FINANCIËLE VERORDENING HORST AAN DE MAAS 2017

 

raadsbesluit

 

Bijlage van gemeentebladnummer 2017.051B.

 

 

De raad van de gemeente Horst aan de Maas;

 

 

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 16 mei 2017, gemeentebladnummer 2017.051B;

 

gelet op het bepaalde in artikel 212 van de Gemeentewet;

 

 

b e s l u i t :

 

onder intrekking van de Financiële verordening gemeente Horst aan de Maas 2015,

 

vast te stellen de

 

FINANCIËLE VERORDENING HORST AAN DE MAAS 2017

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

Cluster: Iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan de gemeentesecretaris.

Inkomsten: Totaal van de baten voor onttrekking reserves.

Netto schuld: Bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen die niet zijn ingezet voor de publieke taak. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteuren en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen die niet zijn ingezet voor de publieke taak wordt verstaan het totaal van langlopende uitzettingen, korte uitzettingen, vorderingen, liquide middelen en overlopende activa.

  • Overheidsbedrijf: Onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt.

Administratie: Het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

Onbenutte belastingcapaciteit onroerende zaakbelasting: Verschil tussen de opbrengst onroerende zaakbelasting bij de tarieven die minimaal nodig zijn voor toegang tot de procedure van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet en de (geraamde) opbrengst onroerende zaakbelasting.

 

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt, desgewenst, bij aanvang van iedere raadsperiode een programma-indeling voor die raadsperiode vast.

  • 2.

    De raad stelt, desgewenst, bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van het college de taakvelden per programma vast.

  • 3.

    De raad stelt, desgewenst, op voorstel van het college per programma relevante beleidsindicatoren vast voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid.

  • 4.

    De raad geeft aan over welke onderwerpen hij, naast de verplichte paragrafen in de begroting en rekening, in extra paragrafen kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

 

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken worden onder elk van de programma’s, het overzicht van algemene dekkingsmiddelen en het overzicht van de overhead, de baten en lasten per taakveld weergegeven.

  • 2.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het investeringskrediet in het lopende boekjaar weergegeven. In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven en inkomsten weergegeven.

  • 3.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.

  • 4.

    Gelijktijdig met de begroting en jaarstukken legt het college aan de raad een projectenrapportage voor. Hierin wordt, inhoudelijk en financieel, de actuele stand opgenomen van de majeure ruimtelijk-fysieke projecten en de grondexploitaties.

  • 5.

    De in de begroting en jaarstukken opgenomen verschillenanalyses worden van een toelichting voorzien als er sprake is van een verschil, bezien per saldo en per taakveld, van € 50.000 of meer.

 

Artikel 4. Kaders begroting

  • 1.

    Het college biedt aan de raad een kadernota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming.

  • 2.

    De raad stelt deze kadernota uiterlijk 15 juli vast. Tenminste 3 weken voor de raadsvergadering waarin de Kadernota wordt vastgesteld wordt deze door het college aangeboden aan de raad.

 

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma en het overzicht algemene dekkingsmiddelen.

  • 2.

    Bij de begrotingsbehandeling autoriseert de raad de investeringskredieten voor de nieuwe investeringen door het vaststellen van de begroting.

  • 3.

    Het college informeert de raad vooraf als ze verwacht dat de lasten de geautoriseerde lasten of de investeringsuitgaven de geautoriseerde investeringskredieten dreigen te overschrijden of de baten de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden. De raad geeft vervolgens aan of hij hiervoor een voorstel wil voor wijziging van het budget of een voorstel voor bijstelling van het beleid.

  • 4.

    Bij de behandeling van de tussentijdse rapportages in de raad bedoeld in artikel 6, lid 1, doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten, het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten en het bijstellen van het beleid. In geval van investeringen met een meerjarig karakter doet het college indien nodig ook bij iedere begrotingsbijstelling op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten.

  • 5.

    Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college vóór het aangaan van verplichtingen een voorstel aan de raad voor om hiervoor een investeringskrediet beschikbaar te stellen.

  • 6.

    Het college is in voorkomende gevallen bevoegd om te beschikken over de in de programmabegroting opgenomen post voor onvoorziene uitgaven. Als het college hiervan gebruik maakt, vindt hierover bij het eerstvolgende bijstellingsdocument of de jaarstukken verantwoording plaats aan de raad.

  • 7.

    Door het vaststellen van de bij de begroting en de jaarstukken behorende projectenrapportage stemt de raad hiermee in en stelt tevens de hierin opgenomen kredieten en voorgestelde mutaties beschikbaar.

 

Artikel 6. Tussentijdse rapportages

  • 1.

    Het college informeert de raad door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting en de ontwikkeling van de hierin opgenomen budgetten.

  • 2.

    De tussentijdse rapportages bevatten een uiteenzetting over de uitvoering en de bijstelling van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

    • a.

      de baten en de lasten per programma uitgesplitst naar taakvelden;

    • b.

      het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen uitgesplitst naar taakvelden;

    • c.

      het overzicht van de overhead en de geraamde vennootschapsbelasting;

    • d.

      het totale saldo van de baten en lasten volgend uit de onderdelen a, b en c;

    • e.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma;

    • f.

      het resultaat, volgend uit de onderdelen d en e; en

    • g.

      de realisatie en raming van de uitputting van de investeringskredieten.

