Gemeenteblad van Olst-Wijhe
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Olst-Wijhe | Gemeenteblad 2017, 113240 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Olst-Wijhe | Gemeenteblad 2017, 113240 | Verordeningen |
Beleidsregels Re-integratie en Participatie gemeente Olst-Wijhe 2017
De beleidsregels Re-integratie en Participatie Olst-Wijhe zijn een uitwerking van de volgende verordeningen;
Omwille van de duidelijkheid is er voor gekozen om de beleidsregels in één document te vatten en niet voor elke verordeningen separate beleidsregels op te stellen. Genoemde verordeningen zijn een uitwerking van de verplichtingen zoals deze zijn opgenomen in de Participatiewet. Deze voorzien in de instrumenten om personen uit de doelgroep te ondersteunen bij de arbeidsinschakeling dan wel te participeren in de maatschappij.
Hoofdstuk 1 Re-integratie en Participatie
De in dit hoofdstuk opgenomen artikelen zijn een uitwerking van de artikelen zoals opgenomen in de Re-integratieverordening Participatiewet Olst-Wijhe 2017.
Artikel 1. Opstellen van een plan van aanpak
In dit plan van aanpak wordt gemotiveerd dat de voorziening, gelet op de mogelijkheden, capaciteiten en wensen van de belanghebbende het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid. Dit plan bevat tenminste een doelstelling, voorwaarden, bijdrage van betrokkenen en een tijdspad.
In dit plan wordt rekening gehouden met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon zoals bedoeld in artikel 3 van de Re-integratieverordening.
Een leer-werktraject kan twee doelen hebben;
Deze voorziening kan worden ingezet als door het college is vastgesteld dat de persoon op korte of (middel) lange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk.
Aan het einde van de voorziening moet de cliënt qua werknemersvaardigheden op het niveau zijn dat de cliënt door de accountmanager werk zonder problemen uitgeplaatst kan worden.
In een schriftelijke overeenkomst wordt het volgende vastgelegd:
De duur van het leer-werktraject bedraagt maximaal 6 maanden.
Tijdens het leer-werktraject werkt de uitkeringsgerechtigde onbetaald, terwijl zijn uitkering doorloopt.
De kosten zijn afhankelijk van de individuele afspraken en worden gerelateerd aan de intensiteit van de benodigde begeleiding.
De proefplaatsing houdt in dat iemand met behoud van uitkering onbetaalde werkzaamheden verricht bij een werkgever. De proefplaatsing is een voor werkgevers stimulerend middel om uitkeringsgerechtigden relevante en perspectiefvolle werkervaring te laten opdoen. Daarnaast kan tijdens deze proefperiode beoordeeld worden of de uitkeringsgerechtigde voldoende competenties heeft voor een beoogde werkplaats. De proefplaatsing kan worden ingezet als voorloper op een dienstverband. De proefplaatsing kan ook als de persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort ingezet In deze periode kan de loonwaarde worden vastgesteld. Ook kan er via “jobcarving” worden vastgesteld wat het beste bij de kandidaat past.
De duur van de proefplaatsing bedraagt maximaal drie maanden.
Alleen als de kandidaat valt onder de doelgroep loonkostensubsidie bedraagt de proefplaatsing maximaal drie maanden.
Tijdens de proefplaatsing werkt de uitkeringsgerechtigde onbetaald, terwijl zijn uitkering doorloopt.
Het bijbrengen van kennis, vaardigheden of het behalen van een startkwalificatie die de arbeidsinschakeling van belanghebbende mogelijk maakt.
Dit instrument wordt ingezet voor de belanghebbende (dan wel diens potentiële werkgever) bij wie het college heeft vastgesteld dat scholing noodzakelijk is, omdat inschakeling op de arbeidsmarkt vanwege ontbrekende kennis of vaardigheden niet direct mogelijk is. Met de inzet van scholing dient terughoudend te worden omgegaan. Wanneer het mogelijk is om eerst te gaan werken en (op termijn) zelf de financiën te verwerven voor de bekostiging van scholing dan heeft dat de voorkeur.
De duur bedraagt maximaal één jaar.
De kosten zijn afhankelijk van de soort opleiding maar bedragen in beginsel maximaal €2.500,- (inclusief btw).Daaronder vallen dan alle kosten die bij de opleiding horen, zoals inschrijfkosten, studiemateriaal en collegegeld.
