Beleidsregels Wmo & Jeugdhulp 2017 Gemeente Vlissingen

vastgesteld door College van burgemeester en wethouders van Vlissingen op 7 maart 2017

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen en algemene bepalingen

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen en algemene bepalingen 5

Deze beleidsregels zijn een uitwerking van de Verordening Wmo&Jeugdwet Vlissingen. Het grootste deel is een toelichting op de verordening. Er staan ook nadere regels in deze beleidsregels; deze zijn aangegeven onder de kopjes ‘nadere regels’.

Artikel 1 Begripsbepalingen

Onderstaand zijn de begrippen algemene voorziening, algemeen gebruikelijke voorziening en op het individu toegesneden voorziening toegelicht.

Algemeen gebruikelijke voorziening

Definitie: Voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en die niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten.

Volgens jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening algemeen gebruikelijk, als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt. Het betreft met name producten die in een normale winkel te koop zijn en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel. De prijs is niet (aanzienlijk) duurder dan vergelijkbare producten/diensten.

Algemene voorziening

Definitie: Aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand diepgaand zorgvuldig onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp.

Een algemene voorziening is een voorziening die wordt aangeboden onder de Wmo.

Wanneer het niveau van algemene voorzieningen in de gemeente hoog is, is er minder reden voor inwoners om aanspraak te maken op individuele of maatwerkvoorzieningen. Veel inwoners kunnen dan, ondanks eventuele beperkingen, langer blijven ‘meedoen’.

Algemene voorzieningen worden door de overheid ingesteld. Dit zijn vaak basisvoorzieningen die in iedere gemeente aanwezig moeten zijn. Maar ook initiatieven van particulieren of vrijwilligers leveren een belangrijke bijdrage aan het aanbod van algemene voorzieningen. Met het verder ontwikkelen van de Civil Society en sociale netwerken, zal dit laatste aanbod naar verwachting verder toenemen.

Op het individu toegesneden voorziening

Definitie: Een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 of een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet.

Maatwerkvoorziening (Wmo) = aanbod van diensten, hulpmiddelen of activiteiten dat, alleen na zorgvuldig onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, middels een beschikking toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.

Individuele voorziening (Jeugdwet) = aanbod van diensten, hulpmiddelen of activiteiten dat, alleen na zorgvuldig onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, middels een beschikking toegankelijk is en dat is gericht op jeugdhulp.

Deze voorziening wordt speciaal voor de inwoner georganiseerd of gemaakt. Maatwerk is hierbij belangrijk. De voorziening wordt aangepast aan de persoonlijke omstandigheden. Een op het individu toegesneden voorziening wordt bij beschikking toegekend en de inwoner heeft de mogelijkheid voor bezwaar en beroep.

Soms is er sprake van een ‘maatwerkarrangement’. Dan wordt het geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon. Een onderdeel van dit geheel kan een op het individu toegesneden voorziening zijn.

Hoofdstuk 2 Procedureregels

Artikel 2 Proces van de melding, aanvraag tot de beschikking

In artikel 2 wordt het proces beschreven van een melding. Een melding kan leiden tot een aanvraag tot een beschikking.

Ondersteuningsplan

Met een ondertekend ondersteuningsplan kan een aanvraag worden ingediend (zie artikel 3.1 van de verordening). Onder het ondersteuningsplan wordt ook verstaan het familiegroepsplan zoals bedoeld in artikel 4.1.2 van de Jeugdwet.

Het ondersteuningsplan:

  • Is persoonlijk;

  • Betrekt, waar dit relevant is, de situatie van alle betrokkenen als er sprake is van een huishouden dat bestaat uit meerdere personen (één huishouden, één plan);

  • Is gericht op bevordering van, behoud van of ondersteunen bij de zelfredzaamheid en participatie van het huishouden;

  • Behandelt de leefgebieden: activiteiten in huis, activiteiten in de samenleving, onderwijs en leren, arbeid en dagbesteding, opvoeden en zorgen voor een kind, gedrag en veiligheid, belangenbehartiging, regelgeving en geldzaken, gezondheid en welzijn, sociale activiteiten;

  • Is de drager van het proces en is de samenvatting van het onderzoek (wat is er aan de hand, welke zorgen zijn er), beschrijft doelen, de in te zetten ondersteuning en zorg (wat gaan we doen, wie doet wat en wanneer) en de te behalen resultaten;

  • Wordt ondertekend door de cliënt of het huishouden en (indien van toepassing) de professional, geeft richting aan de ondersteuning in de praktijk (professionele sturing), het is richtinggevend voor ondersteunende en uitvoerende werkers en bindend voor alle betrokkenen;

  • Beschrijft de benodigde ondersteuning die bijdraagt aan de kwaliteit van bestaan.