  • 3.

    In de tussentijdse rapportages worden afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten per taakveld en investeringskredieten in de begroting groter dan € 50.000 toegelicht.

 

 

Artikel 7. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

 

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 8. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in de bijlage afschrijvingsbeleid bij deze verordening.

  • 2.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 3.

    Een saldo voor agio of disagio wordt lineair gedurende de looptijd van de lening afgeschreven.

 

Artikel 9. Waardering debiteuren en voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1.

    Voor de vorderingen op verbonden partijen en derden wordt jaarlijks een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.

  • 2.

    Voor openstaande vorderingen betreffende:

    • a.

      onroerende-zaakbelastingen;

    • b.

      precariobelasting;

    • c.

      toeristenbelasting;

    • d.

      rioolheffing;

    • e.

      afvalstoffenheffing; en

    • f.

      bijstandsverstrekking,

      wordt, met uitzondering van individuele vorderingen groter dan € 25.000, een voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte van het historische percentage van oninbaarheid.

 

Artikel 10. Reserves en voorzieningen

  • 1.

    In de programmabegroting de jaarstukken vindt geen toerekening van rente over de reserves en voorzieningen aan de taakvelden plaats.

  • 2.

    Tenminste eens per vier jaar wordt beoordeeld of deze nota moet worden aangepast. Desgewenst biedt het college de raad eens in de vier jaar een nota reserves en voorzieningen ter vaststelling aan. Deze nota behandelt in ieder geval:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves; en

    • b.

      de vorming en besteding van voorzieningen; en

    • c.

      het rentebeleid ten aanzien van reserves en voorzieningen.

  • 3.

    Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de voeding van de reserve;

    • c.

      de maximale hoogte van de reserve; en

    • d.

      de maximale looptijd.

  • 4.

    Als een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen binnen de aangegeven maximale looptijd niet heeft geleid tot een investering, valt de bestemmingsreserve vrij en wordt deze aan de algemene reserve toegevoegd.

 

Artikel 11. Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen, werken en diensten van de gemeente, die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten zoveel als mogelijk de indirecte kosten betrokken, die samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.

  • 2.

    Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor rioolheffing en afvalstoffenheffing de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid.

  • 3.

    De overheadkosten worden toegerekend aan activiteiten welke geheel of deels worden bekostigd met een specifieke uitkering of subsidie.

  • 4.

    Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijnde activa wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. De uitkomst van dit percentage van de omslagrente wordt op een half procent afgerond.

  • 5.

    Als het rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en voorzieningen zoals berekend overeenkomstig het vierde lid een percentage oplevert dat lager of gelijk is aan 2% dan bedraagt het rentepercentage voor deze rentevergoeding voor de kostprijsberekening 2%.

  • 6.

    In afwijking van het vierde lid wordt bij een (door)verstrekte lening voor de bepaling van de rentekosten van de inzet van vreemd vermogen in de kostprijs uitgegaan van de rente van de lening die voor de financiering van de verstrekte lening is aangetrokken. Deze rente wordt verhoogd met een opslag voor het debiteurenrisico.

  • 7.

    In afwijking van het eerste lid worden bij vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de kostprijs toegerekend.

 

Artikel 12. Prijzen economische activiteiten

  • 1.

    Voor de levering van goederen, diensten of werken aan overheidsbedrijven en derden en met welke bijbehorende activiteiten de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt tenminste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd.

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen of garanties aan overheidsbedrijven en derden brengt de gemeente de geraamde integrale kosten - eventueel met risicoopslag - in rekening. Bij afwijking doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of garantie wordt gemotiveerd.

  • 3.

    Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van tenminste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

  • 4.

    Raadbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in het vorige lid zijn niet nodig als sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

 

 

Artikel 13. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen en heffingen in het opvolgend jaar.

 

Artikel 14. Financieringsfunctie

  • 1.

    Het college stelt een treasurystatuut vast waarin de doelstellingen, uitgangspunten en richtlijnen van de financieringsfunctie worden opgenomen. De raad ontvangt hiervan een exemplaar. Tenminste eens per vier jaar wordt beoordeeld of het statuut moet worden geactualiseerd.

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen, het verstrekken van garanties en het verstrekken van risicodragend kapitaal bedingt het college indien mogelijk zekerheden.

 

Artikel 15. Inkoop en aanbesteding.

De bij inkoop en aanbesteding in acht te nemen regels worden door het college vastgelegd in een nota inkoop- en aanbestedingsbeleid. Tenminste eens per vier jaar wordt beoordeeld of de nota moet worden geactualiseerd.

 

Artikel 16. Risicomanagement en weerstandsvermogen

De uitgangspunten voor risicomanagement en weerstandsvermogen worden vastgelegd in een door de raad vast te stellen nota risicomanagement en weerstandsvermogen. Tenminste eens per vier jaar wordt beoordeeld of de nota moeten worden geactualiseerd.