Artikel 5. Scholing met behoud van uitkering
Het algemene uitgangspunt is dat “werk” boven uitkering gaat. Wanneer toestemming wordt gevraagd voor het volgen van een studie wordt beoordeeld of deze opleiding noodzakelijk is en re-integratie niet in de weg staat.
Voor de toestemming gelden de volgende voorwaarden:
Voor het volgen van een opleiding moet er dus toestemming gevraagd worden aan de gemeente. Er is géén toestemming nodig voor:
De uitkering loopt bij deze opleidingen gewoon door. Maar wordt er een baan aangeboden, dan moet deze worden aangenomen.
De opleiding mag in beginsel maximaal twee jaar duren.
Een uitzondering kan worden gemaakt als er in overleg met het UAF een studietraject is opgesteld. Het UAF ondersteunt studenten bij het voltooien van hun studie en de toeleiding naar de arbeidsmarkt. Hiervoor gelden strenge selectiecriteria.
De kosten van les- en boekengeld dient de studerende zelf te voldoen.
Vanaf het studiejaar 2017-2018 kan er op grond van het Levenlanglerenkrediet onder bepaalde voorwaarden een lening worden afgesloten bij DUO.
Indien van toepassing betaalt het UAF de kosten van de studie.
De gemeente kan het UAF een vergoeding geven voor de trajectkosten.
Op een Participatieplaats wordt een kandidaat, vanaf 27 jaar, in staat gesteld arbeidsritme op te doen en werknemersvaardigheden te ontwikkelen door het verrichten van additionele werkzaamheden op basis van omschreven persoonlijke leerdoelen.
Maximaal twee jaar. Andere vormen van werken met behoud van uitkering tellen ook mee voor de maximale duur van twee jaar. Met uitzondering van de bepalingen genoemd in artikel 10a lid 3 Participatiewet
De termijn van twee jaar kan met twee keer één jaar worden verlengd.
Het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie.
Bij activiteiten in het kader van sociale activering kan worden gedacht aan het zelfstandig, zonder externe begeleiding, verrichten van vrijwilligerswerk of deelnemen aan activiteiten in het dorp of buurt. Sociale activering kan alleen als verplichting worden opgelegd als de mogelijkheid bestaat dat de uitkeringsgerechtigde op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening. Bestaat deze mogelijkheid niet dan kan een persoon niet worden verplicht gebruikt te maken van een dergelijke voorziening. Wel worden alle personen die behoren tot de doelgroep gestimuleerd tot het leveren van een maatschappelijk nuttige bijdrage (vrijwilligerswerk) die aansluit bij de ambities, interesses en vaardigheden van belanghebbende.
De duur wordt afgestemd op de mogelijkheden en capaciteiten van een persoon.
Gezien de mogelijk sterk verschillende behoeften wordt geen vaste termijn gesteld.
De voorziening beschut werk is bedoeld voor de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt.
De voorziening beschut werken wordt gekoppeld aan de loonkostensubsidie. Deze is in principe niet gebonden aan een termijn en kan indien nodig voor een langere periode worden ingezet. De loonwaarde en loonkostensubsidie worden in beginsel eenmaal per drie jaar vastgesteld.
Zie artikel 3 loonkostensubsidie.
Er kan aan de werkgever een vergoeding worden gegeven voor begeleidingskosten van maximaal € 8.500,-.
Artikel 9. Ondersteuning bij leer-werktraject jongeren in de leeftijd 16 tot 27 jaar
Doel van de voorziening is om extra ondersteuning te bieden aan jongeren in de leeftijd van zestien of zeventien jaar oud die dreigen uit te vallen uit school, maar middels een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen. Om te voorkomen dat jongeren onnodig uitvallen, wordt de mogelijkheid geboden extra ondersteuning te bieden. Deze voorziening kan ook worden ingezet ter voorkoming van schooluitval bij jongeren van achttien tot 27 jaar die door een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen.
Personen uit de doelgroep kunnen in aanmerking komen voor de voorziening ondersteuning bij leer-werktrajecten. Het college moet dan wel van oordeel zijn dat een leer-werktraject nodig is en de ondersteuning nodig moet zijn voor het volgen van dat leer-werktraject. Dit is geregeld in artikel 10 en volgt uit artikel 10f van de Participatiewet.