  • Is gericht op ondersteunen van het huishouden, rekening houdend met zijn mogelijkheden en beperkingen, waarbij het huishouden zo veel mogelijk de regie heeft;

  • Is het resultaat van de dialoog tussen het huishouden, zijn sociaal netwerk, de sleutelwerker en eventueel andere betrokken professionals via een vorm van een netwerkberaad;

  • Is consistent: de doelstelling van het huishouden en de doelen op de verschillende levensdomeinen in het plan houden verband met elkaar: er is samenhang;

  • Is doelgericht en methodisch en heeft een cyclisch karakter. Dat wil zeggen dat helder is aan welke doelen ingezette acties bijdragen en bij evaluaties wordt opgevolgd op de doelen worden gehaald;

  • Benoemt de sleutelwerker die overzicht over alle afspraken heeft, deze coördineert en bewaakt (wie/wat/wanneer, één regisseur). Ook draagt deze zorg voor evaluatie van het ondersteuningsplan, eventuele bijstelling en afronding.

2. 2 Op het individu toegesneden voorziening

Vooralsnog kan elke professional verwijzen naar algemene voorzieningen. De professionals werkzaam in het loket van Porthos en de professionals van de gebiedsteams kunnen doorverwijzen naar op het individu toegesneden voorzieningen.

Het is de ambitie om professionals de ruimte te geven om door te verwijzen naar door de gemeente gecontracteerde ondersteuning en zorg, waarna het college met een beschikking die doorverwijzing bevestigt. Dat betekent dat de noodzakelijk geachte ondersteuning direct kan starten.

Hierbij geldt:

  • De doorverwijzing, de noodzaak van de in te zetten ondersteuning en zorg, de te behalen resultaten zijn met de cliënt en de omgeving besproken;

  • De cliënt en zijn omgeving zijn akkoord met de doorverwijzing;

  • De motivering wordt neergelegd in het ondersteuningsplan;

  • Het college wordt zo snel mogelijk geïnformeerd.

Individuele voorziening (Jeugdwet)

Voor de toegang tot jeugdhulp spelen nog andere professionals een rol. In de Jeugdwet is vastgelegd dat het doorverwijzen naar alle vormen van jeugdhulp (waaronder individuele voorzieningen) te allen tijde mogelijk is voor:

  • Veilig Thuis

  • huisarts, jeugdarts en medisch specialist,

  • gecertificeerde instelling, wanneer er sprake is van dwang.

In principe verwijzen zij door naar een jeugdhulpaanbieder waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten. Binnen het door de gemeente gecontracteerde aanbod is de keuzevrijheid voor de jeugdige of ouder zo veel mogelijk geborgd.

Met de doorverwijzing staat echter vaak nog niet vast of en zo ja welke vorm van jeugdhulp nodig is. In deze route is eigenlijk sprake van een soort tweetrapsraket. In de praktijk zal vervolgens de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) in overleg met de jeugdige of ouder beoordelen welke jeugdhulp precies nodig is.

In beginsel volgt het College het oordeel van de jeugdhulpaanbieder als deze in overeenstemming is met de professionele standaarden en binnen de gemeentelijke contractafspraken valt.

Echter kan het College in voorkomende gevallen besluiten dat de gekozen hulpverlening na een doorverwijzing niet past bij het wettelijk kader of het gemeentelijke beleid. In dat geval wordt gemotiveerd waarom de beschikking niet wordt gegeven en wordt de hulp teruggedraaid. Daartegen kan bezwaar worden gemaakt.

Artikel 3 Aanvraag van de op het individu toegesneden voorziening

De op het individu toegesneden voorziening die het college biedt, levert een passende bijdrage aan de in de verordening omschreven resultaten. In de beschikking wordt dit gemotiveerd.

De resultaten

De Wmo 2015 geeft in artikel 1.1.1 begripsbepalingen, de resultaten van de ondersteuning en zorg. Onder het begrip ‘maatwerkvoorziening’ worden deze resultaten als volgt omschreven:

  • 1.

    Ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen.

  • 2.

    Ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen.

  • 3.

    Ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

 

De Jeugdwet bepaalt in artikel 2.3 dat het college voorzieningen treft waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:

  • 1.

    gezond en veilig op te groeien;

  • 2.

    te groeien naar zelfstandigheid, en

  • 3.

    voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, waarbij rekening wordt gehouden met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

Het begrip zelfredzaamheid is in de Wmo als volgt gedefinieerd:

In staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Artikel 1.2.1 Wmo geeft een nadere invulling en inkadering van de doelgroep.