 

Artikel 17. Onderhoud kapitaalgoederen

Het onderhoud van kapitaalgoederen vindt plaats aan de hand van actuele en integrale onderhoudsprogramma’s. Tenminste eenmaal per vier jaar wordt beoordeeld of de onderhoudsprogramma’s moeten worden geactualiseerd. Dit geldt in ieder geval voor de volgende kapitaalgoederen:

  • wegen;

  • civiele kunstwerken;

  • openbare verlichting;

  • openbaar groen;

  • riolering;

  • gebouwen;

  • speelvoorzieningen.

De geactualiseerde onderhoudsplannen worden door het college aan de raad aangeboden ter vaststelling.

 

Artikel 18. Grondbeleid

Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een nota grondbeleid en een nota reserve

bovenwijkse voorzieningen aan. De raad stelt de nota vast.

 

Hoofdstuk 4. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 19. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en per cluster;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen en schulden;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

 

Artikel 20. Financiële organisatie

Het college draagt zorgt voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidige toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten. Het college stelt hiervoor een regeling budgetbeheer vast. Tenminste eens per vier jaar wordt beoordeeld of deze regeling moet worden geactualiseerd;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de taakvelden;

  • g.

    de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • h.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen;

  • i.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen,

opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

 

Artikel 21. Interne controle

Het college draagt ten behoeve van het getrouwe beeld en de rechtmatigheid van de jaarrekening zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van de rechtmatige verantwoording van de financiële beheershandelingen. Het college legt de kaders en de reikwijdte van de interne controle vast in een intern controleplan. De uitkomsten van de interne controle worden periodiek gerapporteerd aan het management en het college. Bij geconstateerde afwijkingen neemt het management maatregelen tot herstel.

 

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 22. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Financiële verordening gemeente Horst aan de Maas 2015 wordt per 1 januari 2017 ingetrokken.

  • 2.

    Op investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut die voor 1 januari 2017 zijn gedaan, blijft de Financiële verordening gemeente Horst aan de Maas 2015 van toepassing zoals deze gold op de dag voor de inwerkingtreding van deze verordening.

 

Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017. Deze verordening wordt aangehaald als:

Financiële verordening Horst aan de Maas 2017.

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van 6 juni 2017.

De raad voornoemd,

De voorzitter,

ir. C.H.C. van Rooij

De griffier,

mr. R.J.M. Poels

Bijlage 1: Afschrijvingsbeleid

 

Algemene uitgangspunten:

  • .

    Alle investeringen te activeren.

  • .

    Voor investeringen met een vervaardigings- of verkrijgingsprijs kleiner dan € 25.000 geldt een afschrijvingstermijn van 1 jaar, in het jaar van investeren.

  • .

    Alle investeringen worden lineair afgeschreven met ingang van het jaar volgend op de gereedmelding van de te activeren investering.

 

Afschrijvingsduur:

Immateriële vaste activa

Kosten voor onderzoek en ontwikkeling worden in maximaal 5 jaar afgeschreven.

 

( Im )materiële vaste activa

Voorgesteld wordt om de materiële vaste activa met economisch nut, evenals de onder de immateriële vaste activa geactiveerde bijdragen in investeringen van derden, af te schrijven in maximaal:

  • a.

    40 jaar: nieuwbouw woonruimten en schoolgebouwen

  • b.

    40 jaar: nieuwbouw kantoren en bedrijfsgebouwen

  • c.

    25 jaar: gemeenschapshuizen

  • d.

    25 jaar: renovatie, restauratie en aankoop woonruimten en scholen

  • e.

    25 jaar: renovatie, restauratie en aankoop kantoren en bedrijfsgebouwen

  • f.

    40 jaar: aanleg en vervanging van rioleringen

  • g.

    20 jaar: technische installaties rioleringen

  • h.

    20 jaar: motorvaartuigen

  • i.

    15 jaar: technische installaties in bedrijfsgebouwen,

  • j.

    10 jaar: veiligheidsvoorzieningen bedrijfsgebouwen, telefooninstallaties, kantoormeubilair, schoolmeubilair; aanleg tijdelijke terreinwerken, nieuwbouw tijdelijke woonruimten en bedrijfsgebouwen, groot onderhoud woonruimten en bedrijfsgebouwen

  • k.

    10 jaar: zware transportmiddelen,; aanhangwagens en schuiten

  • l.

    10 jaar: personenauto's, lichte motorvoertuigen

  • m.

    10 jaar: automatiseringsvoorzieningen

  • n.

    20 jaar: kunstgrasveld sporttechnische laag, aanleg tennisbanen (toplaag tennisbanen) en speelvelden

 

Voorgesteld wordt om de materiële vaste activa met maatschappelijk nut, af te schrijven in maximaal:

  • a.

    30 jaar: aanleg wegen

  • b.

    20 jaar: reconstructie wegen

  • c.

    20 jaar: aanleg fietspaden

  • d.

    20 jaar: openbare verlichting

 

De Raad heeft de mogelijkheid bij raadsbesluit een andere afschrijvingstermijn te benoemen als de bovenstaande afschrijvingstermijnen niet toereikend zijn.

Naar boven