Bijstandsgerechtigden jonger dan 27 jaar die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen, zijn uitgesloten van ondersteuning op grond van artikel 7, derde lid, onder a, van de Participatiewet.
In artikel 10f van de Participatiewet is bepaald dat het college onder omstandigheden ondersteuning kan bieden aan personen jonger dan achttien jaar en aan personen van achttien tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald en voor wie een leer-werktraject nodig is. Er wordt vanuit gegaan dat het mogelijk is een leer-werktraject aan te bieden aan personen die voldoen aan het bepaalde in de artikelen 10 en 10f van de Participatiewet, in afwijking van artikel 7, derde lid, onder a, van de Participatiewet.]
De duur van de ondersteuning is gekoppeld aan de duur van het leer-werktraject. Tijdens het leerwerk-traject vinden tussentijdse evaluaties plaats, daarin dient meegenomen te worden of ondersteuning nog nodig is.
Artikel 10. Persoonlijke ondersteuning
Persoonlijke ondersteuning heeft tot doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn.
Bij deze vorm van ondersteuning gaat het primair om systematische ondersteuning waarbij het van belang is dat de werknemer zonder die ondersteuning zijn werkzaamheden niet kan verrichten. Dit betekent dat het moet gaan om ondersteuning op vaste tijden en gedurende een langere periode. Het kan echter ook gaan om intensievere ondersteuning bij arbeidsinschakeling. De subdoelstelling bij deze ondersteuning is dat de werkgever uiteindelijk in staat is om zelf de ondersteuning vorm te geven.
Bij deze vorm van ondersteuning gaat het om kortdurende en in omvang beperkte ondersteuning gericht op arbeidsinschakeling.
Dit instrument wordt primair gekoppeld aan:
Dit instrument wordt primair gekoppeld aan:
Dit instrument wordt primair gekoppeld aan:
Proefplaatsing/loonkostensubsidie: in eerste instantie voor de duur van maximaal drie maanden (gedurende de periode proefplaatsing), vervolgens voor maximaal de duur van een jaar. Bij de periodieke beoordeling van de loonwaarde wordt ook de inzet van dit instrument opnieuw beoordeeld.
Bij de overige voorzieningen/instrumenten: in eerste instantie voor de duur van maximaal 6 maanden. Vervolgens kan deze periodiek worden verlengd.
Kortdurend, uitgangspunt is maximaal drie maanden.
Afhankelijk van wie de ondersteuning uitvoert en het aantal uren.
Artikel 11. Ondersteuning bij beheersing Nederlandse taal
Het aanbieden van een voorziening ter ondersteuning van de beheersing van de Nederlandse taal op referentieniveau 1F. In principe is de persoon zelf verantwoordelijk om de Nederlandse taal te beheersen.
De Ondersteuning wordt slechts aangeboden indien:
Het bestaande aanbod; ondersteuning door het Taalpunt of het aanbod via de Wet educatie Beroepsonderwijs (WEB) geldt als voorliggende voorziening.
De duur bedraagt maximaal één jaar.
De kosten zijn afhankelijk van de soort opleiding maar bedragen in beginsel maximaal € 1.500,- (inclusief btw).
Personen die zijn opgenomen in het doelgroepenregister, met een indicatie Beschut Werk of die in aanmerking komen voor loonkostensubsidie vallen onder de uniforme No riskpolis van Het UWV.
De hier opgenomen No-Riskpolis kan worden ingezet voor personen die net buiten deze groep vallen maar waarbij er wel aarzelingen zijn om de persoon in dienst te nemen.
De no-riskpolis is een instrument om aarzelingen bij werkgevers weg te nemen om mensen mét een arbeidsbeperking in dienst te nemen. De no-riskpolis zorgt ervoor dat de werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten, wanneer een werknemer met arbeidsbeperkingen ziek wordt.
Zolang het college nog geen verzekering heeft kunnen afsluiten met een verzekeraar kan een werkgever geen aanspraak maken op de No-riskpolis.
De voorwaarden gelden zoals opgenomen in artikel 14 van de Re-integratieverordening Participatiewet Olst-Wijhe en de polisvoorwaarden.
Zoals opgenomen in artikel 14 lid 5 van de Re-integratieverordening Participatiewet Olst-Wijhe en de polisvoorwaarden.
Kosten no-riskpolis en exacte voorwaarden worden nader bepaald in afzonderlijke documentatie.