Afwegingsinstrumenten

Artikel 1.2.1 van de Wmo geeft de ‘volgorde’ van ondersteuning helder weer (Wmo-filosofie). Deze volgorde komt tot uitdrukking in onderstaande afbeelding. De eigen kracht staat hierin altijd centraal. Alle beoordelingen van aanvragen voor op het individu toegesneden voorzieningen worden volgens dit kader benaderd. In de beschikking (dan wel met verwijzing naar het ondersteuningsplan) wordt hiervan een beschrijving gegeven.

  • 1.

    Mensen zorgen voor zichzelf, eigen sociaal netwerk gebruiken.

  • 2.

    Mensen zorgen voor elkaar, mantelzorg, verenigingsleven, algemene voorzieningen.

  • 3.

    Algemene en collectieve voorzieningen, alleen waar nodig.

  • 4.

    Professionele inzet van de overheid als achtervang en sluitstuk.

Het geheel van activiteiten en diensten op het gebied van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp zien we als het maatwerkarrangement.

Nadere regels

Handvaten

-Richtlijn gebruikelijke hulp (zie bijlage 1)

Wettelijke definitie: ‘hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouder, inwonende kinderen of andere huisgenoten.’

De gemeenten hanteren een richtlijn (zie bijlage 1), waarin is omschreven wat wordt verstaan onder ‘algemeen aanvaarde opvatting’ op het gebied van huishoudelijke taken.

-Regisserend vermogen toetsen wij via de richtlijn regisserend vermogen (zie bijlage 2) en de ZelfRedzaamheidsMatrix (ZRM).

Nadere regels

3.3 Spoedeisende gevallen

In geval van spoed, crisis en dwang treft het college direct een tijdelijke voorziening (artikel 3.3). Het college beschikt achteraf.

Voor spoed: beschikking achteraf is mogelijk mits:

  • Er multidisciplinair overleg met het netwerk is geweest (tenzij de veiligheid dat verhindert, professional moet dit kunnen motiveren).

  • Gemotiveerd kan worden waarom deze zorg, met spoed, noodzakelijk is.

Voor crisis en dwang: beschikking achteraf is mogelijk mits:

  • Protocol met Raad voor de Kinderbescherming toegepast werd.

  • Gemotiveerd kan worden waarom deze zorg noodzakelijk is.

Artikel 4 Dialooggestuurde aanpak

Conform de pentekening wordt uitvoering gegeven aan de dialooggestuurde aanpak. De professionals die hierin een rol spelen zijn bekend met de algemene en inhoudelijke uitgangspunten, waarden, gedrag en rollen zoals deze beschreven staan in de pentekening. Zij zijn in staat om deze zichtbaar toe te passen in de uitvoering.

Dit geldt voor alle betrokken professionals: iedereen die met betaalde inzet in het ondersteuningsplan genoemd staat, dus zowel Porthos als gecontracteerde partners.

Een dialooggestuurde aanpak vormt de basis voor het ondersteuningsplan (w.o. familiegroepsplan).

De cliënt, het gezin en het betrokken netwerk krijgt zo de mogelijkheid om hun wensen, mogelijkheden en oplossingen vorm te geven in een (eigen) plan. De professional heeft procesvaardigheden en de juiste attitude om de eigen-kracht-oplossing van de cliënt en zijn netwerk te ondersteunen.

Ook dit geldt voor alle betrokken professionals, maar vooral voor degene die het gezinssysteem ondersteunt bij het opstellen van het ondersteuningsplan. Degene die toegang verleent kan een medewerker van Porthos zijn of een sleutelwerker van de gebiedsteams.

De professional is in staat hierin te sturen en dit met respect voor en op behoefte van de cliënt af te stemmen. Uitgangspunt hierbij is dat de professional de aansluiting zoekt bij de sterke kanten van de cliënt en zijn betrokken netwerk. De professional signaleert en motiveert aan de cliënt en het betrokken netwerk, de redenen om af te wijken van de eigen wens en eigen oplossingen.

De professionals zijn opgeleid conform de professionele standaarden van de betreffende beroepsgroep(en). Hiernaast verzorgt Porthos een opleidingsprogramma. Dit is gericht op de werkwijze, functies en rollen zoals deze vastgelegd zijn in de Pentekening. Het opleidingsprogramma is verplicht voor iedere Porthos-medewerker en kent onderdelen als gesprekstechnieken, oplossingsgericht werken, signaleren van kansen (eigen kracht) en dialooggestuurde aanpak.

4.5

De cliënt en de professionals delen noodzakelijke informatie. Het gaat hierbij om informatie die nodig is om de juiste hulp en ondersteuning toe te kennen of, later in het proces, indien mogelijk op- of af te schalen. Hierbij wordt niet gevraagd naar de diagnose. Er wordt wel in gesprek gegaan met mensen over welke betekenis dit heeft voor de zelfredzaamheid en participatie. Het doel hiervan is om te kunnen opvolgen of de situatie verbetert (in de Walcherse beleidskaders voor het sociaal domein is bepaald dat wordt opgevolgd of de hulp helpt) en om te kunnen opvolgen of er andere aspecten zijn die relevant zijn. Is er bijvoorbeeld sprake van mantelzorg die overbelast dreigt te raken? Zijn er andere problemen die negatief effect hebben op de ingezette ondersteuning en zorg? Zijn er zorgen over de veiligheid?

