële verordening:

De gekozen werkwijze heeft tot gevolg, dat diverse modelartikelen van de VNG gewijzigd in onze verordening worden opgenomen. Bij ons blijven taakvelden gewoon producten heten. Taakvelden worden niet direct door de raad vastgesteld, maar indirect via de programma’s en resultaatgebieden in de begroting.

Artikel 1. Begripsbepaling

Deze verordening verstaat onder:

  • -

    afdeling: organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen verantwoordelijkheid toegekend door het college op grond van artikel 160 lid 1c van de Gemeentewet;

  • -

    netto schuld: bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen die niet zijn ingezet voor de publieke taak. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteuren en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen die niet zijn ingezet voor de publieke taak wordt verstaan het totaal van langlopende uitzettingen, vorderingen, liquide middelen en overlopende activa;

  • -

    overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt;

  • -

    resultaatgebied: onderdeel van een programma bestaande uit een samenstel van een aantal samenhangende producten of een enkel product.

  • -

    product: onderdeel van de productenraming bestaande uit een samenstel van een aantal samenhangende activiteiten.

  • -

    investering: opoffering in tijd, geld en/of menskracht waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt.

  • -

    investeringskrediet: budget voor het realiseren van investeringen.

  • -

    budget: door de gemeenteraad geautoriseerde hoeveelheid geldmiddelen voor een bepaald doel.

  • -

    administratie: hieronder wordt verstaan het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • -

    publiek belang: wordt bepaald door de wetgeving of door de gemeenteraad: het gaat in dit verband over de taken die de gemeente gebaseerd op de wet moet uitvoeren of de (mate waarin) de gemeente derden wil ondersteunen;

  • -

    starterslening: lening die (voor risico van de gemeente Best wordt verstrekt en als zodanig wordt opgenomen in de jaarstukken van de gemeente) ter overbrugging van het verschil van wat een starter op de woningmarkt kan lenen onder Nationale Hypotheek Garantie en de aankoopprijs van de woning.

  • -

    Bbv: het Besluit begroting en verantwoording voor provincies en gemeenten.

  • -

    integrale kostprijs: totaal van alle met een product samenhangende directe en indirecte kosten.

  • -

    overhead(kosten): indirecte kosten die samenhangen met de sturing en ondersteuning van de medewerkers in het primaire proces.

  • -

    taakvelden: eenheden waarin de programma’s of de eenheden in overzichten en bedragen in het programmaplan zijn onderverdeeld.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt een programma-indeling vast.

  • 2.

    De raad stelt de onderverdeling van de programma’s in resultaatgebieden vast.

  • 3.

    De raad stelt per programma indicatoren vast voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid. Minimaal worden de in het Bbv in artikel 25, 2e lid onder a genoemde beleidsindicatoren opgenomen.

  • 4.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen in de begroting en rekening kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    De programma’s bestaan uit de vastgestelde programma-indeling op grond van artikel 2 lid 1, aangevuld met het op grond van het Bbv verplichte programma “overhead” .

  • 2.

    Bij de begroting worden onder elk van de programma’s de geraamde lasten en baten per resultaatgebied weergegeven en bij de jaarstukken worden onder elk van de programma’s de gerealiseerde lasten en baten per resultaatgebied weergegeven.

  • 3.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt op het investeringsprogramma per investering het benodigde investeringskrediet en per onderdeel nieuw beleid voor de raming van baten en lasten het benodigde budget weergegeven.

  • 4.

    Bij de jaarstukken wordt op grond van artikel 20 van het Bbv een financieel overzicht van de investeringskredieten in uitvoering van groter dan € 50.000 opgenomen. Inzicht wordt gegeven per investeringskrediet in het budget, de gerealiseerde uitgaven, de resterende verplichting en het verwachte resultaat van het investeringskrediet.

  • 5.

    Begroting: verschillen in de raming groter dan € 50.000 per resultaatgebied ten opzichte van de vorige (gewijzigde) raming worden toegelicht.

  • 6.

    Jaarstukken: verschillen in de realisatie groter dan € 50.000 per resultaatgebied ten opzichte van de gewijzigde begroting worden toegelicht.

Artikel 4. Kaders begroting

  • 1.

    Het college biedt de raad een kaderbrief aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad stelt deze nota voor 15 juli vast.

  • 2.