Artikel 13. Indienstnemingssubsidie
De indienstnemingssubsidie is een voorziening die ingezet kan worden om de arbeidsinschakeling te bevorderen voor zover dit gezien de afstand tot arbeidsmarkt passend is. Anders dan de loonkostensubsidie is deze subsidie niet gericht op personen met een arbeidsbeperking. Het doel van de indienstnemingssubsidie is het ondersteunen van personen waarbij dat gezien hun afstand tot de arbeidsmarkt noodzakelijk wordt geacht. De indienstnemingssubsidie biedt compensatie voor het feit dat voor de belanghebbende tenminste het wettelijk minimumloon moet worden betaald, terwijl de werkgever de belanghebbende (nog) niet ten volle kan inzetten.
De indienstnemingssubsidie wordt maximaal 12 maanden maar ten hoogste voor de duur van de arbeidsovereenkomst verstrekt.
De hoogte van de subsidie wordt bepaald op basis van de individuele omstandigheden, waarbij de afstand tot de arbeidsmarkt bepalend is, maar bedraagt gedurende de eerste drie maanden maximaal 50% en gedurende de volgende drie maanden maximaal 25% van de werkelijke loonkosten ter hoogte van het toepasselijke Wettelijke Minimum Loon (exclusief werkgeverslasten). Gedurende het jaar wordt de subsidie afgebouwd.
De inzet van stimuleringspremies is een instrument om langdurig uitkeringsgerechtigden te stimuleren. Onder de oude bijstandswet “Wet werk en bijstand” werd ook gebruik gemaakt van dergelijke premies. De aard en de hoogte van de premies dienen echter ook aan te sluiten bij de vastgelegde visie en missie die als basis geldt voor het afgesproken beleidskader Participatiewet waarin het volgende is opgenomen; Iedere inwoner werkt naar vermogen en is primair verantwoordelijk voor zijn of haar rol in de maatschappij en in het bijzonder voor het vinden van werk. De gemeente zal alleen de inwoners die daar zelf niet toe in staat zijn daar waar nodig faciliteren De bijbehorende missie is: “iedereen kan en doet iets”. We verwachten een actieve inzet van iedereen. Hierbij past een terughoudende inzet van premies.
Premie vanwege werkaanvaarding
Direct voorafgaand aan de werkaanvaarding tenminste twaalf maanden uitkeringsgerechtigd op grond van de Participatiewet of de IOAW/IOAZ is geweest, en;
Premie vanwege vrijwilligerswerk
Premie vanwege werkaanvaarding
De premie wordt eenmalig, achteraf na zes maanden, verstrekt.
Premie vanwege vrijwilligerswerk
De premie wordt na zes maanden na aanvang van het vrijwilligerswerk uitbetaald. En vervolgens eenmaal per 24 maanden als het vrijwilligerswerk tenminste die periode heeft voortgeduurd en ook overigens aan de in deze beleidsregels vermelde voorwaarden is voldaan.
Premie vanwege werkaanvaarding
De hoogte van de premie bedraagt € 450,-
Artikel 15. Werkplekaanpassing
De werkplekaanpassing voorziet in een vergoeding voor de (eenmalige) noodzakelijke kosten van aanpassingen van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht.
Artikel 16. Overige vergoedingen
Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling. Het gaat hierbij in ieder geval om kosten in verband met werkaanvaarding, kinderopvang en reiskosten. De regels voor kinderopvang zijn uitgewerkt in de beleidsregels voor kinderopvang.
Het vergoeden van concrete feitelijke kosten die ten laste van de persoon uit de doelgroep komen en die een belemmering vormen voor het deelnemen aan een voorziening of instrument of het uitstromen naar betaalde arbeid. Bijvoorbeeld de aanschaf van (persoonlijke) gereedschappen of kleding, zoals een overall en veiligheidsschoenen voor een timmerman.
Zie onder voorwaarden per kostensoort.
De vergoeding wordt gebaseerd op kosten openbaar vervoer
Als om medisch redenen reizen met openbaar vervoer onmogelijk is bedraagt de vergoeding € 0,19 per kilometer.
Artikel 17. Ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling
De algemene beleidslijn is dat het hebben van de zorg voor kinderen op zichzelf niet leidt tot een ontheffing. Uitzondering hierop is de alleenstaande ouder met de volledige zorg voor kinderen tot 5 jaar die gebruik kan maken van de wettelijke ontheffingsmogelijkheid op grond van artikel 9a Participatiewet.