Op grond van de beleidskaders is het Porthos niet toegestaan om, zonder enig inzicht, toegang te verlenen en verder geen enkele actie te ondernemen. Dat betekent dat Porthos, ook bij verwijzingen door derden (bijvoorbeeld huisarts, jeugdarts of medisch specialist) vragen stelt.

Het gaat daarbij niet om de feitelijke diagnose of om medische informatie. Voor het uitvoeren van de taken heeft Porthos de diagnose niet nodig. Porthos stelt vragen om inzicht te krijgen of de situatie verbetert met het inzetten van hulp. Ook stelt Porthos vragen om met de betrokken inwoners in beeld te krijgen of er andere vormen van ondersteuning nodig zijn, bijvoorbeeld ter ontlasting van de mantelzorgers. Er is voldoende vertrouwen in de indicering door de genoemde professionals. Porthos stelt daar geen vragen over.

Artikel 5 Advisering

Het is mogelijk advies van externe deskundigen te vragen wanneer dit van belang is om een aanvraag voor een individuele voorziening te beoordelen.

Hoofdstuk 3 Weigeringsgronden voor een maatwerkvoorziening

Artikel 6 Weigeringsgronden

Een maatwerkvoorziening is altijd het laatste in de rij (zie ook afwegingsinstrumenten in artikel 3 van deze beleidsregels). Alleen wanneer iemand echt niet zelf of met hulp van zijn omgeving in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en ook een algemene voorziening geen uitkomst biedt, is er een rol voor het college.

Dat is niet het geval wanneer het gaat om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die naar hun aard gebruikelijk zijn (fiets, schoonmaakmiddelen, wandelstok, eenvoudige rollator). Wanneer iemand beschikt over algemeen gebruikelijke zaken, maar deze in verband met zijn beperking of problemen niet meer afdoende zijn, kan wel aanleiding bestaan om een voorziening te treffen.

Dat is ook niet het geval als de aanvrager zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, bijvoorbeeld: indien iemand is aangewezen op een rolstoel en een huis koopt waarin veel dure aanpassingen moeten worden aangebracht, had het in de rede gelegen dat de aanvrager in een al aangepast huis zou zijn gaan wonen.

Hulp bij het voeren van een huishouden wordt alleen geboden wanneer er geen andere oplossingen zijn die de problemen op dit leefgebied kunnen voorkomen of oplossen. Hiervoor is een Leidraad schoon een leefbaar huis:

Nadere regels

Leidraad schoon en leefbaar huis

Definitie schoon huis: een schoon huis betekent dat iedereen gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimte en de gang. Het huis dient zodanig schoon te zijn dat het niet vervuilt en zo een algemeen aanvaardbaar basisniveau van schoonhouden wordt gerealiseerd.

Als de klant al gewend was om voor eigen rekening een schoonmaakhulp in te huren: alleen het enkele feit dat er zich beperkingen voordoen is geen reden om een beroep te doen op gemeentelijke ondersteuning. Bij de afwijzing weegt de gemeente het volgende mee:

  • 1.

    Zijn door het ontstaan van de beperkingen financiële mogelijkheden weggevallen?

  • 2.

    Is de ondersteuning door de ‘gebruikelijk aanwezige’ schoonmaak nog steeds toereikend?

Het resultaat van de ondersteuning is dat de betrokkene beschikt over een schoon en leefbaar huis. Dit betekent dat men gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap. De genoemde ruimtes dienen met enige regelmaat schoongemaakt te worden. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren. Indien de cliënt regie kan voeren over het eigen leven, mag van hem/haar worden verwacht dat werkzaamheden worden geprioriteerd en keuzes worden gemaakt.

Gemeentelijke ondersteuning bij het voeren van een huishouden neemt de verantwoordelijkheid van de cliënt niet over, maar helpt om het resultaat te behalen. Het resultaat dat behaald dient te worden is een schoon en leefbaar huis.

Er wordt samen met de cliënt bepaald wat er nodig is. Als er niet kan worden gekomen tot een gezamenlijke afspraak wordt teruggevallen op het CIZ-protocol (zie bijlage 4).

Hoofdstuk 4 Beschermd wonen

Artikel 7 Maatwerk beschermd wonen

Het gaat hier, net als in artikel 6 van de verordening, om weigeringsgronden. Voor een toelichting verwijzen we naar de toelichting bij artikel 6.