    Effectindicatoren uit het beleidsakkoord worden (indien mogelijk) opgenomen in de begroting.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1.

    De raad stelt met het vaststellen van de begroting de budgetten per resultaatgebied beschikbaar.

  • 2.

    Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad via het investeringsprogramma behorend bij de begroting aan van welke budgetten hij op een later tijdstip een specifiek voorstel voor autorisatie wil ontvangen. De overige budgetten worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de begroting automatisch beschikbaar gesteld.

  • 3.

    In de tussentijdse rapportages en in de financiële rapportages doet het college voorstellen aan de raad voor het wijzigen van de beschikbaar gestelde budgetten en de beschikbaar gestelde investeringskredieten.

  • 4.

    Investeringen en nieuw beleid voor de raming van baten en lasten waarvoor de raad nog geen budget beschikbaar heeft gesteld, legt het college aan de raad voor, voordat hij verplichtingen aangaat.

  • 5.

    Voor niet in de begroting opgenomen nieuw beleid wat leidt tot een structurele last in de exploitatie van maximaal € 50.000 kan het college zonder voorafgaande autorisatie van de raad zelfstandig verplichtingen aangaan, als sprake is van een spoedeisend karakter of een onontkoombare uitgave.

  • 6.

    Voor niet in de begroting opgenomen investeringskredieten van maximaal € 100.000 en voor nieuw beleid wat leidt tot een incidentele last in de exploitatie van maximaal € 100.000 kan het college zonder voorafgaande autorisatie van de raad zelfstandig verplichtingen aangaan, als sprake is van een spoedeisend karakter of een onontkoombare uitgave.

  • 7.

    Zelfstandig door het college aangegane verplichtingen zoals bedoeld onder lid 5 en 6 worden achteraf via een begrotingswijziging door de raad vastgesteld. Als een begrotingswijziging niet meer mogelijk is, wordt verantwoording afgelegd via de jaarrekening.

  • 8.

    Voor investeringskredieten beoordeelt het college de status. Op basis hiervan kan het college investeringskredieten afsluiten.

  • 9.

    Het college kan aan de wettelijk verplichte begrotingspost voor onvoorziene uitgaven middelen onttrekken als voldaan is aan de volgende voorwaarden:

    • -

      het budget voor onvoorziene uitgaven biedt ruimte voor het doen van de uitgave;

    • -

      de uitgave is incidenteel;

    • -

      de uitgave is niet voorzien;

    • -

      de uitgave is op grond van de wet, een overeenkomst of op basis van een zwaarwegend belang onontkoombaar.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage – beleid

  • 1.

    Het college informeert de raad in juni van het begrotingsjaar over de actuele beleids- en financiële ontwikkelingen over de eerste 5 maanden van het lopende begrotingsjaar door middel van een mondelinge en visueel ondersteunde tussentijdse rapportage.

  • 2.

    Maatschappelijke effecten per resultaatgebied waarvan gegevens beschikbaar zijn of ontwikkelingen waarover de raad om andere redenen geïnformeerd moet worden, maken onderdeel uit van deze tussentijdse rapportage.

  • 3.

    In september van het begrotingsjaar vindt op basis van een schriftelijke tussentijdse rapportage nadere besluitvorming in de raad plaats over voorstellen naar aanleiding van hetgeen in juni besproken is. Deze schriftelijke tussentijdse rapportage gaat in op de te behalen doelstellingen/ resultaten, bijbehorende budgetten, ligt e.e.a. op schema, risico’s en maatregelen.

Artikel 7 Financiële rapportages

1.In aanvulling op de tussentijdse rapportage (zie artikel 6) informeert het college de raad

in het begrotingsjaar middels 3 financiële rapportages:

a.De 1e financiële rapportage (april) behandelt enkel de budgetaanpassingen over de eerste 3 maanden

van het lopende begrotingsjaar.

b.De 2e financiële rapportage behandelt de budgetaanpassingen over de eerste 6 maanden en maakt

onderdeel uit van de schriftelijke tussentijdse rapportage in september.

c.De 3e financiële rapportage (november) behandelt enkel de budgetaanpassingen over de eerste 10

maanden van het lopende begrotingsjaar. In de voorstellen tot begrotingswijziging worden budgetten

bijgesteld die in het volgend begrotingsjaar besteed zullen gaan worden.