Een ontheffing van de arbeidsverplichting op grond van dringende redenen kan aan de orde zijn wanneer voor de alleenstaande ouder (ongeacht de leeftijd van de kinderen) de combinatie van zorg met arbeid pertinent niet mogelijk is. Er moet dan sprake zijn van objectiveerbare omstandigheden, bijvoorbeeld ziekte of zware gedragsproblemen bij kinderen ouder dan 5 jaar.
Klanten die aantonen dat zij mantelzorg verrichten aan personen die niet zonder deze zorg kunnen, kunnen geheel of gedeeltelijk vrijgesteld worden van de arbeidsplicht gedurende de periode van mantelzorg.
Hoofdstuk 2 Loonkostensubsidie
Artikel 18. Loonkostensubsidie
Loonkostensubsidie is een voorziening die ingezet kan worden om de arbeidsinschakeling te bevorderen van personen met een arbeidsbeperking. Het gaat hierbij om personen die niet het wettelijk minimumloon per uur kunnen verdienen, en hierdoor niet volledig productief zijn. Voor personen die door een medische beperking alleen maar in deeltijd kunnen werken, maar daarbij per uur wel volledig productief zijn, kan geen loonkostensubsidie worden ingezet.
De loonwaarde wordt volgens de Regeling Loonkostensubsidie Participatiewet vastgesteld op basis van tempo, kwaliteit en inzetbaarheid. De Regeling Loonkostensubsidie Participatiewet bevat een bijlage met een stappenplan ter bepaling van de loonwaarde. De regering heeft de volgende formule ontwikkeld om de loonwaardebepaling van een potentiële werknemer te kunnen bepalen. De formule luidt: L = T * K * I * BT.
L voor: de loonwaarde per taak;
T voor: de prestatie in de taak in tempo van de potentiële werknemer uitgedrukt in een percentage van wat een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring (die niet tot de doelgroep behoort) presteert;
K voor: de prestatie in de taak in kwaliteit van de potentiële werknemer uitgedrukt in een percentage van wat een gemiddelde werknemer met soortgelijke opleiding (die niet tot de doelgroep behoort) presteert;
I voor: de prestatie in de taak in inzetbaarheid van de potentiële werknemer uitgedrukt in een percentage van wat een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring (die niet tot de doelgroep behoort) presteert;
BT voor: de bijdrage van de taak aan het totale takenpakket.
De in artikel 10 c en 10 d van de Participatiewet, alsmede de daaronder hangende lagere wetgeving vastgestelde regels met betrekking tot loonkostensubsidie, dienen onverkort te worden toegepast.
Het betreft een persoon uit de doelgroep zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet; en
Forfaitaire Loonkostensubsidie
De forfaitaire loonkostensubsidie geldt voor personen die behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie (artikel 10d van de Participatiewet). Deze personen behoren tot de doelgroep van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten.
De gemeente heeft de mogelijkheid (niet de plicht) om een forfaitaire loonkostensubsidie van 50 procent van het totale bedrag van het wettelijk minimumloon en minimumvakantiebijslag, vermeerderd met een vastgestelde vergoeding voor werkgeverslasten toe te kennen, in plaats van de loonkostensubsidie op basis van de loonwaarde. Het al dan niet inzetten van een forfaitaire loonkostensubsidie, dan wel het direct toepassen van een loonkostensubsidie op basis van loonwaarde, wordt bepaald op basis van overleg tussen de gemeente en werkgever.
Loonkostensubsidie voor schoolverlaters van het voortgezet speciaal onderwijs, het praktijkonderwijs en de entreeopleiding, die bij een werkgever in dienst zijn
De jongere dient te behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie en dus niet in staat te zijn om met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen (artikel 10d van de Participatiewet, doelgroep Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten) of al een vorm van beschut werk te verrichten (zoals bedoeld in de zin van artikel 10b van de Participatiewet), maar dan zonder een vorm van subsidie aan de werkgever.