Hoofdstuk 5 Persoonsgebonden budget

Artikel 8 Criteria Persoonsgebonden budget

Een maatwerkvoorziening of individuele voorziening kan verstrekt worden in de vorm van zorg in natura of een PGB. De maatwerkvoorziening in natura en het persoonsgebonden budget (PGB) zijn gelijkwaardige alternatieven. De wet geeft wel aan dat er een motiveringsplicht bij de cliënt ligt bij de aanvraag van een PGB. De cliënt kan verzoeken om een persoonsgebonden budget (artikel 2.3.6 lid 1 Wmo 2015 en artikel 8.1.1. Jeugdwet). Voor de Wmo moet de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen. Voor de Jeugdwet moet de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, door hem niet passend wordt geacht. Een PGB wordt toegekend als aan de (wettelijke) voorwaarden is voldaan.

Het tweede lid van de verordening geeft aan dat het in beginsel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren.

Voorwaarden

Naast de hiervoor genoemde motiveringsplicht moet er ook worden voldaan aan de overige voorwaarden om in aanmerking te komen voor een PGB neergelegd in artikel 2.3.6 Wmo en artikel 8.1.1 Jeugdwet. Het college vormt zich een oordeel of de cliënt voldoet aan de wettelijke voorwaarden

Trekkingsrecht SVB

Het persoonsgebonden budget wordt op basis van trekkingsrecht via de Sociale verzekeringsbank (SVB) uitgevoerd. Dit is een wettelijke verplichting. De afspraken die het college heeft gemaakt met betrekking tot de uitvoering van het trekkingsrecht met de SVB zijn in bijlage 3 opgenomen. Het betreft afspraken over diverse kosten die al dan niet uit het PGB mogen worden betaald.

Plan

Het ondersteuningsplan gaat ook in op PGB. Hierin concretiseert de aanvrager welke zorg hij zou willen inkopen met het budget, op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid en hoe de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd.

Nadere regels

Uitsluiten van vertegenwoordigers

Op basis van de huidige ervaringen in de uitvoering worden in ieder geval de volgende situaties uitgesloten bij volwassen vertegenwoordigers:

• Ongezonde relatie tussen PGB-houder en vertegenwoordiger

• Vermoeden van manipulatie van de PGB-houder door de vertegenwoordiger

• Geen vaste woon/verblijfplaats van de vertegenwoordiger

Nadere regels

Hoogte PGB

Gemeenten hebben ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het PGB. In de verordening is vastgelegd hoe het tarief voor het PGB wordt bepaald,

Een aanvraag voor een PGB kan geweigerd worden voor zover de kosten van het PGB hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening. De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het PGB om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het PGB slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een PGB. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers- of opvangvoorzieningen.

Een PGB is gemiddeld genomen goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een PGB is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura. Daarnaast zijn in artikel 10 grensbedragen opgenomen. Te allen tijde geldt echter dat de hoogte van het PGB toereikend moet zijn om de zorg in te kunnen kopen en dus maatwerk is vereist.

Nadere regels

Familie in de 1 e /2 e graad is altijd tarief voor sociaal netwerk en niet professioneel tarief

Personen in de 1e en 2e graad van de zorgvrager kunnen met een PGB nooit als professional worden betaald, ook al heeft deze persoon een geschikte opleiding. Het tarief is dus altijd dat voor inhuur sociaal netwerk.

Controle

De controle vindt minimaal 1 keer per jaar plaats. Per individuele beschikking wordt de frequentie van de controle vastgelegd. De controle richt zich op de afspraken in het ondersteuningsplan.

Artikel 9 Voorwaarden PGB ten behoeve van sociaal netwerk i.h.k.v. de Jeugdwet

In lid 1 van dit artikel van de verordening staat dat het PGB in het kader van de Jeugdwet in principe moet worden gebruikt voor inhuur van professionals. Het kan alleen gebruikt worden om het sociale netwerk te betalen als er sprake is van een betere en effectievere ondersteuning.

Nadere regels

Of hiervan sprake is wordt bepaald aan de hand van de in de verordening genoemde afwegingscriteria:

  • a.

    het type hulp dat wordt geleverd,

  • b.

    de frequentie van de hulp,

  • c.

    of er sprake is van een tijdelijke hulpvraag of van hulp over een lange periode,

  • d.

    de mate van verplichting: kan degene die de hulp levert een keer overslaan als hij/zij ziek is of op vakantie wil, of is dit niet mogelijk? Dit aspect wordt gezien als zwaarwegend punt,

  • e.

    heeft de persoon aangegeven dat de zorg aan de belanghebbende voor hem niet tot overbelasting leidt?

In het tweede lid van dit artikel in de verordening staat dat het PGB niet mag worden gebruikt om tussenpersonen te betalen voor bemiddeling naar ondersteuning en zorg. Ook mag het niet gebruikt worden om belangenbehartigers te betalen.