2.Al deze bovenstaande financiële rapportages omvatten (indien aanwezig) een voorstel tot

begrotingswijziging met toelichting en een financieel overzicht bijgewerkt tot dat moment (financiële foto).

3.De schriftelijke tussentijdse rapportage in september waar de 2e financiële rapportage onderdeel van uit

maakt, bevat aanvullend:

  • a.

    Een toelichting op de financiële afwijkingen ten opzichte van de gewijzigde begroting inclusief begrotingswijzigingen van groter dan € 50.000 per resultaatgebied;

  • b.

    Een totaaloverzicht van alle bijgestelde budgetten, gespecificeerd naar incidenteel en structureel, inclusief de voorgestelde dekking en een begrotingswijziging;

  • c.

    Een overzicht van de uitputting van de begrotingspost onvoorziene uitgaven;

  • d.

    Een financieel overzicht van alle investeringskredieten in uitvoering waarbij per investeringskrediet inzicht gegeven wordt in de uitgaven, de resterende verplichting en het verwachte resultaat.

  • e.

    Een verantwoording over het gevoerde financieringsbeleid.

  • f.

    Een prognose van het verwachte jaarresultaat.

Artikel 8. Geldleningen, waarborgen en gemeentegaranties

  • 1.

    Er worden geen geldleningen verstrekt aan derden met uitzondering van:

    • a.

      leningen aan (decentrale) overheden;

    • b.

      leningen aan starters op de woningmarkt, de zogenaamde startersleningen;

    • c.

      leningen in het kader van duurzaamheid;

    • d.

      leningen op grond van wettelijke regelingen;

    • e.

      leningen voor derden op grond van artikel 2 lid 1 van de Wet Fido, met aanvullend de eis

dat de derde via een commerciële financieringsinstelling geen lening kan verkrijgen.

  • 2.

    Het college stelt regels voor het verstrekken van geldleningen en gemeentegaranties vast.

  • 3.

    Voordat wordt overgegaan tot het verstrekken van een gemeentegarantie of een geldlening wordt de raad geïnformeerd.

  • 4.

    Het college houdt in het besluit rekening met de wensen en bedenkingen van de gemeenteraad. Aangesloten wordt hierbij op artikel 169 lid 4 van de Gemeentewet.

Artikel 9. EMU-saldo

1.Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 10. Waardering en afschrijving vaste activa

1.Regels met betrekking tot waardering en afschrijving van activa zijn vastgelegd in bijlage 1 “ waardering, activering en afschrijving”.

Artikel 11. Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1.

    Voor de vorderingen op derden wordt een voorziening voor oninbare vorderingen gevormd.

  • 2.

    Storting in of onttrekking uit de voorziening vindt plaats ten laste of ten gunste van het rekeningsaldo op basis van een inschatting van oninbaarheid van de vorderingen;

  • 3.

    Verliezen als gevolg van oninbare vorderingen worden onttrokken uit de voorziening voor oninbare vorderingen.

Artikel 12. Reserves en voorzieningen

  • 1.

    De raad stelt 1x per 4 jaar de nota Reserves en Voorzieningen vast. Deze nota behandelt:

    • a.

      de doelstelling van specifieke reserves en voorzieningen

    • b.

      de bestedingsdoelen van specifieke reserves en voorzieningen;

  • 2.

    Bij een voorstel voor de instelling van een reserve wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de voeding van de reserve;

    • c.

      de maximale hoogte per reserve.

Artikel 13. Kostprijsberekening

1.Voor het bepalen van de geraamde integrale kostprijs van goederen, werken en diensten van de

gemeente, die worden geleverd, wordt een systeem van extracomptabele kostentoerekening

gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten ook de indirecte kosten

verwerkt, die samenhangen met de door de gemeente geleverde goederen of verrichte

werken/diensten.

  • 2.

    Bij de kostprijs worden naast de rechtstreeks te relateren lasten en baten betrokken:

    • -

      de bijdragen aan en onttrekkingen uit voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de

      betrokken activa;

    • -

      de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa;

    • -

      voor rioolheffing en afvalstoffenheffing de compensabele belasting over de toegevoegde waarde

      (BTW) en de kosten van het kwijtscheldingsbeleid;

  • 3.

    De integrale kostprijs wordt bepaald door de directe loon- en overige kosten te vermeerderen met

een opslag voor overhead.

  • 4.