Er mag geen sprake zijn van een dienstbetrekking als bedoeld in de artikelen 2 en 7 van de Wet sociale werkvoorziening
De jongere dient direct voorafgaande aan de dienstbetrekking deelgenomen te hebben aan:
het praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 10f van de Wet op het voortgezet onderwijs;
het voortgezet speciaal onderwijs, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de expertisecentra; of
de entreeopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2, onderdeel a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
De loonkostensubsidie wordt verstrekt na vaststelling van de loonwaarde op basis van artikel 10d, lid 1 van de Participatiewet. Het toekennen van een forfaitaire loonkostensubsidie is niet mogelijk. Ook het toekennen van een loonkostensubsidie met terugwerkende kracht is niet mogelijk.
Er wordt geen loonkostensubsidie verstrekt in de perioden waarin recht bestaat op ziekengeld op grond van artikel 29b van de Ziektewet (no-riskpolis).
De loonkostensubsidie is in principe niet gebonden aan een termijn en kan indien nodig voor een langere periode worden ingezet.
De frequentie van de loonwaardebepaling bedraagt maximaal eens per 6 maanden en minimaal eens per vijf jaar, afgestemd op de individuele omstandigheden van de werknemer en het perspectief op eventuele ontwikkelmogelijkheden.
De loonkostensubsidie is een aanvulling op het loon dat op basis van de loonwaarde wordt verdiend, tot het wettelijk minimumloon (WML). De hoogte van de subsidie is maximaal 70 procent van het wettelijk minimumloon. Wanneer de werknemer een Cao-loon heeft dat hoger is dan het WML dan komen de loonkosten boven WML voor rekening van de werkgever. De gemeente gaat bij het vaststellen van de loonkostensubsidie dus altijd uit van het WML.
In de loonkostensubsidie wordt daarnaast een bedrag voor vergoeding van werkgeverslasten opgenomen, waarbij gedacht moet worden aan premies werknemersverzekering, inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en pensioenpremie. Het vergoedingspercentage is bij ministeriële regeling vastgesteld.
Hoofdstuk 3 Individuele studietoeslag
In dit hoofdstuk is de uitwerking van de Verordening individuele studietoeslag Olst-Wijhe opgenomen.
Artikel 19. Individuele studietoeslag
Mensen met een arbeidshandicap hebben een extra steuntje in de rug nodig als het gaat om studeren.
Voor hen is de drempel om te lenen voor de studie een stuk hoger omdat de kans op een baan later lager is. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Het biedt een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan.
De individuele studietoeslag wordt aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand.
De persoon valt onder de doelgroep zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 onderdeel a Participatiewet;
Er is recht op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of recht op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS);
Er is geen in aanmerking te nemen vermogen op grond van artikel 34 Participatiewet;
De individuele studietoeslag wordt eenmaal per schooljaar toegekend en wordt per maand uitbetaald in 12 gelijke delen.
De individuele studietoeslag wordt gekoppeld aan het wettelijk minimumloon. De hoogte van de studietoeslag wordt gekoppeld aan de leeftijd van de aanvrager en bedraagt 15% van het maandelijkse bedrag van het bruto Wettelijk Minimumloon.
Rekenvoorbeelden op basis van het prijspeil 2017 en afgerond op ronde (netto)bedragen:
Het college is bevoegd een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten. De activiteiten die in het kader van de tegenprestatie zullen worden opgelegd, dragen bij aan de verbetering van het toekomstperspectief van belanghebbende. Hiermee wordt bedoeld dat de activiteiten een nuttige en activerende bijdrage leveren aan de situatie van de belanghebbende. Er zullen geen activiteiten worden opgelegd die zin- en nutteloos zijn en die niet bijdragen aan de ontwikkeling van de belanghebbende.
Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden die additioneel van aard zijn inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:
De tegenprestatie wordt opgedragen voor de maximale duur van drie maanden voor maximaal acht uren per week. De tegenprestatie kan binnen een periode van 12 maanden slechts vier keer worden opgedragen.
Onverminderd de bovenstaande artikelen, wordt aangesloten bij de begripsbepalingen van de Participatiewet.
Zodra deze beleidsregels in werking zijn getreden vervalt artikel 6.4.6 van de Beleidsregels Bijzondere Bijstand en Minimabeleid gemeente Olst-Wijhe 2017
Artikel 22. Vervallen oude beleidsregels en overgangsrecht
Zodra deze beleidsregels in werking zijn getreden komen de Beleidsregels re-integratie en participatie Olst-Wijhe, vastgesteld op 30 juni 2015, te vervallen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2017-113240.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.