Artikel 10 Aanvullende bepaling voor tarief Persoonsgebonden budget

Nadere regels

Voor 2017 gelden de volgende tarieven voor het PGB:

1. Inhuur sociaal netwerk € 25,- per uur

Een indicatie van een modaal jaarsalaris is in 2017 € 37.000,- bruto per jaar.

Het maximale jaarsalaris stellen we vast op het (door het CPB geschatte) modale salaris voor dat jaar. Het modale salaris is het meest voorkomende inkomen in Nederland en daarmee het inkomen waarmee de meeste mensen in staat zijn om rond te komen. De vaststelling daarvan doen we op basis van een schatting vooraf: Het CPB publiceert 4x per jaar een kortetermijnraming. De CPB kortetermijnraming september 2016 (is de versie die voor de Macro Economische Verkenning gebruikt wordt) schat het bruto modaal inkomen 2017 op € 37.000,- per jaar. We gaan daar achteraf niet op corrigeren.

Het college heeft een onderzoeksplicht om de omvang van de hulpvraag (onderbouwd) inzichtelijk te maken. De hoogte van het PGB moet worden afgestemd op de voorziening die moet worden getroffen (zie ook uitspraak rechtbank Overijssel d.d. 30-12-2016 NL: RBOVE:2016:5199). Het PGB wordt wel gemaximeerd door de kostprijs in natura.

Artikel 11 Tegengaan van oneigenlijk gebruik

Dit artikel uit de verordening heeft geen nadere toelichting of nadere regelgeving nodig.

Hoofdstuk 6 Bijdrage in de kosten

Artikel 12 Bijdragen

Eigen bijdrage Wmo-voorziening

Er geldt een eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen op grond van de Wmo. De gemeente houdt zich hierbij aan de kaders en de grenzen van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. De eigen bijdrage wordt berekend en geïnd door het Centraal Administratiekantoor (CAK). Deze instantie is hiervoor wettelijk aangewezen.

Nadere regels

Basis eigen bijdrage

  • De bedragen per vier weken, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de eigen bijdrage zijn gelijk aan die genoemd in artikel 3.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • De kostprijs van een individuele voorziening is maximaal gelijk aan de prijs waarvoor de gemeente de individuele voorziening afneemt. Met uitzondering van de producten ambulante ondersteuning, dagbesteding, dagbestedingsvervoer en persoonlijke verzorging. Hiervoor wordt maximaal 27 % van de kostprijs in rekening gebracht. Daarnaast wordt voor het product Noodfonds Mantelzorg 0% van de kostprijs in rekening gebracht.

  • De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden budget.

Nadere regels

Eigen bijdrage opvang (Artikel 12.3 Verordening)

De Wmo geeft in artikel 2.1.4 lid 7 gemeenten de ruimte om een instantie aan te wijzen anders dan het CAK dat de eigen bijdrage vaststelt en int. Hier wordt het CAK aangewezen.

Artikel 13 Kostprijs

Op grond van de Wmo is het totaal van de bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen en PGB’s gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorzieningen. In het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 zijn regels vastgesteld met betrekking tot deze bijdragen. De bijdrageregels in de verordening passen binnen de kaders die het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 stelt.

De Wmo verplicht tot het vaststellen van de kostprijs van een maatwerkvoorziening. Dat kan op drie manieren en deze zijn vastgelegd in de drie onderdelen van het tweede lid van de verordening.

Hoofdstuk 7 Herziening en intrekking

Artikel 14 Intrekking en herziening beslissing

Dit artikel van de verordening heeft geen nadere toelichting of nadere regelgeving nodig.

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 15 Vormen van jeugdhulp

Het aanbod van jeugdhulp wordt geordend naar 4 hoofdgroepen onderverdeeld in de volgende categorieën:

  • 1.

    ambulant (kan ook geleverd worden vanuit daghulp)

    • pedagogische thuisbegeleiding

    • begeleiding bij zelfstandig wonen (waaronder Foyer de Jeunesse)

    • training naar zelfstandig wonen

    • omgangsbegeleiding nadruk ligt op ernstige gedragsproblemen

    • jeugd ggz ambulant

    • crisis

  • 2.

    daghulp

    • dagbesteding (behalen van doelen leidt niet tot uitstroom)

    • dagbegeleiding (behalen van doelen leidt tot uitstroom)

      • 2-6 jaar

      • 6-12 jaar

      • BSO+

      • daghulp niet schoolgaande jeugd (ook wel onderwijs/zorg arrangement)

    • dagbehandeling (is gericht op vermindering of verdwijnen van de problematiek)

  • 3.

    residentieel

    • gezinshuizen

    • residentiële groepen

    • specialistische residentiële groepen

      • jeugd ggz klinisch (bijv. Amares, Ithaka)

      • met nadruk op ernstige gedragsproblemen (bijv. jeugdzorg plus, de Vliethoeve, de kering, crisis).