    De opslag voor overhead kan de volgende indirecte lasten bevatten:

    • -

      de (niet direct toewijsbare) personeelslasten;

    • -

      de huisvestingslasten;

    • -

      de lasten voor inventaris, automatisering, informatisering en archivering;

    • -

      de lasten van personeel en organisatie, financiën, juridische kosten, kwaliteit en control, ondersteuning en communicatie;

  • -

    de lasten voor directie en management;

  • -

    de lasten van de werf en vervoermiddelen.

    • 5.

      Lasten voor overhead worden toegerekend door middel van een opslagpercentage per

overheadonderdeel.

6.Het opslagpercentage voor overhead (exclusief toerekening van overhead voor grondexploitaties en

investeringen) wordt berekend door de totale lasten van het overheadsonderdeel te delen door de

directe loonsom van de organisatie.

7.Als op grond van wettelijke grondslagen een integrale kostprijs moet worden bepaald, dan wordt

aan een product een tabel toegevoegd. Via de tabel wordt de integrale kostprijs bepaald door de

direct aan het product toerekenbare kosten te vermeerderen met de van toepassing zijnde

opslagpercentages voor de overhead.

8.Lasten voor overhead voor grondexploitaties en investeringen worden rechtstreeks doorbelast

via het toerekenen van de geldende opslagpercentages op de directe loonsom van de bij deze

onderwerpen betrokken afdelingen.

Artikel 14. Prijzen economische activiteiten

1.Voor de levering van goederen, diensten of werken aan overheidsbedrijven en derden en met

welke bijbehorende activiteiten de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt

tenminste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking doet het college

vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het

publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd;

2.Bij het verstrekken van leningen en garanties brengt de gemeente de integrale kosten in

rekening. Bij afwijking hiervan doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit waarin

het publiek belang van de lening of garantie wordt gemotiveerd.

3.Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn

niet nodig als sprake is van:

  • a.

    leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

  • b.

    een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

  • c.

    een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

  • d.

    een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

  • e.

    een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

  • f.

    een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

  • g.

    een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 15. Vaststelling hoogte belastingen en heffingen

1.Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de tarieven van de gemeentelijke

belastingen en heffingen.

Artikel 16. Financieringsbeleid

  • 1.

    Het college neemt bij de uitvoering van het financieringsbeleid de kaders van de wet Fido in acht.

  • 2.

    Het financieringsstatuut bevat uitvoeringsregels voor:

    • -

      het aantrekken van vermogensbestanddelen;

    • -

      het uitzetten van vermogensbestanddelen;

    • -

      de risico beheersing van de financieringsfunctie en het betalingsverkeer;

    • -

      de administratieve organisatie van de financieringsfunctie en het betalingsverkeer;

    • -

      de bevoegdheden van de financieringsfunctie en het betalingsverkeer;

    • -

      de informatievoorziening en rapportagestructuur van de financieringsfunctie

  • 3.

    Het college informeert de raad via de begroting, de tussentijdse rapportages en de jaarstukken

over de doelstellingen en de voortgang van het financieringsbeleid.

4.Het college legt via de jaarstukken verantwoording af over het gevoerde financieringsbeleid.

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Artikel 17. Lokale heffingen

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf lokale heffingen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op:

    • -

      de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen, rioolrechten, afvalstoffenheffing.

    • -

      de kostentoerekening van de leges en heffingen, waarbij sprake is van kostenverhaal.

    • -

      de totale opbrengst van de belastingen, rechten en leges.

    • -

      het volume en het bedrag aan kwijtscheldingen.

Artikel 18. Financiering

1.Bij de begroting neemt het college in de financieringsparagraaf de verplichte onderdelen op grond van de wet Fido en op grond van artikel 13 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op. Als onderdeel hiervan wordt een op de begroting gebaseerde liquiditeitsprognose opgenomen.

Opmerking bij gele tekst: het is belangrijk om vooraf aan te geven dat de prognose is gebaseerd op alle begrotingsplannen. Achteraf kan een voor financieringsdoeleinden gedetailleerdere prognose worden gemaakt (waarin op basis van ervaringscijfers uitgaven kunnen worden aangepast.

  • 2.

    Bij de jaarstukken neemt het college in de financieringsparagraaf naast de verplichte onderdelen op grond van de wet Fido en op grond van artikel 13 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op:

    • -

      een specificatie van de financieringsoverschotten of financieringstekorten per ultimo boekjaar.

    • -

      een verantwoording over het gevoerde financieringsbeleid.