  • 4.

    pleegzorg

    • pleegzorg

    • pleegzorg plus

    • crisispleegzorg

    • behandelgezinnen (is pleegzorg met behandeling op maat)

Artikel 16 Kwaliteitseisen

De kwaliteit van de (via het PGB te verwerven) ondersteuning moet naar het oordeel van het college gewaarborgd zijn. Voor de ondersteuning en zorg, die wordt ingekocht met het PGB, gelden dezelfde kwaliteitseisen als voor voorzieningen in natura. Er is wel een duidelijk verschil tussen de kwaliteitseisen in de Wmo en de Jeugdwet. Dit wordt hieronder kort beschreven.

Kwaliteit in de Wmo

In het geval van de Wmo heeft de budgethouder zelf de regie over de ondersteuning die hij met het persoonsgebonden budget inkoopt. Daarmee krijgt hij ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij deze zo nodig bijsturen. Het college kan op basis van deze bepaling vooraf toetsen of de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid voldoende zijn gegarandeerd.

De kwaliteitseisen, die gelden voor de ingekochte ondersteuning in natura, kunnen niet 1 op 1 worden toegepast op het PGB. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt de gemeente mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. De cliënt moet in het ondersteuningsplan inzichtelijk maken waar hij zijn ondersteuning zal inkopen, op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid en hoe de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid van de ondersteuning zijn gewaarborgd. Na ‘akkoord’ hierop wordt een beschikking inclusief een PGB afgegeven op basis van het ondersteuningsplan. In het ondersteuningsplan spreken cliënt/budgethouder en gemeente af op welke termijn ze de behaalde resultaten met het PGB en de daaraan verbonden voorwaarden evalueren, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet.

Kwaliteitseisen in de Jeugdwet

Er geldt een zelfstandig kwaliteitsregime voor alle aanbieders van jeugdhulp. De reden hiervoor is dat het begrip jeugdhulp het brede spectrum omvat van lichtere vormen van jeugdhulp tot aan zware vormen van geestelijke gezondheidszorg en jeugdhulp, die ingezet worden in het kader van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. In hoofdstuk 4 van de Jeugdwet staan de kwaliteitseisen beschreven die worden gesteld aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. Het uitgangspunt van de wetgever is dat jeugdhulp beter, efficiënter en effectiever op lokaal niveau geregeld kan worden. Daarmee worden gemeenten ook verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering.

Bij de financiering van de jeugdhulp kunnen gemeenten via het contract kwaliteitseisen stellen aan de te leveren diensten. Verder kunnen gemeenten gebruik maken van keurmerken, klachtenregistratie en onderzoeken naar klanttevredenheid. De wetgever acht een aantal kwaliteitseisen zo fundamenteel dat deze in de Jeugdwet uniform zijn vastgelegd.

De volgende kwaliteitseisen gelden voor alle professionele jeugdhulpaanbieders (dus ook die via een PGB ingekocht worden):

  • De norm van verantwoorde hulp, inclusief de verplichting om geregistreerde professionals in te zetten.

  • Gebruik van een ondersteuningsplan als onderdeel van verantwoorde hulp.

  • Systematische kwaliteitsbewaking door de jeugdhulpaanbieder.

  • Verklaring omtrent gedrag (VOG) voor alle medewerkers van een jeugdhulpaanbieder, uitvoerders van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering.

  • De verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.

  • De meldplicht calamiteiten en geweld.

  • Verplichting om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen.

Artikel 17 Klachtregeling Wmo

De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

In dit artikel van de verordening is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van de Wmo: in de verordening wordt in ieder geval bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen.

Artikel 18 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning Wmo

Dit artikel van de verordening geeft uitvoering aan de Wmo, waarin is bepaald dat in ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.

In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.

In het eerste lid van dit artikel in de verordening is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen.

In het tweede lid van dit artikel in de verordening zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 19 Financiële tegemoetkoming

Een tegemoetkoming op maat behoort tot de mogelijkheden om een gewenst resultaat binnen de Wmo of Jeugdhulp te bereiken. De tegemoetkoming is een geldbedrag dat het mogelijk maakt om de eigen oplossing van de cliënt(en) en zijn betrokken netwerk te realiseren. De eigen oplossing wordt beschreven in een ondersteuningsplan (w.o. familiegroepsplan) en door middel van zorgvuldig onderzoek beoordeeld. Belangrijke afwegingen hierbij zijn of het gaat om de best passende oplossing, de mate of hoogte van het eigen aandeel/inspanning en of het bijdraagt aan het gewenste resultaat. Het

zorgvuldig onderzoek richt zich zowel op de cliënt zelf als op het betrokken netwerk.

Er kan dan gekozen worden voor een financiële tegemoetkoming die de cliënt en zijn betrokken netwerk in staat stelt de eigen oplossing uit te voeren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het vervoersoplossing voor een woongroep van mensen met geestelijke beperkingen, die de bestaande vervoersvormen niet de beste passende oplossing vinden. De eigen wens om gebruik te maken van eigen bussen met inzet van vrijwilligers en ouders kan middels de tegemoetkoming gerealiseerd worden.

De financiële tegemoetkoming wordt niet toepast als financieel vangnet voor mensen met een beperkt inkomen die aangewezen zijn op het gebruik van algemene en collectieve voorzieningen. Dit maakt onderdeel uit van het Armoedebeleid.

Artikel 20 Waardering mantelzorgers

De gemeente heeft oog voor de inzet van mantelzorgers. Dit wordt erkend en gewaardeerd. De inzet van mantelzorgers verdient steun en waardering. Zij maken de beoogde participatiesamenleving mede tot werkelijkheid. De gemeente wil de waardering vormgeven op twee manieren.

Nadere regels

1. Waardering in geldelijke bijdrage

De mantelzorgwaardering bestaat uit een geldelijke bijdrage. De Stichting Manteling voert de regeling uit.

Om voor een waardering in aanmerking te komen, meldt een hulpvrager zich tussen 1 januari en 1 april van het desbetreffende jaar aan bij Stichting Manteling. Manteling toetst via een telefonische intake van maximaal 20 minuten of er in het voorgaande jaar voldaan is aan de volgende criteria:

  • Meer dan 8 uur per week mantelzorg

  • Voor minimaal drie maanden

  • Geen vrijwillige keus

Als een hulpvrager in aanmerking komt voor een bijdrage wordt dit overgemaakt op de rekening van de hulpvrager. De hulpvrager kan zelf een (eventuele) verdeling bepalen.

Nadere regels

2. Noodfonds

Het noodfonds kan worden ingezet voor het ontzorgen van (bijna) overbelaste mantelzorgers. Uit het noodfonds kan ingezet worden op tijdelijke extra ondersteuning of respijtzorg, zodat een mantelzorger even tijd vrij kan maken. Deze ondersteuning is altijd onderdeel van het maatwerkarrangement. De uitvoering van het noodfonds is gemandateerd aan Manteling.

Artikel 21 Betrekken van inwoners bij beleid

Het college betrekt inwoners bij het beleid voor Wmo & Jeugdhulp op verschillende manieren (maatwerk). Afhankelijk van het onderwerp en doel wordt op basis van het gemeentelijk communicatiebeleid de best passende manier vastgesteld. Hiervoor kunnen vervolgens verschillende instrumenten worden ingezet (te denken valt aan bijv. klankbordgroepen, Wmo-cafés, burgerpanels, één-op-één gesprekken, etc.). Bestaand beleid inzake communicatie en burgerparticipatie staat in onderstaande nota’s/verordeningen:

  • Inspraakverordeningen van Middelburg, Vlissingen en Veere

  • Nota Burgerparticipatie en wijkgericht werken (gem. Middelburg)

  • Nota ‘Op zoek naar de ja (gem. Middelburg)

  • Communicatienota 2013 (gem. Veere)

  • Verordening burgerparticipatie Wmo (gem. Veere)

  • Communicatieleidraad (2016) (gem. Vlissingen)

  • Samenwerkingsovereenkomst B&W gemeente Vlissingen en Wmo-adviesraad Vlissingen (gem. Vlissingen)

De Walcherse gemeenten betrekken de huidige (Wmo-)adviesraden in een zo vroeg mogelijk stadium van de beleidsvorming of het evalueren van reeds vastgesteld beleid. De (Wmo-)adviesraden hanteren een vaste vergaderfrequentie van tenminste 1 keer per maand. De gezamenlijke (Wmo-)adviesraden vergaderen zo vaak als nodig.

Afhankelijk van specifieke onderwerpen gaat het college de dialoog aan met andere groeperingen, die specifieke en waardevolle kennis kunnen delen (te denken valt aan cliëntenraden, jeugdraden, Walchers Platform voor Minima, Werkgroep Gehandicapten Walcheren, etc.). Naast groeperingen kunnen ook individuele burgers of belangenbehartigers van individuen gevraagd worden mee te denken over te vormen beleidskaders.

Hoofdstuk 9 Intrekking en inwerkingtreding verordening

Artikel 22 Intrekking en overgangsbepalingen

Dit artikel van de verordening heeft geen nadere toelichting of nadere regelgeving nodig.

Artikel 23 Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel van de verordening heeft geen nadere toelichting of nadere regelgeving nodig.

 

Naar boven