Artikel 19. Weerstandsvermogen & risicobeheersing

1.Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing de verplichte onderdelen op grond van artikel 11 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

Artikel 20. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen de verplichte onderdelen op grond van artikel 12 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op:

    • -

      de voortgang van het geplande onderhoud.

  • 2.

    Het college biedt de raad tenminste eens in de tien jaar een kwaliteitsplan beheer openbare ruimte aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair. De raad stelt het plan vast.

  • 3.

    Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar het verbreed gemeentelijk rioleringsplan aan als bedoeld in artikel 4.22 van de Wet Milieubeheer. De raad stelt het plan vast.

  • 4.

    Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar het gemeentelijk wegbeheerplan aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van onderhoud en aanleg. De raad stelt het plan vast.

Artikel 21. Bedrijfsvoering

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf bedrijfsvoering naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      de omvang, opbouw en ontwikkeling van het personeelsbestand en de loonkosten;

    • b.

      de kosten van inhuur derden;

    • c.

      een overzicht van de onderzoeken naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het bestuur, bedoeld in artikel 213a van de Gemeentewet.

Artikel 22. Verbonden partijen

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf verbonden partijen de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

Artikel 23. Subsidies

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college een paragraaf subsidies op. In deze paragraaf geeft het college in ieder geval een overzicht van de verstrekte subsidies.

Artikel 24. Grondbeleid

  • 1.

    In de paragraaf grondbeleid bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel van 16 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op:

  • 2.

    Het college biedt de raad jaarlijks een meerjarenprognose grondexploitatie (MPG) aan. In de nota wordt aandacht besteed aan:

    • a.

      de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

    • b.

      te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

    • c.

      het verloop van de grondvoorraad;

    • d.

      de uitgangspunten voor de verkoopprijzen van gronden.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 25. Administratie

  • 1.

    De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

    • a.

      het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

    • b.

      het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden en contracten;

    • c.

      het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

    • d.

      het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

    • e.

      het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

    • f.

      de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

    • g.

      het verstrekken van informatie aan derden (rapporteren op taakvelden).

Artikel 26. Financiële organisatie

Het college draagt zorgt voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de producten van de productenraming en de productenrealisatie;

  • f.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en

  • h.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Artikel 27. Interne controle

1.Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel

213, derde lid, onder a van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en

de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b van de Gemeentewet, voor de

jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de

rechtmatigheid van de beheers handelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot

herstel.

2.Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de

bezittingen en het vermogen van de gemeente Bij afwijkingen in de registratie neemt het

college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 28. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

De Financiële verordening 2015 inclusief de aanpassing daarop van 11 juli 2016, wordt ingetrokken per 1 januari 2017, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

Artikel 29. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening Best 2017.

  • 3.

    Per 1 januari 2017 wordt de Financiële verordening 2015 ingetrokken.

Bijlage 1:

Regels voor activering, waardering en afschrijving.

Inleiding

Deze bijlage behandelt de wijze waarop wij administratief omgaan met onze bezittingen (activa).

De landelijke regels hiervoor zijn opgenomen in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (Bbv). De wetgever heeft de mogelijkheid gegeven om via de financiële verordening de regels voor het waarderen, activeren en afschrijven aan te vullen. Hiermee kan de financiële huishouding voor het waarderen, activeren en afschrijven op lokaal niveau eenduidig worden geregeld.

Met behulp van de regels kan de financiële positie van onze gemeente getrouw worden gepresenteerd. Daarnaast maken de regels een transparante en efficiënte werkwijze mogelijk die eenvoudig kan worden getoetst.

In de lokale regels voor het omgaan met onze bezittingen die in 2015 zijn vastgesteld via de Financiële verordening 2015 (in de bijlage “waardering, activering en afschrijving”) , waren ook regels overgenomen uit het Bbv. Het is niet nodig om regels op 2 plekken vast te leggen. Daarom is er in deze versie voor gekozen om alleen het lokaal beleid vast te leggen.

Begrippenkader:

Voordat op de inhoud van de lokale wordt ingegaan, worden eerst enkele belangrijke financiële termen uitgelegd:

Vermogensbestanddelen: onderdelen van het bezit met een nuttige gebruiksduur van minimaal 2 jaar;

Activa: op de balans opgenomen vermogensbestanddelen (bezittingen);

Activeren: opnemen van vermogensbestanddelen op de balans;

Immateriële vaste activa: vermogensbestanddelen die niet concreet waardeerbaar zijn of waarover niet rechtstreeks kan worden beschikt (voorbeelden hiervan zijn goodwill, bestedingen in activa van derden);

Materiele vaste activa: vermogensbestanddelen die kunnen worden aangeduid als (on)roerende zaken (voorbeelden hier van zijn gebouwen, voertuigen en inventaris)

Financiële vaste activa: in geld waardeerbare vermogensbestanddelen waarover kan worden beschikt.

Omgaan met activa met een meerjarig nut in Best

De bijlage is ingedeeld op basis van artikel 33 van het Bbv. Achtereenvolgens worden regels gesteld voor::

  • 1.

    immateriële vaste activa

  • 2.

    materiële vaste activa

  • 3.

    financiële vaste activa

    1.1.Immateriële vaste activa, regels voor het activeren, waarderen en afschrijven

Bijdragen in activa van derden worden niet geactiveerd.

Het Bbv heeft bijdragen in activa van derden aangemerkt als immateriële activa. Het Bbv biedt de mogelijkheid om deze activa te activeren. Wij kiezen hier niet voor omdat we geen beschikkingsmacht over deze activa hebben en omdat ze geen onderdeel zijn van ons vermogen.

Kosten van het sluiten van geldleningen en kosten van (dis)agio worden niet geactiveerd.

Het Bbv heeft deze kosten aangemerkt als immateriële activa. Het Bbv biedt de mogelijkheid om deze activa te activeren. De commissie Bbv adviseert om deze kosten niet te activeren.

Kosten van onderzoek en ontwikkeling die niet rechtstreeks samenhangen met een actief worden niet geactiveerd.

Voor dit soort kosten is een nuttige gebruiksduur van 2 jaar of langer niet objectief vast te stellen. Om deze reden worden deze kosten niet geactiveerd.

Immateriële vaste activa met een historische kostprijs tot € 10.000 worden niet geactiveerd.

De commissie Bbv (wettelijk adviesorgaan voor de uitvoering van de Bbv regels) adviseert om een drempel te stellen bij het activeren van bezittingen. Redenen hiervoor zijn dat het activeren van kleine bezittingen niet bijdraagt aan een getrouwere presentatie van onze vermogenspositie. Ook speelt beperking van de administratieve lasten een rol.

Er wordt lineair (jaarlijks met gelijke bedragen) afgeschreven vanaf het jaar volgend op activering

Deze methode doet recht aan de actuele waardeontwikkeling van een actief en is eenvoudig uit te leggen.

Voor het overige wordt aangesloten wordt aangesloten bij de regels in het Bbv.

2.1 Materiele vaste activa , regels voor activeren

Materiele vaste activa met een historische aanschafprijs tot € 10.000 worden niet geactiveerd.

De commissie Bbv (wettelijk adviesorgaan voor de uitvoering van de Bbv regels) adviseert om een drempel te stellen bij het activeren van bezittingen. Redenen hiervoor zijn dat het activeren van kleine bezittingen niet bijdraagt aan een significant getrouwere presentatie van onze vermogenspositie. Ook speelt beperking van de administratieve lasten een rol.

Software wordt aangemerkt als een materieel vast actief en overeenkomstig verwerkt.

Door dit soort activa te behandelen als een materieel vast actief, kan een getrouwe vermogenspositie worden gepresenteerd.

Gebruiksrechten van software worden niet geactiveerd.

Het Bbv biedt de mogelijkheid om deze kosten te activeren, maar deze kosten worden doorgaans al per jaar in rekening gebracht. Er wordt standaard voor gekozen om deze kosten niet te activeren.

Op grond* wordt niet afgeschreven.

De waarde van grond verminderd niet ten gevolge van normaal gebruik en daarom wordt er niet op afgeschreven.

* Gronden die onderdeel uitmaken van Bouwgronden In Exploitatie (BIE’s) vallen hier niet onder.

Deze gronden worden onder voorraden op de balans verwerkt.

Tot materiele vaste activa worden gerekend: de verwervings-/vervaardigingskosten en kosten die daar rechtstreeks mee samenhangen zoals de kosten voor onderzoek en ontwikkeling en kosten van toezicht tijdens de vervaardiging.

Al de genoemde kosten dragen aan het meerjarig gebruiksnut van het materieel actief. Hierdoor kunnen de bijkomende lasten over de volledige gebruiksduur worden verdeeld.

2.2. Materiele vaste activa , regels voor waarderen

Met uitzondering van materiele vaste activa courant vastgoed, wordt geen rekening gehouden met een restwaarde.

Voorzichtigheidsbeginsel. Vooraf is de restwaarde vaak moeilijk in te schatten. Als de voorspelde restwaarde bij verkoop niet wordt gerealiseerd ontstaat een onvoorziene last in de exploitatie.

Materiele vaste activa courant vastgoed worden afgeschreven tot 75% van de historische aanschafwaarde/vervaardigingsprijs.

Courante onroerende zaken kan in normale markomstandigheden eenvoudig worden verkocht. Bovendien worden onroerende zaken doorgaans goed onderhouden, waardoor het waardevast blijft. Uitgangspunt is daarom dat courante onroerende zaken worden afgeschreven tot 75% van de historische aanschafwaarde/ vervaardigingsprijs. Als de waarde van een courante onroerende zaak lager per balansdatum is dan 75%, dan zal overeenkomstig de regelgeving in het Bbv het courante onroerend goed worden afgewaardeerd tot de actuele marktwaarde.

2.3. Materiele vaste activa , regels voor afschrijven

Er wordt lineair (jaarlijks gelijke bedragen) afgeschreven vanaf het jaar volgend op activering

Deze methode is eenvoudig te volgen en biedt een goede indicatie van de actuele waardeontwikkeling van een actief.

Bij vastgoed kan de componentenmethode worden toegepast. Uitsplitsing vindt in dat geval plaats naar vastgoed en installaties. Elk component wordt op basis van de verwachte nuttige gebruiksduur afgeschreven.

Installaties gaan doorgaans korter mee dan het vastgoed. Voor een realistische bepaling van de vermogenspositie adviseert de commissie Bbv daarom om per onderdeel een afzonderlijke afschrijvingstermijn toe te passen.

De volgende afschrijftermijnen worden gehanteerd voor nieuwe materiële vaste activa:

Gronden en terreinen:

Gronden 0 jaar

Woonruimten (15 - 50 jaar):

Vastgoed gebouwen 50 jaar

Vastgoed levensduur verlengende aanpassingen 20-50 jaar

Vastgoed, installaties 10-25 jaar

Vastgoed, sanitair 15 jaar

Grond- weg- en waterbouw (10 – 40 jaar):

Straatmeubilair 5-15 jaar

(Openbaar) groen 10-30 jaar

Riolering 60 jaar

Pompgemalen 15-25 jaar

Wegen, fietspaden en terreinverhardingen toplaag asfalt 15-20 jaar

Wegen, fietspaden en terreinverhardingen onderlaag 30-40 jaar

Wegen, fietspaden en terreinverhardingen elementen 20-30 jaar

Kunstvelden sport toplaag 15 jaar

Kunstvelden sport onderlaag 30 jaar

Lichtmasten 15-25 jaar

Verkeersregelinstallaties 15 jaar

Vervoermiddelen (8 – 20 jaar):

Personenvoertuigen 8 jaar

Overige transportmiddelen 8-20 jaar

Machines, apparaten en installaties(3 – 30 jaar) 5-20 jaar

Gereedschappen 5-15 jaar

Automatisering 5 jaar

Mobiele telefoons 3 jaar

Overige materiële vaste activa (5 – 25 jaar)

Inventaris 5-25 jaar

Voor niet genoemde materiële vaste activa is de verwachte economische levensduur bepalend voor de afschrijftermijn.

3.1. Financiële vaste activa , regels voor activeren, waarderen en aflossen

Er worden geen aanvullende regels voor het activeren en waarderen van financiële vaste activa gesteld. Aangesloten wordt bij de regels in het Bbv.

3.2. Financiële vaste activa , regels voor aflossen*

Bij leningen: De gehanteerde aflossing (en rente) sluit aan bij het aflossingsschema.

Door deze keuze sluit onze administratie aan met de administratie van de leningverstrekker / leningontvanger.

* Bij financiële vaste activa is geen sprake van afschrijven (tot uitdrukking brengen van een waarde-

vermindering) maar is sprake van aflossing (verlaging van de schuldpositie). Aflossingen leiden in

tegenstelling tot afschrijvingen niet tot een exploitatielast.

Naar boven